VAN BONTE DINGEN door G. K. A„ Nonhebei Apotheker te Middelburg Een babbeltje over koude voeten Een der kwalen van het menschdom, die men eigenlijk niet meetelt, is het lijden aan koude voeten. Zoo hebben sommige menschcn last van een kouden neus, wat lang zoo erg niet is. Dames, ie graag wollen tea-cosy's breien, zouden zich hier verdienstelijk kunnen maken door een „neus- eosy" te maken voor den nacht. Wie ernstig aan koude voeten lijdtis vaak onberekenbaar. Ze hollen van kelder tot vliering. Zoo beweerde mij eens iemand, dat er in hem een reuzen-energie stak voor de exploitatie van een Ijsfabriek. Als hij n.l. zijn beenen er maar in zette, werden de cellen met water van zelf wel ijs zonder al de gebruikelijke chemische processen. Voor dit euvel zijn veel oorzaken aan te geven. Vooreerst natte schoenen. Leder neemt veel vocht op en dat is er lang niet gauw uit. Als ge een droppel eau de Cologne op de hand brengt, zal uw hand koud worden door het verdampen daarvan. Zoo ver- dampt uit uw schoenen heel langzaam het vocht en maakt uw voeten steenkoud. Hangt daarom uw natte schoenen aan een touwtje op een matig warme plaats of zet ze ten minste op hun kant. Te dicht bij de kachel bezorgt u het ongemak, dat ze te nauw worden en u het penspectief openen van eksteroogen. De oorzaak kan echter van veel ernstiger aard zijn nl. door nerveusheid of aan doeningen van hart of nieren. Door welke oorzaak dan ook, gij moet zoo snel mogelijk zor.gen, dat ie weer warm worden, daar ze bloedaandrang beweiden naar onderlijf, borst en hoofd en aan- leidende ooi-zaak kunnen worden tot tal van ziek ten. Zijn de koude voeten een gevolg van bloed armoede, zoo kan vei-sterkend voedsel en adem- gymnastiek veel verbetering brengen. Ook door sterke transpiratie der voeten ontstaat om boven- genoemde reden veel koude. In dit geval is het Beer aan te bevelen herhaaldelijk te wisselen van kousen of sokken. Het dragen van schoenen met dubbele zolen of wel schoenen, die voorzien zijn Van een soort gummizooi (die echter hoe uitste kend en duurzaam dan ook, bij zjg. „vettige stra ten" u allerlei surprises kunnen bezorgen op het gebied van ^slippen") en vooral wollen kousen desnoods twee over elkaar, mits het bovenste paar iets grooter is (teneinde de huisvrouw, die ze (moet stoppen, niet wanhopig te maken) zijn goede middelen om dit euvel te bestrijden. Is deze kwaal echter heel erg, zoo is het „wisselvoetbad" (Dr. Voorhoerve) waarbij men beurtelings de voeten in water van 40 en 18 gr. Cels. houdt en daarna een wandeling maakt, een onfeilbaar middel. Er zijn menschen, die beweren, dat ze in kerk of verga dering of op reis, lijdend aan koude voeten, een Ibeetje z.g. „piano spelen" met hun teenen in hun schoenen. Of het helpt weet ik niet, het maakt in ieder geval geen lawaai en de bovengenoemde huismoeder nog wanhopiger. Met „ijsstaven" in bed gaan en uren lang daardoor wakker liggen is Veel vorkeerder dan zich te verwennen met een (warme kruik, ofschoon ik de voorkeur eraan geef èen flink eind stevig te wandelen. Als curiosum vertelde mij eens zoo'n patiënt, dat hij in bed soms meer dan een uur bepaald leed aan koude voeten, tot op het eenmaal was, of er een kraantje in lijn voeten open ging, dat warm bloed doorliet. Op eenmaal had hij dan warme voeten. Die op kantoren werken en dus een zittend leven lijden, zullen door zoo nu en dap eens een paar diepe kniebuigingen te maken en na het kantoor flink te wandelen om op die wijze hun bloedsomloop te verbeteren zich er wel bij vinden. Is men door ouderdom of gebrekkigheid tot een zittend leven gedwongen, zoo zal men echter langs anderen weg verwarming moeten verkrijgen. Vooreerst dan een goed gevoerde voetenzak. Hierbij heeft men het voordeel, dat we het beetje warmte, dat wij zelf uitstralen, als het ware oppotten. Is dit niet vol doende, zoo moeten we onze toevlucht nemen tot ©en stoof. Ik herinner me nog uit mijn jeugd, dat vele kerkgangsters een dergelijke stoof, die meer malen een kunstvoorwerp van hout was door de Jijne bewerking, meedroegen, wanneer ze ter kerke gingen. Zoo werden (en nog wel) voordat de pre dikant den preekstoel betrad, wanne stoven aan de menschen verkocht, eert handel alzoo in het Godshuis, die mij evenzoo tegen de borst stuitte als het eertijds rondgeven van het z.g. lodderijn- doosje, een sponsje, gedrenkt in eau de Cologne en waartegen de goburen dan hun neus drukten. Winter in de bergen door J. C. R. Zoo is dan een langgekoesterde wensch in ver vulling gegaan. We zijn op weg naar het Engadin en zullen den Zwitserschen winter van nabij kunnen leeren kennen. Als je de Hollandsche illustraties inkijkt, zou je gaan gelooven, dat reeds in December heel *t wat we tegenwoordig zachtjes gezegd vies zouden vinden. In het eerst waren die stoven natuurlijk zeer heet en verspreidde het veel te stenk verhitte hout van de stoof een onaangename lucht In dit opzicht zijn de stoven met heete steenen of wel de warm-waterstoven veel beter, maar in den beginne lekker warm, koelen ze ech ter snel af. Het elkaar toeschuiven van stoven in de kerk is dunkt me een hinder voor den predikant door dfe daarbij gepaard gaande bewegingen. De stoven, die de firma Verkade in den handel heeft gebracht en acht uur aan één stuk ver warmd blijven door een z.g. Verkadelichtje zijn zeer geschikt voor damesvoetjes maar voor heeren te klein. Die leven op grooter voet. Wanneer men echter beschikt over electriciteit, zoo zijn er voor dit doel z.g. electrlsche stoven in den handel ge bracht, die uitstekend voldoen, niet veel stroom vorderen en een afmeting hebben, waar de grootste mannenvoet voldoende plaats vindt om zich te laten verwannen. Ze kunnen op ieder stopcontact wor den aangesloten, worden ook niet zoo heet, dat de zolen verbranden en bezorgen u nooit de verras sing, zooals de electrlsche kachels, dat ze door te groot Ampère-gebruik uw heele huis plotseling in het donker zetten. Bij electrische kachels verkrijgt men de warmte door het gloeien van enkele dra den. Daar dit gloeien in de open lucht geschiedt, zoo zijn die draden dus aan den invloed van de zuurstof in onze lucht blootgesteld, waardoor ze kunnen roesten en dientengevolge onbruikbaar worden. Bij deze stoven zijn do draden, die door den stroom gaan gloeien geheel in een onbrand bare massa ingebet en dus van de lucht afgesloten. Een dergelijke stoof in mijn huis in gebruik, ver leent haar diensten al zes jaar en denkt er niet ©ver ons in den steek te laten. Ook op dit gebied trof ik weer wat nieuws nl. een stoof op dezelfde wijze gebouwd, die echter maar tien minuten aan het stopcontact moet verbonden worden en uitge schakeld twee uur lang aangenaam warm blijft. Beide soorten stoven kan men ook door een daar voor ingerichten steker op een gewoon lichtpunt aansluiten. Hoewel de prijs dezer stoven uit den aard der zaak belangrijk hooger is dan de niet- electrisohe, zoo komen ze in het gebruik zeker niet duurder en het gemak dient nu eenmaal den mensch. Daar men niets anders te doen heeft dan den steker in het contact te steken, zal men er ook nooit tegen op zien zijn koude of natte voeten direct te verwarmen, wat beslist een ziekte uit spaart. Een zeer eigenaardige verklaring gewerd mij eens van een natuur-filosoof, die bijzonder klein van gestalte zijnde, beweerde, dat hij „daar om nooit last van koude voeten had, omdat zijn hart zoo dicht bij zijn teenen zat". Alpenland met sneeuw is bedekt. Niets blijkt ons minder waar. We zijn Chur reeds genaderd en hebben nog geen vlok sneeuw te zien gekregen. Doch nu heeft de Rhatischebaan ons op 1000 M. hoogte gebracht en ongemerkt zijn we het sneeuw- gebied binnengereden. Eerst komen we door een uiterst dun laagje, doch hoe hooger we komen, hoe mooier het wordt, 'tls heerlijk warm in den trein. We steken een Hollandsche sigaar op en installeeren ons welbehaaglijk in ons hoekje bij het raam. Daar diep in het dal ligt dik onder de DE DINGEN DIE OM ONS ZIJN door G. Sevensma-Themmen Het doode punt Er zijn in ons leven hoogtijden, waarin we gaan met lichte voeten en een opgericht hoofd. Soms ontleenen dtie tijden hun glans aan de fees ten van het jaar, aan de uiterlijke omstandighe den van ons leven, maar het kan ook zijn, dat de glans van binnen uit straalt, dat de vreugde van ons innerlijke zijn brandt als een klare, stil le vlam. Ht>e het echter ook zij als we op de hoogte staan, wet^n we, dat we ook weer zullen moeten* dalen, dat er daar ginder een diepte is, waar we door heen moeten. Elia kon op den Kar- mei niet blijven daar staat hij en roept vuur af van den hemel, maar straks daalt hij af naar de woestijn en ligt amechtig nader onder den je neverstruik. Zoo klopt toch ook ons eigen be staan den polsslag van dit groote leven na: hoog- ten-diepten-sterkte-zwakheid. En na de levende, vreugdevolle spanning van zulk een hoogtij, volgt bijna altijd een inzinking het doodle punt, waar we over heen moeten en waar we ook wel weer over heen kennen om verder te gaan in den sta gen levensgang. Doch de wijze, waarop we ons zelve als 't ware heen tillen over dit doode punt, kan ons niet onverachillig zijn, want ze bepaalt den toon van ons leven. Ook van ons loven van allen dag. Want er zijn in ons gewone, dagclijksche leven ook zoo vaak doode punten, waar we over heen moeten. Voor velen is de morgen het doode punt van den dag, het moeilijke begin, waar ze zichzelf over heen moeten liijschen. Als ze de oogen openen, dan ia de eerote gedachte niet een van dankbaarheid om het groote voorrecht, dat het licht ook weer voor hen rijst, maar zij zien den dag, den arbeid aan als iets onafwendbaars, een last, die gedragen moet worden. En nu kunnen er omstandigheden zijn, die het zwaar maken den nieuwen dag te aanvaarden, maar zelfs dajn blijft voor den Christen toch iedere dag een kostbaarheid, die hij van zijn God ont ving, een gave, waarmee hij te woekeren heeft en die veel mogelijkheden in zioh bergt. Elke dag is in Godb Hand en al lijkt het voor ons, of de weg alleen maar naar beneden kan gaan, op het onverwachtst voert Hij ons soms omhoog en stelt ons in de ruimte. En dan blijkt wel- eens, dat de druk goed voor ons is geweest, dat wij hebben leeren waardeeren, wat wij vroeger niet achtten, 4 sneeuw een'dorpje in winterslaap. Blauwe rook wolkjes "kronkelen omhoog in de ijle lucht. Nu rijden we door een prachtig bosch van 6tatigo dennen en sparren, 't Zonlicht speelt tusschen de besneeuwde takken en toovert goudglanzen op den blanken bodem. Hoe schittert daar het kristal Daar stuiven in suizelende vaart, de skiloopers omlaag ivan een bevroren waterval! Ja, ru zien we Zwit serland, zooals we 't ons hadden voorgesteld. We rijden over een torenhoog viadhet en krijgen een prachtig uitzicht over het dab en de omrin^ gende bosschen en bergen. Als een levende film trekt deze tooverwereld aan ons oog voorbij. Daar snorren we de Albula-tunnel in. Nog eenige oogenblikkcn en we rijden het Engadin binnen. Dit heerlijke hoogtedai ligt eigenlijk reeds onder den altijd" blauwen Italiaanschen hemel. Nergens vindt men zooveel zonneschijn. Door het geopende raam stroomt reine berglucht en dennengeur ons tegen. In dit breede, windstille dal liggen de bekende wintersportplaatsen. Kijk, daar stuiven in suize lende vaart de skiloopers omlaag. Wat een heer lijke sport moet dat toch zijn! We komen langs tal van vriendelijke dorpjes. De groote hotels heb ben elk hun eigen ijsbaan. Een vroolijk schouwspel, die honderden schaatsen rijders in hun bonte ijscostuums. In sierlijke lijnen zweven ze over het spiegelgladde kristal. Daar zien we zelfs een kinderwagen op slede-ijzers! Moeder er achter op schaatsen! 't Gaat best hoor en de kleine schatert het uit van de pret JWe naderen het doel van oaze reis. De dag is reeds gedaald en het blijde licht begint te ver duisteren. Doch zie nu eens omhoog naar den oostelijken hemel, 't Is of plotseling de hermelijnen mantels der bergen worden aangeraakt door de hand van een machtig kunstenaar. De ondergaande zon zet de toppen in een wonderen oranje-gelen gloed, die langzaam verdonkert. 't Wordt heel stil in den trein. Heel het inter nationale gezelschap staart ontroerd naar dit won dere schouwspel, 't Kan niet andex*s, want hier spreekt in de schoonste taal de Majesteit van den Schepper aller dingen. We zijn in Sankt .vforitz aangekomen. Op het Stationsplein stappen we in een der prachtige hotelsleden. We worden warm toegestopt onder eeu dikke pels. De paarden, met de roode pluimen op de kop 6taan reeds te trappelen. Daar knalt de zweep, vroolijk rinkelen de bellen Engadin, het hoogtedal van de wintersport. en we glijden langs het toegevroren meer naar opa hotel. Reeds deze eerste kennismaking met den winter in de hergen is voor ons onvergetelijk. Enkele foto's werden ontleend aan „Olympische^ Wintersport" Schaubücher 4, Orell Fussli Verlag, Zürich. dat wij den arbeid weer aangrijpen als een vreug devolle taak, die God ons opgegeven heeft. Want het werk is niet een vloek alleen, het is ook een zegen en wanneer we er ons bereid en met blijdschap aan overgeven, dan zullen we den zegen ervan ook ervaren. Want zou iemand er werkelijk gelukkiger door worden, wanneer hij kans ziet met een minimum-prestatie van zijn werk af te komen? Het leek er in de laatste ja ren soms ontstellend veel op, of de werkregelin- gen alleen maar werden ingesteld op de tijden van vrij-zijn en de tijden van arbeid eigenlijk maar bijzaak waren. Maai- nu komt de bittere werkelijkheid, dat d© dagen in den vollen zin des wooi'ds vrij en leeg zijn voor velen, dat ze zich niet meer noodgedwon gen tot den arbeid behoeven aan te gorden, om- omdat er geen arbeid meer is. Vroeger was de Maandagmorgen het doode punt van de week; na den feestelijken Zondag kostte het moeite de nuch terheid van het werkleven weer te aanvaarden, nu is er geen werkleven meer, er is niets dan het leege, doellooze. En dat is vreeselijk. Want wer ken is zoo heerlijk en vooral een Christen moest altijd in blijmoed zijn handen uitstrekken om zich te laten gorden tot het werk, waartoe God hem roept. Laat dat werk zwaar, afmattend, onopgemerkt, ongewaardeerd zijn wat doet het er toe; wij hebben het van God ontvangen als ons deel en bet is een vreugde zich er aan over te mogen ge ven en zijn krachten te laten vertenen in den brand van dit klare weten: het ie Gods werk. Zoo staan we in. het nieuwe jaar. Januari het doode punt. We hebben het oude jaar achter ons gelaten. Het beeft ons van zich laten gaan met hoogtijden Kerstfeest licht. Maar nu komt het dal de schemering. Nieuwjaarsdag voelen we 't nog niet zoo erg, die wordt meegedragen in de rij der feesten, maar dan. De nuchtere morgen van den tweeden Januari, als de realiteit er staat in al haar schamelheid, als we aankijken tegen die lange, grauwe maand, die geen sprankel van licht heeft, zooals December. Tegen dat jaar, zoo koud, zoo vreemd met al zijn barre mogelijkheden. Het oude jaar, het mocht dan donker en oud zijn, triest en zwaar van zorg, het was ons bekend ge worden, wij voelden er ons goed en vertrouwd mede, vertrouwd zelfs met de zorgen. Maar dit nieuwe wat heeft het voor ons? Er is geen zang, die het verwelkomt, er zijn alleen maar klachten. O, de jonge menschen met hun optimis me, die ©allen nog wel hopen, dat dit nieuwe jaar beter zal zijn dian het oude, dat het ons mis schien wel geven zal, wat het vorige ons ont hield. Maar de ouderen degenen, die het weten kunnen? Die zeggen alleen maar, dat het diepste punt nog niet is bereikt Dat we nog lager moeten nog lager. Dat de wereld bezig is te ster ven dat onze cultuur sterft dat En moe ten wij zoo een nieuw jaar in moeten wij zoo de toekomst tegen? Zijn we hier niet op een ont stellende wijze gekomen aan het doode punt? Ja, en toch moeten we voortgaan. Maar we kun nen ons zelf niet heen helpen over dit dioode punt ons niet en de wereld niet. Er is voor ons persoonlijk leven en voor de menschheid slechts hulp te wachten van God alleen. En ala wij werkelijk ons vertrouwen op H(?m stellen, d^n kunnen we ook voortgaan in dit nieuwe jaar. Want bij al het duister, dat dreigt, zullen we gedenken aan de weldaden, die Hij ons in bet verleden bewees. En temidden van de donkerheid is er toch ook licht. Want al lijkt de toekomst toegemuurd, ho ven ons hoofd is een geopende hemel, waaruit het licht schijnt, het licht, dat bij ons zal blijven, ook wanneer wij komen aan het laatste, het groote doode punt, waar Eeuwige Armen ons wil len ondersteunen om ons te dragen, tot onze voe ten staan in de heerlijkheid. Openhartige Brieven 1 Januari 193%. Beste Mevrouwtje, 'k Heb lang met de pen in de hand gezeten. Zou ik schrijven of niet7 Maar ik vind dat u eigenlijk moet weten hoe 't me na uw brief is vergaan. Schrik dan maar niet mevrouwtje! Ik was boos verschrikkelijk boos op u! Ja zeker. Zoo'n kwaje meid mij een standje makenDie had ik nu jaren terug op m'n knie paardje laten rijden/. Zou je ze niet ,M'n goeie vrouw had me te veel verwend." Dat durfde ze me zoo maar ronduit zeggen. Dus 't zou aan mij liggen dat m'n schoondochter den bokke- pruik toonde en natuurlijk aan mij dat m'n huts' houdsters elkaar zoo snel waren opgevolgd. Ik heb gemokt dat het een aard had. Uw rechter oor heeft misschien wel getuit Maar hoe to een mensch. Zoo gauw als ie op s'n welterusten ligt, gaat ie aan 't prakkezeeren. Ik dacht eens goed over vroeger. En-'t was waar ik moest toegeven dat moeder de vrouw me all{jd naar de oogen gekeken had. En dat ik maar toegedaan had. Ik zag me langzamerhand in een heel ander dag- lieht; al m'n bravigheid viel van me af! Maar u moet niet denken, dat me dat prettig aankwam! Kun je begrijpen. Zoo'n dekselsche meid dacht ik, wat dóét se me met zulke zedepreeken aan boord te komen, 'k Zal wéér m'n hart bij 'r luchten! Maar wat gaf me dat? Het kwelduiveltje in me was nog lang niet waar 't wezen wou. De ver houding tot m'n schoondochter kwam oolc nog aan de beurt. Want slapen, ho maar. Enfin, om het maar ineens te zeggen: Opa Dingt- mans was hoogmoedig en opstandig naar bed gegaan maar toen hij er af kwam was ie nederig en tot alle goeie dingen bereid. Hij had dien nacht een les geleerd! Maar weet u wat nu zoo lastig was? Dat m'n schoondochter niets van m'n goeie voor nemens tvist! Een mensch wil toch niet graag een gek figuur slaan ook: Ik kon toch niet zeggen: vergéèf me dat ik je gordijnen berookt heb en )t vloer heb bemorst? Ze zou denken dat hit me ergens mankeerde! Maar toen ik lustig dampend m'n wandelingetje maakte, kreeg ik opeens een inval. Jongeja: i\ zou beginnen met op ren fijnen kerstkrans Ie tracteeren! En ik bedacht meteen, dat ik in zullt soort zaken ook wel wat te kort was geschoten. Nu, zoo gezegd, zoo gedaan. En had u die oogen moeten zien! Ja, zeg ik, meid, die is nu voor jou. Als een beioijs van m'n goeie voornemens. Ze keek me aan of ze 't in Keule.i hoorde donderen. En toen ik me een beetje nader verklaarde begon ze zoowaar te builen! Zij had niet goed gedaan, ze was niet hartelijk geweest, vn al zoo wat meer. Nou, en waar denkt u dat het op uitdraaide? Op een klinkende zoen. En heerlijk dat we het Kerstfeest hebben gevierd. Zonder wrok in het hart en dat is toch je ware. En op Oudejaarsavond hebben we met ons heele hart gezongen: Geloofd zij God met diepst ontzag; Hij overlaadt ens, dag aan dag, Met Zijne gunstbewijzen. Beste mevrouwtje, ik zeg nu ook weer: ik bid U en utu gezin 's Heeren onmisbare zegen toe. M'n zoon en schoondochter hèb ik dat al gedaan. Je kan grootsch zijn op je werk, mevrouwtje Maar wees dat toch mzar niet. Wees er Uevéf dankbaar voor. Dat is ook Pw oude vriend, OPA D1NGEMAN&

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1932 | | pagina 14