Mr. WILLEM BILDERDIJK
BIJ DEN HONDERDSTEN STERFDAG VAN
18 December 1831
18 December 1931
Prof. Goslinga gaat eerst Bilderdijk's financieel®
omstandigheden na. Kan ijn maatschappelijke
positie in de negentiger jaren zóó pénible geweest
zijn, dat hij de voorkeur gaf aan vertrekken boven
blijven?
Bilderdijk was een slecht financier. En de schuld-
eischers hebben het hem menigmaal moeilijk ge
maakt. Maar toch verkeerde hij vóór zijn vertrek
in 1795 in „een staat van welvaren", gelijk hij zelf
schreef aan de Erfprins. Hij had een drukke prak
tijk. „Duizende vonnissen heb ik, ais consulent,
voor hooger en lager vierscharen gesteld en ge
wezen", overdreef hij op zijn bekende wijze. Er is,
zegt Goslinga, geen voldoende grond orn Bilder
dijk's praktijk als verloopen voor te stellen. Maar
zelfs, al zou hij op 't oogenblik der uitzetting,
niets meer te doen hebben gehad, dan nóg zou deze
hem niet begeerlijk zijn voorgekomen, omdat „het
fonds onzer praktijk van onze correspondentiën
afhangt, welke niet dan langzamerhand en door
verloop van jaren gevestigd worden en eens ver
loopen niet weer te herstellen zijn." Bovendien, uit
Biderdijk's brieven blijkt zonneklaar, dat hij ver
wachtte, dat de nieuwe staat van zaken, spoedig
weer geëindigd zou zijn. Wat zou het hem baten
wanneer hij voor korte tijd zijn schuldeischers
ontliep, maar d'aardoor tevens zijn praktijk geheel
verloor?
Bilderdijk zelf vraagt:
„Zoo ik ook gedacht had aan heen te gaan, waarom
had ik mijn papieren, mijn M.S.S., mijn aanteeko-
ningen, mijn zelfzame boeken, die niet meer te
vinden zijn, mijn zaken van affectie niet geborgen?
Had ik willen gaan, en dat .wel om schulden, zoo
had ik arresten op mijn goed moeten wachten en
ik had er dus zulke dingen aan moeten ont
trekken."
Van Dr. Bosch is de juiste opmerking, dat tegen
over Bilderdijk's schulden ook vorderingen stonden
en dat hij had „vooruitzichten op enk 'le niet te
versmaden erfenissen van bloedverwanten, bij
welker verdecling zijne belangen bij zijne afwezig
heid licht geschaad konden worden,"
Moet de eerste vraag aldus ontkennend worden
beantwoord, met de tweede staat het niet anders.
De verhouding tussohen de dichterlijke echtelieden
was zeker verre van schitterend, maar toch niet
hopeloos. Goslinga wijst erop, dat Bilderdijk in do
week tusschen zijn verbanning uit Den Haag en
uit Holland zijn vrouw nog een paar keer naar
Gedenkpenning op het overlijden
van Bilderdijk.
Amsterdam liet overkomen, terwijl hij in een nieuw
werk haar silhouette deed opnemen. Zij van haar
kant vierde, terwijl haar man in Londen verbleef,
luisterrijk zijn jaardag.
Neen, onherstelbaar stuk was Bilderdijk's huwelijk
iu 1795 nog niet.
Het moge waar zijn, dat Bilderdijk vaak over
zichzelf tendenzieuse mededeclingen verschafte, in
één cfing was hij volstrekt eerlijk, waar het betrof
zijn verhouding tot God. En is het te veronder
stellen zelfs, dat Bilderdijk zóó de geraffineerde
kan hebben gespeeld, door mee te deelcn, dat, nadat
de Fiscaal hom de uitzetting had aangezegd en
hij op zijn studeerkamer was teruggekeerd, hij
gesterkt werd In zijn verdriet dor 1 Corinthen
X 23, waar zijn Bijbel lag opengeslagen?
Gesterkt in zijn beproeving, wanneer hij zijn
uitzetting had gewenscht er. bevorderd?
Het is met name aan des dichters godsdienstig
en geloofsleven, dat Prof. Goslinga zijn sterkste
argument tegen Koliewijn, te Winkel e.a. ontleent
en waarmee de kwestie, dunkt ons, voorgoed tot
een besVssing is gebracht:
„Het zou daarom des te erger zijn, zoo hij inder
daad het feit, dat van hem een eed gevergd werd,
aangegrepen had om zijn vrouw en zijn schuld
eiser is te ontloopen. Men zou hem dan niet
maar berekening, maar duivelse he bere
kening ten laste moeten leggen. Wij zijn er
verre vandaan dat aan te durven. Natuurlijk is
het niet volstrekt onmogelijk, dat de gedachte,
dat de indiening van het adres op eenigerlei
wijze verandering zou kunnen brengen in zijn
huiselijke en financieele omstandigheden hem
een oogenblik door den geest beeft geflitst het
tegendeel Is althans volslagen onbewijsbaar
maar dat aan het adres en al wat er mee samen
hangt het wel bewuste opzet ten grondslag ge
leden heeft om de uitzetting te bewerkstelligen,
lijkt ons, op grond van do bekende feiten, on
houdbaar."
Bilderdijk en de
tachtigers
A. Wapenaar
Op 1 October 1906 hield Dr. A. Kuyper Sr. zija
magistrale rede over „Bilderdijk in zijn natio
nale betcckenis" in 't Concertgebouw te Amster
A. Wapenaar.
dam. 't Was toen 150 jaar geleden, dat hij geboren
werd. Nu herdenken we zijn sterfdag. 18 Dec. 1831.
Herdenken we hem? Of doen we maar „alsof'?
Nietwaar, we weten allen wel dat hij een dichter
was, misschien ook
nog wel dat hii
da's waar ook in
de Fransche tijd een
vurig vaderlander
was. een advocaat,
die voor de balie het
pleit voerde voor de
fanatiek-orangisti-
scho Kaat Mossel,
het vischwijf, ver
oordeeld vanwege
haar roepen voor
Oranje. Maar ver-
dgr zijn vele ver
zenbundels staan in
onze openbare bi
bliotheken, natuur
lijk ook wel eens in
de kast van één die
Nederlandsche let
teren studeert; liefst nemen ook die lieden een
kleine bloemlezing er uit; tenzij ze van plan zijn
op hem te pi'omoveeren.
Willem Kloos, de groote „man van tachtig", heeft
een poging tot eerherstel beproefd: hij deed in 1906
een bloemlezing met inleiding uit B's werken 't
licht zien; en poogde zoo waardeerend mogelijk
over den dichter te schrijven, maar "t was waar
wat Lodcwijk van Deysscl schreef over die in
leiding tot de bloemlezing: Tusschen de regels
door lees je dat Kloos toch eigenlijk niet veel
hebben moet van den dichter Bilderdijk.
Hoor maar:
„Innigheid, fijnheid, zielvolle diepte en breed-een-
voudige subtiliteit zooals Vondel die wel heeft, en
ons hier en daar plots op komen lichten uit diens
werk, waren geheel onbekende dingen voor dezen
koud-hartstochtelijken mensch van intellekt en
kranig begrip.
Hij was een geniaal man. zij 't al geen genie,
die zeer stellig een nationale hulde cn ons aller
abstracte eerbied verdient. Want ons land zou
stellig zichzelf niet waard zijn, als bet hem niet
gunde den roem en de hulde, die bij dezen boven
al zijn tijdgenooten hoog-uitstaanden Nederlander
zeer zeker past. Wij zijn hem die schuldig zonder
dat wij ons in de betuiging van wat plicht is
laten belemmeren door ons verschil met hem van
inzicht, smaak of ideaal."
Verschil van inzicht, smaak of ideaal was er
zeer zeker. Dr. Kuyper verdedigde den door hem
zoo hoogvereerden Bilderdijk tegen de verguizing
door de mannen van tachtig.
Had Albert Vcrwey niet gezegd dat Bilderdijk
geen dichter heeten mocht, en dat, wie Bilderdijk
vierde, den dood vierde?
Zoo kras had niemand zich uitgelaten.
Maar had Dr. Kuyper gelijk door te beweren, dat
de tachtigers daarom B. niet mochten, wijl er een
principieel verschil van levensopvatting, met daar
uit voortvloeiend verschil van kunstopvatting be
stond tusschen hen en den door hen verworpen
dichter?
Dr. K. wenschte, zoo zei hij, de beteekenis dor
jongere dichterschool niet te onderschatten en
gaf toe dat deze jongere dichters zeggen mochten:
Bilderdijk was geen dichter als ik, mits hun dan
geantwoord werd: En gij zijt geen dichter als
Bilderdijk.
„Het verschil lag", zoo zei Dr. Kuyper, „tus
schen het autonomistisch L) sensitivisme 2) der
jongeren en het eeren van het eeuwig schoon in
God bij Bilderdijk. Voor Bilderdijk daalde het
eeuwig Schoon van Boven in ons gebroken leven
neder, maar de jongeren kenden geen van Boven,
en daarom staat hun kunst tegen die van Bilder
dijk in beginsel lijnrecht over. Zij staan daarmee
echter tegenover de vroegere kunstgedachte".
Hoe zit dat nu? Want Kloos zegt in zijn bloem
lezing-met-inleiding uit Rhijnvis Feith:
„Een ongeloovig kritikus moet het werk van ge-
loovigen evengoed als dat van zijn gelijkdenken-
den kunnen waardeeren, terwijl een gcloovig kri
tikus, wil hij wezenlijk den naam van kritikus
waard zijn, mee moet kunnen voelen met ongo-
loovige of nnders-geloovige kunst". Daarin heeft
Kloos goeddeels gelijk.
Trouwens de tachtigers hebben, vooral ook Al-
bert Verwey. Guido Gezelle vereerd ais groot dich
ter. ondanks zijn vroomheid als Christen-zanger.
En diezelfde Verwey, die Bilderdijk zoo gram
was, heeft zelfs recht gedaan aan den vergeten
Calvinist-dichter Revius. En Vondel was toch ook
in al zijn poëzie de naar God en 't Eeuwig Schoon
georiënteerde poëet.
Dus wat Dr. A. Kuyper zeide in z'n feestrede
van 1906 aan 't adres der tachtigers klopt niet
precies met do feiten. Hoe zit dat dun?
Bilderdijk's nationale beteekenis. zoo zegt Dr. A,
Kuyper, ligt ook in zijn taalvirtuositeit.
Ik geloof dat in dat woord: taalvir tuositeit
precies ligt aangeduid de diepe kloof die de man
nen van tachtig scheidt van wie hen als dichters
in de 19de eeuw voorafgingen.
Taalvirtuozen waren do predikant-dichters, die
de tachtigers uit 't diepst van hun ziel verfoeiden.
Taalvirtuoos was bovenal Dominéé Ten Kate J. J. L
In diens virtuoos geredeneer-op-rijm vooral her
kenden zo „do klauw van den leeuw", den genia-
len taalvirtuoos: Bilderdijk.
Bilderdijk was geweldig, was overdonderend-ge-
weldig van klanken en woorden en rhytmen en
toen dc jonge poëten van tachtig zich revolution-
nair keerden tegen hun voorgangers, tegen Beets,
ten Kate, ter Haar, Schaepman etc.. stuitten ze
au fond op den kolossus, die daar achter al die
navolgers oprees als een gevaarte, imposant en
machtig, zijn zware slagschaduwen werpend over
wat daar wemelde aan zijn voet: Kleine Bilder-
dijkjes. die geeri eigen stom, geen eigen stijl
hadden, maar allen leefden en zongen of liever:
redeneerden op rijm onder suggestie van dien
vulkaan daar op de grens van de achttiende cn
negentiendo eeuw.
Daarom keerden de tachtigers zich tegen hem.
wiens stem ze in de gaanderijen der dichters van
de negentiende eeuw altijd maar weer hoorden
echoën, nu eens sterker dan zwakker. Potgieter
mochten ze nog wel. Albert Verwey hield zelfs
van dezen toch ook nog ai rhetori3ch-kouden
zanger, omdat hij in zijn verzen een eigen geluid
gaf. De Génestet was nog zoo kwaad uiet. Maar
de rest werd versmeten op de rommelzolder der
literatuur
Wel is waar, dat in de felle bestrijding van Bil
derdijk het verschil van levensopvatting waar
over Kuyper sprak, zich heeft doen gelden, maar
in den grond der zaak ging het verzet Iaat 't
ons eerlijk bekennen tegen de virtuositeit,
waarmee Bilderdijk het woord hanteerde in zijn
eindelooze verzenreeksen.
Bekend is het dat Bilderdijk zijn verzen vaak
dicteerde aan zijn vrouw, wier hand zoo virtuo-
selijk over '4 papier moest snellen dat ze meer
malen haaf schrijfkramp zal verbeten hebben in
de liefdedienst, die haar niet licht verdroot.
Zei hij niet dat. als ze hem van een toren wierpen,
hij in verzen zou versplinterd liggen op de grond?
Bilderdijk was geniaal in het zuivere inzicht dat
hij ontwikkelde omtrent het wezen der dicht
kunst. Dat erkent Kloos voluit.
Maar de praktijk klopte hier zelden op de theorie.
Men kan zuiver in de leer zijn maar in het leven
zich telkens weer misgaan.
Bilderdijk vocht tegen het rationalisme van zijn
tijd. schold op de poëtasters, de rijmelaars van
zijn dagen, waar hij torenhoog boven uitstak.
Maar hij is zelf nooit geheel kunnen ontkomen
aan den funesten invloed van zijn tijd: hij lijkt
als dichter maar al te vaak op een redenaar, die
met een oorverdoovend stemgeluid en irrilce-
rendc gestes, in één woord: met een overspannen
pathos zijn aanvankelijk luisterend auditorium
aan 't eind van zijn bétoog heeft versuft: de lui
zitten te gapen en te slapen.
O zeker, er is heel veel moois in B.'s poëzie.
Maar ge moet het zoeken tusschen heel veel dat
wij met de beste wil ter wereld niet meer genie
ten kunnen.
Er zijn o zoo weinig verzen, die je in hun geheel
waardeeren kunt.
't Is tenslotte de groote verdienste van de mannen
van tachtig, dat zij hebben gerealiseerd wat Bil
derdijk theoretisch, hij de geniale denker, vast
stelde: „Gevoel is de bron der poëzie, gevoel is
haar beginsel, uitstorting des gevoels haar vervul
ling en doel".
Niet dat Bilderdijk zijn gevoel niet trachtte uit te
storten; hij, vuurgeest, leefde van machtige ge
voelens, van groote passie's. Maar hij doet als
iemand die zich opwindt, zijn gevoel uitstoot zon
der zelfcritiek, zonder de bezonnenheid van dat
kunstzinnig denk-voelen dat alleen bewaren kan
voor bombast, voor groot-doenenj, voor, in één
woord: ondoorvoelde verzen.
Nu we Bilderdijk herdenken, valt voor ons do
volle aandacht op zijn groote beteekenis als weg
bereider van de nieuwe tijd, als de zaaier van
veel vruchtbaar zaad.
Zóó was hij zijn tijd ver vooruit en heeft de gang
der historie mee helpen bepalen, hij, de klok
kenluider van liet Réveil.
Aan persoonlijkheden als hij was, heeft onze tijd
nu. meer dan ooit, behoefte.
Als we zulke „Kerels" rijk waren, hun stem zou,
evenals 't die van B. was. een stem zijn de»
roependen in de woestijn.
Dit is nu eenmaal het tragisch lot van Gods pro
feten. Maar hun grootheid blijft: ze riepen voor da
Bilderdijk op zijn sterfbed-.
eeuwigheid.
Hun woord zal niet vergaan.
Zoo ook Bilderdijk: én in zijn poëzie èn in zijif
proza bewonderen we kracht van een overtuiging,
die alleen gevonden wordt bij wie betaalt met
zijn persoonlijkheid vóór wat hij weet te zijni
het heilig ideaal.
Wat waar 't of, eeuwen na dit uur.
Mijn naam wierd nagedacht?
Do wereld is te kort van duur;
't Is meer waarnaar ik tracht.
Mijn zangen zinken mee in 't graf,
Ik zong ze voor deez' aard:
Doch 't geen die zangen oorsprong gaf,
Wordt door gcon zerk bezwaard.
Hun vlietaör was uit God gestroomd.
En zoekt dien oorsprong weer;
Maar 't leven, eenmaal uitgedroomd.
Heeft schijn noch wezen meer.
Welaan dan, hart en oog en vaart
Naar hooger sfeer gericht!
Waar 't Engelendom de cythers snaart,
Eerst daar begint mijn Dichtl
Hier Ls het groote heimwee, dat wij bij de Tach
tigers maar als een vage romantische stemming
verwoord vinden. Bilderdijk blijve ons als ver»
tolker van dit heimwee het groote voorbeeld!
Bijvoegsel van NIEUWE LEIDSCHE COURANT van Woensdag 16 December 1931
Bilderdijks einde
In December werd de vijf-en-zeventig
jarige door een hevige koorts aangetast. Da
Costa ontving daarvan Zaterdag den 17eti
bericht en begaf zich aanstonds naar Haar
lem. Hy vond den toestand van zyn „Voor
ganger" ernstig genoeg en waakte bij hem
een groot gedeelte van den nacht. Toch
schijnen er redenen te hebben bestaan, die
't noodzakelijk maakten, dat hij den volgen
den dag naar Amsterdam terugkeerde.
Vooraf liet hjj zich beloven, dat men hem
onmiddellijk tijding zou zenden indien het
einde kwam.
En dit bleef niet lang uit De ziekte nam
dienzelfden Zondag een apoplectisch karak
ter aan, waardoor alle hoop op herstel
verdween, Bastiaan Heykens stond aan liet
sterfbed. Hij sprak den lij der toe met de
woorden: „Uw herte worde niet ontroerd:
gy gelooft in God, gelooft ook in My", zegt
de Heiland. „In het huis mijns Vaders zijn
vele woningen: anderszins zoude Ik het IJ
gezegd hebbenIk ga henen om U plaatse te
bereiden" Bilderdijk! gelooft gij dat
nog?" „Ja", klonk het antwoord. Eenige
uren later was Bilderdijk overleden.
Dr. R. A. KOLLEWUN
Mr. Willem Bilderdijk.
Na-ar een schildertf van
C. v. Cuylenburg (179S)
Mr. Willem Bilderdijk
als Advocaat
Mr. P. Dieleman
Teneinde althans eenig oordeel te kunnen vel
len over Mr. Willem Bilderdijk als advocaat,
dient men zich goed voor te stellen iu welken
tijd hij als zoodanig optrad, en waaraan volgens
de besten van dien tijd een advocaat moest be
antwoorden.
Bildoroijk is in 1756 geboren. Zijn vador, die
eerst de praktijk van doctor medicinae had uit
geoefend, was ontvanger van 's lands middelen
te Amsterdam ge
worden en van 1776
tot 1780 was Willem
daarbij boekhouder.
Intusschen studeer
de hij allerlei weten
schap cn dong naar
menige prijsvraag
met groot succes.
Volgens de aantee-
keningen van Van
Vloten in een uit
gave van dichtwer
ken van Bilderdijk
schreef deze voor hij
student werd: „Ik
mag zeggen alle we
tenschappen geëf-
fleurecrd te hebben.
Ik heb alles door
reisd, dat is zeer
fraai; zoo men 't dus
wil. Doch er is geene, waarin ik eigenlijk thuis
bèhoor. Ik begin een afkeer van mijn opper
vlakkige kunde op te vatten; zij is niet genoeg
zaam om mijn geest te verzadigen cn het is niet
door haar flikkeringen, dat men het vaderland
eri de maatschappij nuttig kan worden. Ik be
paal mij derhalve om mij op een wetenschap
toe Le leggen, waardoor ik met grond mag ver
wachten van eenig belang in de samenleving te
worden. (Men zie Brieven I blz. 77, aant 1).
HIJ vorkooe de rechten, waarvoor hem uit hot
lezen van Pufendorf „Do jure naturae et gen
tium" en Het Natuurrecht van Wolf met aanteeke-
nlngea van Dr. Elie Luzac een soort van smaak
Mr. P. Dieleman.
was opgekomen en wier oefening hij begreep „dat
juist geen dagelijks uitgaan vorderde, maar des
noods met een moeilijk gaan bestaanbaar was".
(Nalezing pag. 10). Van te voren had hij het
recht altijd „als blooto chicane hoorer. verguizen
Zoo werd hij 19 Mei 1780 als student in de rech
ten te Leiden ingeschreven, op 23-jarigon leef
tijd. Twee jaar werd hem voor de studie
toegestaan. Tengevolge van zijn letterkundigen'
arbeid werd hij reeds als een soort celebriteit
naar Da Costa ons meedeelt ontvangen. Zijn
rechtskundige leermeester was de in 1763 hoog
leeraar geworden Frederik Willem van Pestel.
Deze, van geboorte een Duitscher, werd een groot
geleerde geacht Bij den niet minder bekenden,
kundigen jurist v. d. Kecsel had hij een privatis-
simum. Schier dag en nacht heeft de jonge stu
dent gearbeid. Twee jaar was wel een heel kor
te tijd voor iemand van zoo groote veelzijdigheid
als Bilderdijk, die van oppervlakkigheid in de
rechtsstudie bovendien niets wilde weten. Dio
groote work/.uumheid werd ondersteund door zijn
corpus plumbeum zijn stalen corpus al
miste hij met het patrimonium aureum, het rijke
vaderlijk erfdeel of den rijken vader, ook liet
caput ferreum het ijzeren hoofd welke drie
dingen een behoorlijk juris studiosus volgens
Bilderdijk moest bezitten (Brieven I 99). In zijn
studententijd kenmerkte hij zich reeds door een
groot argumontatievermogen, zoodat in scherp
zinnigheid cn vaak ook scherpte en handigheid
schier niemand tegen hem bestand was. Het was
een tiid van groote verwarring. Prinsgezinden of
Oranjogezinden streden met patriotten, aristocra
ten met democraten, sommigen verwachtten steun
van Engeland, anderen weder van Frankrijk. Het
Nederla».dscbo volk was jammerlijk verdeeld en
heftige partijschappen streden orn den voorrang
en benadeelden menigmaal objectiviteit van oor
deel en recht. Bilderdijk was Oranjegezind. Hij
was dat van huis uit. In Leiden gaf hij niettemin
blijk van democratische neigingen. Hij was dan
ook anti-aristocratisch. Hij was Engelschgezind,
anti-Fransch en anii-Amerikaansch. Eenigszins
schroomvallig, moest heftigheid en hartstochte
lijkheid van karaktor de schroomvalligheid over
winnen.
19 October 1782 promoveerde hij op 105 stel
lingen of theses juridicao. Hij vond deze zelf later
„niets orn 't lijf".
Hij droeg ze op aan ziin vader. Reeds een maand
later du» op 19 November 1782 logde hij
den eed af en werd hij als practiseerend advocaat
.bij de Hoven van Justitie van Holland, Zeeland,
Brabant en Friesland toegelaten. Gelijk elk jong
advocaat, begon hij de praktijk met prodeanen,
wier zaken in den beginne van zijn loopbaan
hem door het Hof van Holland toevertrouwd wer
den. Hij had zich gevestigd in den Haag. Na
het eer?te jaar kon hij zelf reeds in zijn onder
houd voorzien. Intusschen werden de tijden hoe
langer hoe troebeler en stonden patriotten of
keozen en Oranjegezinden hoe langer hoe scher
per tegenover elkander.
Men had politiek proces na politiek proces. In Rot
terdam was zekere vroedschap Elzevier kapitein
der burgerij. Deze verbitterde de bevolking zeer. Hij
was die eigener gezag zijn compagnie voor het
eerst bajonetten dragen liet. Een vrouw, die iu
hoogst zwangeren toestand was word beschul
digd tc hebben gezegd dat zij Elzevier met een
been aan do galg zou willen zien hangen. Bilder
dijk te rade geroepen, wist de dagvaarding dier
vrouw uit to stellen tot na haar herstel van bet
kraambed. Zij werd gedagvaard, ofschoon men
slechts één getuige had gevonden en een tweede
slechts iets van een been en een galg als in 't
voorbijgaan gehoord had. Zij word echter vrij
gesproken.
Vrij sjtoedig na zijn vestiging als advocaat,
was Bilderdijk ook aan het Hof van den Stad
houder gekomen. Herhaaldelijk werd hij later
door of namens dezen geraadpleegd. Toen do
troebelen heftiger werden, heeft hij niettemin er
over gedacht het land te verlaten en naar de
Kaap te gaan. Het schijnt dat hij op aandrang
van Willem V in den Haag is gebleven. Maar
zoo kwam hij ook midden in den partijstrijd.
1-Iij verdedigde zijn partijgenooten met grooten
hartstocht en menigwerf met groot succes. In
zijn Brieven (V pag. 89) schreef hij lator, dat
alleen hij in de troebelen van 1782 tot 1787 „het
gruwelijkst misbruik van dc justitie ter onder
drukking on boestclljkste dwangoefening tegen
stond". Bilderdijk is niet van overdrijving vrij
te pleiten. Dat blijkt ongetwijfeld ook hieruit. In
tusschen werd men ook hoe langer hoe vijandiger
tegen den advocaat zelf.
Aan den anderen kant word hij van zelf Juist
om zijn Oranje gevoelens geëerd en in hetzelfde
jaar 1784 schroef een onbekende:
Zoo is het Bilderdijk, die eer en plicht blijft
achten, wordt thans bespot, gehoond.
Een hem liefhebbend jong meisje vreesde zelfs
voor zijn leven, maar hij stelde haar gerust door
haar tc verzekeren dat haar hartsvriend geen
onvoorzichtigihodcn had begaan. Iets, wat hij ook
aan den Prins geschreven had.
1