vrijdag 24 juli 1931 derde blad pag. 9 Lrliaal \^nVancJaaq KAPITEIN KLAKKEBOS OP DE LEEUWENJACHT 3e ster van halalat DE DUITSCHE CRISIS EN DE GEVOLGEN VOOR ONS BEDRIJFSLEVEN IN EVENWICHTBRENGING VAN DE DUITSCHE HUISHOUDING In onze vorige beschouwing hebben wij e oorzaak van de hevige financieele crisis n Duitschland belicht en tevens vermeld, evenjtueele buitenlandsche steun hoogst- Faarschijnlijk efficient zal 'blijken te zijn )it neemt niet weg, dat daarmede slechts en tijdelijke hulp wordt verleend om over et doode punt heen te komen. De gene- ing kan slechts liggen in doelmatige be- uiniging, zoowel in de staats- en publiek- echtelijke huishouding, als in die van de «drijven en particulieren. Billijkheidshal- e willen wij in het- licht stellen dat de iiaos niet alleen ontstaan is door de oor- ogslasten, die elk jaar, gedurende 59 jaar- ij ijksche termijnen dienen te worden ne- aald, maar ook door den luxueuzen voet, raarop men in Duitschland leeft. Ongetwij- ;ld had men alom moeten bezuinigen, ka- litaal moeten vormen om zoo spoedig mo- elijk op eigen voeten te kunnen staan, rant in dat geval zouden de herstelbeta- .ingen niet zooveel om het lijf hebben, aan- ezien Duitschland door de annuleering au den vroegere Mark van een groot ge- eelte van zijn buitenlandsche schuld is evrijd. Men heeft er in zekeren zin op los eleefd, de gemeenten, de Staten, ook het 'k hebben nèt gedaan, of zij millioenen verteren hadden, terwijl het land ten .lotte met geleend geld moest worden ge leund. In geen geval mag men een clerge- politiek waarde eren, al zeggen sommi- i, dat door de koopkracht, welke daar- >r gecreëerd werd, het wercldbedrijfsle- i werd gesteund. Wij kunnen die ziens wijze niet deelen, omdat schijnweelde nim- tot welvaart leidt en op een onver- raeht moment een ineenstorting moet ver- -Drzaken. Dr. Schacht, voormalig president r Reichstoank, heeft te dezen opzichte ge leld zijn waarschuwende stem laten hoo- doch hij bleef een roepende in de roestij n. Wat zal het gevolg moeten zijn van gedurende lange jaren leven op een tè rooten voet? Dat men ten slotte de tering naar de nc: zal moeten zetten, hetgeen geschieden door de uitgaven te beperken en den sport zoo hoog mogelijk op te voeren. Ten :rste zou men het evenwicht kunnen bo aderen, wanneer de Young-verplichtingen mden worden verminderd. Wij willen hier- een kort moment stilstaan, omdait er velen een foutieve gedachte bestaat om- ent deze betalingen. Die betalingen op ch zelf zouden mogelijk kunnen zijn zon- er telkens schokkende invloeden op het uitsche bedrijfsleven te veroorzaken, iri- ien zij in het eigen land zouden kunnen orden voldaan. Maar het remitteeren van saldo naar het buitenland brengt de ■ootste moeilijkheden met zich mede. Den iek lijkt het geen verschil te maken, of de taling in marken dan wel in vreemde iluta plaats vindt. In werkelijkheid is Lfbartusschen echter een heel groot onder- beid. Want het remitteeren in vreemde unt beteekent het moeten bezitten van die lunit. Men kan alleen over buitenlandsch 5 goed beschikken door het uitvoeren van 1 lederenhet beschikbaar stellen van jud dan wel het presteeren van diensten .1 rachtvaart, assurantie- en bankwezen). oud is tenslotte eveneens een product van -j fêteren of van diensten, zoodat wij in het gemeen kunnen zeggen, dat men een te oed in het buitenland kan kweeken door it exporteeren en verrichten van werk- lamheden. Een overschot in het buiten- aaruit men de betalingen kan effec eeren ontstaat dus door het verschil tus- hèn import en aannemen van buitenland se dienstenen van export en het iwijzen van werkzaamheden. Hoe meer en exporteert, en hoe minder men impor- ert, hoe grooter het saldo, tenminste wan de economische stelling niet ver- aarloost, dat er op den duur evenwicht :i' isschen im- en export moet bestaan. Wan eer Duitschland over de noodige credietcn an beschikken om zijn tijdelijke nooden te itrijden, dan rest haar het in evenwicht rengen van het Rijksbudgetde be- Tooungen van landen, provinciën en ge- leenten te besnoeien en het bedrijfsleven dwingen zuinig te zijn in het doen van 4 festellingen aan het buitenland. Bovendien al alles erop moeten worden gezet om den tvoer te prikkeleneen politiek, die astijds op het programma heeft gestaan dat op aandrang van het buitenland et is doorgevoerd. In zekere mate lijkt 0 dergelijke geste op de uitvoering van it Russische vijfjaar-plan, al ontbreken er slukkiig de politiek- en moreel ontbinden- 1 factoren aan. Economisch echter aal het >n identieke uitwerking kunnen hebben. Wij hebben dus voor de naaste toekomst kening te houden met een versnelde! en irsclvypte Duitsche invoercontigenteeriug verhooging der invoerrechten. Onze Ne- irlandsche uitvoer naar onze Oostelijke :n zal dus automatisch verminderen, ijl onze markten met goedkoop Duitsch ied zullen worden overvoerd. De binnen- ndsche nood zal verder stijgen en wij ge- oven helaas niet tè pessimistisch te zijn ir moeilijke jaren voor ons' bedrijfsleven het vooruitzicht te zien. Trouwens, alle in ons 86' groote landen zullen een gelijkluidende po litiek gaan volgen; eensdeels om de grenzen zoovepl mogelijk te sluiten voor de buiten landsche super-concurrentie, hetzij van Rus land, hetzij van Duitschlandden in voer te contingenteeren om eigen industrie' te steunen, hetgeen wij nog onlangs zagen bij de Fransche maatregelen ten opzichte van den kolen-import en waarbij ook Lim burg ernstig werd benadeeld. Het zal tevens den stoot geven tot het nog intensiever oprichten van kartels en wanneer deze kartels niet tot stand kun nen komen, dan wel worden ontbonden, répresaille-maatregelen te nemen. O.a. was dit het geval bij de synthetische mest. De toestaande overeenkomst, waarbij ook de Chili-salpeter was verbonden, werd opge zegd, omdat intusschen het verbruik, dat stexk verminderde en de productie, waar van de potenitialiteit beduidend werd ver groot, te ver gingen uiteenliggen. Vandaar dat men zoowel de quota als de prijzen moest herzien. Op de conferentie te Sche- veningen bleek men de verschillende stand punten niet te kunnen overbruggen en zoo wel Frankrijk, Italië als Chili eischten een grooter quotum voor zich op. De vergade ring werd naar Luzern verdaagd, doch Duitschland maakte intusschen van de nood-verordening gebruik om de invoer rechten met meer dan 100 pet. te verhoo- gen, waardoor practisch invoer van buiten onmogelijk werd. Dit gaf Chili aanleiding izich uit het kartel terug te trekkende overblijvende leden zullen trachten bij el kander te blijven, alhoewel de concurren tie er beduidend door werd verscherpt. Wij gelooven niet vgr van de werkelijk heid af te. zijn door te voorspellen, dat de nationale idee hoe langer hoe meer hooglij gaat vieren. Het gevolg hiervan is, zona ls wij hierboven betoogd hebben verder- schrijnend protectionisme.... en als cor rectief, dat zich slechts langzaam zal kun nen voltrekken: „kartelvorming". De we reldhandel zal daarom hoe langer hoe meer aan handen worden gelegd, zoodat de tcn- dei/; tevens naar voren komt om tol-unies te vormen, waardoor grootere gebieden lot één handelsrayon worden vereenigd. Politiek en economie zijn moeilijk te scheiden; is men op een gegeven moment in één douane-verband tezamen gebracht, dan zal de inniger aanraking vanzelf lei den tot intensiever contact op ander ge bied. Daaraan is niets te veranderen, zoo dat schrof ingrijpen de moeilijkheden slechts verhoogt. Net als bij kinderen, die juist dat gene zullen doen, wat hun niet is toegestaan, val ook bij Staten den drang tot handelen worden geprikkeld, waaneer de oppositie alles doet om ongewenschte daden te ver hinderen. Bovendien komt er dan bij sta ten „een extra-factor bij, die al heel wat el lende veroorzaakt heeft, namelijk het pres tige". Wij zien dit bij de verhouding tus- sc.hen Duitschland en Oostenrijk. Frankrijk tracht deze toenadering op alle mogelijke wijze te verhinderen, omdat de Kleine En tente daardoor in gevaar wordt gebracht en het Balkan-afzetgebied geleidelijk tot Midden-Europa zal worden getrokken. Die tol-unie wordt door Engeland daarentegen toegejuicht, al komt John Buil cr niet open lijk voor uit. Engelands handel en industrie maken een moeilijke periode doorLon den voelt intuitief, dat een sterker Duitsch land ook zijn afzetgebied ten goede komt. terwijl Frankrijk erdoor benadeeld zal wor den. De voorgestelde tolunie, die momen teel op zijn juridische mérites voor het In ternationale Hof van Justitie in Den Haag wordt onderzocht, is dan ook Frankrijk een doorn in het oog en geen poging v.ordt on gemoeid gelaten om deze te verijdelen. Van daar dat Frankrijk niet ongenegen is Duitschland een groote leening te verstrek ken. wanneer Berlijn de pogingen tot aan sluiting bij Oostenrijk wil opgeven. Een compromis lijkt ons op dit punt vrij onmo gelijk vanwege het reeds genoemde pres tige. Dr. Brulling loopt daardoor de kans tot aftreden te worden gedwongen, waar door de economische misère weer opnieuw zal gaan beginnen, terwijl Briand vreest, dat zijn levenswerk daardoor zal worden afgebroken. Een groeiende tendenz kan men met moei te tegenhouden; men kan deze niet in een gewenschte richting dwingen. Verzet Frank rijk zich nü met succes tegen de zoo ge vreesde economische „Anschlusz", dan de neiging daartoe op een verder gelegen tijdstip weer opnieuw en al licht met grooter© intensiteit terugkomen Men heeft daardoor de onrust iif Europa verlengd en de evolutie verhinderd, een fac tor, die zich ongetwijfeld zal wreken. Het zou daarom beter en juister zijn om den loop der gebeurtenissen den vrijen teugel te laten en zoo min mogelijk belemmerend in te grijpen. Land- en Tuinbouw. ONS VEERIJK LAND VOERT MEER VLEESCH IN DAN UIT. Wanneer wy de cijfers, die het Centraal Bureau voor Statistiek over de eerste helft van 1931 mededeelde, nagaan, dan komt een onbehaaglijk gevoel over ons. De botemitvoer vertoont een sterk dalende lijn. Ry den uitvoer in het eerste halfjaar 1929 is de uivoer over 1 Jan.-l Juli 1931 met ruim 25 c/c afgenomen (24.194 ton in "'29 en 18.007 ton in 1931). Ook de kaasexport verminderde en daalde van 45 op 41 millioen K.G. over dezelfde jaren berekend. Aan boter, kaas en andere melkproducten werd in 1931 voor 33 millioen gulden minder uitgevoerd. Maar bovenal valt het op, dat de vleesch- uitvoer en -invoer zulke verontrustende cij fers vertoonen. De baconuitvoer vertoont wel een stijging in deze twee jaar van 26.3 tot 28.2 millioen K.G. (in 1930 was het 22.1), maar de prijzen daalden van gemiddeld f 1.02 per K.G. tot gemiddeld 64 cent. De geheele vleeschuitvoer, dus niet alleen varkens, doch ook rund- en sohapenvleesch, steeg met ruim 11 millioen K.G. (van 4711 mill, tot ongeveer 59 null.), doch de waarde van het uitgevoerde liep terug van 44 tot 36 mllioen gulden. Maar voor rundvleesch af zonderlijk moet nog even de aandacht ge vraagd worden. Reeds meerdere malen wezen we op de groote omvang die de import van Deensch. vleesch aannam. Vooral in sommige groote steden schijnt dat heel erg te zijn, terwijl andere b.v. den Haag een zeer gunstige uitzondering vormen. Dat liet echter zoo'n omvang had aa nomen als nu blijkt hadden wij niet venvacht Uit de thans gepubliceerde cijfers ziet men dat in 1929 (le halfjaar) in ons land werd ingevoerd aan versch en gekoeld (niet be vroren) rund- en kalfsvleesch 170 ton met een waarde van f 140.000. In het vorig jaar (le hel'ft) steeg dit tot4310 ton met een waarde van f 3.843.000 en dit jaar het al 5696 ton die f 4.494.000 kostten. Dat is dus 33 keer zooveel als voor twee De invoer van bevroren vleesch bleef ongeveer gelijk, 3985 ton in 1929 en 3811 ton in 1931, dus daar zit het niet' in. En onze uitvoer van versch rund- en kalfs vleesch bedroeg in 1929 7599 ton en in 1931 slechts 4628 ton. Een reusachtige daling dus van 2900 ton. Goed gezien beteekent dit alles, dat wij in ons veerijk land aan rundvleesch invoeren 5696 ton in een halfjaar en uitvoeren slechts 4628 ton. Evengoed als het margarinebordje by den winkelier moest 't bordje „Deensch vleesch'' bij de slagers hangen. Want velen weten niet, dat ze Deensch vleesch eten. In den Haag, waar de slagers verplicht zijn zoodanig opschrift in hun winkel te plaatsen, wordt maar weinig Deensch vleesch geconsumeerd. DE AARDBEIEN EN WAT ZIJ OPBRENGEN. Aan de drie Beverwijksche veilingen wer den tijdens de jongste aardbeiencampagne aangevoerd 2.459.144 K.G. tegen 2.060.054 K.G. in 1930. De opbrengst bedroeg in 1931 f 438.036 tegen f 658.318 in het vorig jaar. De doorsnee-prijs was 18 cent per K.G. tegen 31 cent in 1930 en 33 cent in 1929. PAARDENMARKT. Op de St. Jacobus paardenmarkt te Alblas- serdam werden aangevoerd: 37 werkpaarden, 5 rijpaarden, 15 hitten, 5 veulens Prijzen: werkpaarden f 250—-f 325, rijpaarden f 300 f 350, hitten f 100f 200, veulens f 50—f 100. Handel slecht. Kunst en Letteren» DE LITERAIRE GIDS 5e jaargang, no. 9 N. a.v. Defoe's herdenkingsdag wijdt het blad een art. van een merkwaardige figuur uit onze letterkunde: de Zwolsche chirurgijn Hendrik Smeeks, die o.m. een tweetal werk jes schreef: De Americaensche Zee-roovers en De Beschrijvinge van het Mag tig Koningrijk Krinke Kesmes. Het laatste verhaal heeftf naar alle waar schijnlijkheid Defoe als brn gediend bij het schrijven van Robinson Crusoe. Onze litera tuur is vooral ook in vroeger tijd, een lite ratuur van navolging. Hier bij Smeeks, geen navolging, maar voorbeeld voor buitenland sche autuers. De aflevering geeft voorts Engelsch, Duitsch, Russisch, Fransch, Nederlandsch. Voots kroniek en informatie. POëZIE-BEOORDEELING Het kan geen kwaad, eens een enkele keer een staaltje te geven van averechtsche poc- zie-beoordeeling. Het doet soms wonderlijk aan, werk waarmee men heeft meegeleefd, dat men heeft leeren kennen, doorproeven en bewonderen door sommige kritici met een paar niets-zeggende frases ter zijde gescho ven te zien. Maar nog wonderlijker is het, werk, dat men nauwkeurig heeft ontleed en heeft leeren veroordeelen wegens gebrek aan ware artisticiteit, als echte kunst te hoo- ren ophemelen. Onze leze is zullen zich onze bespreking herinneren van Fria Corda van Haarhotf. Ook met de beste wil was het ons niet mo gelijk, er meer dan een enkel bevredigend vers uit aan te halen. Het meerendeel van Haarhoffs verzen verdient de naam poëzie niet Met vele voorbeelden hebben wij deze meening geadstrueerd. En vlak daarop lezen wij van de hand van een niet onvermaard letterkundige in onze kring: „De verzen van dezen dichter zijn van een bijzondere welluidendheid en vaak diepe, groot-menschelijke zin: zij die van een goed vers willen genieten zullen in deze bundel af en toe te gast kunnen gaan". Zie hier nu weer het bezwaar tegen syn thetische recencies: men maakt er zoo gemak kelijk maar wat van. Wij zijn er van ver zekerd, dat wanneer deze kritikus zijn be weringen had moeten motiveeren, ook rnet citaten uit de bundel zelf, hij onmogelijk zoo positief had kunnen zijn. Want, de „cliepe, groot-menschelijke zin" daargelaten, elk wil lekeurig gedicht dat daarvoor had moeten dienen, zou de beweerde bijzondere wellui dendheid" hebben weersproken. Afwezigheid van welluidendheid is met een groot tekort aan plastisch vermogen juist van Fria Cor da het voornaamste kenmerk. OVER HETZELFDE BOEK Over Het Land van Belofte door Alexander Newjerow schrijft Boekzaal (katholiek): „Men moet tegenwoordig voorzichtig zijn met „Russische" vertellingen, ook al heefft de naam van den schrijver een bekenden klank. Het voorliggend boek bedoelt, een pamflet te zijn. Waarschijnlijk tegen het communistische stelsel. Naar onze meening kan een schrijver wel wat smakelijker te werk gaan, om el lende uit te beelden, dan hier geschiedt. 't Is natuurlijk onmacht van den schrijver om zich behoorlijk uit te drukkenEr is aan het groote verhaal nog een schetsje toe gevoegd; Andron de Boerenzoon. Nogal een raar verhaal. Zeer minderwaardige lectuur; en daar wil men arbeiders mee „opvoeden". Gemerkt D, d.w.z. voor ieder verboden lectuur. daarentegen schrijft over hetzelfde boek o ju.: „Een triest verhaal van honger en ellende, vol des geloofs, gelijk Gideon; de anderen mogen naar huis. Nu geeft de Heere een eenvoudige proef- taak. Ginds, iets lager in het dal, ligt een bron, waarschijnlijk de fontein Harod, haar water vormt een beekje, dat voortstroomt tusschen zijn oevers. En daar is het examen. gehoor gezefen van bakkers, klompenma- Zij moeten daar gaan drinken. Dat is een Ook als ik u zeg, dat met dit opschrift een bekend verhaal uit de Bijbelsche Ge schiedenis wordt aangeduid dan zoudt ge toch niet licht raden, welk onderwerp 't dan EEN DUITSCHE NOODVERORDENING Duitsche reizigers moeten wanneer zij de grens passeeren Mk 100 betalen. Deze noodmaatregel is voor velen een hinderlijk blok aan t been en een reden om van een buitenlandsche reis af te zien. Ook Nederlandsche hotelhouders zullen hierdoor ernstig worden gedupeerd. E I c h wa L _WilsJ DE EXAMENGANG kers en slagers en altijd trof mij 't weer hoe de kinderen luisterden, vaak naar ver halen, die ze al dikwijls gehoord' hadden, die toch steeds blijven vol frissche en nieuwe bekoring. Wat moet 't dan wel piet zijn als „man nen van 't vak" aan 't vertellen gaan. De heer H. J. van Wijlen is zulk een man van 't vak. En dat hij kan vertellen, behoef ik onzen lezers niet te zeggen. Wie heeft niet genoten van z'n artikelen over zijn reis naar de Eeuwige Stad? In „De School met den Bijbel" geeft de heer Van Wijlen Bijbelsche Geschiedenis, iverteld voor jongens en meisjes. Hij vertelt van Gideon, die met 32.000 man gereed staat tegen de Midrianieten op te trekken. Maar voor den Heere is dit ge tal te groot. Wie bloode en versaagd is, kan huiswaarts keeren. Weldra is de groote troep weg. En nu gaat zoo vertelt d'e heer Van Wijlen Gideon tellen: er zijn er 10.000 •r; 22.000 zijn er weg. Waarheen? Hebben zich naar 't gebergte Gileads gespoed, die halve helden? Ik vermoed, dat die dap peren na hun eerste draai, nog wel eens gedraaid zijn. naar hun huisje, naar hun holen, 't Is mogelijk, dat er nog gegaan zijn naar het gebergte Gilead. Kijk, daar hadden ze een schoone gelegenheid gehad, om straks de vluchtende benden Zebah en Tsalmuna op te vangen t keeren. Och, niets er van. Gij merkt niets er van: van die halve helden, 't zijn hel den van niets. Gelukkig, zij zijn weg. Tienduizend zijn er over, die niet bloode zijn en versaagd. Veel te weinig tegen de meer dan 130.000 Midianieten! Neen, veel te veel. Nog moeien er duizend'en weg; slechts -een klein getal zal God waardig keuren, mede te strijden met Gods engelen. Slechts de besten mogen mee, de waarlijk goeden, gehoorzaam en sterk. Vooral ge hoorzaam, ijverig, volwaardig. Ook als hun drift opwaakt, toch gehoorzaam zwijgend. Ook als zij moede zijn, toch gehoorzaam volgend. Ook als zij de verschrikkingen zien der woestijn, toch gehoorzaam onverschrok ken. Die moeten uitgezocht, uit elke ruim dertig één. Tweeërlei menschen dus. Maar hoe moet Gideon dat uitzoeken? De Heere kent de harten; maar hoe moet Gideon dat weten? Kan hij 't van de gezichten lezen, uit de houding, uit de oogen? Dat alles bedriegt Maar waar zijn de rechte mannen en jonge lingen, die waarlijk hunne zielen overgege ven hebben voor de Naam des Heeren. Die zoo lief hebben 's Heeren land en 's Hee ren zaak, dat hun hood en hart enkel daar vol van is en niet meer van eigen lusten. Want die moet de Heere hebben; mannen. goede boodschap voor dorstige menschen. Daar gaan zij. Zij weten niet, dat hun gang examengang is, dat God hen daarin beproeft. Daar gaan er, die stappen rustig de hel ling af; zij gaan lekker drinken. Zij komen wat achteraan. Dat is niet erg. Als zij ko men, zijn alle plaatsen ingenomen. Welnu, zij wachten even en leggen zich dan neer en drinken van het water, frisch uit de bron. Dat was 'n verfrissching. Maar zij mogen niet mee. Daar gaan er, die loopen wat vlugger. En nu ze er zijn. zullen ze eens heerlijk drin ken, zij bukken zich op hun knieën, som migen leggen hun wapentuig naast zich. Zij vergeten een oogenblik de heele wereld door de verkoelende drank. Zij mogen niet mee. Er zijn er ook, die al op de terugweg zijn. Hun spieren stond'en gespannen van bereidheid om straks aan te grijpen, te strijden voor den Heere en voor Gideon. Zij willen doen, wat Gideon zeide, zij willen drinken, maar vooral, zij willen strijden. Zij springen de helling af, vlug, krachtig, be hendig: zij scheppen een hand water, ma ken even hun tong nat en drinken een teug. Reeds vliegen ze terug, nu (te helling op, zij draven en springen; ;zij zullen de eer sten zijn; roeds staan er naast Gideon, daar komt Jether, zijn zoon. daar komt Pu ra, de vlugge knecht, hij plaatst zich achter Gideon. Had hij niet te lang zijn heer al leen gelaten? Het stroomt al toe. Beneden in het dal liggen nog de drinkers, en staan nog de wachtendën; en daar komen nog aanstap pen de kalmeren. Daar heft Gideon de hand op; wat nu nog komt, moet ginds gaan staan, afzonderlijk. Aan hun knieën kleeft nog het stof en het slijk, bewijs, dat zij op hun knieën hebben gelegen en rustigjes veel te rustig hun water hebben ged onken. Die wil de Heere niet hebben, die in het oogenblik van de strijdspanning, meer denken om het lekke re water, dan om de bittere strijd. Gideon zet ze afzonderlijk: 9700 man. En dan: de eersten, de 300, die mogen mee. En de an deren? Die mogen naar huis, zij zijn niet bekwaam tot de strijd. Alleen moeten zij, die een bazuin hebben, die achterlaten, ook moet er teerkost achterblijven en kruiken. Daar gaan zij; nu kunnen ze drinken de heele dag. Maar zij nmgen niet mee in de strijd op leven en dood. En Gideon staat daar met zijn 300 man, een uit honderd, dc verkorenen des Hee ren, allen wakker \olk, groot van kracht on groot van liefde, vlug \an hand en voet, kloek van hart, meest jonge, ook oudere mannen, bij wie do In-kommernis óm 's Hee ren zaak, het verdriet om het land, zoo diep zit, dat ze er het lel.k°re water haast om vergaten. Maarhet zijn er maar 300. dat vooral door de eenvoudige manier, waar op het beschreven is, aangrijpt. De milde •humor, die ondanks het onderwerp aan dit boek eigen is .verleent het een bijzondeee be- M'n jongensjaren ziin al lang voorhij. Grijze haren kon:on al op bedenkelijke korin^berlnZYide'a humör'yïndaiTwï*5?e.?°?r I*0?,'4408 in de tweede, kortere vertelling, Andron de ,aar 1 geluisterd, -vol aan- boerenzoon." Besluit: „Voor volwassenen al- dacht en met klimmende belangstelling. leszins aanbevelenswaarde lectuur." kn 1 u °°k zo° niet? 35. Onderweg landde ze bij de oevers van de Loire, namen een verfrisschend bad en waschten ze kleeren. Kapitein Klakkebos maakte heel handig van takken en touw een drooglijn op het vliegtuig; de sokken kwa men vlak hij de schroef te hangen, om des te beter te drogen. En toen streken ze eenige uren later bij Marseille neer. 36. „Hier moeten we eerst de nóo'dige in- koopen doen", zei de kapitein, „want in do binnenlanden van Afrika is niets te krijgen". Na een middagje winkelen kwamen ze terug met een wagen vol pakken: vet, boter, sui ker, koffie, kralen, spiegeltjes en nog -renige geweren met munitie. Het kostte heel wat moeite eer alles in de vliegmachine gebor gen was. (Wordt Maandag vervolgd.) FEUILLETON sio<|en verhaal uit den tijd der Babylonische toil ballingschap (33 koopman, die dezen nacht vaai angst een oog kon sluiten, sprong op en ijlde aar de deur. Voor hij nog goed en wel sopend had, schreeuwde de main de ai- bui- reeds: „Kom haaetiig bud ten! De bazar a da schuren daarnaast staan in bramicl!" [AbiQioöm bleef st -lostijf staain en was niet staat den grendel van de deur te sdhud- en. Gaddds, diie nu ook kwam aamoopen, Jende haar. De man da air buit en riep al- leer: „Haastig, kom tochWillt gij dan den vjeheekn bazar laten uitbranden?" Ook Respha er. de oude Selflai versahe- in. Zij drongen bij den Jood op aan, dat ij toch zou gaan zien. Abinoëm stormde de eur uit en Gaddds en de bode volgden hem. aar nauwelijks waren zij w eg, toen uit de haduw van een nabijgelegen huis een ian te voorschijn trad. Hij drukte even Sgen de deur. Zij giing open. ,J>ie domme lieden", sprak hij, „daar ebben ze in hun angst niet eens de deur teloten." Hij sloop voorzichtig bommen en am het omhulsel weg van een brandende imp, wedike hij zorgvuldig verborgen gehou- en had. Met cle lamp in de hand liep hij aider. Niet lang duurde het, of hij verliet [ederom die woning en kroop weer terug laar di&zeüfde plak, waar hij eerst stond. Hij (ëhoefcle mi et lamg te wachten. Een angstige vrouwenstem riep: „SeMai, dit huis staat ook in brand!" Schril klonk het geduid door de kleine had. Verschrikt door dut tweede ongeluk ant woordden Seilai en die oude dienstmaagd; alle drie schenen hun vemstan-d veudoren te hebben. Zij liepen een poos heen en weer in hui6 en verlieten dan met enikede voorwer pen in den arm de brandende woning. Tegen het vuur te kampen, daaraan viel niet te denken. De mannen, die buüp konden varleenen, waren afwezig. Sprakefloos van ontzetting stonden Respha en de twee oude lieden voor het huis, toen de vlammen naar buiten sloegen. SedBaii liep naar de buren en wekte enJkefle personen. Toen deze verna men. dat het de vvoiniing van Abinoëm was, vernam de dienaar slechts bittere, honende woorden. Die lieden haatten aillen hun vcJ- schen buurman. Seilai stormde nogmaals die woning binnen, om enkele dingen te red den. Toen hij zwaar- beladen terugkeerde, zag hij Respha met alle teekenen van angst en schrik op hem toeloopen. „Selllad" 6prak zij halfluid, ,,is de Baby lon i er al gered?" „Weet ik het?" „Ge moet nogmaals binnengaan en zijn deur openen. Hij mag niet in de vlammen omkomen!" „Wilt gij uw oom ongelukkig maken?" antwoordde Seilai driftig. „Ik zal mij wel wachten aan uw verlangen te voldoen!" „Dan wil ik zelve beproeven hem te redden!" „Dat verhied ik u! Het buis gelijkt wel een vuurzee. Ik kom er nauwelijks uit komen." Treurig staarde het meisje naar het bran dende gebouw, Zoo ging de nacht voorbij. Het huis brand de uit. Dat de maaetbijgelegen panden niet beschadigd werden, was te danken aan de dikke steenen muren, welke elk gebouw omringden. Bij het aanbreken van den dag zat Respha nog altijd op een bundeltje kleeren en andere voorwerpen, welke uit den brand gered waren. Voorbijgangers hadden medelijden met het meisje, al betreurde men het ook niet, dat den koopman dit ongeluk getroffen had. Gaddis kwam. Respha zag hem verheugd aan, blijde dat hem geen leed overkomen was. Maai- hij lachte niet. M'et een enkelen blik zag hij, wat hier gebeurd was. „Respha, ik kom alleen. Oom heb ik daar ginds nergens kunnen vinden. Of hij aiich in het brandende gebouw begaf om wat te redden en zoo in de vlammen omkwam, weet ik niet Ik heb laing op hem gewacht De lui, die bijeengestroomd waren, verlieten de puinQioopen weer; niemand had den koopman ergens aangetroffen!" Respha weende. Zij betreurde haar oom; hoewel een hardvochtig man, had hij toch veel gedaan om haai- genoegen te ver schaffen. „Weet ge wel. Respha, dat wij alles ver loren hebben? Wij bezitten niiets meer. dan de muren van dit huis. Waarheen zullen wij ons nu betreven?" De zuster wist niet. wat te antwoorden. Teeen dan middag kwamen Sukkal en Aohiiiramu. „Wat hebben ze met den gevangene ge daan?" was de eerste vraag van dien Sippa- ramer. ,,'tls goed!" sprak Sukkai. „Hij zal ons zoodoende niet in ongelegenheid brengen!" De Babylondër verklaarde broeder en zus ter, dat het hem geweldig speet, te moeten vernemen, dat het huis verbrand was. Hij bood beiden aan hem te vergezellen, opdat zij voorloopig onderdak zouden hebben. Gaddiis durfde niet dadelijk zijn toestem ming geven, In het huis van een heiden te wonen verboden de wetten Mazes'. Sukkal wist hen echter 'uidelijk te maken, dat het heel goed kon. „Gij zijt hier niet in Juid-ea maar in een vreemd land. Daar ginds kon gij volgens uw wetten leven, hier niet; want In Babylon zijn niet, evenals iin dat land, uitsluitend Joden. Uw wetgever, hooide -'k, was een wijs man. Ware hij hier, dan zou hij inzien, dal menig besluit diende veran derd, gewijzigd te worden." Gaddiis meende, dat Sukkal wel gelijk kon hebben. De Babylondër sprak nog meer in dien geest en niet lang duurde het, of de J od bood geen tegenstand meer. Hij deelde zijn zuster mede, dat zij met Sukkal en Achdra- mu zouden gaan en in de eerete dagen in het huis van den gouverneur geherbergd worden. Maar Respha weigerde beslist. T en de nacht aanbrak zat zij nog bij de puin- noopen van het verbrande huis. Beehith. ren medelijdende buurman, erbarmde zich over haar. Gaddfi6 ging met de beide Babylondërs naar liet paleis van den stadhouder. Sukk J gaf de hoop niet op, Respha tot inwilliging te bewegen. „De armoede zal haar we doen besluiten onze woning binnen te ga>am", meende hij. r, «Wij hebben veel meer bereikt, dan ik Respha verbleekte». „Dood. antwoordde zij aanvankelijk hoopte," sprak hij tot Achirn- mu. „Ik was alleen voornemens geweest, het huis van den J od te verwoesten en lan den gderigen man van ons afhankelijk te maken. Nam hij iet6 van ons aan, don was hij onze slaaf, 't Is maar beter zoo! Hij laat nu het meisje heelemaal in ons bezit!" Maar zij hadden geen rekening gehouden met den man, dien zij bij Abinoëm beep t- ten. Zij dachten niet aan Daniël, de helper en steun der Joden in hun ballingschap. Op rijn bevel bewaakte Besluth zijn bescherme linge met groote trouw. HOOFDSTUK XXI. Een feest ln de „Hangende Tuinen" Een wofllkeflooze hemel, een schitterende zon boven de stad Babylon, haar paleizen en tuinen. In de woningen der voornamen sprak men bijna uitsluitend over het groote feest, dat Nabunahdd lieden Ln d>e prachtige lusthoven zou aanrichten. En vele, zeer --le families waren uitgenoodlgd, zoodat stellig meer dan duizend gasten zouden v erschij nen. Nergens zouden zoovele personen da-n ook beter geherbergd kunnen worden den in de hangende tuinen, welke ruimte in overvloed boden. Dagen en weken duurden de voorbereidin gen en geheel Babylon wachtte in blijde spanning het oogenblik af. dat de poorten van don koniingsburcht voor dit tooverach- tige feest, hetwelk in pracht en rijkdom 1' s moest overtreffen, wat Bobels verwende be volking tot nu toe gezien had. zouden ge opend worden. Het was een openbaar ge heim, dat de koning, die jn tijden geen fees ten gegeven hai', dezen glans en heerlijk heid wildé tentoonspreiden, om het doffe oog der treurende Tana te varhelderen. Op dezen dag wilde hij haar voor geheel Baby- Ion vam Odaliske tot zijn eerste gemalin verheffen. Zij, om wie dit wonderschoone feest aan gericht werd, zag echter met angst dien Lag tegemoet. Slapeloos had zij den nacht doorgebracht. Met de oogen open log zij. het hoöfJ d or de linkerhand ondersteund, in de zachte kus sens van het rijk versierde rustbed. H t werd helderder :n het slaapvertrek en meer dan eens had een slavin vooi-zichtag het voor hangsel een weinig tea- zijde geschoren en een blik geworpen op de meesteres, die daar, van echter niets bemerkte. Wederom kwam er beweging in het gyr- dijn, thans meer hoorbaar, zoodot Ta vat het geluid moest vernemen. „Lislima!" riep zij. Haastig naderde de slavin. „Geen bericht van uw vader?" vroeg de konimging nauw hoorbaar. „Geen enkel!" luidde het fluisterende ant woord. „Wat vist hij u te vertellen, toen gij hem de laatste maal gesproken hebt?" „Dat Achiramu nog altijd eren verdrietig was een goed teek«'n voor u. o koningin! Hij heeft u stellig nog niet vergeten en blijft zijn Torna trouw." „Achimmu zal zich ook ndet over Tana te beklagen hebben. NabuoahidB pogingen zullen vruchteloos blijken. Eer en pracht en geschenken zullen mij geen blijden lach ontlokken!" „De koning zond buitengewoon schoone kleederen". Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1931 | | pagina 9