ONDAGSBLAD kl eu - I-er - kra n I-je H. ■vf^ t NIEUWE LEIDSCHE COURANT Zoo'n aardig mannetje heb je nog nooit gezienl 'k Zou hem maar eens gauw te voorschijn toovo- ren. Ja, dat kunnen jullie best, en 't is een leuk werkje bovendien! Je neemt de twee helften van een okkernoot, die je eeret leeggegeten hebt Van boven doe je tusschen de helften een halve lucifer, van onder een heele. Dan plak je de helften met de lucifers ertusschen goed dicht met syndeticon. Wanneer je een elas tiekje (zooals ?c tegenwoordig in den winkel om pakjes doen) om den noot heen doet, blijven do helften wel tegen elkaar zitten. Terwijl de noot op den schoorsteen ligt te drogen, vraag je of vader met zijn nies een putje draait in een hazelnoot, net zoo groot en zoo diep dat een lucifer er een klein eindje in kan. Maar vader moet nog meer doen! Hij mo^t ook een dik schijfje van oen kurk afsnijden en er precies zoo'n gaatje in maken. Zie zoo, de rest kan je zelf wel af. Je maakt een mooi mutsje van gekleurd papier, dat net op de hazel noot past, steekt er een aardig veertje in en plakt het mutsje op den hazelnoot Met inkt teeken je er een grappig gezicht op, en als do okkernoot is opgedroogd, steek je het kleinste stukje lucifer in het gaatje onderaan 't hazelnoothoofd. De schijf kurk komt onderaan de heele lucifer te zitten, en nu mankeeren er alleen nog maar een paar armon aan mijnheer Nootmans. Daar zijn twee lucifers goed voor, die je aan weerszijden van den okker noot opplakt. Nu teeken je met inkt nog een paar knoopsgaten op den okkernoot-buik en mijnheer Nootmans is kant en klaar! Hallo mijnheer Nootmans! Aangenaam kennis mot u te maken! Oplossing Invul-oefening van de vorige week: Amsterdam marscille uithuizen nicaragua dord recht stavangcr elberfeld normondië Zoo men ziet vormen de beginletters de naam Amundsen. Raadsels In Holland verkeer ik, In Friesland regeer ik Ken rokje brageer ik, Als zijde zoo zacht. Kastino Is 't altijd nacht. 11 ijzeren paardje ■let een vlassen staartje, Hoe plugger het paardje wordt i)es tc gauwer is zijn staartje kort. Wie slechts één dag mij weg ziet blijven Is niet meer in zijn element; En nauwelijks ben ik weer present, Ol hij begint mij te verdrijven. Een plaat-je voor Va-der door Greeth Smitskamp „Vrouw", zei va-der Knab-bel te-gen moe-der Knab-bel, „vrouw-tje-lief, weet je wat ik zoo vréé-se-lijk graag zou wil-len heb-ben, als ik vol-gen-de week ja-rig ben?" „Nee man", zei moe-der Knab-bel, „zeg het dan eens!" Va-der Knab-bel kneep zijn oog-jes dicht, en lach-te van plezier. „Ik wou zoo heel graag een plaat-je heb-ben, vrouw, een plaat-je waar j\j en de kin-der- tjes op-staan Moe-der Knab-bel zei niets. Maar ze dacht: „Mooi zoo, daar zal ik mijn man eens mee ver-ras-sen Toen va-dpr Knab-bel zijn mid-dag-slaap-je deed zei moe-der Knab-bel te-gen haar kin- der-tjes: „Kom gauw, Wit-je en Mol-le-tje, poets je vel-le-tje mooi op, want- we gaan naar den fo-to-graaf O, wat wa-ren ze blijWit-je lach-te maar stil-le-tjes, en Mol-le-tje dans-te van de pret. ,,Dag me-vrouw", zei de fo-to-graaf, „gaat U maar op dat bank-je zit-ten. U in het mid den, en de jon-ge-da-mes ie-der aan een kant! En dan zal ik gauw een mooi plaat-je van U ma-ken." „Kin-der-tjes", zei moe-der Knab-bel, „zul len jullie héél erg stil zit-ten, an-ders kom je er niet mooi op. En niet la-chen, hoor Wit-je!" „Nee Moe-der", zei Wit-je, „maar weet U wat ik doen zal? Ik zet mijn oor-tjes heel recht op, an-ders lijk ik net een poes-je, Moe der, en ik wil niet op een poes-je lijken!" Kijk, nu zit-ten ze heel stil. Mol-le-tje, die stou-terd, steekt haar ach-ter-poot-je uit. Want ze wil zoo graag dat haar mooi-e wit te voet-jes op het plaat-je ko-men „Eéntwee... drie!!", zegt de fo-to-graaf, „zie-zoo me-vrouw, dat is klaar!" „Ik zit er vast veel mooi-er op dan jij," zegt Mol-le-tje, „ik heb zoo'n mooi-e wit-le snuit!" „Ozegt Wit-je, „maar i k heb een wit lijf-je, en dat is nog véél mooi-er, waar Moe-der?" „Stil toch, stou-te kin-ders!" zegt Moe-der Knab-bel, „an-ders ga ik nóóit meer met jul-lie naar den fo-to-graaf, hoor! En kin- der-tjes die kibbelen,die mogen geen cadootje aan Va-der ge-ven!" Je moet 't maar weten! Lachhoekje Noem een steentje of een ander, een beetje zwaar voorwerp, bindt er een touwtje om heen en laat het aan dit touwtje naar benedon hangen. Vraag nu aan iemand, of hij het touw door kan knippen zonder het steentje te laten vallen. Tien tegen oen ziet hij daar geen kans too en geeft het op. Je zegt: „Niets is eenvoudigerl" knoopt een lus in het touw en knipt de lus door. Door do knoop kan do steen niet vallcnl Om 't nog moeilijker te maken vraag je. het touw twee- of driemaal door te knippen. Zelf kun je dat gemakkelijk, docr er meer lussen in to maken. Vraag eens aan een vriendje, of hij zijn voor- en achternaam in één letter kan -schrijven. Als hij 't opgeeft, dan neem jo een stuk papier, teokent er een groote O op en schrijf dnar jo voor- en achternaam in! All en Arend waren samen op een vorjaarspartijtie genoodlgd. Toen ze weggingen, gaf Ali het eerst de Moeder van de jarige een hand en zei: „Dank u wel voor alles, we hebben veel pleizier gehad en" hier hield ze op, keerde zich om naar haar broertje cn vroeg: „was dat alles, wat Moeder ons gezegd heeft?" Moeder tot Henk, die al in de eerste klas zit: „Wat is dat? Ilcb je een stccnen pijp voor vaders verjaardag gekocht? En je weet toch, dat vader nooit rookt!" Henk: „Ja, maar nou kan ik fijn bollen blazen!'* Moeder is in de keuken druk bezig met flens jes bakken. Marietje staat er stil naar to kijken en zegt dan opeens: „Moe, wilt u mij eens iets vragen?" „Zeker, kind," zégt Moedór, ,,'wat dan?" Marietje: „Nu, vraagt u mij oens of ik graag een flensje wil hebben!" 8 Auteursrecht typografie M. W. ZATFRDAG 19 DECEMBER No. 51 JAARGANG 1931 behoorende bij ADVENTSZEKERHEID En zie, zult zwijgen en niet kunnen spreken tot op dien dag, dat deze dln- jgon geschied zullen zijn, om die9 wille dat gi) mijne woorden niet geloofd hebt, welke vervuld zullen worden op hunnen töd. Lucas 1 20. God de Heere maakt zijn woord waarheid. Hij doet wat Hij beloofd heeft. Maar Hij doet ook wat Hij gedreigd heeft. Zoowel het kwade als hot goede laat Hij komen naar zijn woord. Wel hem, die hier oog voor heeft. Hij vindt er blijdschap in. Hij dankt er zijn God voor. Hij prijst er den naam des Heeren om. Hij heeft over vloedig stof om Hem te roemen. Maar het is ook een tegemoetkoming aan onzo christelijke hope. Want wij verwachten van onzen God heel veel, we verwachten groote dingen, om dat Hij ze ons beloofd heeft. En van die groote dingen zien we hier op aarde nog zoo weinig. Soms is wat wc zien het tegenovergestelde van wat ons is beloofd. Als de goddeloozen triomfeeren en die God vreczen worden onderdrukt zonder dat er een verlosser is. En in zooveel andere opzichten meer. Daarom is het zoo bemoedigend als we tóch aan onderscheiden dingen bemerken, nu eens hierin, dan weer daarin, dat de Heere zijn beloften ver vult. We weten daarbij dat we niet te vergeefs hopen. Zulk een voortecken van de vervulling der aloude belofte fe ook geweest wat aan Zacharias in den tempel werd aangekondigd. De engel had hem gezegd dat zijn gebed verhoord was, dat zijn vrouw Elizabet hem een zoon -zou" baren en dat dit kind straks voor het aangezicht des Hoeren zou uitgaan om Hem te bereiden een toegerust volk. Die engel had het niet in vreemde en nieuw geko zen of gezochte woorden uitgedrukt, maar de ook voor Zacharias welbekende woorden van den profeet gebruikt. Het was dus duidelijk, dat de groote belofte van de komst van Israels Redder op het punt stond in vervulling te gaan.. Die vervulling moést wor den ingeleid met de zending van den wegbereider. En wederom, de zending van dien wegbereider heeft God door zijn Geest voorbereid in het gebed van Zacharias om wegneming van zijn 'kinder loosheid. Zoo is er een bestendig werken des Ilceren, waar in zijn trouw aan hot eens gegeven woord der belofte blijkt. Ge zoudt zoo zeggen: dat moest Zacharias nu wel gelooven. En toch geloofde hij hot niet. Het was daarom nog niet een verwerpen van do goddelijke boodschap als van iets dat men niet wil hooren en waar men 'niet van wil weten. Maar het was toch oen niet aannemen van het goddelijk woord. Het was een twijfelen door ongeloof. Hue ver stond, cn dat na een geschiedenis des hods van zooveel eeuwen, deze zoon van Abraham be neden den vader der geloovigen, die aan de belofte Gods niet getwijfeld heeft door ongeloof (Rom. 4 20)! Zie evenwel niet voorbij, dat er voor dien twijfel aanleiding was. Immers eer dat die groote beloften Gods in vervulling konden gaan, moest uit Zacha rias en Elizabet een zoon geboren worden. Maar dit was, naar den mensch gesproken, onmogelijk. Door nu meer te zien op dit menschelijk-onmoge- lijkc dan op de stellige belofte Gods geraakt hij in twijfel. Hij heeft meer eigen onmacht dan Gods almacht voor oogen. En zoo ontgaat hom do troost dien God hem bereid heeft. Stuit nu dit ongeloof van Zacharias God in de vervulling van zijn beloften? In het minst niet. De engel Gabriël bestraft hem wel over zijn ongeloof. Maar het laatste woord dat hij te zeggen heeft is dat de woorden die hij heeft gesproken „vervuld zullen worden op hun tijd". Meer nog, aan die bestraffing wordt een teeken verbonden waardoor de waarachtigheid der woor den die Zacharias in twijfel heeft getrokken nog meer bevestigd wordt. Zacharias zal met zijn ongeloof en twijfel zijn straf niet ontgaan, maar die straf hoe pijnlijk ook zal nochtans voor hem hot bewijs zijn dat God zijn woord gaat vervullen. Het woord waarin hij aan zijn twijfel uiting heeft gegeven zal het laatste zijn dat hij kon uiten: zwijgen zal hij en niet kunnen sprekenmaar niet voor altoos. Neen, tot op dien dag dat do woorden Gods uit den mond des engels zullen ver vuld worden. Dan zal zijn mond geopend en zijn tong losgemaakt worden, en hij zal spreken en God loven. Zoo blijft en zoo blijkt God de waarmaker van zijn woord. In zegening en in kastijding. Kastij ding ook over dezen rechtvaardige, wiens voet échter voor een oogenblik wankelde. Maar God maakt toch ook in deze bestraffing onderscheid tusschen den rechtvaardige die wan kel t cn den goddelooze die legen Hem en zijn woord stormloopt Zacharias' twijfel was een andere dan bijvoorbeeld die van den hoofdman van Samaria, die den spot dreef met het woord des Heeren dooi den mond van EHsa, (lal de hongersnood- den velgen den dag een einde zou nemen (2 Kon. 7 1 cn 2), Daarom was ook de straf een andere. Die hoofd man heeft het met zijn oogen gezien, maar er geen deel aan gekregen. Daarentegen heeft Zacharias zich in de vervulling der belofte mogen verblijden. Zoo heeft God hem door de straf wel doen gevoe len hoe zondig zijn twijfel was, maar oók dii-n twijfel bij hem overwonnen. Door die straf heen heeft God zijn geloof vastgemaakt. Met beschaamd heid, maar tegelijk met groeiende blijdschap is hij voorbereid op de verschijning van het heil des Heeren. Zoo heeft God bij hot naderen van zijn heil ook de zekerheid ervan gewerkt in de harten dergenen die het verwachtten. Bij ieder op zijn wijze. Bij Zacharias anders dan bij Elizabet. En bij Maria weer anders dan bij dezo beiden. En nog weer anders bij Jozef. Want des Heeren werk is nooit eenvormig. Hij leidt elk van de zijnen naardat Hij weet dat zij het noodig hebben. Zacharias in zijn twijfel is het typo van zoo menigeen, die wel in oprechtheid God vreest en" uitziet naar zijn keil, maar die in zijn geloof geremd wordt door de overtuiging van eigen onmacht. Dan is er wel een erkenning van Gods almacht om te verlossen. Maar dat God zijn almacht nu ook aan hen zal betoonen, daar kunnen ze niet bij. Inderdaad is het menschel ijkerwijs ook even onmogelijk dat een zondaar zalig wordt als dat Zacharias en Elizabet op hun hoogo jaren nog een zoon zouden omhelzen. Even onmogelijk als dat een maagd moeder zou worden cn nochtans maagd zou blijven. Het onderscheid tusschen Zacharias cn Maria was alleen, dat zij rustte in het woord van Gol en in zijn almacht. En zoo zijn er geloovigen, die kinderlijk eenvoudig als Maria zich verlaten op het alles afdoende: geen ding zal bij God onmo gelijk zijn. En die anderen wier geloof geremd wordt door de overweging van alles wat bij henzclvon zija almacht in den weg staat, zij worden ook, maar dan in een weg van Gods bestraffing en tuchti ging er toe gebracht, om alle tegenspraak op ia geven cn zich vast te klemmen aan het woord van Hem die niet liegen kan. Dan gaan ook hun oogen open voor hetgeen God is doende. Dan zien zij het heil des Heeren nade ren. En wat onmogelijk geacht wordt bij do mensehen, blijkt mogelijk bij God. En ook zij verbeiden het heil des Heeren met een zekerheid, die God in hen werkt door zijn Woord en Geest. Strofen in de Kerstnacht Jan H. Eekhout „Achtste Kerstboek" Het Wonder van Uw Wezen rijst alom. Mild overbloeit de grens van Dood en Leven, Gij, Die genadeloos U mij blijft geven. Ik weet dat ik U nergens meer ontkom. Doch ik heb niets, o God, ter offerande, Dan het hart dat onophoudlijk U verried, De grauwe woorden van een eenzaam lied En, Heer, de duistre schuld van deze handen. Drijf mij terug, Heer! Nog ruischt 't bloed de zang Der zonde wankelen, weerloos, mijne schreden. Nog roepen mij der sterrelooze steden, Woeste ravijnen in de ondergang. Gij zwijgt. En dieper dan het heimlijk dreigen Van elke zwoele, wrang-doorleden lust, Wondt mij de strakke stilte van Uw Rust. Gij zwijgt En Liefde is Uw harde zwijgen. Aan d' einder branden steden, hel en ros. De nacht staat stralend over d' ommelanden. Dorpsklokken luiden zacht. De steden branden. De donkre zonde lokt. Gij laat niet los. t

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1931 | | pagina 11