VAN PUFTEN EN POMPEN TE UTRECHT.
294
O
De afgeloopen week kenmerkte zich door een geweldige spanning, ontstaan door de financieele crisis in Engeland, die
zich weldra in alle landen gelden liet. Op bovenstaande foto's ziet men links het gebouw van de Londensche Eflecten-
beurs, brandpunt van de publieke belangstelling; rechts: een kijkje in de buurt der groote Londensche Banken, waar 't
heel den dag erg druk was.
DE FINANCIEELE CRISIS.
Ik ben er in geslaagd, niet door een gelukkig toe
val. niet door een onverwacht succes, maar na zwa-
ren arboid, moeizaam en geleidelijk. Ik heb uitge
zien naar den dag, waarop ik jou het resultaat van
mijn rusteloos werken kon toonen, in de hoop dat
je begrijpen en vvaardeeren zou, ~wat ik in je han
den wilde leggen. Kan je je niet indenken, Alfred,
wat je weigering in dit uur beteekent, wat het
voor mijbeteekent?"
De laatste woorden sprak de oude Veltman met
onvaste stem. door de innerlijke ontroering, die
hein overmeesterde. De zoon, getroffen door die
duidelijk merkbare smart, voelde zich week wor
den. Had de drift van zijn vader hem harder en
onverzettelijker gemaakt, nu hij hem zag als ge
broken door verdriet en bittere teleurstelling, nu
voelde hij zich in dit uur bereid tot het offer. En
hij zei zacht:
„Als het dan zoo is, vader, laat ik mij dan bij
uw besluit neerleggen. Om u wil ik
Maar Huib Veltman had zich reeds van zijn zwak
heid hersteld en hij maakte een gebaar, alsof hij
allo weekheid van zich schudde.
„Neen, om mij moet je het niet doen, maar om
jezelf. Ik heb me daar even laten gaan. maar dat
had ik niet moeten doen. Ik verkies niet dat je je
om mij opoffert. Maar ik verlang dat je aan mijn
wensch zult voldoen om jezelf."
„Dat kunt u niet verlangen, vader. Ik zie dat nu
eenmaal anders in en ik kan niet verder gaan, dan
wat ik zooeven zei: als ik het doe, dan doe ik het
°™a"s ik het doeAlsof dat aan jóu staat
Wanneer i k het wil, dan doe je het, en daarmee
uit."
„U kunt me niet dwingenIk
De stemmen klonken weer harder. Alfred voelde
weer sterk in zich de neiging tot verzet, nu zijn
vader hem zonder meer zijn wil oplegde. Na het
korte oogenblik van toenadering voelden ze zich nu
weer tegenstanders.
Maar Huib Veltman wilde niet langer twisten nu.
Bij de laatste opstandige woorden van Alfred wees
hij naar de deur en zei met afgemeten stem:
„Ga nu. Ik heb je op 't oogenblik niets meer te
zeggen. Denk na over wat je plicht is."
Alfred opende zijn mond, als wilde hij iets zeg
gen, maar dan scheen hij zich te bedenken. Dat
zijn vader hem wegstuurde al9 een kwajongen, die
men onder handen genomen heeft, dat griefde hem.
Hij voelde het als een vernedering en in bittere
stemming verliet hij zwijgend, maar met opgericht
hoofd, het vertrok.
IV.
Verwijdering.
Maar de oude Veltman zette zijn plan niet door.
In de eerste dagen hield hij zich krampachtig
aan het idéé vast, dat hij zijn zoon de wet zou
kunnen voorschrijven. Maar toen zijn opgewonden
heid en drift al meer plaats maakten voor nuchter
nadenken, begon hij in te'zien, dat dwang geen
nut hebben zou. Was de jongen eenmaal oud ge
noog, dan zou hij toch zijn eigen weg gaan, dat
had Alfred duidelijk laten blijken. En bovendien,
nu de verhouding tusschen hem en zijn zoon zoo
gespannen was. nu deze slechts noode en dan maar
voor korten tijd zich naar den wil van zijn vader
zou schikken, nu was er voor Veltman geen vreug
de meer in de gedachte aan de toekomst Zijn idea
len waren vernietigt. Dat er nooit meer iets van
zijn grootsche plannen terecht zou komen, dat ont
veinsde hij zich niet
Maar evenwel was hij met den loop der gebeur
tenissen niet verzoend. Al liet hij Alfred dc vrije
hand om zich te ontwikkelen in de richting welke
hij wenschte, toch was daarmee de verhouding tus
schen hen beiden niet in orde. Dat die jongen zijn
berekening had doen falen en hem zijn illusies had
ontnomen, vergat hij niet En Alfred, die voelde
hoe zijn besluit hem als een misdaad werd aange
rekend, achtte zich onrechtvaardig bejegend en trok
zich van zijn vader terug. Nooit spraken ze samen
meer over datgene wat hen van .elkander ver
vreemd had. Al wat Alfreds toekomst betrof; liet
Veltman aan zijn vrouw over, die er wel met haar
man over sprak, maar in den regel zelf beslissen
moest. De vader bemoeide er zich niet mee. Hij
had het zijne gedaan.
Zoo ontstond de verwijdering, die al grooter werd,
naarmate de tijd voortschreed. Het geluk van zijn
huiselijk leven was verstoord, hoewel uiterlijk de
vrede bewaard bleef. In zijn binnenste wrokte en
mokte hij over de ondervonden teleurstelling. Hij
beschouwde zich als iemand die op een schande
lijke wijze behandeld was, op een manier, die hij
niet verdiend had. De verandering die in hem plaats
greep, door wat hij ondervonden had. merkten zelfs
buitenstaanders op. Hij verkeerde dikwijls in een
norsche stemming en zijn oordeel over de menschen
in het algemeen werd hard en onbillijk vaak.
Maar spreken tegen anderen over wat het ver
driet van zijn Leven uitmaakte, deed hij nimmer.
Hij deed zijn werk als vroeger en was van den
morgen tot den avond onvermoeid bezig, zij het ook
zonder de toewijding en bezieling van voorheen.
Aan God dacht hij niet in die dagen. Of was mis
schien het morren om zijn lot, om do mislukking
van zijn plannen, om de vernietiging van zijn
ideaal, niets anders dan een heimelijk verzet tegen
Hem, die zulk een weg me>t hem hield? Was daar
niet een vraag, die telkens weer in hem opkwam,
en als een bittere klacht ten hemel steeg: Waarom
moet ik nu juist in mijn liefste wensch worden ge
dwarsboomd?
Ja, die vraag dook op, telkens weer en diep in
zijn hart beschuldigde hij God. want hij vond geen
antwoord.
Ook mevrouw Veltman had een zwaar kruis te
dragen. Zij leefde wel niet in heimelijk verzet te
gen Gods bestuur, zooals haar man, maar het ver
vulde haar met groote zorg, dat ze niets vermocht
tegen de toenemende verwijdering tusschen vader
en zoon. Alles wat zij beproefde was vergeefs en
scheen verkeerd te werken. En toch was de liefde
tusschen haar en haar man van beide kanten echt
en vast, alleen moest ze zwijgen over verzoening.
„Ik heb toegegeven, hij heeft zijn zin," zei Veltman
toen ze weer eens een poging waagde, „wat wil je
meer?" Maar ze begreep, dat het daarmee niet in
orde was. Alfred was bereid het offer te brengen
en zich naar zijns vaders wil te voegen, maar deze
begeerde dat niet. En zoo bleef de moeder niets
anders over dan het gebed tot haar God, waarin
zij sterkte vond.
Maar zij had meer nog te dragen. Ze zag hoe
haar man zich van God al verder verwijderde, hoe
hij bij een ingetogen en werkzaam leven, en bij
uiterlijke godsdienst, in werkelijkheid tegenover
God stond als een vijand. Ze zag ook, hoe Alfred
volhardde in het verzaken van zijn geloof, hoe hij
begon te leven naar het nieuw verworven inzicht.
Hij had zijn moeder betuigd, dat hij haar niet
gaarne verdriet deed, maar dat de eerlijkheid hem
gebood te breken met vorm en traditie. Het werd
do smart van haar leven en ze moest het alleen
dragen, want haar man liet dat alles gaan, alsof
hij er geheel buiten stond. Dan was er ook nog de
zorg om dat meisje, die Tony de Graaf, want al
spoedig bleek, dat Alfred haar tot zijn toekomstige
vrouw liad gekozen. Mevrouw Veltman had haar
eens ontmoet, maar het meisje was haar niet min
gevallen. 't Was een ontwikkeld, maar modern en
luchthartig kind, dat erop godsdienstig gebied geen
overtuiging op nahield. In dit opzicht zag mevrouw
Veltman met zorg Alfreds toekomst tegen.
Zoo verliepen voor haar de moeilijke jaren en .ze
bleven niet zonder invloed op haar gestel. Langzaam
in het begin haast onmerkbaar, ging haar gezond
heid achteruit en op den dag, dat haar zoon
trouwde, was zij niet in staat dc bruiloft mede te
vierem Met moeite en niet zonder inspanning kon
ze met haar man getuige zijn van de voltrekking
van het huwelijk, maar daarna trokken beiden
zich terug en in zeker opzicht waren ze blijde een
goede reden te hebben voor hun afwezigheid. Haai
man liet dat heele huwelijk onverschillig en zij
voelde zich toch niet thuis in de sfeer van Tony's
familiekring.
Van dien tijd af bleef het met haar achteruit
gaan. Over Alfreds maatschappelijke positie behoefde
zij zich geen zorg meer te maken. Hij was nu
leeraar in dc Ncderlandsche taal- en letterkunde en
verbonden aan een gymnasium in een stad, enkele
uren sporens van haar woonplaats. De jongelui
kwamen eenige malen per jaar op de witte villa,
maar mevrouw Veltman was niet in de gelegenheid
hen op te zoeken, dan alleen toen haar kleinzoon
Hubrecht geboren werd. Ook toen echter was haar
man niet te bewegen mede te gaan, wat de ver
houding tusschen hem en zijn kinderen niet beter
maakte. Het bezoek viel haar overigens heel erg
mee. Ze werd door Alfred en Tony hartelijk
ontvangen en bij dat bezoek trof haar nog 't meeste
dat Alfred niet meer zoo vast stond in zijn ongeloofs
theorieën. Een enkele uitlating, een paar woorden
overtuigden haar, dat hij teleurgesteld uitgekomen
was met zijn levensbeschouwing, dat hij het nog
niet gevonden had, dat hij twijfelde. Dit deed haar
weer moed grijpen voor hem en zij dacht aan haar
worsteling met God, jaren geleden, toen het licht
geworden was in haar ziel en zij die zaak aan
God vertrouwend had overgegeven. Nooit had zij
Alfred in haar gebed vergeten sinds dien, en nu
voelde ze nogmaals de zekerheid, dat God haar
gebed verhooren zou, al was het dan misschien ook
in een wonderlijke en ongedachte weg.
Tien jaar na het conflict tusschen Alfred en zijn
vader was het einde voor mevrouw Veltman daar.
Beiden, haar man en haar zoon stonden aan haar
sterfbed, maar zij wilde in dat oogenblik geen ver
zoening forceeren. Het was haar of ze er van terug
gehouden werd. Maar er was rust en vrede in haar
hart ook in deze zaak, want zij wist, dat Gods tijd
komen zou. En zoo ontsliep ze, losgemaakt van
alle aardsche beslommeringen, in de vatsheid van
haar geloof.
De zoon schreide heete tranen, de vader keerde
zich af, smartvol, maar met een harden trek om
den mond.
Ds. MARSMAN
Op een laten winteravond zaten dominee Marsman
cn zijn vrouw in de huiskamer der pastorie. Daar
buiten sneed een ijzige wind den menschen in het
gelaat en de koude deed hen huiveren in iiun dikke
jassen en mantels. Maar daarbinnen was het be-
hagelijk warm en in aangename stemming zat do
minee bij den haard de courant in te kijken. Zijn
lange, geliefkoosde pijp, die hem bij het lezen wat
lastig bleek, had hij voorzichtig op tafel gelegd, zoo,
dat ze niet breken kon Mevrouw zat tegenover hem,
aan de andere zijde van dc tafel. Het handwerk,
dat zij onder handen had. scheen haar volle aan
dacht te hebben, want er heerschte volkomen stilte
in het vertrek. Dan, na eenigen tijd keek ze van
haar arbeid op en, als schoot haar iets te binnen,
^„Dat is waar ook, Johan, vanmiddag is Van Manen
er geweest. Hij vond het jammer dat je niet thuis
was, maar nu zou hij morgen komen, 't Was alleen
maar orn iets af te spreken, zei hij".
De dominee liet zijn krant zakken en wendde het
hoofd naar zijn vrouw, 't Was alsof er een misr.
noegde trek over zijn gelaat gleed, toen hij ant
woordde:
„Van Manen? O, dan weet ik er al alles van. 't Is
natuurlijk over dat bezoek, dat hij met alle geweld
met mij wil afleggen. Sedert die man ouderling is,
denkt hij nergens anders over dan dat eene huis
bezoek. En ik heb er nu juist geen zin in".
„Welk bezoek? Bij wie?"
„Och, bij de oude Veltman, de fabrikant. Van
Manen is er altijd vol van dat die man nooit aan
het avondmaal komt, cn nu schijnt hij het in zijn
hoofd gezet te hebben, hem eens de waarheid te
zeggen. En daar moet dan een ander ook van ge
nieten cn daarom moet ik mee".
„Toch zou huisbezoek daar misschien wel wat
goeds kunnen uitrichten", merkte mevrouw op. ,J>e
oude Veltman moet de laatste jaren nogal eenzelvig
geworden zijn".
Wordt vervólgd).
ARABISCHE WIJSHEID
Luiheid is een zwaar werk voor hen. die er niet
aan gewoon zijn, en een vervelend werk voor hen»
die er zich aan ovCTgeven/
O
291
bedoeling zou zijn, dat Nardus won! Het andere, dat
alle menschelijk kunnen en willen teboven gaat, het
wonder Gods ontbreekt in Nardus' leven. En daarom
bevredigt het slot niet ,want het is slechts natuurlijke
vrede die hier straalt, en niet de vrede der genade,
welke van hooger glans is doorlicht.
Dit belet ons echter niet van dezen roman te ge
nieten als kunstwerk, ons te laven aan de geestdrif-
.tige natuurbeschrijvingen, ons te spiegelen aan de hier
beschreven levens, ons te vereenigen met veel wat
over deze wereld, onze wereld, het bestaan waarin
velen onzer zich zoo genoeglijk gevoelen, wordt ge
oordeeld, ja, het zelfs ootmoedig eens te zijn met
hetgeen in onze naasten, in onszelf, wordt veroor
deeld: „Rijk en arm vergaapt zich aan dit en aan
dat en jubelt eensgezind als 't dure geld de gewenseh-
te sjofele emotie opbrengt".
Levenswijsheid en menschcnkennis blijken uit dit
ernstige werk, dat door een krachtigen gevoelsstroom
wordt gedragen. De literaire kwaliteiten werden in
de enkele aanhalingen reeds openbaar ,ook psycholo
gisch is het goed. De oude Bart Hakel, Nardus'
vader, Annigje ,in haar sentimenteele snel omslaande
buien van drankzuchtige vrouw, grootvader Hakel
in zijn eigengereide boerenovertuiging, kerksch als de
meeste boeren uit den polder, maar zonder ecnig
begrip van Christus' eisch voor zijn leven, zichzelf
zuiver en vroom ziend, maar anderen, alleen omdat
ze buiten zijn traditie vallen, verketterend ze staan
allen zuiver getcekend voor ons. Het duidelijkst Nar
dus, beeld van ons allen, die worstelen om de waar
heid en de zuiverheid, die dikwijls verlaten liggen
in den twijfel en zich vaak in de bezwijmeling stor
ten om het vergeefsche van zooveel dingen, maar die
toch zich oprichtend, niet kunnen aflaten te zoeken
naar het licht, omdat God immers de eeuwigheid in
ons hart heeft gelegd.
Batavia. WILLEM EVERS.
„De Mariapomp te Utrecht wordt verplaatst!" Ook
niet veel belangrijks, zult gij zeggen. Nu, gij hebt
gelijk, maar niettegenstaande die onbelangrijkheid
moet gij toch even uw aandacht schenken aan wat
wij U daarover gaan vertellen, over die pomp.
Gij weet (of gij wist het niet, maar weet het dan
nu), dat de pomp zuiver leidingwater gaf, en in
de naaste toekomst ook zal bijven geven. Maar
vóór dat de Waterleidingmaatschappij met haar
buizennet in Utrecht ten tooneele verscheen, was
dat niet zoo. Gij zult dat wellicht begrijpen. Van
waar dan het water, dat hij toen gaf. Natuurlijk
uit de wel, en zelfs een heel zuivere wel! Het water,
dat de wel. (en dus de pomp) opleverde, is zelfs
De Mariapomp, staande tusschen twee steunbeeren van
het koor der St Mariakerk, enkele jaren vóór de afbraak
(c. 1840). Links de oude kosters woning, rechts de ingang
van de muziekzaal, waartoe het koor was ingericht.
Fragment van een teekening van A. H. Winter, voor
stellende een gezicht op het koor der Mariakerk van de
Zuid-Oostzijde van de Mariaplaats.
beroemd geweest Maar laat ik niet doordraven. Ik
zal de chronologische orde wat in acht nemen om
tot een meer geregeld verhaal te komen.
Onze Bataafsche voorouders (ik bedoel hiermede
niet die uit het eind der 18e eeuw-!) stonden op
veel lager peil van beschaving dan do Romeinen,
maar reeds zij wisten, wat goed drinkwater voor
den mensch beteekende. Zij wisten ook. dat wel
water zuiverder was dan rivierwater, getuige de
hoewel sporadische, overblijfselen van door hun ge
graven putten, die dat zuiverder water opleverden.
Die wetenschap werd geenszins verwaarloosd. In
tegendeel, al dc eeuwen door werd zij ijverig toe
gepast: bijna geen huis werd gebouwd, of een wel
put vond men er nevens. De voor een paar jaar
gedeeltelijk blootgelegde grondslagen van onze stad
gaven duidelijk twee waterputten te zien, waarvan
de jongste niet onmogelijk ook nog haar dienst ver
richtte. toen de Franken de Romeinen vervangen
hadden. Bij het vermeerderen van het aantal be
woners was één put natuurlijk niet voldoende. Ook
waren alle bewoners niet zoo met aardsche goode-
ren gezegend, dat elk voor zich een voldoende groot
stuk grond ter bewoning had, waarvan nog een
deel door een put kon worden ingenomen: dan
moesten openbare putten voorzien in de drinkwa
terbehoefte, zoooals bijv. in een kleine vesting één put
voor allen drinkwater gaf.
Eén van die openbare putten nu was de put op
de Mariaplaats. Zij werd in 1352 gegraven, maar
niet precies op de plaats waar ze nu pas gestaan
heeft. De Mariaplaats was zes eeuwen terug veel
kleiner dan nu: zij besloeg slechts het pleintje tus
schen de einden van de Zadelstraat en van de Bo-
terstraat (dus van de Donkerstraat tot aan den
hoek van het Magazijn „De Dom".) Midden op
dit pleintje, dus meer naar de Donkerstraat, verrees
de bovenbouw van den put, welks onderhoud ten
laste kwam van het kapittel van St. Marie, de stad
en de „geburen'elk voor één derde. Het zal een
open put geweest zijn, met een (waarschijnlijk ge-
metselden) verhoogden rand; het water werd na
tuurlijk door middel van een emmer met een over
een houten schijf loopend touw omhoog gehaald,
van een pomp was in den beginne natuurlijk
geen sprake. Wanneer een pomp boven de put ge
zet is, is niet bekend. De oudste plattegrond van de
stad (van 1572) geeft een aanduiding, dat de put
toen reeds van een pomp voorzien was. Ruim twee
eeuwen lang had de put toen zijn water gegeven tot
lessching van den dorst der Utrechtsche burgers en
waarschijnlijk ook wel tot blussching van den
brand, die hun goederen tot as oh dreigde te vertee
ren. Nóg een kleine halve eeuw, en dan moet de
pomp wijken voorden handel.
In 1616 werd de Mariaplaats vergroot met een ge
deelte van het kerkhof, dat tot dat jaar door een
sloot met daarnaast staanden muur van het pleintje
cn de straat was afgescheiden, en het geheel werd
dienstbaar gemaakt om er Zaterdags markt te kun
nen houden. En de pomp midden op het plein stond
èn de marktkooplieden èn de waterpompers gedu
rende de markt in den weg. Daarom werd een be
tere plaats ervoor gezocht en gevonden op een deel
van een particulier erf aan den rand van het plein.
De pomp zou dan het water ook putten uit de wel,
die den bewoner reeds van water voorzag. De oude
put ging dus dicht!
Lang heeft hij daar niet gestaan; hóógstens vijf
jaar. De eigenaar van het perceel, welks wel en
grond de stad voor de pomp gebruikte, ging ver
bouwen. De pomp moest dus weer verplaatst wor
den. En nu werd een plaats gevonden op het kerk
hof tegen het koor van de St. Mariakerk, onder
het middelste raam, tusschen twee steunbeeren. Een
teekening van P. Saenredam van 1636, laat zien,
dat de plaats tusschen de steunbeeren gedeeltelijk
met een lage schutting is afgezet. Verder schijnt
men aanvankelijk nog gedacht te hebben aan een
voorloopige plaatsing, in verband waarmede de ge-
heele inrichting wat primitief en minder deugdelijk
geweest te zijn. Maar aan verplaatsing werd niet
meer gedacht Toen een dertigtal jaren verloopen
waren, was de pomp vrijwel onbruikbaar geworden.
In de vijftiger jaren der 17e eeuw werd de pomp
vernieuwd en een nieuwe put gegraven op dezelfde
plaats. In 1660 blijkt het werk klaargekomen te zijn.
Ruim twee eeuwen heeft de pomp daar gestaan.
Wat er precies gebeurd is, toen het laatste gedeelte
van het koor der St. Mariakerk werd afgebroken
om plaats tc maken voor het Gebouw voor Kunsten
en Wetenschappen, is niet bekend. Het is niet aan
nemelijk. dat de pomp is blijven staan, vlak vóór
den hoofdingang. Waarschijnlijk is de pomp toen
gezet op de plaats, waarvan men haar nu pas heeft
weggenomen. Maar de put bleef benut. Want in
1875 nam men van het water nog een monster ter
onderzoek uit „de put die onmiddellijk voor den
hoofdingang van liet Gebouw voor Kunsten en We
tenschappen is gelegen", omdat klachten over de
deugdelijkheid ervan werden vernomen. Die klach
ten werden gegrond bevonden, en de oorzaak, een
gebrek aan de put, weggenomen. De put bleef dus
nog dienst doen, tot men er toe overgegaan is, het
welwater door leidingwater te vervangen.
Volledigheidshalve doelen wij nog mede, dat het
water, dat dc pomp verschafte, geprezen werd bo
ven dat van alle anderen in dc stad. Het werd zelfs
door Koning Lodewijk Napoleon naar Den Ilaag en"
nog tot na 1860 in vrij groote hoeveelheden dage
lijks naar Amsterdam vervoerd. Meerdere bijzon
derheden geeft het Jaarboekje van „Oud Utrecht"
voor 1926, waarnaar wij den nieuwsgierigen lezer
willen verwijzen.
DE VERZENEN TEGEN DE PRIKKELS
(Vervolg)
Bij deze overdenking richtto liij zich op in zijn
Die slag mocht niet komen, besloot hij grimmig.
Om hemzelf niet en om Alfred niet. Als de jongen
niet met zachtheid te winnen was, dan zou hij hem,
om diens bestwil, dwingen. De fabriek mocht later
niet in andere handen overgaan. Alfred zou eenmaal
aan het hoofd staan.
Veltman greep naar eenige papieren op zijn tafel,
want hij hoorde buiten de kamer de stap van zijn
zoon. Toen Alfred binnentrad, vond hij zijn vader
bozig. Hij liep op hem toe, maar dan, een paar lias
sen van hein vandaan, bleef hij zwijgend wachten.
Zijn vader draaide zich naar hein toe en zag hem
aan. 1-Iet viel hem op, hoe flink cn krachtig Allied
er uitzag .en hij bedacht welk een goeden indruk hij
op personeel cn cliënten zou maken.
„Zoo jongen, ga even zitten. Ik moet eens met je
praten. Nu je met je studio klaar ben, moeien we
eens over de toekomst spreken. Ik heb zoo gedacht,
om je het eerste jaar op kantoor te nemen, dan kun
je je in dien tijd een beetje in de zaken inwerken..."
„Maar vader, heeft moeder dan niet gezegd
„Als dat eerste jaar om is," ging Veltman voort,
alsof zijn zoon hem niet in de rede was gevallen,
„dan zal ik je zoo langzamerhand met de leiding
der fabriek op de hoogte brengen. Na een paar jaar
neem je onder mijn toezicht de heele zaak in han
dlaar begrijpt u dan niet
Alfreds vader maakte een afwerend gebaar met
de hand en ging onverstoorbaar verder:
en over een jaar of vier trek ik me terug en
dan ben jij de verantwoordelijke persoon geworden.
Dit is in 't kort mijn plan, waarvan we de bijzonder
heden laler wel eens regelen. Er ligt een schitterende
carrière voor je cn ik verwacht niet anders dan dat
je door toewijding en ijver zult toonen dat je dit alles
waardeert."
Veltman had dit alles gezegd op droge, afgemeten
toon, maar met iets in zijn stem, dat geen tegen
spreken duldde, ol zelfs maar verwachtte. Hij decre
teerde zijn wil, kalm, maar beslist. Uit zijn heele
houding sprak beslistheid cn onwrikbaarheid.
Het prikkelde Alfred dat zijn vader hem behandelde
als een jongen, die maar zoneter vragen te gehoor
zamen had. Het ging hier toch om niets minder dan
zijn toekomst, en het leek hem billijk dat ook met
zijn gëvoelen rekening gehouden zou worden. Hij
voelde de neiging tot verzet in zich groeien en hij
besloot te sproken, hoewel anderzijds het ontzag voor
zijn vader hem deed vreezen voor de gevolgen.
„Ik vind het heel mooi van u dat u mij deze kans
geven wilt en het is zeker een schitterende positie..."
„Welnu", viel zijn vader snel in, „dan behoeven we
er nu niet langer over te spreken, als je er zoo over
denkt. Deze maand kan je nog gerust van je vacantie
genieten, daarna kom je bij mij op de fabriek en dan
zullen we je werk verder regelen."
Mijnheer Veltman boog zich over tafel en greep
weer een der papieren. Het was een duidelijke wenk
voor Alfred dat het onderhoud' afgeloopen was en dat
hij kon heengaan. Dc jongen begreep dat als hij nu
niet sprak, het straks veel moeilijker zou zijn.
„Ik was nog niet uitgesproken, vader", begon hij
aarzelend maar daarna vervolgde hij vaster: „Ik wilde
zeggen, dat, al is het een goede positie die u voor mij
bestemd hebt, ik "toch liever iets anders wou worden.
Ik geloof niet d'at ik geschikt ben om een leidende
positie in het zakenleven in te nemen. En dan zou
dat misschien een groote teleurstelling voor u wor-
„Dat is dwaasheid, jongen. Waarom zou je er niet
geschikt voor zijn? Begin nu maar je met ijver aan je
taak te wijden en dan zal de rest vanzelf komen."
„Maar dat is 't 'm juist. Ik ben bang dat die ijver
wel wat te wenschen zal overlaten."
„En waarom denk je dat?"
„Omdat ik er geen zin in heb."
Veltman gooide het blad papier neer dat hij in de
handen had en keerde zich met een ruk naar zijn
zoon. Er lag een harde glans in zijn oogen, toen hij
„Zoo! denkt mijnheer dat? Is het niet naar zijn zin
dat hij straks in een handomdraai bereikt, waar ccn
ander jaren en jaren voor moet zwoegen en ploete
ren? Is het niet naar zijn zin, dat hij in 't begin van
zijn leven al haast op de hoogste sport van de maat
schappelijke ladder komt te staan? Is het niet naar
zijn zin dat zijn vader het resultaat van harden ar
beid hem als 't ware in den schoot werpt? Is dat alles
niet naar mijnhcer's zin?"
„Maar vader, ik kan er toch niets aan doen dat een
dergelijke levenstaak mij niet aantrekt. Laat me in
de letteren studeeren, of
„Nonsens. Dan zou je nu nog moeten beginnen te
werken voor je staatsexamen en... maai' ik praat er
niet eens verder over. Ik wil er niet van hooren. be
grijp jel Je volgt mij op in de fabriek en diaar blijft
het bij."
„Nooit! Ik denk er niet aan. Ik zou het niet uit
houden!"
Op heftigen toon sprak Alfred deze woorden uit.
De driftige manier waarop zijn vader de laatste woor
den gesproken had, deden hem bijna vergeten tegen
wie hij sprak, zoo wekten - zijn verontwaardiging.
Beiden waren opgesprongen, vad^r en zoon en zo
stonden tegenover elkander als felle tegenstanders.
De oude Veltman bedwong met moeite dc opbrui
sende toorn in zijn binnenste en hij slaagde er in
tamelijk kalm te zeggen:
„Het blijft er hij wat ik gezegd heb. En voor je
weer zoo'n toon aanslaat als daareven, bedenk dan
eerst tegen wie je spreekt. Ik ben je vader en ik zal
je toekomst bepalen. Versta dit goed1!"
„Het was mijn bedoeling niet brutaal te zijn, vader,
maar als u hij uw besluit blijft, dan kan ik niet an
ders zeggen, dan dat ik even vast besloten hen als u."
Huib Veltman voelde hoe de toorn in hem oprees.
Een donkere gloed steeg naar zijn hoofd en over-
toog heel zijn gelaat. Hij sloeg met de vuist op tafel:
„Je zult je naar mijn wil hebben te schikken, be
grijp dat goed. Ik verwacht geen tegenspraak. Als ik
aan je dwaasheid toegeef, dan is dat tot je eigen
schade. Want heb je al eens gedacht wat er dan
van komen zal? Fatsoenlijke armoe, anders niet.
Want ik bedank ervoor, knoop dat goed in je ooren,
ik bedank ervoor om een zoon, die moedwillig zijn
toekomst vergooit, zijn heele leven lang geld too te
stoppen om hem op de heen te houden. En diat zou
er van komen, r's ik je zin deed."
„Ik vraag u niet om steun, vader, maar alleen om
ontslagen te worden van «en werkkring, waar ik me
nooit in zal kunnen vinden. Ik hoop nimmer bij u
aan te komen met een verzoek, als waar u op doolde.
Wees u daar maar niet bang voor."
„Dat zeggen ze allemaal, maar dat komt omdat je
het leven niet kent. Ik zeg dat ook niet, omdat ik
bang ben voor mijn geld, maar, omdat ik zou wil
len, dat je jc levensgeluk zocht in don natuurlijken
aangewezen weg. In plaats daarvan kies jij een
onzekere toekomst Jongen," ging Alfreds vader
voort cn /ijn stem klonk nu opeens zacht en over
redend, „jongen, bodenk toch eens wat je doet
Toen ik de fabriek van mijn vader overnam, ver
keerde zij in vervallen staat. Ik was toen een jon
geman, met weinig ervaring cn doorzicht Stuk voor
stuk moest ik alles aanleercn en nacht cn dag ben
ik in touw geweest om de zaak vooruit te hclpcm
{Zie vervolg bladzijde 291)