Mr. WILLEM BILDERDIJK BIJ DEN HONDERDSTEN STERFDAG VAN 18 December 1831 18 December 1931 Prof. Goslinga gaat eerst Bilderdijk's financieel® omstandigheden na. Kan ijn maatschappelijke positie in de negentiger jaren zóó pénible geweest zijn, dat hij de voorkeur gaf aan vertrekken boven blijven? Bilderdijk was een slecht financier. En de schuld- eischers hebben het hem menigmaal moeilijk ge maakt. Maar toch verkeerde hij vóór zijn vertrek in 1795 in „een staat van welvaren", gelijk hij zelf schreef aan de Erfprins. Hij had een drukke prak tijk. „Duizende vonnissen heb ik, ais consulent, voor hooger en lager vierscharen gesteld en ge wezen", overdreef hij op zijn bekende wijze. Er is, zegt Goslinga, geen voldoende grond orn Bilder dijk's praktijk als verloopen voor te stellen. Maar zelfs, al zou hij op 't oogenblik der uitzetting, niets meer te doen hebben gehad, dan nóg zou deze hem niet begeerlijk zijn voorgekomen, omdat „het fonds onzer praktijk van onze correspondentiën afhangt, welke niet dan langzamerhand en door verloop van jaren gevestigd worden en eens ver loopen niet weer te herstellen zijn." Bovendien, uit Biderdijk's brieven blijkt zonneklaar, dat hij ver wachtte, dat de nieuwe staat van zaken, spoedig weer geëindigd zou zijn. Wat zou het hem baten wanneer hij voor korte tijd zijn schuldeischers ontliep, maar d'aardoor tevens zijn praktijk geheel verloor? Bilderdijk zelf vraagt: „Zoo ik ook gedacht had aan heen te gaan, waarom had ik mijn papieren, mijn M.S.S., mijn aanteeko- ningen, mijn zelfzame boeken, die niet meer te vinden zijn, mijn zaken van affectie niet geborgen? Had ik willen gaan, en dat .wel om schulden, zoo had ik arresten op mijn goed moeten wachten en ik had er dus zulke dingen aan moeten ont trekken." Van Dr. Bosch is de juiste opmerking, dat tegen over Bilderdijk's schulden ook vorderingen stonden en dat hij had „vooruitzichten op enk 'le niet te versmaden erfenissen van bloedverwanten, bij welker verdecling zijne belangen bij zijne afwezig heid licht geschaad konden worden," Moet de eerste vraag aldus ontkennend worden beantwoord, met de tweede staat het niet anders. De verhouding tussohen de dichterlijke echtelieden was zeker verre van schitterend, maar toch niet hopeloos. Goslinga wijst erop, dat Bilderdijk in do week tusschen zijn verbanning uit Den Haag en uit Holland zijn vrouw nog een paar keer naar Gedenkpenning op het overlijden van Bilderdijk. Amsterdam liet overkomen, terwijl hij in een nieuw werk haar silhouette deed opnemen. Zij van haar kant vierde, terwijl haar man in Londen verbleef, luisterrijk zijn jaardag. Neen, onherstelbaar stuk was Bilderdijk's huwelijk iu 1795 nog niet. Het moge waar zijn, dat Bilderdijk vaak over zichzelf tendenzieuse mededeclingen verschafte, in één cfing was hij volstrekt eerlijk, waar het betrof zijn verhouding tot God. En is het te veronder stellen zelfs, dat Bilderdijk zóó de geraffineerde kan hebben gespeeld, door mee te deelcn, dat, nadat de Fiscaal hom de uitzetting had aangezegd en hij op zijn studeerkamer was teruggekeerd, hij gesterkt werd In zijn verdriet dor 1 Corinthen X 23, waar zijn Bijbel lag opengeslagen? Gesterkt in zijn beproeving, wanneer hij zijn uitzetting had gewenscht er. bevorderd? Het is met name aan des dichters godsdienstig en geloofsleven, dat Prof. Goslinga zijn sterkste argument tegen Koliewijn, te Winkel e.a. ontleent en waarmee de kwestie, dunkt ons, voorgoed tot een besVssing is gebracht: „Het zou daarom des te erger zijn, zoo hij inder daad het feit, dat van hem een eed gevergd werd, aangegrepen had om zijn vrouw en zijn schuld eiser is te ontloopen. Men zou hem dan niet maar berekening, maar duivelse he bere kening ten laste moeten leggen. Wij zijn er verre vandaan dat aan te durven. Natuurlijk is het niet volstrekt onmogelijk, dat de gedachte, dat de indiening van het adres op eenigerlei wijze verandering zou kunnen brengen in zijn huiselijke en financieele omstandigheden hem een oogenblik door den geest beeft geflitst het tegendeel Is althans volslagen onbewijsbaar maar dat aan het adres en al wat er mee samen hangt het wel bewuste opzet ten grondslag ge leden heeft om de uitzetting te bewerkstelligen, lijkt ons, op grond van do bekende feiten, on houdbaar." Bilderdijk en de tachtigers A. Wapenaar Op 1 October 1906 hield Dr. A. Kuyper Sr. zija magistrale rede over „Bilderdijk in zijn natio nale betcckenis" in 't Concertgebouw te Amster A. Wapenaar. dam. 't Was toen 150 jaar geleden, dat hij geboren werd. Nu herdenken we zijn sterfdag. 18 Dec. 1831. Herdenken we hem? Of doen we maar „alsof'? Nietwaar, we weten allen wel dat hij een dichter was, misschien ook nog wel dat hii da's waar ook in de Fransche tijd een vurig vaderlander was. een advocaat, die voor de balie het pleit voerde voor de fanatiek-orangisti- scho Kaat Mossel, het vischwijf, ver oordeeld vanwege haar roepen voor Oranje. Maar ver- dgr zijn vele ver zenbundels staan in onze openbare bi bliotheken, natuur lijk ook wel eens in de kast van één die Nederlandsche let teren studeert; liefst nemen ook die lieden een kleine bloemlezing er uit; tenzij ze van plan zijn op hem te pi'omoveeren. Willem Kloos, de groote „man van tachtig", heeft een poging tot eerherstel beproefd: hij deed in 1906 een bloemlezing met inleiding uit B's werken 't licht zien; en poogde zoo waardeerend mogelijk over den dichter te schrijven, maar "t was waar wat Lodcwijk van Deysscl schreef over die in leiding tot de bloemlezing: Tusschen de regels door lees je dat Kloos toch eigenlijk niet veel hebben moet van den dichter Bilderdijk. Hoor maar: „Innigheid, fijnheid, zielvolle diepte en breed-een- voudige subtiliteit zooals Vondel die wel heeft, en ons hier en daar plots op komen lichten uit diens werk, waren geheel onbekende dingen voor dezen koud-hartstochtelijken mensch van intellekt en kranig begrip. Hij was een geniaal man. zij 't al geen genie, die zeer stellig een nationale hulde cn ons aller abstracte eerbied verdient. Want ons land zou stellig zichzelf niet waard zijn, als bet hem niet gunde den roem en de hulde, die bij dezen boven al zijn tijdgenooten hoog-uitstaanden Nederlander zeer zeker past. Wij zijn hem die schuldig zonder dat wij ons in de betuiging van wat plicht is laten belemmeren door ons verschil met hem van inzicht, smaak of ideaal." Verschil van inzicht, smaak of ideaal was er zeer zeker. Dr. Kuyper verdedigde den door hem zoo hoogvereerden Bilderdijk tegen de verguizing door de mannen van tachtig. Had Albert Vcrwey niet gezegd dat Bilderdijk geen dichter heeten mocht, en dat, wie Bilderdijk vierde, den dood vierde? Zoo kras had niemand zich uitgelaten. Maar had Dr. Kuyper gelijk door te beweren, dat de tachtigers daarom B. niet mochten, wijl er een principieel verschil van levensopvatting, met daar uit voortvloeiend verschil van kunstopvatting be stond tusschen hen en den door hen verworpen dichter? Dr. K. wenschte, zoo zei hij, de beteekenis dor jongere dichterschool niet te onderschatten en gaf toe dat deze jongere dichters zeggen mochten: Bilderdijk was geen dichter als ik, mits hun dan geantwoord werd: En gij zijt geen dichter als Bilderdijk. „Het verschil lag", zoo zei Dr. Kuyper, „tus schen het autonomistisch L) sensitivisme 2) der jongeren en het eeren van het eeuwig schoon in God bij Bilderdijk. Voor Bilderdijk daalde het eeuwig Schoon van Boven in ons gebroken leven neder, maar de jongeren kenden geen van Boven, en daarom staat hun kunst tegen die van Bilder dijk in beginsel lijnrecht over. Zij staan daarmee echter tegenover de vroegere kunstgedachte". Hoe zit dat nu? Want Kloos zegt in zijn bloem lezing-met-inleiding uit Rhijnvis Feith: „Een ongeloovig kritikus moet het werk van ge- loovigen evengoed als dat van zijn gelijkdenken- den kunnen waardeeren, terwijl een gcloovig kri tikus, wil hij wezenlijk den naam van kritikus waard zijn, mee moet kunnen voelen met ongo- loovige of nnders-geloovige kunst". Daarin heeft Kloos goeddeels gelijk. Trouwens de tachtigers hebben, vooral ook Al- bert Verwey. Guido Gezelle vereerd ais groot dich ter. ondanks zijn vroomheid als Christen-zanger. En diezelfde Verwey, die Bilderdijk zoo gram was, heeft zelfs recht gedaan aan den vergeten Calvinist-dichter Revius. En Vondel was toch ook in al zijn poëzie de naar God en 't Eeuwig Schoon georiënteerde poëet. Dus wat Dr. A. Kuyper zeide in z'n feestrede van 1906 aan 't adres der tachtigers klopt niet precies met do feiten. Hoe zit dat dun? Bilderdijk's nationale beteekenis. zoo zegt Dr. A, Kuyper, ligt ook in zijn taalvirtuositeit. Ik geloof dat in dat woord: taalvir tuositeit precies ligt aangeduid de diepe kloof die de man nen van tachtig scheidt van wie hen als dichters in de 19de eeuw voorafgingen. Taalvirtuozen waren do predikant-dichters, die de tachtigers uit 't diepst van hun ziel verfoeiden. Taalvirtuoos was bovenal Dominéé Ten Kate J. J. L In diens virtuoos geredeneer-op-rijm vooral her kenden zo „do klauw van den leeuw", den genia- len taalvirtuoos: Bilderdijk. Bilderdijk was geweldig, was overdonderend-ge- weldig van klanken en woorden en rhytmen en toen dc jonge poëten van tachtig zich revolution- nair keerden tegen hun voorgangers, tegen Beets, ten Kate, ter Haar, Schaepman etc.. stuitten ze au fond op den kolossus, die daar achter al die navolgers oprees als een gevaarte, imposant en machtig, zijn zware slagschaduwen werpend over wat daar wemelde aan zijn voet: Kleine Bilder- dijkjes. die geeri eigen stom, geen eigen stijl hadden, maar allen leefden en zongen of liever: redeneerden op rijm onder suggestie van dien vulkaan daar op de grens van de achttiende cn negentiendo eeuw. Daarom keerden de tachtigers zich tegen hem. wiens stem ze in de gaanderijen der dichters van de negentiende eeuw altijd maar weer hoorden echoën, nu eens sterker dan zwakker. Potgieter mochten ze nog wel. Albert Verwey hield zelfs van dezen toch ook nog ai rhetori3ch-kouden zanger, omdat hij in zijn verzen een eigen geluid gaf. De Génestet was nog zoo kwaad uiet. Maar de rest werd versmeten op de rommelzolder der literatuur Wel is waar, dat in de felle bestrijding van Bil derdijk het verschil van levensopvatting waar over Kuyper sprak, zich heeft doen gelden, maar in den grond der zaak ging het verzet Iaat 't ons eerlijk bekennen tegen de virtuositeit, waarmee Bilderdijk het woord hanteerde in zijn eindelooze verzenreeksen. Bekend is het dat Bilderdijk zijn verzen vaak dicteerde aan zijn vrouw, wier hand zoo virtuo- selijk over '4 papier moest snellen dat ze meer malen haaf schrijfkramp zal verbeten hebben in de liefdedienst, die haar niet licht verdroot. Zei hij niet dat. als ze hem van een toren wierpen, hij in verzen zou versplinterd liggen op de grond? Bilderdijk was geniaal in het zuivere inzicht dat hij ontwikkelde omtrent het wezen der dicht kunst. Dat erkent Kloos voluit. Maar de praktijk klopte hier zelden op de theorie. Men kan zuiver in de leer zijn maar in het leven zich telkens weer misgaan. Bilderdijk vocht tegen het rationalisme van zijn tijd. schold op de poëtasters, de rijmelaars van zijn dagen, waar hij torenhoog boven uitstak. Maar hij is zelf nooit geheel kunnen ontkomen aan den funesten invloed van zijn tijd: hij lijkt als dichter maar al te vaak op een redenaar, die met een oorverdoovend stemgeluid en irrilce- rendc gestes, in één woord: met een overspannen pathos zijn aanvankelijk luisterend auditorium aan 't eind van zijn bétoog heeft versuft: de lui zitten te gapen en te slapen. O zeker, er is heel veel moois in B.'s poëzie. Maar ge moet het zoeken tusschen heel veel dat wij met de beste wil ter wereld niet meer genie ten kunnen. Er zijn o zoo weinig verzen, die je in hun geheel waardeeren kunt. 't Is tenslotte de groote verdienste van de mannen van tachtig, dat zij hebben gerealiseerd wat Bil derdijk theoretisch, hij de geniale denker, vast stelde: „Gevoel is de bron der poëzie, gevoel is haar beginsel, uitstorting des gevoels haar vervul ling en doel". Niet dat Bilderdijk zijn gevoel niet trachtte uit te storten; hij, vuurgeest, leefde van machtige ge voelens, van groote passie's. Maar hij doet als iemand die zich opwindt, zijn gevoel uitstoot zon der zelfcritiek, zonder de bezonnenheid van dat kunstzinnig denk-voelen dat alleen bewaren kan voor bombast, voor groot-doenenj, voor, in één woord: ondoorvoelde verzen. Nu we Bilderdijk herdenken, valt voor ons do volle aandacht op zijn groote beteekenis als weg bereider van de nieuwe tijd, als de zaaier van veel vruchtbaar zaad. Zóó was hij zijn tijd ver vooruit en heeft de gang der historie mee helpen bepalen, hij, de klok kenluider van liet Réveil. Aan persoonlijkheden als hij was, heeft onze tijd nu. meer dan ooit, behoefte. Als we zulke „Kerels" rijk waren, hun stem zou, evenals 't die van B. was. een stem zijn de» roependen in de woestijn. Dit is nu eenmaal het tragisch lot van Gods pro feten. Maar hun grootheid blijft: ze riepen voor da Bilderdijk op zijn sterfbed-. eeuwigheid. Hun woord zal niet vergaan. Zoo ook Bilderdijk: én in zijn poëzie èn in zijif proza bewonderen we kracht van een overtuiging, die alleen gevonden wordt bij wie betaalt met zijn persoonlijkheid vóór wat hij weet te zijni het heilig ideaal. Wat waar 't of, eeuwen na dit uur. Mijn naam wierd nagedacht? Do wereld is te kort van duur; 't Is meer waarnaar ik tracht. Mijn zangen zinken mee in 't graf, Ik zong ze voor deez' aard: Doch 't geen die zangen oorsprong gaf, Wordt door gcon zerk bezwaard. Hun vlietaör was uit God gestroomd. En zoekt dien oorsprong weer; Maar 't leven, eenmaal uitgedroomd. Heeft schijn noch wezen meer. Welaan dan, hart en oog en vaart Naar hooger sfeer gericht! Waar 't Engelendom de cythers snaart, Eerst daar begint mijn Dichtl Hier Ls het groote heimwee, dat wij bij de Tach tigers maar als een vage romantische stemming verwoord vinden. Bilderdijk blijve ons als ver» tolker van dit heimwee het groote voorbeeld! Bijvoegsel van NIEUWE LEIDSCHE COURANT van Woensdag 16 December 1931 Bilderdijks einde In December werd de vijf-en-zeventig jarige door een hevige koorts aangetast. Da Costa ontving daarvan Zaterdag den 17eti bericht en begaf zich aanstonds naar Haar lem. Hy vond den toestand van zyn „Voor ganger" ernstig genoeg en waakte bij hem een groot gedeelte van den nacht. Toch schijnen er redenen te hebben bestaan, die 't noodzakelijk maakten, dat hij den volgen den dag naar Amsterdam terugkeerde. Vooraf liet hjj zich beloven, dat men hem onmiddellijk tijding zou zenden indien het einde kwam. En dit bleef niet lang uit De ziekte nam dienzelfden Zondag een apoplectisch karak ter aan, waardoor alle hoop op herstel verdween, Bastiaan Heykens stond aan liet sterfbed. Hij sprak den lij der toe met de woorden: „Uw herte worde niet ontroerd: gy gelooft in God, gelooft ook in My", zegt de Heiland. „In het huis mijns Vaders zijn vele woningen: anderszins zoude Ik het IJ gezegd hebbenIk ga henen om U plaatse te bereiden" Bilderdijk! gelooft gij dat nog?" „Ja", klonk het antwoord. Eenige uren later was Bilderdijk overleden. Dr. R. A. KOLLEWUN Mr. Willem Bilderdijk. Na-ar een schildertf van C. v. Cuylenburg (179S) Mr. Willem Bilderdijk als Advocaat Mr. P. Dieleman Teneinde althans eenig oordeel te kunnen vel len over Mr. Willem Bilderdijk als advocaat, dient men zich goed voor te stellen iu welken tijd hij als zoodanig optrad, en waaraan volgens de besten van dien tijd een advocaat moest be antwoorden. Bildoroijk is in 1756 geboren. Zijn vador, die eerst de praktijk van doctor medicinae had uit geoefend, was ontvanger van 's lands middelen te Amsterdam ge worden en van 1776 tot 1780 was Willem daarbij boekhouder. Intusschen studeer de hij allerlei weten schap cn dong naar menige prijsvraag met groot succes. Volgens de aantee- keningen van Van Vloten in een uit gave van dichtwer ken van Bilderdijk schreef deze voor hij student werd: „Ik mag zeggen alle we tenschappen geëf- fleurecrd te hebben. Ik heb alles door reisd, dat is zeer fraai; zoo men 't dus wil. Doch er is geene, waarin ik eigenlijk thuis bèhoor. Ik begin een afkeer van mijn opper vlakkige kunde op te vatten; zij is niet genoeg zaam om mijn geest te verzadigen cn het is niet door haar flikkeringen, dat men het vaderland eri de maatschappij nuttig kan worden. Ik be paal mij derhalve om mij op een wetenschap toe Le leggen, waardoor ik met grond mag ver wachten van eenig belang in de samenleving te worden. (Men zie Brieven I blz. 77, aant 1). HIJ vorkooe de rechten, waarvoor hem uit hot lezen van Pufendorf „Do jure naturae et gen tium" en Het Natuurrecht van Wolf met aanteeke- nlngea van Dr. Elie Luzac een soort van smaak Mr. P. Dieleman. was opgekomen en wier oefening hij begreep „dat juist geen dagelijks uitgaan vorderde, maar des noods met een moeilijk gaan bestaanbaar was". (Nalezing pag. 10). Van te voren had hij het recht altijd „als blooto chicane hoorer. verguizen Zoo werd hij 19 Mei 1780 als student in de rech ten te Leiden ingeschreven, op 23-jarigon leef tijd. Twee jaar werd hem voor de studie toegestaan. Tengevolge van zijn letterkundigen' arbeid werd hij reeds als een soort celebriteit naar Da Costa ons meedeelt ontvangen. Zijn rechtskundige leermeester was de in 1763 hoog leeraar geworden Frederik Willem van Pestel. Deze, van geboorte een Duitscher, werd een groot geleerde geacht Bij den niet minder bekenden, kundigen jurist v. d. Kecsel had hij een privatis- simum. Schier dag en nacht heeft de jonge stu dent gearbeid. Twee jaar was wel een heel kor te tijd voor iemand van zoo groote veelzijdigheid als Bilderdijk, die van oppervlakkigheid in de rechtsstudie bovendien niets wilde weten. Dio groote work/.uumheid werd ondersteund door zijn corpus plumbeum zijn stalen corpus al miste hij met het patrimonium aureum, het rijke vaderlijk erfdeel of den rijken vader, ook liet caput ferreum het ijzeren hoofd welke drie dingen een behoorlijk juris studiosus volgens Bilderdijk moest bezitten (Brieven I 99). In zijn studententijd kenmerkte hij zich reeds door een groot argumontatievermogen, zoodat in scherp zinnigheid cn vaak ook scherpte en handigheid schier niemand tegen hem bestand was. Het was een tiid van groote verwarring. Prinsgezinden of Oranjogezinden streden met patriotten, aristocra ten met democraten, sommigen verwachtten steun van Engeland, anderen weder van Frankrijk. Het Nederla».dscbo volk was jammerlijk verdeeld en heftige partijschappen streden orn den voorrang en benadeelden menigmaal objectiviteit van oor deel en recht. Bilderdijk was Oranjegezind. Hij was dat van huis uit. In Leiden gaf hij niettemin blijk van democratische neigingen. Hij was dan ook anti-aristocratisch. Hij was Engelschgezind, anti-Fransch en anii-Amerikaansch. Eenigszins schroomvallig, moest heftigheid en hartstochte lijkheid van karaktor de schroomvalligheid over winnen. 19 October 1782 promoveerde hij op 105 stel lingen of theses juridicao. Hij vond deze zelf later „niets orn 't lijf". Hij droeg ze op aan ziin vader. Reeds een maand later du» op 19 November 1782 logde hij den eed af en werd hij als practiseerend advocaat .bij de Hoven van Justitie van Holland, Zeeland, Brabant en Friesland toegelaten. Gelijk elk jong advocaat, begon hij de praktijk met prodeanen, wier zaken in den beginne van zijn loopbaan hem door het Hof van Holland toevertrouwd wer den. Hij had zich gevestigd in den Haag. Na het eer?te jaar kon hij zelf reeds in zijn onder houd voorzien. Intusschen werden de tijden hoe langer hoe troebeler en stonden patriotten of keozen en Oranjegezinden hoe langer hoe scher per tegenover elkander. Men had politiek proces na politiek proces. In Rot terdam was zekere vroedschap Elzevier kapitein der burgerij. Deze verbitterde de bevolking zeer. Hij was die eigener gezag zijn compagnie voor het eerst bajonetten dragen liet. Een vrouw, die iu hoogst zwangeren toestand was word beschul digd tc hebben gezegd dat zij Elzevier met een been aan do galg zou willen zien hangen. Bilder dijk te rade geroepen, wist de dagvaarding dier vrouw uit to stellen tot na haar herstel van bet kraambed. Zij werd gedagvaard, ofschoon men slechts één getuige had gevonden en een tweede slechts iets van een been en een galg als in 't voorbijgaan gehoord had. Zij word echter vrij gesproken. Vrij sjtoedig na zijn vestiging als advocaat, was Bilderdijk ook aan het Hof van den Stad houder gekomen. Herhaaldelijk werd hij later door of namens dezen geraadpleegd. Toen do troebelen heftiger werden, heeft hij niettemin er over gedacht het land te verlaten en naar de Kaap te gaan. Het schijnt dat hij op aandrang van Willem V in den Haag is gebleven. Maar zoo kwam hij ook midden in den partijstrijd. 1-Iij verdedigde zijn partijgenooten met grooten hartstocht en menigwerf met groot succes. In zijn Brieven (V pag. 89) schreef hij lator, dat alleen hij in de troebelen van 1782 tot 1787 „het gruwelijkst misbruik van dc justitie ter onder drukking on boestclljkste dwangoefening tegen stond". Bilderdijk is niet van overdrijving vrij te pleiten. Dat blijkt ongetwijfeld ook hieruit. In tusschen werd men ook hoe langer hoe vijandiger tegen den advocaat zelf. Aan den anderen kant word hij van zelf Juist om zijn Oranje gevoelens geëerd en in hetzelfde jaar 1784 schroef een onbekende: Zoo is het Bilderdijk, die eer en plicht blijft achten, wordt thans bespot, gehoond. Een hem liefhebbend jong meisje vreesde zelfs voor zijn leven, maar hij stelde haar gerust door haar tc verzekeren dat haar hartsvriend geen onvoorzichtigihodcn had begaan. Iets, wat hij ook aan den Prins geschreven had. 1

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1931 | | pagina 9