OTsthuon hij door en tengevolge van deze
troebelen veel werk had, schijnt het tcch niet
aanstonds zooveel geweest te zijn, tenzij de Prins
l.vm bepaaldelijk aan zich wilde verbinden. Im
mers in 1784 kreeg hij nog een belangrijke plaats
aai. 's Prinsen secretarie, een ambt, hetwelk hij
slechts eenige maanden bekleed beeft, omdat hij
het toch beter en voor zijn toekomst of ver
dienste veiliger achtte zich geheel aan de prak-
Bilderdijk in Koning Lodeuhiks lijd.
tijk der rechtsgeleerdheid te geven. Trouwens
van ambten had hij in den grond der zaak een
afkeer, terwijl hij het zal ons later blijken
aan zijn praktijk zeer verknocht was. Zelf schrijft
hij daarover in zijn karakterbeschrijving:
„Het denkbeeld van een ambt was mij on
lijdelijk: opzicht over anderen vond ik zoo verre
beneden mij, alsof men mij zwijnen te hoeden
gegeven had. Zichzelven tot verrichtingen te ver
binden, die iets anders dan 't schoone en 't
recht tot voorwerp hadden rekende ik. beneden
niet slechts mij zeiven. maar beneden de waar
digheid van den minsten hondenjongen".
En toch heeft hij wel eens een ambt begeerd,
zooals wij zullen zien. Niettemin dreef zijn groot
©nafhankelijkheidsgevi>el hem naar d- rechtsprak
tijk of naar een professoraat
„Den rol te spelen" zoo schrijft hij in diezelfde
Karakterschets (zie het 13e deel van zijn geschie
denis des Vaderlands, uitgegeven door Mr. Tyde-
man) vind ik beneden mij en dus wilde ik nooit
omwegen gebruiken; nooit uit den weg gaan, nooit
jets anders bedoelen en iets anders toonen
maar mij te toonen zooals ik was. voor niemand
te wijken, voor geen wederstand te buigen, ieders
gunst of wehvillen zoo openlijk te versmaden als
jk ze uiterlijk verachtte; er tegen te druischen,
waar alles plooide; zie daar mijn geheele leven!"
Goed wilde hij doen, maar alleen uit behoefte
des harten, zonder dank.
In Bilderdijks' advocatentijd het is ter juister
beoordeeling daarvan gewenscht dit hier mede
te deelen kende mer tweeërlei wijze van het
behandelen van de zakep. Sommige zaken werden
bepleit, andere zaken werden uitsluitend beschre
ven, dus schriftelijk behandeld.
Bij de Hoven van Justitie in Holland had men
kwesties van recht, welke mondeling in het Col
lege van den Raad werden bepleit en kwesties
van feiten, die werden beschreven, terwijl daarna
door elk der partijen een secrete Memorie „ad-
■vertissement van regten" geheetcn, werd inge
diend.
In Friesland ging bijna alles schriftelijk. Het
spreekt van zelf, dat mondelinge behandeling aan
merkelijk korter is. Een schriftelijke behandeling
wij kennen dat ook leidt tot langdradigheid
en tot herhaalde remises. Dat was vroeger ook
zoo. Hierdoor moest het Hof wel eens beslissen
op de Deductie van één der partijen, omdat het
al te lang duurde voor de andere haar schrifte
lijk stuk indiende. De schriftelijke stukken klop
ten ook niet steeds op elkander als gevolg van
het feit, dat de partijen hun schriftelijke stukken
niet aan elkander mededeelden.
Om Bilderdijk's praktijk in haar geheelen omvang
te bcootalcelen, zouden wij dus moeten zoeken in
-de archieven van de Hoven uit dien tijd of daar,
waar hij geprocedeerd heeft, naar zijn schrifte
lijke stukken, zijn deductiën cn secrete Memo-
rieën, voorzoover die bewaard zijn.
Veel geschiedde echter ook mondeling. Zeker is
het dat hij vrij spoedig na zijn beëediging een
drukke praktijk kreeg, ook buiten de politieke
strafprocessen, waarin hij betrokken werd. Over
die laatsten willen wij nog eens schrijven. Wij
moeten immers zij het zeer in het kort
wel even herinneren aan het proces voor Kaat
Mossel.
Het was in 1785 het zeer oproerige jaar, dat Bil
derdijk als advocaat optrad voor Katharine Mul
der bijgenaamd Kaat Mossel. Hij deed dat geheel
pro dco. Ofschoon Bilderdijk ongetwijfeld be
hoorlijke inkomsten heeft gehad uit zijn prak
tijk. was geldzucht hem vreemd en was hij ook
daarin een goed advocaat.
In een puntdicht op een pleitzak, waarin advo
caten huu stukken opbergen, zegt Hugo de Groot
(epigr. lib. 2 in pocm. pag. 289):
Deez' zak houdt der partijen stukken in:
De geld-zak geeft den pleiter zoct-gewin!
Maar voor mr. Willem Bilderdijk was deze scherts
niet noodig om hem tot kalmte te manen, want ten
deze was hij uitermate kiesch en zeer terecht
kon hij zingen DW XII 139: Waar diende Ik
ooit om geld, om aanzien of om gaven?
De historie met Kaat Mossel beschrijft hij kor-
telijks ook zelf in zijn Geschiedenis des Vader
lands (12e deel, pag. 02 (v.v.). Hij deelt daar
mede. dat de Loevensteinsche partij bet bijzonder
geladen had op Kaat Mossel, zoo genoemd om
dat zij keurvrouw der mosselen in Rotterdam
was, „een ruw gemeen wijf, maar bij wie geener
lei erg was" en op Klaasje Verrijn, de Oranje-
meid genaamd, „een jonge, wilde meid, onnoozel
en gemeen als Kaat Mossel". De Officier, Mr.
Paulus Gevei's, zette deze gevangen uit de hon
derden, die toen crimineel vervolgd werden om
niet meer dan een losse uitdrukking of wensch
bijv. ten aanzien van Elzevier als hierboven aan
gehaald.
Zij werden beschuldigd van „oproerige en rust-
verstorende misdrijven" o.a. bestaande in het
schreeuwen van: Hoezee! Oranje boven! en der
gelijke soort van luidruchtigheid. 1 September
1784 was Kaat Mossel al gevangen gezet en de
Oranje-meid in April 1785.
Mr. Gevers begon in 1785 een crimineel proces
tegen beiden en eischte voor Kaat 10 en voor
Klaasje 6 jaar tuchthuisstraf. Op Bilderdijk's ver
dediging werd Kaat vrijgesproken door de Rot-
terdamsche Schepenrechlbank, maar de Officier
ging in beroep bij het Hof van Holland. Daar
was het proces nog niet geëindigd, toen door de
komst van de Pruisische troepen in 1787 de
kerkerdeuren voor de Oranjegezinden geopend
werden en op 27 September 1787 werd Kaat na
meer dan drie jaar in preventieve hechtenis te
hebben doorgebracht, in vrijheid gesteld.
Bij resolutie van de Staten van Holland van 24
October 1787 werd op advies van het Hof van
Holland besloten gecommitteerde raden (Gedepu
teerde Staten zouden wij nu zeggen) te gelasten
aan Katharina Mulder, alias Kaat Mossel, te Rot
terdam, terug te geven de kosten der crimineele
procedures, door haar eerst voor Schepenen van
Rotterdam en naderhand in appél voor 't Hof
gevoerd welke kosten haar zijn voldaan aJ
3648.16.8 (volgens Bouwens Aan zijn commit
tenten blz. 468). welke procedures bijna niets
gekost hebben, vermids zij door den welbekenden
advocaat Bilderdijk pro deo is bediend geworden,
en dus deze som haar tot een beloonine gestrekt
heeft.
Met Kaat Mossel was haar nicht Keet Zwenk in
September 1784 ook vastgehouden bij gelegenheid
van het bezoek van een Commissie uit de Staten
op het Stadhuis te Rotterdam. Deze Commissie
kwam om zoogenaamd de troebelen in Rotterdam
te onderzoeken. Men leest hieromtrent uitvoerig
in de Nederl. jaarboeken uit dien tijd
Volgens Bilderdijk in zijn geschiedenis des Vader
lands verloor Mr. Gevers alle zijn ingespannen
processen met de kosten. In de jaarboeken van
1786 blz. 373 staat dat de Schepenen den eisrh
ontzeggen en de kosten compenseeren. doch Mr.
Gevers als eischer veroordeelden In de kosten der
ïegels.
In ieder geval luidde de latere Resolutie van
24 October 1787 anders.
In het Rotterdamsche jaarboekje van 1890 deelt
G. van Rijn mede hoe na een der pleidooien in
die zaak bij het verlaten van de zaal er wat
gedrang was en Mr. Bilderdijk een onbeduidende
bajonetwond in zijn zijde kreeg van een der vrij
corpsmannen. Dat zat echter onzen dichter-advo-
eaat zeer hoog. Geen wonder, want die corpsen
waren der Stadhouderlijke partij een doorn in
het oog. Herhaaldelijk heeft Bilderdijk er aan
herinnerd. Zoo nog in 1808:
Konden felle bajonetten
Op mijn boezem toegeleid.
Ooit mijn vrije stem beletten?
Ooit verstoren in mijn pleit?
Ten koste dikwerf van goede vriendschap koos
Mr. Bilderdijk de partij der verdrukten. ïot zijn
voorname vrienden behooren de procureur Dirk
van der Linden en diens broeder Mr. Johannes
van der Linden, een zeer oekend advocaat. Deze
schreef vele jaren later toen hij 50 jaar lang de
praktijk had uitgeoefend, op pag. 95 van De
Ware Pleiier: „Zoo zijn er tijdperken in ons leven
geweest, toen in- en uitwendige verdeeldheden
ons Vaderland verscheurden, waarin zich dikwijls
zaken voordeden od welke de uiteenloopende en
verschillende politieke ge\oelens van den pleiter
de schroomvalligste voorzichtigheid in het ver
kiezen van woorden en uitdrukkingen oplegde".
Of Mr. Bilderdijk dit altijd zal hebben b tracht?
Mr. d. Linden had zich deswege geheel buiten
politiek gehouden, omdat hij advocaat was. Aan
den anderen kant heeft Bilderdijk ook niel-geest-
verwanten bij politieke vervolging \erdedigd. Hij
beschouwde zich later nog bijv.- Uitzicht op
mijn Dood (1824) „als door God geroepen om
een toevlucht te zijn voor
De onnoozelheid aan eed, aan God getrouw en
Vorst
Gekerkerd en bedreigd bij 't blikkeren van de
Zwaarden.
In 1787 werden Bilderdijk verschillende ambten
aangeboden. Hij weigerde eenig ambt. De redenen
daarvan ontvouwden wij hierboven. Het ambt,
hetwelk hij echter wel zou gewild hebben, was
dat van procureur-generaal of advocaat-fiscaal bij
het Hof van Holland. Dat schrijft hij dan ook
in zijn Brieven II 50.
„Als het eenige ambt dat hem lief geweest zou
zijn, dewijl het praktijk was".
Maar hij verklaarde zich nooit te willen leenon
aan het in het werk stellen van oen vervolging
tegen lieden, die, hoe verkeerd ook, te goeder
trouw en meestal door een autoriteit, die voor
hun een respectabel iran was, weggesleept, ge
handeld hadden. ..Daarom liet men hem zakken
en 't was uit".
Hij bleef advocaat en nu de Oranjepartij op haar
beurt dc patriotten vervolerde, bracht Bilderdijk
volgens zijn beweren redding aan wel 1100 pa
triotten, „waarbij hij aan noodzakelijke kosten
4000 had voorgeschoten". Zijn nadere politieko
geestverwanten vonden die verdediging minder
goed.
Intusschen had hij het druk, ook met goed ba»
talende cliënten.
Op 29 April 1786 had hij aan zijn vriend, den
uitgever Uylenbroek te Amsterdam geschreven:
„Alles ligt, lieve vriend, alles wordt Doos,
schreeuwt en raast en in mijn praktijk zelf ben
ik wel een jaar briefscurijvens ten achter; schier
dagelijks moet ik pleiten en schier dagelijks ben
ik ziek van fatigue (Brieven I 108).
Hij had het dus wel zeer druk. Toch had hij
altijd geldgebrek, hetgeen voor een deel kwam
door zijn slordig geldelijk beheer, voor een deel
ook dat hij al ging hij weinig uit nog al
vaak menschen ontving grand seigneur. Ver
beeldde nij zich niet af te stammen van da
Graven van Teisterband?
Zijn naam als wetenschappelijk en practisch ad
vocaat was goed. Vandaar dat vele jongelieden bij
hem de praktijk wilden leeren.
In een brief aan H. W. Tydemah van October 1808
(Brief XXVIII) schrijft hij. dat hij jongelieden,
al waren het aan de Universiteit fenixen geweest,
opnieuw had moeten leeren het systema juris om
daarop systematisch de praktijk te gronden.
Bij de meesten moest hij zelfs de logica nog
repeteeren. Hij acht dit niet de schuld der jonge
lui of der professoren, „want men maakt aan
de Universiteit geleerden in het recht, doch geen
rechtsgeleerden en indien al, dan toch nog geen
advocaten dat is lieden, die weten niet slecht*
wat recht is, maar ook de remedia jus conse-
quendi in die volkomenheid, waarin men ze
kennen moet cn waarin de heele praktijk bestaat".
Zijn ervaring is dan dat de Hollandsche advo
caten zeer hoog staan, zoodat er nooit calumni-
anter-lasterlijk gelitigeerd wordt in burgerlijke
zaken, wat de proces voeren den betreft Hij schrijft
dit toe aan de eerlijkheid der advocaten en voegt
in den tussohenzin er deze merkwaardige uit
spraak bij ter' vermaning aan het nageslacht in
de advocature: „want die advocaat wordt en in
praktijk raakt, moet, al was hij tot een schurk
opgewiegd, eerlijk worden, tenzij hij verstompt
wordt van geest en niets meer onderscheiden kan,
zooals wel, doch zeldtzaam gebeurt." Verder wijst
hij op het behoorlijk voorbereiden en de klaarheid
van instrueeren der zaak, zoodat niemand zich
een illusie kan maken, zoo hij zijn proces, als
er gewisseld is van stukken en documenten,
6lechts inziet: en dan de vrees voor de censuur
des rechters, welke niet zoo nietig is. Op 18
October 1809 toornt hij in brief X L aan Tydeman
tegen advocaten, die de zaken rekken en rekken,
omdat zij geld onder zich hebben en daarvan
dan óf zelf óf voor hun cliénten langen tijd dfl
voordeden kunnen hebben. Dit noemt hij en
heeft hij geen gelijk? de schandelijkste en
zielverdervendste dieverijen.
In den eerstgenoemcSen zeer langen brief lezen
wij nog meerdere van Bilderdijk's opvattingen over
de advocature en het nrooedeeren, die van zeer
Prins Willem V, de verdreven Stadhouder
groot belang zijn. In een vroegcren brief had hij
geschreven over de veroordeeling in de kosten.
Hij zet dat in 1808 voort.
Deze correspondentie is destijds ook opgenomen
in W. 2846. De veroordeeling in de kosten mag
volgens hem alleen uitgesproken worden ex nobili
judicis officio. Het moet dus aan het ambtsoor-
dcel van den edelen rechter worden overgelaten,
en die moet bedenken dat ik door te gaan proce-
deeren, als ik het verlies, geen onrechtmatige
daad heb begaan, maar van mijn recht hob
gebruik gemaakt.
Bilderdijk achtte o.a. den beroemden Haagschen
advocaat b. J. Gallée zoo hoog om de opvatting
van zijn taak en zijn kundigheid. Hij had van
dezen zooveel geleerd en afgezien chat cr tusschen
hen zelden een vonnis noodig was, maar zij alle
zaken schier in der minne schikt n en afdeden
naar recht en billijkheid. Overigens nam de
praktijk in zijn tijd aan dat ied^r bonafide zijn
recht sustineert (hoe naief voor het heden!) en
waarover de rechter niet vonnissen mag zoo maar
en passant, maar in een rechtmatig geopende en
daartoe afzonderlijk geïnstrueerde instantie. Het
is voor den jurist interessant de beschouwingen
over de veroordeel; .g in de kosten te lezen, maar
de behandeling daarvan behoort meer in een vak
blad thuis. Bilderdijk oordeelde na een 15-jarige
paktijk, dat omdat er zooveel verschil van ge
voelen is, een practizijn van genie zooveel vermag
boven een ander, al is die even kundig in het
recht. Zeker zal hij hebben ingestemd met wat
in 1777 een onbekende uit Goes r_hreef in „Gedag-
ten over het samenstel onzer hedendaagsche bur
gerlijke Regtsgeleerdheid" te weten: „Al wierdt
de Regtsgeleerdheid tot den hoogsten trap van
duidelijkheid gebragt, er zullen altijd regtsge-
leerden noodig zijn; deze zullen altoos de vraag
baak blijven hunner medeburgers."
In den regel acht hij de partij zelf de oorzaak vag
2
Evenzeer als de democraten waren ook de aristo
craten gehaat bij Bilderdijk, de regenten in de
steden der Republiek, die gesloten familieregee-
ringen vormden, levend in eigen beslotenheid en
afgescheiden van volk en bourgeoisie. Tegenover
deze dragers der aristocratisch-republikeinsche be
ginselen stelde Bilderdijk de beginselen der monar-
ua Costa, Bilderdijks leerling.
ehie, zooals deze door grafelijke en hertogelijke
landsheeren waren ..ooggehouden en nu hun toe
vlucht moesten nemen bij de stad/houders van het
Oranjehuis. Zulke inzichten brachten Bilderdijk
tot liefdevolle bestudeering van den landsheer
lijken tijd, toen Kabeljauwschgezinde vorsten over
Hoeksche partijschappen zegevierden, en tot ver
heerlijking van het stadhoudenschap, dat het
„Loevensteinsch aristocraLe-monster" bedwong. O,
ongelukkig Vaderland, „dat, door enkele familiën
overheerd, aan deze alleen schijnt toe te behooren,
en waarin al de overige inwoonders slechts ge
maakt schijnen om deze varicens ten koste van
hun zweet en bloed te mesten en van hun ver
trapt te worden." 1
Met deze tegenstelling tusschen het Hoeksch-
aristocratisch beginsel eenerzijds en het landsheer
lijk beginsel ter andere zijde viel een tweede tegen
stelling samen, die evenwel pas na den landsheer
lijken tijd was ontstaan. Het was die, welke met
de Hervorming in Nederland tusschen de zonen
van Erasmus en van Calvijn was opengevallen,
de tegenstelling Libertijn en Calvinist. De strenge
Calvinisten vonden steun bij den stadhouder
oprechte, rechtzinnige Hervormden", zegt
ergens Bilderdijk, „dus Prinsgezinden" het
libertijnsch beginsel leefde hij de regeerende
aristocratie, bij Oldenbarnevelt, bij Cornel is
Pietersz. Hooft, bij Jan de Witt, bij Coen-
raad van Beuningen. Het was in Bilderdijks oogen
één groot complex: Huekschgezind-aristocratisch-
libertijnsch. „liet is de vervloekte Hoeksche partij,
die onze Republiek, zoo lang zij bestaan heeft, nu
onder pnaetetx van godsdienstgeschillen, dan onder
't voorwendsel van vrijheid telken reize verscheurd
heeft, om ze aan een factie van zich onafhankelijk
makende personen of familiën te onderwerpen".
Uit den gezichtshoek van deze tegenstelling be-
achouwde Bilderdijk ie vaderlandsche geschiedenis.
Drieërlei, zoo zeide Lytton Strachey, de Engelsche
auteur van beroemde levensbeschrijvingen, is noo
dig om een goed geschiedwerk voort te brengen:
grondige kennis der feiten; gave van reproductie;
en een standpunt. Over Bilderdijks kennis der
historische gebeurtenissen en over zijn gave van
voordragen en vertellen zoo straks nog een enkel
woord; voor het oogenblik beschouwen we slechts
het „standpunt".
Het „standpunt" dient om orde te brengen in de
veelheid der bijzonderheden; om de lijnen te
onderscheiden, langs wélk3 de ontwikkeling gaat;
en om de krachten te onderkennen, die deze ont
wikkeling bepale. Een geschiedschrijver met een
.Standpunt" men kan ook zeggen met ^cn levens-
en wereldbeschouwing, die de keuze der materie
en het oordeel over deze materie bepaalt laat
de historie niet verworden tot een slechte oneindig
heid van feiten en bijzonderheden, met hoogstens
hier en daar het blootleggen van het causaal ver
band; het „standpunt" stelt in staat tot de conceptie
en de constructie die het geschiedwerk laat oprij
zen tot een architectonisch geheel. Het „standpunt"
is in de Nederlandsche historiographie na Bilder
dijk en Groen van Prinsterer maar al te zeer
verloren gegaan. De objectiviteit van den geschied
schrijver" is er te veel voor in de plaats getreden,
niet tot welzijn "an dc geschiedbeoefening in
Nederland.
Het „standpunt" brengt evenwel ook het groote
gevaar van het apriorisme mede, dat de feiten
en daden'in de eenmaal gevormde conceptie tracht
in te voegen. Het eerlijk onderzoek is dan een
onmogelijkheid; oordeel en vonnis liggen van te
voren gereed. Onder deze vóór-ingenomenheid be
zweek Bilderdijks Geschiedenis des Vaderlands.
Niemand minder dan Prof. Kernkamp heeft de
groote beteekenis van Bilderdijk voor de Neder
landsche geschiedchrijving erkend Tegen de
loevesteinsch-patriottische en remonstrantsch-
liber-ale traditie onzer geschiedenis, die in het
begin der 19e eeuw dreigde canoniek te worden, is
Bilderdijk in verzet getreden. De romantische
ziener opende de oogen van het Nederlandsche volk
voor de schoonheid en de kracht der Middeleeuw
Hij vernietigde de in zijn tijd heerschende opvatting
der geschiedenis. Maar opbouwend werk van be
teekenis verrichtte deze Titaan niet. Wie thans een
der deelen ter hand neemt van de Geschiedenis
des Vaderlands, doet dit niet, om over eenig punt
der historie onderricht te ontvangen, maar om
zijn inzicht te verhelderen aangaande Bilderdijk.
Constructief bouwer was Groen van Prinsterer,
ook hij een geschiedkundige met een „standpunt",
maar methodisch vorscher en wetenschappelijk
werker van groote kracht tevens, voor wien de
waarheid van hooger waardij was dan de schijn
bare rechtvaardiging van een inzicht of een
eysteem. Groen van Prinsterer oordeelde Bilder
dijks geschiedwerk te wezen „un récit superficiel,
entremêlé d'observations acerbes et d'invectives
parfois très-inconvenantes".
In zijn Voorrede op het eerste deel van de Geschie
denis des Vaderlands vertelt Prof. T"deman, die
zich met de zorg der uitgave belastte, hoe Bilder
dijks Geschiedenis is tot stand gekomen.
Reeds vóór het begin zijner politieke balling
schap in 1795 koesterde Bilderdijk het voor
nemen tot het schrijven eener vaderlandsche ge
schiedenis. De drukke advocaten-praktijk heeft
evenwel de uitvoering van dit voornemen belet.
In 1810 nam het oude plan vaster vormen aan.
Het jaargeld, hetwelk koning Lodewijk den be
roemden dichter en geleerde had toegekend, kwam
bij de Inlijving te vervallen; armoede en gebrek
meldden zich daarop spoedig aan Bilderdijks
woning aan. Het was in deze omstandigheden, dat
hij met zijn vriend Tydeman het plan overwoog
een geschiedenis van Holland in 5 omvangrijke
deelen te schrijven. Tydeman, die voor den on-
practischen en onbeholpen Bilderdijk als zaak
waarnemer zou optreden, trof de voorbereidende
maatregelen, stelde en verspreidde het prospectus,
waarin tot inteekening werd opgewekt tot
onverwacht de Fransche censuur bezwaren gelden
deed. Waartoe zich te verdiepen in de partijschap
pen der voormalige Republiek? Men diende zijn
aandacht te bepalen tot den nieuwen staat van
Vaderlands, dae in haar stijl en in de wisseling
harer perioden nog de levendigheid en de kleur
rijkheid bezit van het wei-; .proken woord. Bilder
dijks Geschiedenis des Vaderlands, met haar
scherpe beelding en haar breede schildering, met
haar afwikkeling van sobere woord-voeging en
rijke rhetoriek, bergt schoonheidswaa'rden ook nog
voor den lezer van dezen tijd.
Bilderdijk richtte zich in zijn historische voor
drachten tot studeerende jongelingen, bij wie hij
de kennis van de hoofdzaken der ge chiedenis
aanwezig achtte. Die kennis werd destijds alge
meen verkregen uit de geschiedkundige werken
van Jan Wagenaar. Wagenaar was de regenten
historicus van het midden der 18e eeuw, die met
weifelende omzichtigheid en schijnbare onpartij
digheid het oordeel zijner lezers leidde tot de
waardeering van het aristocratisch-republikeinsch
systeem. In de vaalheid onzer lSe eeuw detoneer
den zijn grauwe tinten niet; in Wagenaars dom
melende kleuren aanvaardden onze huiszitten
vaderen de eenig-waar geachte voorstelling hunner
nationale geschiedenis.
Op deze grauwe schildering wierp Bilderdijk de
felheid zijner kleuren, geel en gloeiend oranje en
vonkend rood. Heel zijn hartstocht en de kracht
zijner geweldige persoonlijkheid keerde zioh tegen
den in vlijt speurenden en pennenden secretarie
klerk, „den vervloekten Wagenaar, die de geschie
denis der vorsten vervalschte" en onverdroten het
bedrijf zijner broodheeren prees.
Dit schamper oordeel weerhield Bilderdijk intus
schen niet, voortdurend te putten uit de detail
kennis van Wagenaar. Dit is wel de hoofdgrief
tegen de Geschiedenis des Vaderlands, dat haar
•uteur zich van zelfstandig onderzoek ontslagen
rekende. Als een schilder, die in forsche bewogen
heid aan de gedachten zijns geestes gestalte geeft
en zijn kleuren uitstrijkt op het doek, zonder
nauwgezette bestudeering van vorm en lijn, zoo
gaf Bilderdijk het tafereel der vaderlandsch"
geschiedenis, grootsoh van compositie en vlam
mend1 in zijn opzet, maar onwerkelijk, en onnauw
keurig in de kennis der historische realia
Wij willen niet aldus onze beschouwingen in het
negatieve eindigen, maar besluiten met de samen
vatting van het positieve, dat wij vonden in
Bilderdijks historisch werk: zijn ontsluiting der
Nederlandsche Middeleeuwen; zijn reactie tegen
een algemeen aanvaarde geschied-beschouwing;
zijn historische fundeering van een nieuwe staat
kundige school.
G. W. Kernkamp, Van Wagenaar tot Fruin,
Haarlem 1903.
a) W. G. C Bijv an ck, De Jeugd van Isaac da
Costa, Leiden 1894.
Bilderdijks verbanning
Bilderdijks sterfhuis te Haarlem (Gr. Markt.f
zaken en tot den toekomenden tijd! Zoo stortte dan
het schoon historie-plan ineen.
Nadat aan Bilderdijk in 1814 het hoogleeraar-
schap in de Nederlandsche geschiedenis en letter
kunde te Amsterdam ontgaan was, toog hij in 1817
in arren moede naar Leiden, waar hij colleges
opende in de vaderlandsche geschiedenis als
privaat-docent.
Het getal der toehoorders in de ruim 10 jaren,
waarin Bilderdijk deze ooi leges gaf, was niet groot,
hoogstens een 40-tal, maar het waren voor een
deel jongelingen van zulk een aanzien en begaafd
heid, dat hun waarde gemakkelijk opwoog tegen
hun klein getal. Daar in de lage achterkamer van
Bilderdijks woning aan de Hooigracht, waar hij
zijn colleges gaf2), verschenen de zonen van
Gijsbert Karei van Hogendorp: de begaafde Wil
lem, aristocratisch-gereserveerd, ongezind tot prijs
geven van zijn geestelijke zelfstandigheid; en Dirk,
beperkter van vermogen, en zijn meester schier
devoot en met overgegevenheid toegedaan; de jonge
Groen van Prinsterer, aan Willem van Hogendorp
gelijk in aanleg en geesteshouding, en de vurige
Isaac da Costa, de Elisa, op wiens schouders de
profetenmantel zijns meesters dalen zou. Deze
jonge mannen, Bilderdijks „school gevormd in
deze privatissima, zouden de kern vormen
van wat als „de historische richting" in politiek
en cultuur der 19e eeuw is aangeduid, Christelijk-
hietorisch en tegen de beginselen der Groote Revo
lutie tot agressie gezind, trouw aan de als twee
eenheid gevoelde saamhoorigheid van Oranje en
de Protestantsche orthodoxie.
Bilderdijk is een goed prozaschrijver en meeslee-
pend redenaar geweest, die zijn toehoorders ver
mocht te omvatten in den greep van zijn gedachte
en zijn woord. Neerslag van in de studeerkamer
rverwogen voordrachten is de Geschiedenis dea
in 1795, bij het zegevieren der revolutionairen,
werd Bilderdijk uit stad en land verbannen.
Deze uitzetting is, reeds tijdens zijn leven, onder
werp geweest van meeningsverschil.
En dat is geen wonder. Immers, het is bekend, dat
Bilcterdijk's verbanning een direct gevolg is ge-
wees' van het indienen zijnerzijds van een adres
aan de provisioneele regcering, waarin hij op
krachtige toon van zijn anti-revolutionaire be
ginselen getuigenis aflegde.
Welnu, men heeft Bilderdijk er van verdacht, dat
hij met opzet dat adres heeft ingediend in die
vorm en toon, om <*aardoor zijn uitzetting uit te
lokken en op een gemakkelijke en zekere manier
af te raken van twee kruisen in zijn leven: zijn
vrouw en zijn schuldeischers.
Tydeman, Mr. Mees, Van Vloten, Huet, Jonckbloet
zijn alle in minder of meerder mate deze meening
toegedaan. Van de laatste is de uitspraak: „hij
(Bilderdijk) schijnt zelf zijn uitzetting geprovo
ceerd *e hebben". Kol ewijn vooral achtte het
inbetwistbaar.dat
de dichter bij het
indienen van zijn
adres uit bereke
ning zou hebben
gehandeld. Prof.
A. Goslinga heeft
in de Wet e n-
schappelijke
Bij dragen
door Hoog
leer a r e n der
V. U. de zaak nog
eens van alle kan
ten belicht en de
vragen gesteld en
beantwoord:
1. heeft Bilderdijk
zijn uitzetting ge
forceerd om van
zijn schuldeischers
af te komen?
2. heeft Bilderdijk
eijn uitzetting ge
forceerd, om van
Prof. Dr. A. Goslinga. zijn vrouw af te
komen?
Beide vragen zijn van belang voor de kijk die we
hebben moeten op Bilderdijk als mcnsch en karak
ter. De verbannene zelf heeft zijn ballingschap
genoemd „het loon voor Trouw en Godsvrucht".