O LETTERKUNDIGE KRONIEK I. Bevrijdingen, door Willem Hessels. Uitgegeven daor dfi Uitgcvenwnij Holland te Amsterdam, 1981. IL. "Poort; door Jan H» de' Groot: Uitgegeven door de Uitgeversmij: Holland, te Amsterdam, 103L In liet pas verschenen werk „Christelijke dichte» van deren tijd", Mbemlezing bijeengebracht door P. J. Hisseeuw, dat wij een volgend maal hopen te be spreken, leren we omtrent den' dichter van „Bevrij dingen": „W- Hessela, pseudoniem van II. A. Mulder, weid 19 Juli 190® te Zaamslag geboren. Woont sinds 1914 te- Amsterdam, alwaar hij de lagere school en 'tr Gereformeerd Gymnasium bezocht. Studeert aam da VU. Nederiaudache Letteren." Als we ons. niet vergissen, is dus W. Hostels een zoon van een Amsterdamsch. Gereformeerd predikant;, en is. hij een oomzegger van. een andèrcn dichter; voorkomende in bovengenoemde bloemlezing, nil Hendrik Mulder; en was niet wijlen Ds. Mulder vair Bussum. eveneens zijn. oom, ook al iemand die, zij liet in den trant van de Beetsiaansche rhetoriek,,iziclt op de beoefening der poëzie toelei? Hóe 't ook zijj het diahten.zit W. Hessels in heti bloed.. Hij schrijft. daar aclf. van op Ülz., 208 den bloemlezing: „Het diehten was voor mij oorspronkelijk een directer onweerhoudbare uiting van mijn stemmingen, maar tegelijk 'n voldoen aan mijn diepste beèioefte aan schoonheid, licht, vreugde. Deze laatste behoetfte werd langzamerhand overheeraehend en. bracht' mee 'n streven: naar meer objectiviteit» in dó uitbeelding mijner.'persoonlijke stemmingen; Misschien klinkt dit wat1, verstandelijk zoo, in werkelijkheid was het; 'ri natuurlijk proces: Al grooter immers werd het ver langen naai- redding,bevrijding uit het persoonlijke; naar oplossing on opgfuui in ©cm vreugde die groot er was dan ik zelf." .Bevrijdingen" noemde W. Hessels zijn eersten bundel verzen, Kn de verklaring van'dien naam'geeft de dichter in bovengeciteerde verantwoording. Op bl. 59 van Bisseonw's bloemlezing staat dit vera DICHTEN Dichten- is droomen met open oogen en zoolang-kijken, tot dc starre wand tusschen de dingen wijkt,, en geen afstand mij langer scheidt van gindsche bewogen ruischondc boomen en dê witte zwanen van wolken die daarboven staan en in het voohte blauw mijn «iel kan gaan en zich wiasschen aló de ronde pure maan dichten ia droomen met open oogen en Bij, levende lijye-ver zijn weggegaan. Deze zelfbelijdenis wordt door zijn verzen steed* weer bevestigd: er-waait door al zijir poëzie de wind van een wijd en sterk verlangen naar schoonheid? zijn ziel zoekt de bevrijding uit haar enge- grenzen naar de matelooshoid van oen lioht, van.een vreugdè die hoven alles en allen haar uittilt om- te worden opgenomen in de harmonieën, dèr oeuwigheid. Deze dichter is wel waarlijk oen geïnspireerde, zanger, die, eenmaal een melodie, in zich hoorende opzingen en zacht opklinken, langs de ijle draad zijner zingende fantasieën het steile lokkende pad naar eindelooze verten beklimt tot. hij zich, in den» open hemel waant beland, te zijn. Of hij nu zingt van „De Organist'', van- dèn „Sten- rennacht", van ,,De(p) Fietser",, of „De Gevangene'', het verlangen naar een zich- verloren mogen zingen in een vrede die alle vorstand overstijgt., blijft zij», thema. DE FIETSER. Hij rijdt alleen op een: recht pad onder de wol-ken, Hij weet niet meer- waarheen hij rijdt. Zijn oogen straten als twee wateikolken: Zoo kon hij rijden tot in> eeuwigheid. Hij ziet een zwarte reiger statig stijgen hoven het fonkelende vlak dar wei; Nu vliegt hij zelf met heerlijk adèmhijgen en voelt zich m het Blauw onmeotlijk vrij; Dan wordt de hemel pibtsaling gestoten- en rijdt hij in een koele schaduwzaal. De wind deint ruischend in de volle ttaamen De zon springt fliteend op het scluttereóaal. Hek is hem of hij-zelf gewiegd wordt in die Blaren <m hij is zelf de adem van dè wind; Hij voelt zijn hart vergaan in: 't wildé varen,, i4 voeIt hij hartstochtelijk bemint. Hij komt weer buiten tuaschen verre weiden. Vlak: vóór hem Blinkt een wétte wolk «te tin. En plotsling ziet hij'1 't. pad naar boven leiden; hij rijdt zoo. recht dén open hemel! inl Vindt ge niet dat zo erin vers prettig rhy toneer, t op de vaart; van dè. fiets; en of go, al lezende; meerijdt in de wij.de blijheid waarin da fietser ate opgenomen is met. ziel' en zinnen?/ „Bevrijdingen" noemde hij zijn verzen, maar deze dichter- zou geen. Christen-dichter zijn. als hij. alleen kosmische vervoeringen kende,.en daarin zijn hoogste bevrijding ervoer. Dan zou hij niet kennen wat hij noemt in zijn korte- verantwoording op bl. 209; van de genoemde bloemlezing; de keerzijde van dat ver langen naar licht en schoonheid: een donkere ver lorenheid, waaruit dat' verlangen geboren werd dato méér wil, dat hooger stijgen wil- dan- een zich één- voelen met den wind' en de wolken, en het licht, omdat uit die verlorenheid maar één weg- voert' tot den uiteindelijken vrede, tot de verzoening met God. Zoo eindigt zijn laatste vera: De Gevangene, Maar eenmaal zwervend! kwam hij; aan een heuvel, daar stonden aan do- groene avondlucht drie kruisen. Auto's reden onder in snelle flitsen op den weg voorbij. Drié kruisen standen stil;. en» één was hoog; het; lfeek tot in dèn hemel toe te reiken. En Het g©lèat" van Hem die daaraan hing 'dwong hem tot ween en, zoo verbleekt van lij den j maar weenendè vergat liij om-, te weenen, toen hij,', eeir heerlijkheid en glans gewaar' werd lichtende door. dit lijden, altijd, helderder, totdat het stroomde:- over zijn twee liandèn, en in' zijn hart een vaste vlam ontstak. Hoog jn den avondhemel standi liet. kruis. Maar toen zijn ziel- gansch licht geworden was, deinsde hij langzaam naai- de dónkere wegen; en naar de huizen en het. lamplicht' toe; Achter- hem op den heuvel Had de nacht- de schaduw van drie kruisen uitgewiscBt. We. willen eerlijk beikennen: sterk is dit. vera niotj Hang; niet zoo zuiver en als vanzelf sprekend als zijp meer kosmisch gerichte poëzie. Trouwens,- deze dicht ter zingt het zuiverat als klank on rhytme en i rijm elkaar- vinden in een. noodwendig verband. Eii dat i laatste vera is een- Zygm. vrijvers, hij ha proza. Maar: vergeten we niet! dot deze- dichter jong is? ;dat hij, vooralsnog meer lèeft uit' dó verwondering ere bewondering dan uit de geloofszekerheid, die zo# zelöen, zore moeizaam» zelden vindt den nieuwen slag van. 't. Christüs-gewijdè lied. Hoe kinderlijk vrougdig-klinkt heti AIS, ik ai©' naar der sterren strakke: figuren, wondt het mij zooi lieht: en. blij: eeuwige zekerheden bergen zij, vast© teekenon boven» dit wuft bestaan sterren en menschen zijn Gods creaturen, en deze zekerheid, kan niet vergaan. W. Hessels is o.i; een der meestbalovende onder da om „Opwaartache Wegen" zichgroepeerendo dich ters. Hij is er oen; omtrent, wien het niét twijfell achtig is, dat' Het vers hem zoekt en» dturhij. Bet! vers. Behoort Hèssels tot dè meer „in zichzelf gekeerdèn", de stil voor zich heen mediteerend-zingendèn of in ziohnzeltvergeten, droomverloren jpbileerendèn;, Jan H. dè Groot staat met zijn beidé boenen in den nuoh- teren,,kouden dag. van dezen- vermechaniseerden tijd, dient hij', bezingt! Zijn meest' geslaagde. verzon* zijn die, welke den. tijdgeest typeerrore in fel-rcalistischa, film-vlüchtig voorbij wentelende heel dèn; zijn riiytmen staan gespannen van zijn- vitaliteit, heftig, als- van één die den tijdgeest, wil striemen, genadeloos, om dat hij er vankotst. 1,indt ge dat „kotst" te plat te- veel' uit den toom vallend? Dan moet ge de Greets vereen, maar overslaan, want Hij valt telkens uit den toon van een „üesehaafd!' zanger;: hij onthutst dèn lezer maar al! te vaak door een. zekere ongegeneerdheid; soms door'een ruwen en rauwen toon, die detoneert Maar vergeten we niol dat onze tijd, dat de tijdgeest daarvan da schuld' is, want Jan BR. de Gboot' werd' gegrepen door de ven- bijsterende god-loosheid; dóór de godverlaten misère dier groote steden-, en daarom dfetoneeren- zijp. verzen als de rauwe roep van een saxophon in: een morgei» stilte straat. JAZZBAND Dhonken; wij tuimelen op <to maat van deze dol géwordén vroolijkhwid. In 't volle licht een. man staat slaat 2»jn strijkstok en hij lacht God heeft de tijd. Hij wacht wel in de hoek, kom dans mijn. kind en drink bij deze wilde jachterom pet. Dans door, tot je geen teugje lucht meen .vindt, Ik hei mijn zinnen op je mond gezet. De dood bonkt op de: trommel. Zie mijn Hand ligt op je naakte rug. Wat zien je oogen heet?. Wat wil je toch? Je heele liahaam brandt, Je wilt dichtbij mij zijn.Ik stink vam zweet, Klankkleuren scheuren, claxon, vloekt, een. ptog van bekkens. Het leven stottert «niitë Dans, drink, wild menschenkind en schaterlach. Dè cello is. vannacht in smart gestikt. Hier is mijn' vinger, luister, still. SHroef-s troef zwart eiland in dit fel wit zoegebruisoh De saxofoon snikt; schreit, een kimt zoo droef: God wacht nog in de hoek, koon mee naar huis. Dit vers zullen we niet „mooi" noemen; het-is de vraag of een dichter, die den tijdgeest zoo op hee- terdaad betrapt, wel „mooi" zal kunnen, zingen; vooral ook; omdèt' hij midden- iir die HelëoHe werke lijkheid geen uitzicht open laat: hij striemt als met schorpioenen; het vers zelf is een vleug van waanzin; 'onze redelijkheid vindt hier- geen ,^in". Ik voor- mij. blijf 't meest houdon van; Jan H. de Groot's geestige, op vlöttö rfiylmen spelemeiende poëzie, die in „Sprongen", zijn eersten Bundel, veel-, vuldig voorkwam; ik; had! gedacht dato hij onze Speenhoff zou- gowordèn rijm Op de hoek van de straat staat een. kerel, die draait, met een pet. op één oor, en een Broekzonder, end aan het. slingerende wiel van een oud pirament. Tjang, jiengele j oengel e. bom.. Nietwaar, Jan H. de Groot is:in aoo!n.lied 't meest zichzelf; hij; leuke zanger voor kinderen, zoo ttis- sohen dó tien en de tachtig. Want als hij. het „Café in Kerattijd" belicht; dan warrit zijn vera van- dee weeromstuit zoo» overspan nen-onwerkelijk, zoo zwaar op- de Hand en* zoa zon der uitzicht, aili liet Heet van oen juffrouw,, die achter, de- piano, rit: Ze speelt 't Is uit. Ze waohto 't Schiet haai- te Binnen dat 't Kersttijd is. En zonder zweemvan spot: schikt zij zich recht en gaat opnieuw beginnen, en speelt de menschen voor: Eere zij God. Eere zij:God. Is-d4teen vloektf Het'stormt. Dè wanden barsten. Wij allen ringen hemel saam tot. heli. Eere zij] GodJ 't' Iè Kersttijd iin de kroeg.. Dè: wereld in. Uw handeiT God, een gekleurde bal: ini UW/ volmaakte- spel.' Die- laatste regel is al te: mooi. oan on» tef troffen als een passende finalb op- zoo'n. helfeoho visie- Over het vers „L'inooimue de la Sèina" (de anbe- kende uit de Seine)! zou. ill. den-, dichter wed willen -vragen: Zie. je- dat doodenmasken van datt meisje, dat rich, verdronk in de Sèine, niet al! te mooi? Of liever gezegd: ben je er zoo zeker, van;, dat „God haar ziel genas"?7 En die slotregel: van „Góds glim lach drijyend op het water" vindi ik. wol'wat: rehus- achtig. Veel meer ligt' je kracht in dier dreog4tamiekejkijk op de. PALEISWACHT 't Paleis staat in do zon. Een sohamel haldakijn, verachoten rood-on gpud; gaat in het front verloren. Huzaar op wacht met zwarte kolbak op zijp aoren, draagt fel getrokken zwaard, on zware karabijjn En van de hoek der straat tot aan de middendeuren, iloopt vief een marinier gestadig heen en weer. Hij gaat en keert,, de Bajonet op het. geweer. En waakt'oprecht voor ierts dat toch niet-zal gebeuren. Een slagersjongen cn coti bakkersknecht staan met. wat kinderen te wachten en te. kijken, Bijpa;. verpletterd dóór dit. zwaar- gewicht. 't Paleis schijnt dood. Het heft zich hoog. en recht. De marinier lbopto staag zijn zolen» té venslij ten: Dit nuttig werit perst zweet uit zijn* gericht. Het vors, waaimee de Bundel' opent,, „Aart"' ge titeld, Iaat zoo koud als de naam Aart kort en koud aandoet;- tevens, is de romantiek van. dat vera uit den tijd. Di „De Werkloozen" vindt dè Groot weer zijn genre: sancastisch-cynisch: Het vers „Pa Kruisspin'' iff een- zelfbelijdenis" van den dichter, maar zijn in dat vera* beeld en- werke lijkheid1 niet ini elkaar verward' geraakt? In> de laatste- strofen zien we geen1 spin- meer;, maar een menscli en hokt dós dè beeldspraak.. LETTERKUNDIGE AANTEEKENINGEN NIEUW AFRIKAANSCH „Bboia" Jochem van Bruggen is da schrijver van de uit- ptekende Afrikaansche roman van. jeugdpsyohologie 'Ampie. In zekeren ziti is zijn nieuwe boek Booia1) een -herhaling daarvan Maar err Bestaat een belang rijk verschil: Booia is Beperkter, is meer verhaal dan* roman, geeft slechts een korte periode jeugdleven en niet, gelijk Ampie, eon ontwikkelingsgang van kind itot' jpngoling,' tot volWassen man. Booia io een klein kaffertje uit een' verwaarloosd gezin. Ou-Roai, zijn vader is-onverschillig cn drank zuchtig en mishandelt soms zijn vrouw. Maar in liod kindlieven nog betere gevoelens. Hij;wil1 weg,uit het milieu, dht hem neertrekt, hij verlangt biji de wit- menschen te komen, want daar* zal hij „baia leer en Blimrword". Booia is een weetgierig en oplettend kaf fert j*. Doch zijn vaderheeft hem voor een jaar ver huurd en die tijd moet -hij eerst uitdienen. Voorals nog mag hij hard wei-ken, jaloerach rijm opi andere keffertjes en. meisjes, die wel mogen schoolgaan, cn wissels trekken op een. gelukkige toekomst: ,»Hy is hom bewus dat hyself nog te. klein en te èwak is om hom te verweer. Hy moet'iii stilte en onderdanigheid alles verdra en uitvoer wat'sy mense op hom besluit. Later aal hy sy man.staan; hy voed idat hy baie sterk gaan wordi en goed geleerd. Hy sal hooii 'n drop bier aanraak niè;. omdat dit 'n mens pap i en dooierig-maak." Dit laatsta- loffelijke voornemen maakt Booia na ieen „teameeting", waar de kaffers hun bandèlooshciil (botvieren. Doch dc omstandigheden zijn hem niet gunstig. Weill hebben de maanden van vaat werk Booia sterk gemaakt; doch hij wordt'meegesleept in de chaos, die da -drankzucht over rijn vadem gezin brengt» Ou-Rooa is. aangesteld als kaffer-diaken, maar op. de dag, dat hij aal be vestigdl worden, bezwijkt hij vaor do verlei ding, bedrinkt zich aan bier en verschijnt niét bij de kerkelijke plèohtighedd. Dó „teamee ting", die het illustre zwarte gezelschap laain do avond van die dag houdt, eindigt met een tooneel van liederlijkheid en waanzin. Booia gevoelt zich door de wereld verlaten en» alleen staan in dè duisternis. Het leven -heeft de jongen' geslagen; zijn idealen vernietigd. En één der volgende dagen zien de bulten van Kromloop dezelfde stoet,van een jaar geleden, maai- nu trekkende ini omgekeerde riolitlng: „Ou-Rooi vlug van Kromloop af, hy kan nooit daar bly nie. Die vemedring is vir hom te groot Stug en Statig volg, Solina hom as 'n. skuiwende beeld en op gelijke afstand gly Böoia se gestalte agteraani Joohem van Bruggen handhaaft: 't hoog© peil van rijn bolletristisch werk. Zljii oeuvre groeit gestadig «an, maar deze Afrikaansdie romancier-is een» sterk telant met een scherpe visie op 'ti leven* van blank fin- bruin, met. een diep natuurgevoel, met' fijne ps>» «hoiogiadio intuïtie, met een\ zuiver eni kraohtig plastisch venmogen. Qnwülfekeurig dringt rieh Bij. het laren, van zijn loatBte boek de vergelijking op met Ampie.. En dan (komt het ons voor, dat Booia wat realiteit, wat dwin» gonde overtuiging in de uitbeelding hij Ampie achter staat en. dat Van Bruggen in rije laatste werk wat meer. hoeft gestyleend, waardoor de natuurlijkiieid (Van- -het. verhaal' hier en daar eenige schade lijdt Echter, Van: Bruggen's geest, warm gevoel en nijke .Verbeelding weten ook aan -het simpel vertelèel uit t leven van een kaffer kleur en bezieling en charme te geven. Met groote» toewijding en. liefde Buigt deze Auteur zich en luistert naar de -klop van. het hart en. de. slag van het- bloed, ook in het bestaan van zulk oen onbelangrijk wezentje als oen. klein kof fertje uit een. verdierlijkt' gezin. Met een enkele streek, met enkele krachtige lijnon vcamto. Vèn Bruggen- rijn tooneolen. Zié Booia daar staan, als rijm vader hem: aan - Sègrys kornö prosen- toeren:. „Booia bly. skugter ver langs staan on aanrifou die witman agterdogtig. Hy- lyk baie sterk, ifris gebou as hy is en ay oë lyk -kwaai. Hy voel- vreesagtig on- ontwyk die ondersoekende blik; sy kop val effens opsy en sy kaal voete trek gtrepe op - die grond." Gelijk ook in de andere romans van Jochem van Bruggen treft men in Booia een milde, fijnzinnige humor aan, welke het trieste en eentonige van het beschreven- bestaan wat doorlicht! Wanneer het'dans vertrek vol ronkende, beschonken kaffers en- meiden ligt: „Die „teameoting" het nogal gaaf afgeloop," meen Sagrys, as hy, vir Salina wag „Ja SAgrys, die „teameoting" was ordentlik." En is dit'geon kostelijke scherts, als* een oue, lafffc kallfer tegen liet astrante jong, die-hem zijn bangheid, verwijt, zegt:. „Die tronk 2) ken nie vir my nie, Booia; ek meen nog nooit het 'n poliesman die eer gehad om vir my te vat niét.".' „Frans."' Het werk Frans3) van P. J;. Groe#u?wald, dat tod ondertitel I draagt „roman van: fantasie en lewe" werd door de Afrikaansche kunstvereeniging bekroond mot ©cn. „goue medalje". WJj erkennen, dat Groene wal d's boek vordienstó- lijko kwaliteiten bezit, maar toch. moet hetf meer al* een bloesem dan als een vrucht wonten beectiouwd, als een aanloop tot hot eigenlijke, groote werk, dat er moet op vol-g-en. Frans is los van bouw, het mist de strenge eenheid, de rijke ontwikkeling,- welke dè. roman- eischto Er zijn overal hiaten, welke het boek. een fragmentarisch karakter geven: In een roman ia plaats voor vollè ontplooiing van alle mogelijkheden, wat psyohologio, plastiek on intrige betreft. Maar Groenowald be perkt zich oimoodig - voortdurend, hij is al* een vogel, dót wat bang is? de vleugels flink uit te 6)aan en met» snelle vaart omhoog te schieten, docHi maar een beetje op de wind blijft zweven. Enkole voorbeelden van het moedwillig verauim, dè in het" gegeveni onderwerp verborgen- liggende moge lijkheden, niet te oxploiteeren, mogen uittde loop van het verhaal worden aangeweoen. Dirk, de jongste zoon van» eem der- dtie Trekkers van Die Hoek, verkeert in moeilijke omstandigheden, verkoopt een stuk grand aan een Engelsohman, Billy. Deze; Billy wordt vriend met dè zoen des huizes, Frans, het kunstbnaarskind van de. twee prozaïsche ouders. Frans was op school niét één van de: slimsten g&- weesto pa aar op - de teakenles* blonk hij uit door am bitie en.kunnen. Bll-ly Brengt hom nu in aanraking met kunst, speciaal beeldhouw- en schilderkunst. De beperkte omgeving van Die Hoek wordt. Flans tenslotte te eng en hij verlaat' vader; en* moeder en trekt met Billy naai* Johannesburg. Daar; wordt hij. ingeschreven ala „oandstudant. aan die kunaschool". Aan een gedegenereerd artiest dankt, -hij een betrek» king als kleurariicst in een „groot! portrette-besig- heid". Hotloonfiict, waartoe Frans* overgave aan een leven van fantasio en kunst, leidtj vormt.de achtergrond van het hoek; Dirk, de vadèr, ik ean. vrome, maar conservatieve Voortrekker, die. slechts één begeerte heeft, dat Flans-zal worden,, zooals hij zelf is. De (moedèr,' de stille figuur ih het' geziu, voegt haar liatete; wanschon hij de zijne. Doch 't leven geeft niet,.wat Dirk. er van. verwacht! Zijn. Frans gaat. andere wegen, maakt' zich los uit de band van dè ouderlijke omgeving en. wijdt' zicll toe aan een bestaan, dat' de' vader onmogelijk kan waandeeroiT. En het artiestenleven» aelt èmde manien, waarop Frans zich aan het vadei-iijk gezag had ont» trokken,, gpieftlen. de oude man zóó diep,, dat. ver zoening onmogelijk- was. Welk oen prachtig thema vaor oen romanschrijven, om dit op aangrijpende wijze uil. te. wecken en de innerlijke strijd' te teekenen. zoowel' hij vader als zaan; welke hun leven van onverzoend:blijven verecheurti Maar Groene wal d volstaat met het aanwijzen daan- van en blijft, al te zeer in Bet schetsmatige. Ook de samenhang tusschem dfi levens, van dc ver» schillende personen, welke im het hoek- voorkomen^ is los. In de verklaring van. de verhouding zijner figuren onderling schiet de schrijver vaak te kort 2e* Zoo kennen wij bijv. Frans en. Billy als vrienden en dan. leren wij op eens ((BB. 44): ,J)ie vriendskap tussen die twee was viterlik lie el- wat' afgaftoeL Baar was iets in Frans se houding wat Büly minder en minder kon begrijp en daar was dinge wat Frans nie m moor de kon duidelik maak nie en 'tt vervreemding het tussen hulle onUtami" Dat Frans die vervreemding, niet in woorden dui delijk, kon maken, dat is, tót daaraan, toe, doch Ghoe- newald. moet. dat wèl kunnen. Het. is juist zijn taak als romanschrijver. Niet redeneeren, kunstenaar, maar uitbeelden! Zóó uitbeelden, dat wij het gebeu ren geheel doorleven,, doorvoelen en doorzien. In vastheid van.-hand: staat Groenewald. natuurlijk' (Bij, een Jochem van Bruggen vei-, tèn achter. Hij heeft nog-niet die vaste, persoonlijke toon verworven, welke rijn proza, oen karakteristiek geluid» en eigen melodie- geeft „Sag ras op die golwende grasveld,.onder geurver- spreidendè mimosa, in dié eensame. kerkhoffle nou die onverskrokke trekkerpare; Jarelank. 16 hullè al daar ges us deur dio sagto fluistering van die windjie 'deur-die doringtakkies." Geen wonder, dat het resultaat: van zulk moeizaam trachten naar literaire taal soms niet zeer bevredi gend is: „Binne in die kamer is daar vir 'n oomblik 'n spanning,, die- soort spanning gehore» uit die be- skroomdheid wat ontstaan wanneer eielverwante mekaar vir die eerste maal ontmoet, en dan praai die dame weer eerste... 'n alledaagse nietigheidjie, maar dit stregl die twee jpng mans tot bedaring." Ongelukkig uitgevallen is ook: ,Jn die^ hoof saai kom Frtsns vir die eerste- maah in aanraking met sy eie siei." En: ,ySo sweef die aand deur die oseaan van tijd. Groenewald moet geen onzin, schrijveni Voracllil lende fragmenten bewijzen» dat hij macht' Heeft om schoon, ontroerend proze te gevon) waarom zou hij het dan niet altijd doen? .Die Kortverhaal". Onder redèctle van M: E..dti-Toit verschijnt er een serie i hoorigmi tgevowdè, handige deel t j es Kart verhal c in Afrikaans Der bedoeling dezer reeks is.dèibaste novellèn» uit! dè iveroldlitóratuur voor do Afrikaners in hun eógen taal toogankelijh te maken. Het eerste deel brengt Modem» Hollandse' Hört- hale, bijeengebracht door Dr. F. E. J. Malherbe, pro fessor aan da Universiteit van Stellenbosch. Men treft er verhalen in aan van. (X. em M. Schartcn, Aletrino, Ary Prins, Couperus, Heyermans, Johan de Meeeter, Arthur van. Schend el, Augustèide Wit, Ina Boudier Bakker, Top Naaff, Ahrt van dor Leeuw, Jo dc Wit, Marie Koenen en R. van Genderen. Stort. (Wilrna schijnt'in Afrika tot.nog toe nog niet bekend te zijn. Eii rij is nog wel één der weinige Nederland- (sohe auteurs, die Zuid-Afrika hehben bezocht!) Bizonder belangrijk is- doze: bundel ook door de instructieve studie van prof. Malherbe over de- histo rie van hef kortverhaal, in 't' bizondèr met speciale verwijzing, naar de opgenomen novellen. De Schrij ver incasseert de tachtiger winst, voor 't kortverhaal, bespreekt'naturalisme, psychologie, muzikaliteit, pes simisme en idealisme van 't. moderne proza an schetst dc beidé richtingen daarin: realisme en romantiek. Het tweode deel dezer reek» geelt Die Kortverhaal in Slcandinavië, versamei en vertaal deur C. G. S. de- Villlere. Een korte schetS- van dé Noordsehe lite ratuur, vertegenwoordigd door haar negen belangrijk ste auteurs gaat vooraf aam een. keur van- novellen uit 't werk van Björnsan, Jonas Lie, Alexander Kiel- land, Knut' Hamsun (Noorwegen); Hans Andersen, Jons Jacobsen; Hendrik Pontoppidan (Denemarken); Strindberg en Selma Lagerlöf (Zweden). Wij wenschen redactie en uitgever met hun loffe lijk pogenj het. beste der wereldliteratuur in Afrikaan sche vertaling voor hun volksgenooten toegankelijk' 'te-maken; succes on volharding. J) J. H. de Bussy,Amsterdam, 19SL a) Gevangenis. J. H! de Bussy, Amsterdam; 1931. 4) J. Hi de Bussy, Amsterdam, 1931 GLIMLACHJES. HET BEGIN Zooals men weet,, gebruikt men ook dikwijls in de muziek een letter om de- notfen aan- te duiden en in plaats van do, re, mi. fa, hooren wij over a, b, c, bes, fis, es, enz. spreken. Twc musici nu, z.aten in den tramwagen en haddén het over het Largo van Handel. Wel, aei de een. ik geloof,, dat Bet met es be gint. De ander Baalde minachtend de schouders op cn zeide: Ik ben, overtuigd, dat het met f begint Hierop komt een dikke meneer in Bet gesprek cn zegt: Maak nu toch niet langer ruzie; meneeren, largo begint toch- met een L. JOCHEM VAN BRUGGEN»

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1931 | | pagina 10