vrijdag 24 juli 1931
derde blad pag. 9
Lrliaal \^nVancJaaq
KAPITEIN KLAKKEBOS OP DE LEEUWENJACHT
3e ster van halalat
DE DUITSCHE CRISIS EN DE GEVOLGEN
VOOR ONS BEDRIJFSLEVEN
IN EVENWICHTBRENGING VAN DE
DUITSCHE HUISHOUDING
In onze vorige beschouwing hebben wij
e oorzaak van de hevige financieele crisis
n Duitschland belicht en tevens vermeld,
evenjtueele buitenlandsche steun hoogst-
Faarschijnlijk efficient zal 'blijken te zijn
)it neemt niet weg, dat daarmede slechts
en tijdelijke hulp wordt verleend om over
et doode punt heen te komen. De gene-
ing kan slechts liggen in doelmatige be-
uiniging, zoowel in de staats- en publiek-
echtelijke huishouding, als in die van de
«drijven en particulieren. Billijkheidshal-
e willen wij in het- licht stellen dat de
iiaos niet alleen ontstaan is door de oor-
ogslasten, die elk jaar, gedurende 59 jaar-
ij ijksche termijnen dienen te worden ne-
aald, maar ook door den luxueuzen voet,
raarop men in Duitschland leeft. Ongetwij-
;ld had men alom moeten bezuinigen, ka-
litaal moeten vormen om zoo spoedig mo-
elijk op eigen voeten te kunnen staan,
rant in dat geval zouden de herstelbeta-
.ingen niet zooveel om het lijf hebben, aan-
ezien Duitschland door de annuleering
au den vroegere Mark van een groot ge-
eelte van zijn buitenlandsche schuld is
evrijd. Men heeft er in zekeren zin op los
eleefd, de gemeenten, de Staten, ook het
'k hebben nèt gedaan, of zij millioenen
verteren hadden, terwijl het land ten
.lotte met geleend geld moest worden ge
leund. In geen geval mag men een clerge-
politiek waarde eren, al zeggen sommi-
i, dat door de koopkracht, welke daar-
>r gecreëerd werd, het wercldbedrijfsle-
i werd gesteund. Wij kunnen die ziens
wijze niet deelen, omdat schijnweelde nim-
tot welvaart leidt en op een onver-
raeht moment een ineenstorting moet ver-
-Drzaken. Dr. Schacht, voormalig president
r Reichstoank, heeft te dezen opzichte ge
leld zijn waarschuwende stem laten hoo-
doch hij bleef een roepende in de
roestij n.
Wat zal het gevolg moeten zijn van
gedurende lange jaren leven op een tè
rooten voet?
Dat men ten slotte de tering naar de nc:
zal moeten zetten, hetgeen geschieden
door de uitgaven te beperken en den
sport zoo hoog mogelijk op te voeren. Ten
:rste zou men het evenwicht kunnen bo
aderen, wanneer de Young-verplichtingen
mden worden verminderd. Wij willen hier-
een kort moment stilstaan, omdait er
velen een foutieve gedachte bestaat om-
ent deze betalingen. Die betalingen op
ch zelf zouden mogelijk kunnen zijn zon-
er telkens schokkende invloeden op het
uitsche bedrijfsleven te veroorzaken, iri-
ien zij in het eigen land zouden kunnen
orden voldaan. Maar het remitteeren van
saldo naar het buitenland brengt de
■ootste moeilijkheden met zich mede. Den
iek lijkt het geen verschil te maken, of de
taling in marken dan wel in vreemde
iluta plaats vindt. In werkelijkheid is
Lfbartusschen echter een heel groot onder-
beid. Want het remitteeren in vreemde
unt beteekent het moeten bezitten van die
lunit. Men kan alleen over buitenlandsch
5 goed beschikken door het uitvoeren van
1 lederenhet beschikbaar stellen van
jud dan wel het presteeren van diensten
.1 rachtvaart, assurantie- en bankwezen).
oud is tenslotte eveneens een product van
-j fêteren of van diensten, zoodat wij in het
gemeen kunnen zeggen, dat men een te
oed in het buitenland kan kweeken door
it exporteeren en verrichten van werk-
lamheden. Een overschot in het buiten-
aaruit men de betalingen kan effec
eeren ontstaat dus door het verschil tus-
hèn import en aannemen van buitenland
se dienstenen van export en het
iwijzen van werkzaamheden. Hoe meer
en exporteert, en hoe minder men impor-
ert, hoe grooter het saldo, tenminste wan
de economische stelling niet ver-
aarloost, dat er op den duur evenwicht
:i' isschen im- en export moet bestaan. Wan
eer Duitschland over de noodige credietcn
an beschikken om zijn tijdelijke nooden te
itrijden, dan rest haar het in evenwicht
rengen van het Rijksbudgetde be-
Tooungen van landen, provinciën en ge-
leenten te besnoeien en het bedrijfsleven
dwingen zuinig te zijn in het doen van
4 festellingen aan het buitenland. Bovendien
al alles erop moeten worden gezet om den
tvoer te prikkeleneen politiek, die
astijds op het programma heeft gestaan
dat op aandrang van het buitenland
et is doorgevoerd. In zekere mate lijkt
0 dergelijke geste op de uitvoering van
it Russische vijfjaar-plan, al ontbreken er
slukkiig de politiek- en moreel ontbinden-
1 factoren aan. Economisch echter aal het
>n identieke uitwerking kunnen hebben.
Wij hebben dus voor de naaste toekomst
kening te houden met een versnelde! en
irsclvypte Duitsche invoercontigenteeriug
verhooging der invoerrechten. Onze Ne-
irlandsche uitvoer naar onze Oostelijke
:n zal dus automatisch verminderen,
ijl onze markten met goedkoop Duitsch
ied zullen worden overvoerd. De binnen-
ndsche nood zal verder stijgen en wij ge-
oven helaas niet tè pessimistisch te zijn
ir moeilijke jaren voor ons' bedrijfsleven
het vooruitzicht te zien. Trouwens, alle
in ons
86'
groote landen zullen een gelijkluidende po
litiek gaan volgen; eensdeels om de grenzen
zoovepl mogelijk te sluiten voor de buiten
landsche super-concurrentie, hetzij van Rus
land, hetzij van Duitschlandden in
voer te contingenteeren om eigen industrie'
te steunen, hetgeen wij nog onlangs zagen
bij de Fransche maatregelen ten opzichte
van den kolen-import en waarbij ook Lim
burg ernstig werd benadeeld.
Het zal tevens den stoot geven tot het
nog intensiever oprichten van kartels en
wanneer deze kartels niet tot stand kun
nen komen, dan wel worden ontbonden,
répresaille-maatregelen te nemen. O.a. was
dit het geval bij de synthetische mest. De
toestaande overeenkomst, waarbij ook de
Chili-salpeter was verbonden, werd opge
zegd, omdat intusschen het verbruik, dat
stexk verminderde en de productie, waar
van de potenitialiteit beduidend werd ver
groot, te ver gingen uiteenliggen. Vandaar
dat men zoowel de quota als de prijzen
moest herzien. Op de conferentie te Sche-
veningen bleek men de verschillende stand
punten niet te kunnen overbruggen en zoo
wel Frankrijk, Italië als Chili eischten een
grooter quotum voor zich op. De vergade
ring werd naar Luzern verdaagd, doch
Duitschland maakte intusschen van de
nood-verordening gebruik om de invoer
rechten met meer dan 100 pet. te verhoo-
gen, waardoor practisch invoer van buiten
onmogelijk werd. Dit gaf Chili aanleiding
izich uit het kartel terug te trekkende
overblijvende leden zullen trachten bij el
kander te blijven, alhoewel de concurren
tie er beduidend door werd verscherpt.
Wij gelooven niet vgr van de werkelijk
heid af te. zijn door te voorspellen, dat de
nationale idee hoe langer hoe meer hooglij
gaat vieren. Het gevolg hiervan is, zona ls
wij hierboven betoogd hebben verder-
schrijnend protectionisme.... en als cor
rectief, dat zich slechts langzaam zal kun
nen voltrekken: „kartelvorming". De we
reldhandel zal daarom hoe langer hoe meer
aan handen worden gelegd, zoodat de tcn-
dei/; tevens naar voren komt om tol-unies
te vormen, waardoor grootere gebieden lot
één handelsrayon worden vereenigd.
Politiek en economie zijn moeilijk te
scheiden; is men op een gegeven moment
in één douane-verband tezamen gebracht,
dan zal de inniger aanraking vanzelf lei
den tot intensiever contact op ander ge
bied. Daaraan is niets te veranderen, zoo
dat schrof ingrijpen de moeilijkheden slechts
verhoogt. Net als bij kinderen, die juist dat
gene zullen doen, wat hun niet is toegestaan,
val ook bij Staten den drang tot handelen
worden geprikkeld, waaneer de oppositie
alles doet om ongewenschte daden te ver
hinderen. Bovendien komt er dan bij sta
ten „een extra-factor bij, die al heel wat el
lende veroorzaakt heeft, namelijk het pres
tige". Wij zien dit bij de verhouding tus-
sc.hen Duitschland en Oostenrijk. Frankrijk
tracht deze toenadering op alle mogelijke
wijze te verhinderen, omdat de Kleine En
tente daardoor in gevaar wordt gebracht
en het Balkan-afzetgebied geleidelijk tot
Midden-Europa zal worden getrokken. Die
tol-unie wordt door Engeland daarentegen
toegejuicht, al komt John Buil cr niet open
lijk voor uit. Engelands handel en industrie
maken een moeilijke periode doorLon
den voelt intuitief, dat een sterker Duitsch
land ook zijn afzetgebied ten goede komt.
terwijl Frankrijk erdoor benadeeld zal wor
den. De voorgestelde tolunie, die momen
teel op zijn juridische mérites voor het In
ternationale Hof van Justitie in Den Haag
wordt onderzocht, is dan ook Frankrijk een
doorn in het oog en geen poging v.ordt on
gemoeid gelaten om deze te verijdelen. Van
daar dat Frankrijk niet ongenegen is
Duitschland een groote leening te verstrek
ken. wanneer Berlijn de pogingen tot aan
sluiting bij Oostenrijk wil opgeven. Een
compromis lijkt ons op dit punt vrij onmo
gelijk vanwege het reeds genoemde pres
tige. Dr. Brulling loopt daardoor de kans
tot aftreden te worden gedwongen, waar
door de economische misère weer opnieuw
zal gaan beginnen, terwijl Briand vreest,
dat zijn levenswerk daardoor zal worden
afgebroken.
Een groeiende tendenz kan men met moei
te tegenhouden; men kan deze niet in een
gewenschte richting dwingen. Verzet Frank
rijk zich nü met succes tegen de zoo ge
vreesde economische „Anschlusz", dan
de neiging daartoe op een verder
gelegen tijdstip weer opnieuw en al
licht met grooter© intensiteit terugkomen
Men heeft daardoor de onrust iif Europa
verlengd en de evolutie verhinderd, een fac
tor, die zich ongetwijfeld zal wreken. Het
zou daarom beter en juister zijn om den
loop der gebeurtenissen den vrijen teugel
te laten en zoo min mogelijk belemmerend
in te grijpen.
Land- en Tuinbouw.
ONS VEERIJK LAND VOERT MEER
VLEESCH IN DAN UIT.
Wanneer wy de cijfers, die het Centraal
Bureau voor Statistiek over de eerste helft
van 1931 mededeelde, nagaan, dan komt een
onbehaaglijk gevoel over ons.
De botemitvoer vertoont een sterk dalende
lijn. Ry den uitvoer in het eerste halfjaar
1929 is de uivoer over 1 Jan.-l Juli 1931
met ruim 25 c/c afgenomen (24.194 ton in
"'29 en 18.007 ton in 1931).
Ook de kaasexport verminderde en daalde
van 45 op 41 millioen K.G. over dezelfde
jaren berekend.
Aan boter, kaas en andere melkproducten
werd in 1931 voor 33 millioen gulden minder
uitgevoerd.
Maar bovenal valt het op, dat de vleesch-
uitvoer en -invoer zulke verontrustende cij
fers vertoonen.
De baconuitvoer vertoont wel een stijging
in deze twee jaar van 26.3 tot 28.2 millioen
K.G. (in 1930 was het 22.1), maar de prijzen
daalden van gemiddeld f 1.02 per K.G. tot
gemiddeld 64 cent.
De geheele vleeschuitvoer, dus niet alleen
varkens, doch ook rund- en sohapenvleesch,
steeg met ruim 11 millioen K.G. (van 4711
mill, tot ongeveer 59 null.), doch de waarde
van het uitgevoerde liep terug van 44 tot 36
mllioen gulden. Maar voor rundvleesch af
zonderlijk moet nog even de aandacht ge
vraagd worden. Reeds meerdere malen
wezen we op de groote omvang die de
import van Deensch. vleesch aannam. Vooral
in sommige groote steden schijnt dat heel
erg te zijn, terwijl andere b.v. den Haag een
zeer gunstige uitzondering vormen.
Dat liet echter zoo'n omvang had aa
nomen als nu blijkt hadden wij niet venvacht
Uit de thans gepubliceerde cijfers ziet men
dat in 1929 (le halfjaar) in ons land werd
ingevoerd aan versch en gekoeld (niet be
vroren) rund- en kalfsvleesch 170 ton met
een waarde van f 140.000. In het vorig jaar
(le hel'ft) steeg dit tot4310 ton met
een waarde van f 3.843.000 en dit jaar
het al 5696 ton die f 4.494.000 kostten. Dat
is dus 33 keer zooveel als voor twee
De invoer van bevroren vleesch bleef
ongeveer gelijk, 3985 ton in 1929 en 3811 ton
in 1931, dus daar zit het niet' in.
En onze uitvoer van versch rund- en kalfs
vleesch bedroeg in 1929 7599 ton en in 1931
slechts 4628 ton. Een reusachtige daling dus
van 2900 ton.
Goed gezien beteekent dit alles, dat wij
in ons veerijk land aan rundvleesch invoeren
5696 ton in een halfjaar en uitvoeren slechts
4628 ton.
Evengoed als het margarinebordje by den
winkelier moest 't bordje „Deensch vleesch''
bij de slagers hangen. Want velen weten
niet, dat ze Deensch vleesch eten.
In den Haag, waar de slagers verplicht
zijn zoodanig opschrift in hun winkel te
plaatsen, wordt maar weinig Deensch vleesch
geconsumeerd.
DE AARDBEIEN EN WAT ZIJ
OPBRENGEN.
Aan de drie Beverwijksche veilingen wer
den tijdens de jongste aardbeiencampagne
aangevoerd 2.459.144 K.G. tegen 2.060.054
K.G. in 1930. De opbrengst bedroeg in 1931
f 438.036 tegen f 658.318 in het vorig jaar.
De doorsnee-prijs was 18 cent per K.G.
tegen 31 cent in 1930 en 33 cent in 1929.
PAARDENMARKT.
Op de St. Jacobus paardenmarkt te Alblas-
serdam werden aangevoerd: 37 werkpaarden,
5 rijpaarden, 15 hitten, 5 veulens Prijzen:
werkpaarden f 250—-f 325, rijpaarden f 300
f 350, hitten f 100f 200, veulens f 50—f 100.
Handel slecht.
Kunst en Letteren»
DE LITERAIRE GIDS
5e jaargang, no. 9
N. a.v. Defoe's herdenkingsdag wijdt het
blad een art. van een merkwaardige figuur
uit onze letterkunde: de Zwolsche chirurgijn
Hendrik Smeeks, die o.m. een tweetal werk
jes schreef: De Americaensche Zee-roovers en
De Beschrijvinge van het Mag tig Koningrijk
Krinke Kesmes.
Het laatste verhaal heeftf naar alle waar
schijnlijkheid Defoe als brn gediend bij het
schrijven van Robinson Crusoe. Onze litera
tuur is vooral ook in vroeger tijd, een lite
ratuur van navolging. Hier bij Smeeks, geen
navolging, maar voorbeeld voor buitenland
sche autuers.
De aflevering geeft voorts Engelsch,
Duitsch, Russisch, Fransch, Nederlandsch.
Voots kroniek en informatie.
POëZIE-BEOORDEELING
Het kan geen kwaad, eens een enkele keer
een staaltje te geven van averechtsche poc-
zie-beoordeeling. Het doet soms wonderlijk
aan, werk waarmee men heeft meegeleefd,
dat men heeft leeren kennen, doorproeven en
bewonderen door sommige kritici met een
paar niets-zeggende frases ter zijde gescho
ven te zien. Maar nog wonderlijker is het,
werk, dat men nauwkeurig heeft ontleed en
heeft leeren veroordeelen wegens gebrek aan
ware artisticiteit, als echte kunst te hoo-
ren ophemelen.
Onze leze is zullen zich onze bespreking
herinneren van Fria Corda van Haarhotf.
Ook met de beste wil was het ons niet mo
gelijk, er meer dan een enkel bevredigend
vers uit aan te halen. Het meerendeel van
Haarhoffs verzen verdient de naam poëzie
niet Met vele voorbeelden hebben wij deze
meening geadstrueerd. En vlak daarop lezen
wij van de hand van een niet onvermaard
letterkundige in onze kring:
„De verzen van dezen dichter zijn van een
bijzondere welluidendheid en vaak diepe,
groot-menschelijke zin: zij die van een goed
vers willen genieten zullen in deze bundel
af en toe te gast kunnen gaan".
Zie hier nu weer het bezwaar tegen syn
thetische recencies: men maakt er zoo gemak
kelijk maar wat van. Wij zijn er van ver
zekerd, dat wanneer deze kritikus zijn be
weringen had moeten motiveeren, ook rnet
citaten uit de bundel zelf, hij onmogelijk zoo
positief had kunnen zijn. Want, de „cliepe,
groot-menschelijke zin" daargelaten, elk wil
lekeurig gedicht dat daarvoor had moeten
dienen, zou de beweerde bijzondere wellui
dendheid" hebben weersproken. Afwezigheid
van welluidendheid is met een groot tekort
aan plastisch vermogen juist van Fria Cor
da het voornaamste kenmerk.
OVER HETZELFDE BOEK
Over Het Land van Belofte door Alexander
Newjerow schrijft Boekzaal (katholiek):
„Men moet tegenwoordig voorzichtig zijn
met „Russische" vertellingen, ook al heefft de
naam van den schrijver een bekenden klank.
Het voorliggend boek bedoelt, een pamflet te
zijn. Waarschijnlijk tegen het communistische
stelsel. Naar onze meening kan een schrijver
wel wat smakelijker te werk gaan, om el
lende uit te beelden, dan hier geschiedt.
't Is natuurlijk onmacht van den schrijver
om zich behoorlijk uit te drukkenEr is
aan het groote verhaal nog een schetsje toe
gevoegd; Andron de Boerenzoon. Nogal een
raar verhaal. Zeer minderwaardige lectuur;
en daar wil men arbeiders mee „opvoeden".
Gemerkt D, d.w.z. voor ieder verboden
lectuur.
daarentegen schrijft over hetzelfde boek
o ju.:
„Een triest verhaal van honger en ellende,
vol des geloofs, gelijk Gideon; de anderen
mogen naar huis.
Nu geeft de Heere een eenvoudige proef-
taak. Ginds, iets lager in het dal, ligt een
bron, waarschijnlijk de fontein Harod, haar
water vormt een beekje, dat voortstroomt
tusschen zijn oevers. En daar is het examen.
gehoor gezefen van bakkers, klompenma- Zij moeten daar gaan drinken. Dat is een
Ook als ik u zeg, dat met dit opschrift
een bekend verhaal uit de Bijbelsche Ge
schiedenis wordt aangeduid dan zoudt ge
toch niet licht raden, welk onderwerp 't dan
EEN DUITSCHE NOODVERORDENING
Duitsche reizigers moeten wanneer zij de grens passeeren Mk 100 betalen. Deze noodmaatregel is voor velen een hinderlijk blok
aan t been en een reden om van een buitenlandsche reis af te zien. Ook Nederlandsche hotelhouders zullen hierdoor ernstig
worden gedupeerd.
E I c h wa L _WilsJ
DE EXAMENGANG
kers en slagers en altijd trof mij 't weer
hoe de kinderen luisterden, vaak naar ver
halen, die ze al dikwijls gehoord' hadden,
die toch steeds blijven vol frissche en
nieuwe bekoring.
Wat moet 't dan wel piet zijn als „man
nen van 't vak" aan 't vertellen gaan.
De heer H. J. van Wijlen is zulk een
man van 't vak. En dat hij kan vertellen,
behoef ik onzen lezers niet te zeggen. Wie
heeft niet genoten van z'n artikelen over
zijn reis naar de Eeuwige Stad?
In „De School met den Bijbel" geeft de
heer Van Wijlen Bijbelsche Geschiedenis,
iverteld voor jongens en meisjes.
Hij vertelt van Gideon, die met 32.000
man gereed staat tegen de Midrianieten op
te trekken. Maar voor den Heere is dit ge
tal te groot. Wie bloode en versaagd is, kan
huiswaarts keeren.
Weldra is de groote troep weg.
En nu gaat zoo vertelt d'e heer Van
Wijlen Gideon tellen: er zijn er 10.000
•r; 22.000 zijn er weg. Waarheen? Hebben
zich naar 't gebergte Gileads gespoed,
die halve helden? Ik vermoed, dat die dap
peren na hun eerste draai, nog wel eens
gedraaid zijn. naar hun huisje, naar hun
holen, 't Is mogelijk, dat er nog gegaan
zijn naar het gebergte Gilead. Kijk, daar
hadden ze een schoone gelegenheid gehad,
om straks de vluchtende benden
Zebah en Tsalmuna op te vangen t
keeren. Och, niets er van. Gij merkt niets
er van: van die halve helden, 't zijn hel
den van niets. Gelukkig, zij zijn weg.
Tienduizend zijn er over, die niet bloode
zijn en versaagd. Veel te weinig tegen de
meer dan 130.000 Midianieten! Neen, veel
te veel. Nog moeien er duizend'en weg;
slechts -een klein getal zal God waardig
keuren, mede te strijden met Gods engelen.
Slechts de besten mogen mee, de waarlijk
goeden, gehoorzaam en sterk. Vooral ge
hoorzaam, ijverig, volwaardig. Ook als hun
drift opwaakt, toch gehoorzaam zwijgend.
Ook als zij moede zijn, toch gehoorzaam
volgend. Ook als zij de verschrikkingen zien
der woestijn, toch gehoorzaam onverschrok
ken. Die moeten uitgezocht, uit elke ruim
dertig één.
Tweeërlei menschen dus. Maar hoe moet
Gideon dat uitzoeken? De Heere kent de
harten; maar hoe moet Gideon dat weten?
Kan hij 't van de gezichten lezen, uit de
houding, uit de oogen? Dat alles bedriegt
Maar waar zijn de rechte mannen en jonge
lingen, die waarlijk hunne zielen overgege
ven hebben voor de Naam des Heeren. Die
zoo lief hebben 's Heeren land en 's Hee
ren zaak, dat hun hood en hart enkel daar
vol van is en niet meer van eigen lusten.
Want die moet de Heere hebben; mannen.
goede boodschap voor dorstige menschen.
Daar gaan zij. Zij weten niet, dat hun gang
examengang is, dat God hen daarin
beproeft.
Daar gaan er, die stappen rustig de hel
ling af; zij gaan lekker drinken. Zij komen
wat achteraan. Dat is niet erg. Als zij ko
men, zijn alle plaatsen ingenomen. Welnu,
zij wachten even en leggen zich dan neer
en drinken van het water, frisch uit de
bron. Dat was 'n verfrissching. Maar
zij mogen niet mee.
Daar gaan er, die loopen wat vlugger. En
nu ze er zijn. zullen ze eens heerlijk drin
ken, zij bukken zich op hun knieën, som
migen leggen hun wapentuig naast zich.
Zij vergeten een oogenblik de heele wereld
door de verkoelende drank. Zij mogen niet
mee.
Er zijn er ook, die al op de terugweg
zijn. Hun spieren stond'en gespannen van
bereidheid om straks aan te grijpen, te
strijden voor den Heere en voor Gideon. Zij
willen doen, wat Gideon zeide, zij willen
drinken, maar vooral, zij willen strijden. Zij
springen de helling af, vlug, krachtig, be
hendig: zij scheppen een hand water, ma
ken even hun tong nat en drinken een teug.
Reeds vliegen ze terug, nu (te helling op,
zij draven en springen; ;zij zullen de eer
sten zijn; roeds staan er naast Gideon, daar
komt Jether, zijn zoon. daar komt Pu ra,
de vlugge knecht, hij plaatst zich achter
Gideon. Had hij niet te lang zijn heer al
leen gelaten?
Het stroomt al toe. Beneden in het dal
liggen nog de drinkers, en staan nog de
wachtendën; en daar komen nog aanstap
pen de kalmeren.
Daar heft Gideon de hand op; wat nu nog
komt, moet ginds gaan staan, afzonderlijk.
Aan hun knieën kleeft nog het stof en het
slijk, bewijs, dat zij op hun knieën hebben
gelegen en rustigjes veel te rustig hun
water hebben ged onken. Die wil de Heere
niet hebben, die in het oogenblik van de
strijdspanning, meer denken om het lekke
re water, dan om de bittere strijd. Gideon
zet ze afzonderlijk: 9700 man. En dan: de
eersten, de 300, die mogen mee. En de an
deren? Die mogen naar huis, zij zijn niet
bekwaam tot de strijd. Alleen moeten zij,
die een bazuin hebben, die achterlaten, ook
moet er teerkost achterblijven en kruiken.
Daar gaan zij; nu kunnen ze drinken de
heele dag. Maar zij nmgen niet mee in de
strijd op leven en dood.
En Gideon staat daar met zijn 300 man,
een uit honderd, dc verkorenen des Hee
ren, allen wakker \olk, groot van kracht on
groot van liefde, vlug \an hand en voet,
kloek van hart, meest jonge, ook oudere
mannen, bij wie do In-kommernis óm 's Hee
ren zaak, het verdriet om het land, zoo diep
zit, dat ze er het lel.k°re water haast om
vergaten. Maarhet zijn er maar 300.
dat vooral door de eenvoudige manier, waar
op het beschreven is, aangrijpt. De milde
•humor, die ondanks het onderwerp aan dit
boek eigen is .verleent het een bijzondeee be-
M'n jongensjaren ziin al lang voorhij.
Grijze haren kon:on al op bedenkelijke
korin^berlnZYide'a humör'yïndaiTwï*5?e.?°?r I*0?,'4408
in de tweede, kortere vertelling, Andron de ,aar 1 geluisterd, -vol aan-
boerenzoon." Besluit: „Voor volwassenen al- dacht en met klimmende belangstelling.
leszins aanbevelenswaarde lectuur." kn 1 u °°k zo° niet?
35. Onderweg landde ze bij de oevers
van de Loire, namen een verfrisschend bad
en waschten ze kleeren. Kapitein Klakkebos
maakte heel handig van takken en touw een
drooglijn op het vliegtuig; de sokken kwa
men vlak hij de schroef te hangen, om des
te beter te drogen. En toen streken ze
eenige uren later bij Marseille neer.
36. „Hier moeten we eerst de nóo'dige in-
koopen doen", zei de kapitein, „want in do
binnenlanden van Afrika is niets te krijgen".
Na een middagje winkelen kwamen ze terug
met een wagen vol pakken: vet, boter, sui
ker, koffie, kralen, spiegeltjes en nog -renige
geweren met munitie. Het kostte heel wat
moeite eer alles in de vliegmachine gebor
gen was.
(Wordt Maandag vervolgd.)
FEUILLETON
sio<|en verhaal uit den tijd der Babylonische
toil ballingschap
(33
koopman, die dezen nacht vaai angst
een oog kon sluiten, sprong op en ijlde
aar de deur. Voor hij nog goed en wel
sopend had, schreeuwde de main de ai- bui-
reeds: „Kom haaetiig bud ten! De bazar
a da schuren daarnaast staan in bramicl!"
[AbiQioöm bleef st -lostijf staain en was niet
staat den grendel van de deur te sdhud-
en. Gaddds, diie nu ook kwam aamoopen,
Jende haar. De man da air buit en riep al-
leer: „Haastig, kom tochWillt gij dan den
vjeheekn bazar laten uitbranden?"
Ook Respha er. de oude Selflai versahe-
in. Zij drongen bij den Jood op aan, dat
ij toch zou gaan zien. Abinoëm stormde de
eur uit en Gaddds en de bode volgden hem.
aar nauwelijks waren zij w eg, toen uit de
haduw van een nabijgelegen huis een
ian te voorschijn trad. Hij drukte even
Sgen de deur. Zij giing open.
,J>ie domme lieden", sprak hij, „daar
ebben ze in hun angst niet eens de deur
teloten." Hij sloop voorzichtig bommen en
am het omhulsel weg van een brandende
imp, wedike hij zorgvuldig verborgen gehou-
en had. Met cle lamp in de hand liep hij
aider. Niet lang duurde het, of hij verliet
[ederom die woning en kroop weer terug
laar di&zeüfde plak, waar hij eerst stond. Hij
(ëhoefcle mi et lamg te wachten. Een angstige
vrouwenstem riep: „SeMai, dit huis staat
ook in brand!"
Schril klonk het geduid door de kleine
had. Verschrikt door dut tweede ongeluk ant
woordden Seilai en die oude dienstmaagd;
alle drie schenen hun vemstan-d veudoren te
hebben. Zij liepen een poos heen en weer in
hui6 en verlieten dan met enikede voorwer
pen in den arm de brandende woning.
Tegen het vuur te kampen, daaraan viel
niet te denken. De mannen, die buüp konden
varleenen, waren afwezig. Sprakefloos van
ontzetting stonden Respha en de twee oude
lieden voor het huis, toen de vlammen naar
buiten sloegen. SedBaii liep naar de buren en
wekte enJkefle personen. Toen deze verna
men. dat het de vvoiniing van Abinoëm was,
vernam de dienaar slechts bittere, honende
woorden. Die lieden haatten aillen hun vcJ-
schen buurman. Seilai stormde nogmaals
die woning binnen, om enkele dingen te red
den. Toen hij zwaar- beladen terugkeerde,
zag hij Respha met alle teekenen van angst
en schrik op hem toeloopen.
„Selllad" 6prak zij halfluid, ,,is de Baby
lon i er al gered?"
„Weet ik het?"
„Ge moet nogmaals binnengaan en zijn
deur openen. Hij mag niet in de vlammen
omkomen!"
„Wilt gij uw oom ongelukkig maken?"
antwoordde Seilai driftig. „Ik zal mij wel
wachten aan uw verlangen te voldoen!"
„Dan wil ik zelve beproeven hem te
redden!"
„Dat verhied ik u! Het buis gelijkt wel
een vuurzee. Ik kom er nauwelijks uit
komen."
Treurig staarde het meisje naar het bran
dende gebouw,
Zoo ging de nacht voorbij. Het huis brand
de uit. Dat de maaetbijgelegen panden niet
beschadigd werden, was te danken aan de
dikke steenen muren, welke elk gebouw
omringden.
Bij het aanbreken van den dag zat Respha
nog altijd op een bundeltje kleeren en andere
voorwerpen, welke uit den brand gered
waren. Voorbijgangers hadden medelijden
met het meisje, al betreurde men het ook
niet, dat den koopman dit ongeluk getroffen
had.
Gaddis kwam.
Respha zag hem verheugd aan, blijde dat
hem geen leed overkomen was. Maai- hij
lachte niet. M'et een enkelen blik zag hij,
wat hier gebeurd was.
„Respha, ik kom alleen. Oom heb ik daar
ginds nergens kunnen vinden. Of hij aiich
in het brandende gebouw begaf om wat te
redden en zoo in de vlammen omkwam,
weet ik niet Ik heb laing op hem gewacht
De lui, die bijeengestroomd waren, verlieten
de puinQioopen weer; niemand had den
koopman ergens aangetroffen!"
Respha weende. Zij betreurde haar oom;
hoewel een hardvochtig man, had hij toch
veel gedaan om haai- genoegen te ver
schaffen.
„Weet ge wel. Respha, dat wij alles ver
loren hebben? Wij bezitten niiets meer. dan
de muren van dit huis. Waarheen zullen
wij ons nu betreven?"
De zuster wist niet. wat te antwoorden.
Teeen dan middag kwamen Sukkal en
Aohiiiramu.
„Wat hebben ze met den gevangene ge
daan?" was de eerste vraag van dien Sippa-
ramer.
,,'tls goed!" sprak Sukkai. „Hij zal ons
zoodoende niet in ongelegenheid brengen!"
De Babylondër verklaarde broeder en zus
ter, dat het hem geweldig speet, te moeten
vernemen, dat het huis verbrand was. Hij
bood beiden aan hem te vergezellen, opdat
zij voorloopig onderdak zouden hebben.
Gaddiis durfde niet dadelijk zijn toestem
ming geven, In het huis van een heiden te
wonen verboden de wetten Mazes'. Sukkal
wist hen echter 'uidelijk te maken, dat het
heel goed kon. „Gij zijt hier niet in Juid-ea
maar in een vreemd land. Daar ginds kon
gij volgens uw wetten leven, hier niet; want
In Babylon zijn niet, evenals iin dat land,
uitsluitend Joden. Uw wetgever, hooide -'k,
was een wijs man. Ware hij hier, dan zou
hij inzien, dal menig besluit diende veran
derd, gewijzigd te worden."
Gaddiis meende, dat Sukkal wel gelijk kon
hebben.
De Babylondër sprak nog meer in dien
geest en niet lang duurde het, of de J od
bood geen tegenstand meer. Hij deelde zijn
zuster mede, dat zij met Sukkal en Achdra-
mu zouden gaan en in de eerete dagen in
het huis van den gouverneur geherbergd
worden. Maar Respha weigerde beslist. T en
de nacht aanbrak zat zij nog bij de puin-
noopen van het verbrande huis. Beehith. ren
medelijdende buurman, erbarmde zich over
haar.
Gaddfi6 ging met de beide Babylondërs
naar liet paleis van den stadhouder. Sukk J
gaf de hoop niet op, Respha tot inwilliging
te bewegen. „De armoede zal haar we doen
besluiten onze woning binnen te ga>am",
meende hij.
r, «Wij hebben veel meer bereikt, dan ik
Respha verbleekte». „Dood. antwoordde zij aanvankelijk hoopte," sprak hij tot Achirn-
mu. „Ik was alleen voornemens geweest, het
huis van den J od te verwoesten en lan
den gderigen man van ons afhankelijk te
maken. Nam hij iet6 van ons aan, don was
hij onze slaaf, 't Is maar beter zoo! Hij laat
nu het meisje heelemaal in ons bezit!"
Maar zij hadden geen rekening gehouden
met den man, dien zij bij Abinoëm beep t-
ten. Zij dachten niet aan Daniël, de helper
en steun der Joden in hun ballingschap. Op
rijn bevel bewaakte Besluth zijn bescherme
linge met groote trouw.
HOOFDSTUK XXI.
Een feest ln de „Hangende Tuinen"
Een wofllkeflooze hemel, een schitterende
zon boven de stad Babylon, haar paleizen
en tuinen. In de woningen der voornamen
sprak men bijna uitsluitend over het groote
feest, dat Nabunahdd lieden Ln d>e prachtige
lusthoven zou aanrichten. En vele, zeer --le
families waren uitgenoodlgd, zoodat stellig
meer dan duizend gasten zouden v erschij
nen. Nergens zouden zoovele personen da-n
ook beter geherbergd kunnen worden den
in de hangende tuinen, welke ruimte in
overvloed boden.
Dagen en weken duurden de voorbereidin
gen en geheel Babylon wachtte in blijde
spanning het oogenblik af. dat de poorten
van don koniingsburcht voor dit tooverach-
tige feest, hetwelk in pracht en rijkdom 1' s
moest overtreffen, wat Bobels verwende be
volking tot nu toe gezien had. zouden ge
opend worden. Het was een openbaar ge
heim, dat de koning, die jn tijden geen fees
ten gegeven hai', dezen glans en heerlijk
heid wildé tentoonspreiden, om het doffe
oog der treurende Tana te varhelderen. Op
dezen dag wilde hij haar voor geheel Baby-
Ion vam Odaliske tot zijn eerste gemalin
verheffen.
Zij, om wie dit wonderschoone feest aan
gericht werd, zag echter met angst dien Lag
tegemoet.
Slapeloos had zij den nacht doorgebracht.
Met de oogen open log zij. het hoöfJ d or
de linkerhand ondersteund, in de zachte kus
sens van het rijk versierde rustbed. H t werd
helderder :n het slaapvertrek en meer dan
eens had een slavin vooi-zichtag het voor
hangsel een weinig tea- zijde geschoren en
een blik geworpen op de meesteres, die daar,
van echter niets bemerkte.
Wederom kwam er beweging in het gyr-
dijn, thans meer hoorbaar, zoodot Ta vat het
geluid moest vernemen.
„Lislima!" riep zij.
Haastig naderde de slavin.
„Geen bericht van uw vader?" vroeg de
konimging nauw hoorbaar.
„Geen enkel!" luidde het fluisterende ant
woord.
„Wat vist hij u te vertellen, toen gij hem
de laatste maal gesproken hebt?"
„Dat Achiramu nog altijd eren verdrietig
was een goed teek«'n voor u. o koningin!
Hij heeft u stellig nog niet vergeten en blijft
zijn Torna trouw."
„Achimmu zal zich ook ndet over Tana
te beklagen hebben. NabuoahidB pogingen
zullen vruchteloos blijken. Eer en pracht
en geschenken zullen mij geen blijden lach
ontlokken!"
„De koning zond buitengewoon schoone
kleederen".
Wordt vervolgd).