Handwerken
Doel en wezen der opvoeding
Wanneer de opvoeding eigenlijk begint?
Als ge eens even denkt aan Hanna, haar
belofte aangaande den van God afgebeden
zoon, dan voelt ge, hoe van het oogenblik
dat het kind voor 't eerst in haar armen
rustte, ja zelfs lang vóór dien tijd, door
üigen heiliging, de opvoeding van het
jongske begon. En dan beseft ge ook, hoe
zal het goed zijn, de opvoeding altijd be
hoort aan te vangen bij het allereerste
levensbegin van het kind, omdat èlle opvoe
ding haar grondslag vindt in zelfopvoeding.
Gelooft ge niet, als iedere moeder hei
zóó verstond, en in dien toestand voort
durend gedacht, hoe hóél dicht het nog
ongeboren wicht bij haar is, dat vele dingen
dan anders zouden gebeuren, dan ze nu
gebeuren, nu het vaak heel eenvoudig wordt
beschouwd als iets, dat alleen nog maar
lichamelijk bestaat en waar dus nog niet
in alle opzichten bepaald m'ee gerekend be
hoeft te worden, en dèt, terwijl de banc!
juist din zoo innig is, de samenhang zóó
nauw, dat de geest van 't kind alle invloe
den, waaraan de moeder onderhevig is,
mee ondergaat.
We verstaan nu wel, dat het werk der
opvoeding nooit te vroeg een aanvang
nemen kan, maar, vraagt nu nog iemand,
wat hebben we nu 'eigenlijk precies te be
grijpen onder opvoeding. Het antwoord kan
kort zijn, het is zoo heel eenvoudig, en
houdt toch zoo ontzaglijk veel in, het begrip
opvoeding.
Voor een Christenouder beteekent opvoe
den het leiden en richten van den jongen
geest, om dezen te sturen in do richting
van Gods Plan met den mcnsch, dat is: tot
Zijne Heerlijkheid. En hoewel het door den
zondeval voor den mensch onmogelijk is
geworden in eigen kracht dit doel te be
reiken, zoo zijn we daarmeo niet ontheven
,van de verantwoordelijkheid, van den plicht
te doen wat we kunnen.
In elk geval kunnen we trachten de hin
dernissen zooveel mogelijk uit den weg te
nemen. Jezus zeide tot Zijn discipelen: Laat
de kinderen tot Mij komen, en verhindert
ze niet.. En als we nu in onze daf.
om ons heen zien, dan ontdekken we maar
al te duidelijk, dat dM voldoende, dat het
héél veel is, alleen maar dat negatieve
„niet verhinderen".
Want verhinderen doen we allen en op
honderden manieren: door ons eigen
leven, dat een slecht voorbeeld is, door het
kwaad in de kleine karaktertjes, dat wij
niet trachten te besnoeien, doorja zelfs
door ons ópdringen van de heilswaarden,
.kunnen we onze kinderen verhinderen op
te wassen tot Gods Heerlijkheid.
Want „tot. Gods Heerlijkheid" tot „Zijn
Eer" in de wereld waarin Hij ons plaatste,
dat wil nog iets anders zeggen dan: vroom
én braaf in ons oog, of naar de meening
van een zekere groep menschen, het is
niets meer, maar ook niets minder, dan
wat er staat: tot Gods eer.
Och, wat is daar eigenlijk weinig voor
noódig. Niét tot eer en tot steun voor een
partij groep, voor een kerk, voor een maat
schappij, niet eens tot „e e r" van eigen
vader en moeder behoeft het kind op te
groeien. Waren in de oogen der wereld
Jezus' discipelen zonen, die him ouders
„eere" aandeden? Niet eens tot eer van de
onderwijzers en leeraren, die zich zoo inspan
nen om „zijn geest te verrijken", en, dó,t
vooral, niet ééns tot eigen eer behoeft
het kind op te wassen. Alléén maar tot
Gods eer, dat kan dus zijn als bijv. een
visscher, die zijn werk wat wij zijn
plicht noemen zouden zijn net en
schip in den steek liet, als een blinde
bedelaar aan den weg zittende, en roepend
om Jezus' ontferming, als een vrouw, die....
Och, wat is het eigenlijk maar heel
.weinig.
Maar wat is het ook héél veel, onbegrijp-
baar, onbereikbaar veel!
Tot Gods eer! Alle eigenliefde, alle winst
bejag, alle eerzucht, allo menschen-
gunst is onnut, is ballast, die verhinde
ring kan bcteekenen.
Voeden wij zóó onze kinderen op? Den
ken we werkelijk zóó weinig aan onszelf,
dat we ons nooit in de eerste plaats afvra
gen, wat de wereld later zal vinden van
de maatschappelijke positie, waartoe onze
jongen, ons meisje het bracht? en wat wij
zelf later nog voor pleizier, en daar bedoe
len we dan eigenlijk miee: trots „aan de
kinderen beleven zullen?"
G'e moet me niet verkeerd begrijpen.
Ik zou de laatste zijn, om te zeggen: laat
uw kinderen maar niet lecron, gewen hen
maar niet aan geregelden arbeid, zeg hun,
dat het er niet op aankomt, wat ze in de
wereld worden zullen. Verre van dat! Het
ongeschikt zijn voor een gekozen beroep,
feen opgelegde taak, het tè zwaar moeten
zorgen en tobben voor het dagelijksch
brood, het kan den mensch néérhalen, zijn
geestelijk leven schaden, het kan hem ver
hindering worden.
Maar wél moeten we den eisch der opvoe
ding zóó verstaan, dat het kind leert, om
hetgeen hier in deze wereld voor het meeste
het hoogste en beste geldt, alles onderge
schikt te weten aan zijn roeping als Chris
ten, zóó, dat wanneer Gods stem hem elders
j*iep, hij alles zou kunnen overgeven en in
den steek laten, zóó, dat hij geen persoon
lijke eer zou aanvaarden, wanneer hij wist,
dat Gods eer daarbij werd tekort gedaan,
zóó, dat hij geen winst of geldelijk voor
deel zou willen behalen wanneer Gods
Naam daardoor met recht door de wereld
kon worden gehoond, wat in onzen tijd
maar al te vaak gebeurt.
Ik denk nu aan de geschiedenis van de
wonderbare vischvangst. Wanneer Jezus'
'discipelen als arme visschers zich in stilte
beklagen, dat zij den gehee'en nacht ge
werkt en niets gevangen hebben, zegt Hij
niet, dat het er niet toe doet en dat zij niet
behoeven te werken, neen, Hij wijst hun
den weg, dat hun arbeid „productiever"
worden zal.
En zij vangen een grootc menigte vis-
schen.
Maar als zij dan de schepen en nettep
aan wal gebracht hebben, en Zijn stem
roept hen om menschenvangers te worden,
dan laten zij ook alles in den steek, de
schepen, de heerlijke rijke vangst o, hoe
zouden de wijze, verstandige handelsmen-
zoo iets oordee-
Tot Gods eer....
Als we één oogenblilc ons dien ontzag
lijken eisch indenkeoi, 'dan Ibeseffecn we
ten diepste hoe geheel onze opvoeding zaï
zijn één gebed, en.dat ze zal moeten be
ginnen met zelfopvoeding!.
Altijd en overal is begin en eind, is de
kern van alle opvoeding: zelfopvoeding.
En deze kan alleen plaats hebben als ze
wordt voorafgegaan door zelfinkeer, die
brengt tot zelfkennis.
En eerst dan, als we onszelf kennen,
niet in al onze vriendelijkheden, onze goe
de daden, die de buitenwereld zoo vaak
miskent, maar waarvan we onszelf ge
woonlijk maar al te zeer en te diep bewust
zijn, pas als we onszelf kennen in onze
fouten en gebreken, in onze zonden,
dan zijn we 't best in staait, ook onze kin
deren te leeren kennen.
Er zijn menschen die nooit schuld willen
bekennen voor de buitenwereld. „Ze zijn
eigengerechtig", zegt ge. Wees voorzichtig.
Oordeel niet zoo spoedig. Weet ge wel zeker
dat diezelfde man, die voor buitenstaan
ders, die er ook feitelijk niet mee 'te maken
hebben, zijn innerlijk niet bloot geven wil,
voor zijn God niet op de knieën om genade
smeekt? En weet ge wel, va$i anderen, die
zoo heel vriendelijk bereid zijn, bij het
minste of geringste waarin ge u beleedigd
of benadeelt acht, maar dadelijk met hun
nederig excuus klaar staan, hoeveel werke
lijk schuldbesef er in die gemakkelijke
praters Is?
Neen, het zit 'm niet altijd in het verge
ving vragen aan menschen. Ik herinner
mij hier een verhaal, dat een jongeman me
eens deed:
Een nieuwe vriend, dien ik nog maar
kort kende, had iets gedaan, wat hij niet
had1 moeten doen. Ik sprak hem er over
aan en zei: „dat is toch niet mooi van je
geweest, dat had je niet van mij mogen
zeggen". Hij zlvveeg, maar toen ik uitgepraat
was, zei hij eerlijk: „Je hebt gelijk, en ik
erken, dat ik bet niet had magen zeggen,
't Was niet goed van me. Wil je 't maar
vergeten en vergeven?"
Ik was zoo vertelde de Jongeman
verder er werkelijk even door geroerd,
en dacht: dat is toch fideel van je, dat zou
i k niet kunnen doen, dadelijk zoo ruiter
lijk ongelijk bekennen.
Maar toen ik een poosje later met hem
bij een kennis kwam en daar iets derge
lijks gebeurde; mijn vriend was op een
fout betrapt, erkende hij weer ongelijk en
vroeg vergeving, toen trof het mij niet
meer zóó erg. Zeer kort daarna zit ik met
hem in den trein, met nog een paar ken
nissen, en zet een der anderen hem op zijn
nummer over iets, dat al voorbij was. Mijn
nieuwe vriend was dadelijk weer ge
met zijn gul en grif excuus, maar, toen
vond ik er opeens niets moois meer aan.
Ik moest wel denken: „Jij schijnt dat
al makkelijk te doen, maar dan is 't ook
zooveel niet waard".
Aan dit verbaal heb ik later nogal eens
moeten terugdenken. Werkelijk, het komt
niet daarop aan, hoe dikwijls we tegen de
menschen zeggen: „het spijt me", „vergeef
me". Vaak is dat slechts een (overigens
zeer helbbelijke) beleefdheid, maar met
zelfkennis, schuldbesef, heeft dat niet veel
te maken.
Zelf inkeer, dat is, wat vooraf gaat, als
't goed met ons is, aan ons gebed. Het is in
gedachten teruggaan op onzen weg, nagaan
al onze daden, niet de goede alleen, maar
ook en juist de verkeerde, en zoeken naar
onze beweegredenen. Of zelfs achter onze
„goede" daden geen kwade reden zat, eer
zucht, ijdel'heid, hoop op vergelding...
Zóó leeren we onze eigen zwakheden,
onze fouten kennen, en dap pas zullen we
die van onze kinderen ook ontdekken en...
begrijpen.
En begrijpen is vergeven! Maar dat wil
in dit geval niet zeggen: ongestraft of on
aangevochten laten.
„Maar kunt u dan niet begrijpen, hoe ik
er op zoo'n manier toe kwam?" hoorde ik
eens een volwassene zeggen tegen een
ander. „Ja, begrijpen wel, maar goedkeuren
niet", zei deze. Nu laat ik in het midden in
hoeverre iemand het recht, heeft tegen een
ander, die niet onder hem staat, te spreken
van „goedkeuring", maar zeker is, dat dit
het standpunt is, dat we tegenover onze
kinderen hebben in te nemen: ik begrijp
het, maar keur het niet goed. En dat is on
eindig veel meer en beter, dan het andere,
meer geworue: „ik kan me niet begrijpen,
hoe je daartoe komt". Want met die woor
den stoot men al dadelijk den kleinen zon
daar van zich, en wat ook verkeerd is
zet zichzelf op een hoogte.
BORDUURPATROON
^an de lezeressen van ons
Vrouwenblad
In ons blad Voor de Vrouw kwam een
artikel voor, waarin de redactrice zich min
der waardeerend uitlaat over de Gerefor
meerde Meisjesvereenigingen.
Als hoofdredactie moeten we, met alle
respect voor het persoonlijk inzicht van
onze redactrice, onze teleurstelling uitspre
ken over de wijze, waarop zij de Gerefor
meerde Meisjesvereenigingen welke toch
in den loop der jaren hun' bestaansrecht
met ieëre Veroverd hebben in een minder
waardeerend licht stelt.
Wij onderschatten het werk dei* Geref.
Meisjesvereenigingen zeker niet, doch zijn
er van overtuigd, dat deze en andere Meis
jesvereenigingen er toe medewerken om
geestelijk peil van ons Christelijk volksdeel
omhooff te voeren, wat ook wel blijkt uit
onze enthousiaste verslaaren. welke wij
geven van alle Bonds- en Toogdagen.
HOOFDREDACTIE
jes voor de dichte en een-stokje-twee-lossen
voor de open vierkantjes, dan kuninen het
zeer aardige fijne kleedjes worden voor thee
of presenteerblaadje.
De derde afbeelding laat eem zeer-vlug-
opschietend randje in kruissteekwerk zien.
dat mem maar het verschil der afgebeelde
typen (kruisjes en driehoeken) moet bordu
ren in twee kleurem. Geschikt voor smalle
hoekranden en anderzins.
Hier nog eem fraai randpatroon voor wol- J gebruik voor gordijnen er onder, in plaats
borduurwerk. Men kan het zoowel in de van er boven kan worden gewerkt, en dat
geheele breedte gebruiken als zonder het I men ook afzonderlijk kan gebruiken voor
smalle bovenrand je hetwelk bijv. bij het I kinderjurkjes bijv. of anderszins.
PATRONEN VOOR KLEEDJES
Zoowel voor haak- als voor kruissteek-
werk kunnen de patromem dienen die we
hier afbeelden.
Het vierkante patroon zou in wolborduur
sel goed kunnen dienen voor kussen voor
oud-Hollandsche stoel, waar ook onlangs
naar gevraagd is. Voor divans vind ik voor
mij die kruissteekkussens niet zoo geschikt
ls voor rechte stoelen. Het zal gemakkelijk
allen, om, wanneer men dat hebben wil,
dit patroon rechthoekig te maken door het
invullen van wat meer middenmotieven en
het verlengen van boven- en onderrand.
Verder kan men de losse bloemmotief} es
gebruiken voor kinderkleeding, ook voor
hoekvulling van grooter kleed (tafelkleed
of ontbijtlaken bijv.), waarvoor men dan
drie van die motiefjes in elke hoek zet, of
wel een enkele rij ervan langs alle zoomen.
Het rechthoekige voorbeeld is, zooals we
zien, naar hetzelfde motief, maar wel een
weinig meer bewerkelijk. Het is ook leven
diger, geeft meer het idee van kleedje dan
een kussen en zal evengoed als het andere
wat zijn te verlengen en verbreeden als men
een groot kleed wil maken. Dat het leege
binnenrechthoekje dan een stuk grooter zal
worden, vind ik voor mij juist niet zoo'n
bezwaar.
Wil men deze kleedjes haken met fijn
garen als filethaakwerk, dus met drie stok-
2°o eenvoudig is het niet
Zoo vaak wordt door verlichte menschen
van onzen tijd beweerd,Ydat het verkeerd
ën onmogelijk is, om de aeer jonge kinde
ren reeds godsdienstig op te voeden, beter
gezegd: (want dat begrijpen ze niet. en dat
is toch het juiste woord in dezen): aan
godsdienst te wennen. Zij meenen, dat gods
dienst een zaak is van het verstand en dat
men er dus beter mee kan wachten tot
kinderen in staat zijn tot eigen oordeel.
En al weten wij nu voor onszelf allemaal
wel beter, het kan toch soms voor een
eenvoudig mensch wel moeilijk zijn, zulke
waan wij zien naar behooren, d.w.z. zoo be
vredigend mogelijk, te ant-vworden.
Het stukje, dat ik deze week tegenk
it een oud nummer van het blaadje Voor
Moeders, kan op uistekende manier daarin
helpen, omdat het zoo juist aantoont, hot»
eenvoudig niet alleen, maar ook, hoe van
zelfsprekend voor ons de godsdienstige
opvoeding is.
Een kind, dat in een Christelijk gezin is
opgegroeid, weet rich niet meer te herinne
ren, wanneer het voor het eerst van God
gehoord heeft.
Ik geloof, dat dit Is, zooals het behoort.
Er komt 'een tijd, bij het eene kind vroeger
bij het andere later, wanneer 't zich reken
schap vraagt van allerlei gevoelens en ge
dachten, die het reeds lang met zich heeft
omgedragen, het begeert den oorsprong
daarvan te weten. Zoo komt b.v. de vraag
aan de orde: moeder hoe komt het toch,
dat ik van u meer houd dnn van elke
andere vrouw? of: moedor, hoe hebt u me
toch voor het eerst van God verteld? ik
kan me niet herinneren, dat ik dat ooit
niet geweten heb.
Zulke vragen komen niet voort uit een
gevoel van onzekerheid, maar integendeel
uit het besef van blijde zekerheid van bezit.
De bedoeling is echter: hoe ben ik er aan
gekomen?
Nu is het heel natuurlijk, dat een kind
de liefde tusschen hem zelf en z'n moeder
niet kan ontleden. Hij kan er zich niet eens
eventjes buitenstellen en ze aan een nauw
keurig onderzoek onderwerpen; als hij be
gint met er over te denken, eindigt hij mei
er zich eenvoudig door te laten overstroo-
men en er zich gelukkig in te voelen.
Zoo ook, als hij zich eens even wil inden
ken, hoe htet was, toen hij niet wist wie
God was.
Maar dat kan hij zich niet indenken. Hij
vindt God overal terug. Hij weet, dat hij
's avonds en 's morgens bij 't avond- en
morgengebedje tot God mag spreken. Hij
weet, dat de Heer hem riet, als hij kwaad
doet, waar niemand het ziet, ja, maar ook
als hij lief speelt, flink leert, een booze bui
overwint, een jonger broertje helpt bij z'n
spel of werk.
Dat is zoo. En dat is altijd zoo geweest,
zoover de herinnering terugreikt.
Maar, ik ben toch ook zoo'n heel klein
kindje in de wieg geweest. Toen wist ik er
toch niets van. Hoe heb ik dan toch voor
't eerst gehoord?
- Kind, toen je nog in 't wiegje lag, heeft
moeder, als ze je 's avonds toedekte,
altijd gebeden of de Heer je een goeden,
rustigen nacht wilde geven, ze heeft bij je
bedje gezongen, toen je er nog niets van
begrijpen kon:
Ik ga slapen, ik ben moe,
'k Sluit mijn. oogjes belde toe.
Heere, houd ook dezen nacht
Over mij getrouw de wacht.
Langzamerhand ging je er naar luisteren,
later meezingen, eindelijk ook de handjes
'ouwen en de oogjes sluiten, zooals je
moeder zag doen.
Toen je grooter werd, bad moede? hardop
OP DE MODESHOW. Door verschillende modehuizen is de najaars-modeshow weer
gehoudenUit de groote bel-angstelling bleek weldut deze steeds meer in gebruik
komende wijze tot het introduceeren van nieuwe mode-creaties bij de dames zeer in
trek is. Onze teekenaar ging ook een kijkje nemen; we geven hier een -paar krabbels
uit zijn schetsboek.
met je, later ging je het zelf doen. Je zag
vader en moeder bidden, je hoorde vader
voorlezen en al begreep je er niets van, je
wist toch, dat je stil moest zitten in Je
kleine stoeltje. En al gauw zat je ook met
een boek voor je, evenals wij. En we keken
samen platen, en moeder vertelde je van
Adam en Eva, van Jozef en David.
En als we samen wandelden en bloemen
plukten in de wei, vertelde moeder je van
den Heer, die ze alle liet groeien.
Maar wanneer ik het voor het eerst ge
daan heb, dat kan ik je niet zeggen. Je
hebt het eigenlijk altijd al geweten.
Maar kon ik dat dan begrijpen, toen
ik nog zoo heel klein was?
De Heer zegt: word gelijk de kinderkens
Een kind kan eigenlijk nog meer begrijpen
van God en goddelijke dingen, dan <een
mensch, die dikwijls ongehoorzaam is ge
weest, en God vergeten heeft Er is nooit
een oogenblik geweest, dat God Zijn kind
vergeten heeft; heerlijk, dat je je ook nooit
een oogenblik kunt herinneren, dat je niet
wist, dat God op je neerziet, je liefheeft
voor je zorgt. Er is al zooveel gebeurd
voordat je zelf kondt spreken of zelfs ook
maar denken. Toen vader en moeder je in
de kerk brachten om gedoopt te worden,
heeft de Heer al op je neergezien en be
loofd, dat Hij je altijd liefheeft en je wil
helpen om Zijn wil te doen. God is Mtijd
de eerste; daarom was Hij al In je leven
voor je het aself wist
Ja, dat is de eigenlijke verklaring van
het feit, dat het kind zich niet kan herin
neren voor 't eerst over God te hebben
hooren spreken en wij niet wanneer wij 't
voor 't eerst deden. Het kind heeft van
jongs af, geheel onbewust aanvankelijk,
gezien, dat zijn ouders met God rekenden,
tot Hem spraken; wanneer 't eerste woord
over God tot hem gesproken wordt, is van
minder beteekenis; bij het eene kind is
daar vroeger aanleiding toe dan bij het
andere. Maar het is niet iets nieuws, dat
gaat aanbrengen, het is een nadere
toelichting van wat het kind reeds weet
althans beseft.
O, mochten we steeds beseffen, hoe afhan
kelijk onze kinderen van ons zijn. Iemand
heeft eens gezegd: „De ouders zijn het aan
gezicht, waarmede God de kinderen aanziet"
Zij ons leven geen hinderpaal voor hen om
God te vinden, maar zij het een duidelijke
heenwijzing naar Hem.
J^aby-zorg
Het zindelijk-houden.
Nog onlangs heeft een onzer lezeressen
(„namens velen" dacht zij) twijfel uitge
sproken of het wel noodig en mogelijk was
voor moeders van drukke gezinnen om de
kleine baby dagelijks een badje te geven.
En nu trof me hoe in een oud nummer van
.,Ons Vrouwenblad" door een huismoeder
uit ervaring werd meegedeeld, hoe de
heele „beweging" in een kwartiertje kan
zijn afgeloopen.
Het is in dezen als met zoovele dingen:
gewenning geeft de vlugheid.
Schr. begint met de opmerking dat de
meeste moeders hier al dadelijk uitroepen:
,ja, dat weet ik allemaal al wel" maar
'ervolgt dan:
„Is daar nog iets van te vertellen" hoor
ik verscheidene moeders al zeggen, „dat al
les weet ik toch wel". Zeker zullen er onder
u zijn, die het heel goed weten, maar ik
weet zeker, dat er ook onder u zijn, die er
niet genoeg de aandacht aan schenken. En
toch is dit zoo noodig, vooral voor de heele
kleintjes. Na de voeding is het zuiver hou
den van de baby een van de voornaamste
dingen om het kind goed en flink te laten
groeien en in menig gezin wordt daar mijns
inziens, te weinig tijd aan besteed. Het huis
en de huisraad krijgt dagelijks een beurt,
alles glimt en blinkt, maar het kind krijgt
lang niet altijd zoo'n beurt. Wat ziohtbaar
is gezichtje en handjes worden gewasschen,
maar verder komt het dikwijls niet. Daar
door hebben de kleintjes zoogenaamde berg
op het hoofd en zijn ze hier of daar gesmet.
Worden ze dagelijks gewasschen en dikwijls
verschoond, dan is dit niet het geval. „Ja
maar", hoor ik weer, „de kinders schreeuwen
als ze in het bad gedaan worden". Dat is al
een bewijs, dat ze er niet vaak genoeg in
gaan.
Zoodra het kindje een dag of 14 is, mag
het gerust iederen dag in 't bad, als het ten
minste niets bijzonders heeft, waardoor de
dokter een bad minder geschikt vindt
Het badwater moet behaaglijk warm van
temperatuur zijn, alles moet klaar zijn, wat
bij het bad noodig is, handdoek, zeep, bad-
handschoen, strooipoeder, schoone kleertjes
enz.
Het spreekt natuurlijk vanzelf, dat de ka
mer goed verwarmd is. De peuter wordt dan
vlug uitgekleed, ingezeept en daarna in het
bad afgespoeld. Niets wordt overgeslagen,
het hoofd, het rompje, de armpjes, de been,
tjes, alles moet een beurt hebben. De kin
deren die het gewend zijn vinden het heem
lijk, wat te merken is aan de geluidjes di«
ze maken. Is het baden afgeloopen, dan
wordt de baby op de handdoek gelegd, voor
zichtig, maar goed droog gewreven, overal
met poeder bestrooid, vooral daar, waar
plooien zijn zooals tusschen de beentjes, in
de okstels en in het halsje. Dan komen de
kleertjes aan, de haartjes worden geborsteld
en het kleintje is klaar.
Wanneer de moeder dit gewend is, is alles
in een kwartiertje afgeloopen. Bij de klein
tjes zijn 's morgens meestal de kleertjes
vochtig geworden door de plasjes, die ze
doen. Daarom is het wenschelijk, ze iederen
dag schoon goed aan te geven. De kleertjes
zijn zoo klein, dat het wasschen er van
gauw genoeg gaat. Wordt daarna het kind
op vaste tijden een droge luier aangedaan,
dan blijft het een frisch kindje. Ook de wieg
moet goed schoon zijn, liefst zoo bekleed, dat
het bekleedsel zoo nu en dan gewasschen
kan worden, dus geen dikke wollen gordij
nen, maar gordijntjes van neteldoek, tule»
desnoods gevoerd met satinet. Bovendien
verdient het aanbeveling twee matrasjes te
hebben. Deze zijn zelf goed te maken van
ongebleekt katoen, opgevuld met zeegras,,
haverdoppen of geknipt stroo. Op deze ma
nier is de vulling goedkoop en kan nog eens
veranderd worden. Het overtrek wordt dan
bij die gelegenheid meteen gewasschen. Op
de matras komt dan een zeiltje en hierover
heen een molton lakentje. Voor de kinderen
is dit veel prettiger in het gevoel dan de
katoenen of linnen lakentjes, daar deze
laatste steeds koud aanvoelen. Wanneer het
kleintje in de wieg ligt, wordt het toege
dekt met een lakentje en twee niet te zware
dekentjes
Het matrasje dat niet gebruikt wordt,
moet dan gelucht worden en wordt den vol
genden dag weer in het wiegje gelegd.
Op deze manier blijven de kinderen
schoon en u zult zien, het loont wel de
moeite, want uw peuters zijn en blijven ge
zond, daar de huid zijn functie goed kan
verrichten. Want dat is juist de oorzaak van
vele ziekten, dat de poriën in de huid, door
het niet schoonhouden ervan, verstoppet
De nadeelige stoffen, die anders met hel
zweet afgescheiden worden, kunnen dal
het lichaam niet verlaten en kunnen op dit,
manier allerlei ziekten en uitslag veroorza
ken die misschien voorkomen zou zijn, wan
neer het kind zindelijk gehouden was.
Wat de berg op het hoofdje van het kleine
kind betreft, er zijn vrouwen die beweren,
dat ieder kind dit moet hebben en het een
teeken van gezondheid is. Dit is niet juist;
mocht ze er dus onverhoopt opkomen, dan
kan ze zonder dat het kind er last van heeft,
verwijderd worden, door het hoofdje goed
met slaolie in te wrijven en dat met een
schoone briefkaart, die schuin gehouden
wordt, de berg er voorzichtig af te schrappen.
Daarna wordt het hoofdje met zeep
schoon gewasschen.
PRflRFFRT Reclam« MAATSCHOENEN
I huulliii vanaf 20 bekroond J0H
FFNSMIIN KNETEMANN Voetkundige
LCUOIVIIJW Batavierenstraat 19a (b.d.
West Kruiskade), Rotterdam, Telefoon 32129
INSCHRIJVING VAN LEERLINGEN
(DAMES en JONGE MEISJES)
tegen 1 OCTOBER a.s. aan de MODEVAKSCHOLEN te
ROTTERDAM, UTRECHT EN 's-GRAVENHAGE
aangesloten bij de in 1911 Kon. Goedg. Vereen, v. Modevak
scholen in Nederland. Opleidingsscholen voor Examen
KNIPPEN, NAAIEN en HANDWERKEN
ROTTERDAM: Directr. Mevr. S. A. v. Amijde—Pors, Schietbaanlaan 99 (bij den
Heemraadssingel), Dondersdags van 2—4 en van 7—8;
Annastraat 5 (bij Av. Concordia) Dinsdags van 7—8;
Beyerlandschelaan 40, Dinsdags 45 en Vrijdags van 67;
HILLEGERSBERG, Straatweg 127, s'Maandags van 89* n.m.;
PERNIS, in een der zalen van de Herv. Bewaarschool, 's Woens
dags v. 34. Corresp.-adres: Schietbaanlaan 114, Tel. 33739, R'dam
Directr. Mejuffr. J. W. Lagendijk, Nieuwe Gracht 74,
en Donderdags van 47.
Direct Mejuffr. L. Lugtigheid, Acaciastraat 49,
Donderdags van 10—12 en van 4—6.
Prospecti op aanvrage aan de desbetreffende adressen.
UTRECHT:
DEN HAAG: