Handwerken Doel en wezen der opvoeding Wanneer de opvoeding eigenlijk begint? Als ge eens even denkt aan Hanna, haar belofte aangaande den van God afgebeden zoon, dan voelt ge, hoe van het oogenblik dat het kind voor 't eerst in haar armen rustte, ja zelfs lang vóór dien tijd, door üigen heiliging, de opvoeding van het jongske begon. En dan beseft ge ook, hoe zal het goed zijn, de opvoeding altijd be hoort aan te vangen bij het allereerste levensbegin van het kind, omdat èlle opvoe ding haar grondslag vindt in zelfopvoeding. Gelooft ge niet, als iedere moeder hei zóó verstond, en in dien toestand voort durend gedacht, hoe hóél dicht het nog ongeboren wicht bij haar is, dat vele dingen dan anders zouden gebeuren, dan ze nu gebeuren, nu het vaak heel eenvoudig wordt beschouwd als iets, dat alleen nog maar lichamelijk bestaat en waar dus nog niet in alle opzichten bepaald m'ee gerekend be hoeft te worden, en dèt, terwijl de banc! juist din zoo innig is, de samenhang zóó nauw, dat de geest van 't kind alle invloe den, waaraan de moeder onderhevig is, mee ondergaat. We verstaan nu wel, dat het werk der opvoeding nooit te vroeg een aanvang nemen kan, maar, vraagt nu nog iemand, wat hebben we nu 'eigenlijk precies te be grijpen onder opvoeding. Het antwoord kan kort zijn, het is zoo heel eenvoudig, en houdt toch zoo ontzaglijk veel in, het begrip opvoeding. Voor een Christenouder beteekent opvoe den het leiden en richten van den jongen geest, om dezen te sturen in do richting van Gods Plan met den mcnsch, dat is: tot Zijne Heerlijkheid. En hoewel het door den zondeval voor den mensch onmogelijk is geworden in eigen kracht dit doel te be reiken, zoo zijn we daarmeo niet ontheven ,van de verantwoordelijkheid, van den plicht te doen wat we kunnen. In elk geval kunnen we trachten de hin dernissen zooveel mogelijk uit den weg te nemen. Jezus zeide tot Zijn discipelen: Laat de kinderen tot Mij komen, en verhindert ze niet.. En als we nu in onze daf. om ons heen zien, dan ontdekken we maar al te duidelijk, dat dM voldoende, dat het héél veel is, alleen maar dat negatieve „niet verhinderen". Want verhinderen doen we allen en op honderden manieren: door ons eigen leven, dat een slecht voorbeeld is, door het kwaad in de kleine karaktertjes, dat wij niet trachten te besnoeien, doorja zelfs door ons ópdringen van de heilswaarden, .kunnen we onze kinderen verhinderen op te wassen tot Gods Heerlijkheid. Want „tot. Gods Heerlijkheid" tot „Zijn Eer" in de wereld waarin Hij ons plaatste, dat wil nog iets anders zeggen dan: vroom én braaf in ons oog, of naar de meening van een zekere groep menschen, het is niets meer, maar ook niets minder, dan wat er staat: tot Gods eer. Och, wat is daar eigenlijk weinig voor noódig. Niét tot eer en tot steun voor een partij groep, voor een kerk, voor een maat schappij, niet eens tot „e e r" van eigen vader en moeder behoeft het kind op te groeien. Waren in de oogen der wereld Jezus' discipelen zonen, die him ouders „eere" aandeden? Niet eens tot eer van de onderwijzers en leeraren, die zich zoo inspan nen om „zijn geest te verrijken", en, dó,t vooral, niet ééns tot eigen eer behoeft het kind op te wassen. Alléén maar tot Gods eer, dat kan dus zijn als bijv. een visscher, die zijn werk wat wij zijn plicht noemen zouden zijn net en schip in den steek liet, als een blinde bedelaar aan den weg zittende, en roepend om Jezus' ontferming, als een vrouw, die.... Och, wat is het eigenlijk maar heel .weinig. Maar wat is het ook héél veel, onbegrijp- baar, onbereikbaar veel! Tot Gods eer! Alle eigenliefde, alle winst bejag, alle eerzucht, allo menschen- gunst is onnut, is ballast, die verhinde ring kan bcteekenen. Voeden wij zóó onze kinderen op? Den ken we werkelijk zóó weinig aan onszelf, dat we ons nooit in de eerste plaats afvra gen, wat de wereld later zal vinden van de maatschappelijke positie, waartoe onze jongen, ons meisje het bracht? en wat wij zelf later nog voor pleizier, en daar bedoe len we dan eigenlijk miee: trots „aan de kinderen beleven zullen?" G'e moet me niet verkeerd begrijpen. Ik zou de laatste zijn, om te zeggen: laat uw kinderen maar niet lecron, gewen hen maar niet aan geregelden arbeid, zeg hun, dat het er niet op aankomt, wat ze in de wereld worden zullen. Verre van dat! Het ongeschikt zijn voor een gekozen beroep, feen opgelegde taak, het tè zwaar moeten zorgen en tobben voor het dagelijksch brood, het kan den mensch néérhalen, zijn geestelijk leven schaden, het kan hem ver hindering worden. Maar wél moeten we den eisch der opvoe ding zóó verstaan, dat het kind leert, om hetgeen hier in deze wereld voor het meeste het hoogste en beste geldt, alles onderge schikt te weten aan zijn roeping als Chris ten, zóó, dat wanneer Gods stem hem elders j*iep, hij alles zou kunnen overgeven en in den steek laten, zóó, dat hij geen persoon lijke eer zou aanvaarden, wanneer hij wist, dat Gods eer daarbij werd tekort gedaan, zóó, dat hij geen winst of geldelijk voor deel zou willen behalen wanneer Gods Naam daardoor met recht door de wereld kon worden gehoond, wat in onzen tijd maar al te vaak gebeurt. Ik denk nu aan de geschiedenis van de wonderbare vischvangst. Wanneer Jezus' 'discipelen als arme visschers zich in stilte beklagen, dat zij den gehee'en nacht ge werkt en niets gevangen hebben, zegt Hij niet, dat het er niet toe doet en dat zij niet behoeven te werken, neen, Hij wijst hun den weg, dat hun arbeid „productiever" worden zal. En zij vangen een grootc menigte vis- schen. Maar als zij dan de schepen en nettep aan wal gebracht hebben, en Zijn stem roept hen om menschenvangers te worden, dan laten zij ook alles in den steek, de schepen, de heerlijke rijke vangst o, hoe zouden de wijze, verstandige handelsmen- zoo iets oordee- Tot Gods eer.... Als we één oogenblilc ons dien ontzag lijken eisch indenkeoi, 'dan Ibeseffecn we ten diepste hoe geheel onze opvoeding zaï zijn één gebed, en.dat ze zal moeten be ginnen met zelfopvoeding!. Altijd en overal is begin en eind, is de kern van alle opvoeding: zelfopvoeding. En deze kan alleen plaats hebben als ze wordt voorafgegaan door zelfinkeer, die brengt tot zelfkennis. En eerst dan, als we onszelf kennen, niet in al onze vriendelijkheden, onze goe de daden, die de buitenwereld zoo vaak miskent, maar waarvan we onszelf ge woonlijk maar al te zeer en te diep bewust zijn, pas als we onszelf kennen in onze fouten en gebreken, in onze zonden, dan zijn we 't best in staait, ook onze kin deren te leeren kennen. Er zijn menschen die nooit schuld willen bekennen voor de buitenwereld. „Ze zijn eigengerechtig", zegt ge. Wees voorzichtig. Oordeel niet zoo spoedig. Weet ge wel zeker dat diezelfde man, die voor buitenstaan ders, die er ook feitelijk niet mee 'te maken hebben, zijn innerlijk niet bloot geven wil, voor zijn God niet op de knieën om genade smeekt? En weet ge wel, va$i anderen, die zoo heel vriendelijk bereid zijn, bij het minste of geringste waarin ge u beleedigd of benadeelt acht, maar dadelijk met hun nederig excuus klaar staan, hoeveel werke lijk schuldbesef er in die gemakkelijke praters Is? Neen, het zit 'm niet altijd in het verge ving vragen aan menschen. Ik herinner mij hier een verhaal, dat een jongeman me eens deed: Een nieuwe vriend, dien ik nog maar kort kende, had iets gedaan, wat hij niet had1 moeten doen. Ik sprak hem er over aan en zei: „dat is toch niet mooi van je geweest, dat had je niet van mij mogen zeggen". Hij zlvveeg, maar toen ik uitgepraat was, zei hij eerlijk: „Je hebt gelijk, en ik erken, dat ik bet niet had magen zeggen, 't Was niet goed van me. Wil je 't maar vergeten en vergeven?" Ik was zoo vertelde de Jongeman verder er werkelijk even door geroerd, en dacht: dat is toch fideel van je, dat zou i k niet kunnen doen, dadelijk zoo ruiter lijk ongelijk bekennen. Maar toen ik een poosje later met hem bij een kennis kwam en daar iets derge lijks gebeurde; mijn vriend was op een fout betrapt, erkende hij weer ongelijk en vroeg vergeving, toen trof het mij niet meer zóó erg. Zeer kort daarna zit ik met hem in den trein, met nog een paar ken nissen, en zet een der anderen hem op zijn nummer over iets, dat al voorbij was. Mijn nieuwe vriend was dadelijk weer ge met zijn gul en grif excuus, maar, toen vond ik er opeens niets moois meer aan. Ik moest wel denken: „Jij schijnt dat al makkelijk te doen, maar dan is 't ook zooveel niet waard". Aan dit verbaal heb ik later nogal eens moeten terugdenken. Werkelijk, het komt niet daarop aan, hoe dikwijls we tegen de menschen zeggen: „het spijt me", „vergeef me". Vaak is dat slechts een (overigens zeer helbbelijke) beleefdheid, maar met zelfkennis, schuldbesef, heeft dat niet veel te maken. Zelf inkeer, dat is, wat vooraf gaat, als 't goed met ons is, aan ons gebed. Het is in gedachten teruggaan op onzen weg, nagaan al onze daden, niet de goede alleen, maar ook en juist de verkeerde, en zoeken naar onze beweegredenen. Of zelfs achter onze „goede" daden geen kwade reden zat, eer zucht, ijdel'heid, hoop op vergelding... Zóó leeren we onze eigen zwakheden, onze fouten kennen, en dap pas zullen we die van onze kinderen ook ontdekken en... begrijpen. En begrijpen is vergeven! Maar dat wil in dit geval niet zeggen: ongestraft of on aangevochten laten. „Maar kunt u dan niet begrijpen, hoe ik er op zoo'n manier toe kwam?" hoorde ik eens een volwassene zeggen tegen een ander. „Ja, begrijpen wel, maar goedkeuren niet", zei deze. Nu laat ik in het midden in hoeverre iemand het recht, heeft tegen een ander, die niet onder hem staat, te spreken van „goedkeuring", maar zeker is, dat dit het standpunt is, dat we tegenover onze kinderen hebben in te nemen: ik begrijp het, maar keur het niet goed. En dat is on eindig veel meer en beter, dan het andere, meer geworue: „ik kan me niet begrijpen, hoe je daartoe komt". Want met die woor den stoot men al dadelijk den kleinen zon daar van zich, en wat ook verkeerd is zet zichzelf op een hoogte. BORDUURPATROON ^an de lezeressen van ons Vrouwenblad In ons blad Voor de Vrouw kwam een artikel voor, waarin de redactrice zich min der waardeerend uitlaat over de Gerefor meerde Meisjesvereenigingen. Als hoofdredactie moeten we, met alle respect voor het persoonlijk inzicht van onze redactrice, onze teleurstelling uitspre ken over de wijze, waarop zij de Gerefor meerde Meisjesvereenigingen welke toch in den loop der jaren hun' bestaansrecht met ieëre Veroverd hebben in een minder waardeerend licht stelt. Wij onderschatten het werk dei* Geref. Meisjesvereenigingen zeker niet, doch zijn er van overtuigd, dat deze en andere Meis jesvereenigingen er toe medewerken om geestelijk peil van ons Christelijk volksdeel omhooff te voeren, wat ook wel blijkt uit onze enthousiaste verslaaren. welke wij geven van alle Bonds- en Toogdagen. HOOFDREDACTIE jes voor de dichte en een-stokje-twee-lossen voor de open vierkantjes, dan kuninen het zeer aardige fijne kleedjes worden voor thee of presenteerblaadje. De derde afbeelding laat eem zeer-vlug- opschietend randje in kruissteekwerk zien. dat mem maar het verschil der afgebeelde typen (kruisjes en driehoeken) moet bordu ren in twee kleurem. Geschikt voor smalle hoekranden en anderzins. Hier nog eem fraai randpatroon voor wol- J gebruik voor gordijnen er onder, in plaats borduurwerk. Men kan het zoowel in de van er boven kan worden gewerkt, en dat geheele breedte gebruiken als zonder het I men ook afzonderlijk kan gebruiken voor smalle bovenrand je hetwelk bijv. bij het I kinderjurkjes bijv. of anderszins. PATRONEN VOOR KLEEDJES Zoowel voor haak- als voor kruissteek- werk kunnen de patromem dienen die we hier afbeelden. Het vierkante patroon zou in wolborduur sel goed kunnen dienen voor kussen voor oud-Hollandsche stoel, waar ook onlangs naar gevraagd is. Voor divans vind ik voor mij die kruissteekkussens niet zoo geschikt ls voor rechte stoelen. Het zal gemakkelijk allen, om, wanneer men dat hebben wil, dit patroon rechthoekig te maken door het invullen van wat meer middenmotieven en het verlengen van boven- en onderrand. Verder kan men de losse bloemmotief} es gebruiken voor kinderkleeding, ook voor hoekvulling van grooter kleed (tafelkleed of ontbijtlaken bijv.), waarvoor men dan drie van die motiefjes in elke hoek zet, of wel een enkele rij ervan langs alle zoomen. Het rechthoekige voorbeeld is, zooals we zien, naar hetzelfde motief, maar wel een weinig meer bewerkelijk. Het is ook leven diger, geeft meer het idee van kleedje dan een kussen en zal evengoed als het andere wat zijn te verlengen en verbreeden als men een groot kleed wil maken. Dat het leege binnenrechthoekje dan een stuk grooter zal worden, vind ik voor mij juist niet zoo'n bezwaar. Wil men deze kleedjes haken met fijn garen als filethaakwerk, dus met drie stok- 2°o eenvoudig is het niet Zoo vaak wordt door verlichte menschen van onzen tijd beweerd,Ydat het verkeerd ën onmogelijk is, om de aeer jonge kinde ren reeds godsdienstig op te voeden, beter gezegd: (want dat begrijpen ze niet. en dat is toch het juiste woord in dezen): aan godsdienst te wennen. Zij meenen, dat gods dienst een zaak is van het verstand en dat men er dus beter mee kan wachten tot kinderen in staat zijn tot eigen oordeel. En al weten wij nu voor onszelf allemaal wel beter, het kan toch soms voor een eenvoudig mensch wel moeilijk zijn, zulke waan wij zien naar behooren, d.w.z. zoo be vredigend mogelijk, te ant-vworden. Het stukje, dat ik deze week tegenk it een oud nummer van het blaadje Voor Moeders, kan op uistekende manier daarin helpen, omdat het zoo juist aantoont, hot» eenvoudig niet alleen, maar ook, hoe van zelfsprekend voor ons de godsdienstige opvoeding is. Een kind, dat in een Christelijk gezin is opgegroeid, weet rich niet meer te herinne ren, wanneer het voor het eerst van God gehoord heeft. Ik geloof, dat dit Is, zooals het behoort. Er komt 'een tijd, bij het eene kind vroeger bij het andere later, wanneer 't zich reken schap vraagt van allerlei gevoelens en ge dachten, die het reeds lang met zich heeft omgedragen, het begeert den oorsprong daarvan te weten. Zoo komt b.v. de vraag aan de orde: moeder hoe komt het toch, dat ik van u meer houd dnn van elke andere vrouw? of: moedor, hoe hebt u me toch voor het eerst van God verteld? ik kan me niet herinneren, dat ik dat ooit niet geweten heb. Zulke vragen komen niet voort uit een gevoel van onzekerheid, maar integendeel uit het besef van blijde zekerheid van bezit. De bedoeling is echter: hoe ben ik er aan gekomen? Nu is het heel natuurlijk, dat een kind de liefde tusschen hem zelf en z'n moeder niet kan ontleden. Hij kan er zich niet eens eventjes buitenstellen en ze aan een nauw keurig onderzoek onderwerpen; als hij be gint met er over te denken, eindigt hij mei er zich eenvoudig door te laten overstroo- men en er zich gelukkig in te voelen. Zoo ook, als hij zich eens even wil inden ken, hoe htet was, toen hij niet wist wie God was. Maar dat kan hij zich niet indenken. Hij vindt God overal terug. Hij weet, dat hij 's avonds en 's morgens bij 't avond- en morgengebedje tot God mag spreken. Hij weet, dat de Heer hem riet, als hij kwaad doet, waar niemand het ziet, ja, maar ook als hij lief speelt, flink leert, een booze bui overwint, een jonger broertje helpt bij z'n spel of werk. Dat is zoo. En dat is altijd zoo geweest, zoover de herinnering terugreikt. Maar, ik ben toch ook zoo'n heel klein kindje in de wieg geweest. Toen wist ik er toch niets van. Hoe heb ik dan toch voor 't eerst gehoord? - Kind, toen je nog in 't wiegje lag, heeft moeder, als ze je 's avonds toedekte, altijd gebeden of de Heer je een goeden, rustigen nacht wilde geven, ze heeft bij je bedje gezongen, toen je er nog niets van begrijpen kon: Ik ga slapen, ik ben moe, 'k Sluit mijn. oogjes belde toe. Heere, houd ook dezen nacht Over mij getrouw de wacht. Langzamerhand ging je er naar luisteren, later meezingen, eindelijk ook de handjes 'ouwen en de oogjes sluiten, zooals je moeder zag doen. Toen je grooter werd, bad moede? hardop OP DE MODESHOW. Door verschillende modehuizen is de najaars-modeshow weer gehoudenUit de groote bel-angstelling bleek weldut deze steeds meer in gebruik komende wijze tot het introduceeren van nieuwe mode-creaties bij de dames zeer in trek is. Onze teekenaar ging ook een kijkje nemen; we geven hier een -paar krabbels uit zijn schetsboek. met je, later ging je het zelf doen. Je zag vader en moeder bidden, je hoorde vader voorlezen en al begreep je er niets van, je wist toch, dat je stil moest zitten in Je kleine stoeltje. En al gauw zat je ook met een boek voor je, evenals wij. En we keken samen platen, en moeder vertelde je van Adam en Eva, van Jozef en David. En als we samen wandelden en bloemen plukten in de wei, vertelde moeder je van den Heer, die ze alle liet groeien. Maar wanneer ik het voor het eerst ge daan heb, dat kan ik je niet zeggen. Je hebt het eigenlijk altijd al geweten. Maar kon ik dat dan begrijpen, toen ik nog zoo heel klein was? De Heer zegt: word gelijk de kinderkens Een kind kan eigenlijk nog meer begrijpen van God en goddelijke dingen, dan <een mensch, die dikwijls ongehoorzaam is ge weest, en God vergeten heeft Er is nooit een oogenblik geweest, dat God Zijn kind vergeten heeft; heerlijk, dat je je ook nooit een oogenblik kunt herinneren, dat je niet wist, dat God op je neerziet, je liefheeft voor je zorgt. Er is al zooveel gebeurd voordat je zelf kondt spreken of zelfs ook maar denken. Toen vader en moeder je in de kerk brachten om gedoopt te worden, heeft de Heer al op je neergezien en be loofd, dat Hij je altijd liefheeft en je wil helpen om Zijn wil te doen. God is Mtijd de eerste; daarom was Hij al In je leven voor je het aself wist Ja, dat is de eigenlijke verklaring van het feit, dat het kind zich niet kan herin neren voor 't eerst over God te hebben hooren spreken en wij niet wanneer wij 't voor 't eerst deden. Het kind heeft van jongs af, geheel onbewust aanvankelijk, gezien, dat zijn ouders met God rekenden, tot Hem spraken; wanneer 't eerste woord over God tot hem gesproken wordt, is van minder beteekenis; bij het eene kind is daar vroeger aanleiding toe dan bij het andere. Maar het is niet iets nieuws, dat gaat aanbrengen, het is een nadere toelichting van wat het kind reeds weet althans beseft. O, mochten we steeds beseffen, hoe afhan kelijk onze kinderen van ons zijn. Iemand heeft eens gezegd: „De ouders zijn het aan gezicht, waarmede God de kinderen aanziet" Zij ons leven geen hinderpaal voor hen om God te vinden, maar zij het een duidelijke heenwijzing naar Hem. J^aby-zorg Het zindelijk-houden. Nog onlangs heeft een onzer lezeressen („namens velen" dacht zij) twijfel uitge sproken of het wel noodig en mogelijk was voor moeders van drukke gezinnen om de kleine baby dagelijks een badje te geven. En nu trof me hoe in een oud nummer van .,Ons Vrouwenblad" door een huismoeder uit ervaring werd meegedeeld, hoe de heele „beweging" in een kwartiertje kan zijn afgeloopen. Het is in dezen als met zoovele dingen: gewenning geeft de vlugheid. Schr. begint met de opmerking dat de meeste moeders hier al dadelijk uitroepen: ,ja, dat weet ik allemaal al wel" maar 'ervolgt dan: „Is daar nog iets van te vertellen" hoor ik verscheidene moeders al zeggen, „dat al les weet ik toch wel". Zeker zullen er onder u zijn, die het heel goed weten, maar ik weet zeker, dat er ook onder u zijn, die er niet genoeg de aandacht aan schenken. En toch is dit zoo noodig, vooral voor de heele kleintjes. Na de voeding is het zuiver hou den van de baby een van de voornaamste dingen om het kind goed en flink te laten groeien en in menig gezin wordt daar mijns inziens, te weinig tijd aan besteed. Het huis en de huisraad krijgt dagelijks een beurt, alles glimt en blinkt, maar het kind krijgt lang niet altijd zoo'n beurt. Wat ziohtbaar is gezichtje en handjes worden gewasschen, maar verder komt het dikwijls niet. Daar door hebben de kleintjes zoogenaamde berg op het hoofd en zijn ze hier of daar gesmet. Worden ze dagelijks gewasschen en dikwijls verschoond, dan is dit niet het geval. „Ja maar", hoor ik weer, „de kinders schreeuwen als ze in het bad gedaan worden". Dat is al een bewijs, dat ze er niet vaak genoeg in gaan. Zoodra het kindje een dag of 14 is, mag het gerust iederen dag in 't bad, als het ten minste niets bijzonders heeft, waardoor de dokter een bad minder geschikt vindt Het badwater moet behaaglijk warm van temperatuur zijn, alles moet klaar zijn, wat bij het bad noodig is, handdoek, zeep, bad- handschoen, strooipoeder, schoone kleertjes enz. Het spreekt natuurlijk vanzelf, dat de ka mer goed verwarmd is. De peuter wordt dan vlug uitgekleed, ingezeept en daarna in het bad afgespoeld. Niets wordt overgeslagen, het hoofd, het rompje, de armpjes, de been, tjes, alles moet een beurt hebben. De kin deren die het gewend zijn vinden het heem lijk, wat te merken is aan de geluidjes di« ze maken. Is het baden afgeloopen, dan wordt de baby op de handdoek gelegd, voor zichtig, maar goed droog gewreven, overal met poeder bestrooid, vooral daar, waar plooien zijn zooals tusschen de beentjes, in de okstels en in het halsje. Dan komen de kleertjes aan, de haartjes worden geborsteld en het kleintje is klaar. Wanneer de moeder dit gewend is, is alles in een kwartiertje afgeloopen. Bij de klein tjes zijn 's morgens meestal de kleertjes vochtig geworden door de plasjes, die ze doen. Daarom is het wenschelijk, ze iederen dag schoon goed aan te geven. De kleertjes zijn zoo klein, dat het wasschen er van gauw genoeg gaat. Wordt daarna het kind op vaste tijden een droge luier aangedaan, dan blijft het een frisch kindje. Ook de wieg moet goed schoon zijn, liefst zoo bekleed, dat het bekleedsel zoo nu en dan gewasschen kan worden, dus geen dikke wollen gordij nen, maar gordijntjes van neteldoek, tule» desnoods gevoerd met satinet. Bovendien verdient het aanbeveling twee matrasjes te hebben. Deze zijn zelf goed te maken van ongebleekt katoen, opgevuld met zeegras,, haverdoppen of geknipt stroo. Op deze ma nier is de vulling goedkoop en kan nog eens veranderd worden. Het overtrek wordt dan bij die gelegenheid meteen gewasschen. Op de matras komt dan een zeiltje en hierover heen een molton lakentje. Voor de kinderen is dit veel prettiger in het gevoel dan de katoenen of linnen lakentjes, daar deze laatste steeds koud aanvoelen. Wanneer het kleintje in de wieg ligt, wordt het toege dekt met een lakentje en twee niet te zware dekentjes Het matrasje dat niet gebruikt wordt, moet dan gelucht worden en wordt den vol genden dag weer in het wiegje gelegd. Op deze manier blijven de kinderen schoon en u zult zien, het loont wel de moeite, want uw peuters zijn en blijven ge zond, daar de huid zijn functie goed kan verrichten. Want dat is juist de oorzaak van vele ziekten, dat de poriën in de huid, door het niet schoonhouden ervan, verstoppet De nadeelige stoffen, die anders met hel zweet afgescheiden worden, kunnen dal het lichaam niet verlaten en kunnen op dit, manier allerlei ziekten en uitslag veroorza ken die misschien voorkomen zou zijn, wan neer het kind zindelijk gehouden was. Wat de berg op het hoofdje van het kleine kind betreft, er zijn vrouwen die beweren, dat ieder kind dit moet hebben en het een teeken van gezondheid is. Dit is niet juist; mocht ze er dus onverhoopt opkomen, dan kan ze zonder dat het kind er last van heeft, verwijderd worden, door het hoofdje goed met slaolie in te wrijven en dat met een schoone briefkaart, die schuin gehouden wordt, de berg er voorzichtig af te schrappen. Daarna wordt het hoofdje met zeep schoon gewasschen. PRflRFFRT Reclam« MAATSCHOENEN I huulliii vanaf 20 bekroond J0H FFNSMIIN KNETEMANN Voetkundige LCUOIVIIJW Batavierenstraat 19a (b.d. West Kruiskade), Rotterdam, Telefoon 32129 INSCHRIJVING VAN LEERLINGEN (DAMES en JONGE MEISJES) tegen 1 OCTOBER a.s. aan de MODEVAKSCHOLEN te ROTTERDAM, UTRECHT EN 's-GRAVENHAGE aangesloten bij de in 1911 Kon. Goedg. Vereen, v. Modevak scholen in Nederland. Opleidingsscholen voor Examen KNIPPEN, NAAIEN en HANDWERKEN ROTTERDAM: Directr. Mevr. S. A. v. Amijde—Pors, Schietbaanlaan 99 (bij den Heemraadssingel), Dondersdags van 2—4 en van 7—8; Annastraat 5 (bij Av. Concordia) Dinsdags van 7—8; Beyerlandschelaan 40, Dinsdags 45 en Vrijdags van 67; HILLEGERSBERG, Straatweg 127, s'Maandags van 89* n.m.; PERNIS, in een der zalen van de Herv. Bewaarschool, 's Woens dags v. 34. Corresp.-adres: Schietbaanlaan 114, Tel. 33739, R'dam Directr. Mejuffr. J. W. Lagendijk, Nieuwe Gracht 74, en Donderdags van 47. Direct Mejuffr. L. Lugtigheid, Acaciastraat 49, Donderdags van 10—12 en van 4—6. Prospecti op aanvrage aan de desbetreffende adressen. UTRECHT: DEN HAAG:

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1931 | | pagina 8