-Jet Communisme in de Practijk KAPITEIN KLAKKEBOS OP DE LEEUWENJACHT MAANDAG 20 JULI 1930 (Nadruk verboden) bjectieve mededeelingen en critische beschouwingen MOEILIJKHEDEN STAPELEN ZICH OP et gelukt-niet de productie in de basis- istrieën, vooral niet in de kolenmijnen, voeren tot het peil, waarop gerekend bij het programma. Het Dongeibied ongeveer twee derden leveren van het moest, en met alle geschreeuw en edstrijd, met stuklóonen en nieuwe me en, waarover telkens weer veel lawaai lt gemaakt, komt men geen stap ver- Het spreekt vanzelf, dat het tekort aan dstof de geheele industrie moet beïn- van den winter wordt het weer len, erger nog dan verleden jaar. ibeid'ers zijn er noodig, men schreeuwt De industrialisatie, alle prachtige essen met machines bn technische ver- ringen, het-bestaat slechts op het" pa- der Sovjet-bladen. Het nèaktc feit is te loochenen, dat men millioenen meer idskrachten noodig heeft dan was be nd, hetgeen zeggen wil, dat de z.g. nisdie verbeteringen lang niet het be nde effect hebben bereikt, r er-zijn-geen arbeiders te vinden, ieder die het maar eenigszins kan ht weg van den handenarbeid om een rkomen te zoeken in een of ander con- erend baantje. En, hoewel men het nauw. neemt met de vrijheid der ar- is het toch wel al te bar en ook al istbaar om de noodige krachten aan te m uit geheel andere gebieden; de 't-Uni.e is, wat uitgestrektheid betreft, werelddeel. Vandaar, dat men er meer leer op tamboereert om de ontbreken- rbeidskrachten te vinden op het plat- 1, waar zij uit de kolohozen gehaald in worden. r plannen bestonden allang, en wij we- jeruimen tijd geleden reeds erop, dat eteekent een ruwe uiteenrukking van der boeren, voor zoover dat is ebleven na de gedwongen collectivi- De man wordt eenvoudig naar een Bk gestuurd, dagen ver réizen, vrouw nderen mogen in den kolchoz blijven regeering heeft thans gunstige bepa- n gemaakt voor deze „wegt rekkers", loeten- hun aandeel in het kolchozbe- n ontvangen al gaan zij elders in." Hoe dit te rijmen valt met het n in de kolchozen moeten d'e plaat leiders maar uitmaken, de regec- roorschriften laten zich daarover niet )eze bepalingen waren echter noodig •den, omdat de kolchozleden er geen bij hadden in de industrie te gaan »n bij de fantastische prijzen, die ze voor voedsel moesten betalen, indien ardoor hun loon in den kolchoz, dat tura wordt uitbetaald, kwijtraakten. pe van Stalin, om de menschen hun eigen belang tot werken te bren- •dt dus hier toegepast, of het düor- aar is zal de toekomst leeren. it bij de berekening van het aantal ten. dat in den kolchoz gemist kan n, wordt uitgegaan van de veronder- g, dat de noodige landbouwmachines schikking staan. Dit is echter in het niet hel geyaU.niettegenstaande de ering der laatste weken wórdt 6lechts eer een derde der machines geleverd, oodig zouden zijn en die machines goeddeels niet compleet, dus vol- n waardeloos, lit men nu de menschen van het plat- 1 weg, dan kan straks de oogst niet in binnengehaald, daar zulks toch Indeels met handenarbeid zal moeten ren,' Wat helpt het of machines ge- t worden, wanneer, volgens de offi- igegevens, driemaal zooveel landbouw- Ines in reparatie zijn als volgens het amma dit jaar bijgemaakt zoudën 1 is weer een „betoo.verde kring", zoo- velen zijn in de Sovjet-huishouding, einig industrie-producten, daardoor arbeiders noodig op het platteland, por te weinig in industrie, daar- te weinig industrie-producten. Hoe zal ivjet-regeering zich daaruit wringen'? de Moskousche Izwestia van II Juli leert prof. Samoilowitsch een artikel den -tocht naar het Noordpoolgebied, lan hij met eenige andere Russische (poolyorschers deelneemt, terwijl d'e onder leiding van dr. Eckener zal 1 vinden. f. Samoilowitsch veronderstelt, dat de (allereerst, zal gaan naar Nova-Zembla kns-Jozefsland, waarbij men hoopt j problemen op te lossen betreffende inzen dier eilanden en het eiland San- j waaromtrent reeds meer dan honderd Itrijd gevoerd wordt, of het bestaat of Voor de Russische léden der expeditie i deel-van den tocht het belangrijkste, in nog de Nautilus aan de Noordpool ïffen, gelijk eerst het plan was, staat niet: vast. Wel zal men trachten de ter „Malygin" te ontmoeten, die op een onderzoekingstocht in de Noordelijke IJszee is, en zoo mogelijk post en passa giers met het schip uitwisselen. Gedurende den tocht, die 10 tot 12 dagen zal duren, zullen voortdurend luchtstroo- mingswaamemingen worden gedaan met een aerosonde, die radio-telegrafisch en automatisch de gegevens doorgeeft over luchttemperatuur druk, vochtigheid, en de richting en kracht van den wind. Daar de ze apparaten ook onder het luchtschip zui len hangen krijgt men zoodoende ook ge gevens over de onderliggende luchtlagen. Men zal ock gegevens verzamelen over de beweging der ijsvelden en deze doorge ven haar de schepen der K&rsker-expeditie, die aan d<e mond van de Ob en de Jenissei lading innemen. Prof. Samoilowitsch zegt ten slotte, dat Veel waarnemingen, vooral de fotografische, afhangén van het weer. Als de zoo ge vreesde Poolmist alles aan het oog onttrekt kan er natuurlijk van dergelijke waamemin gen geen sprake zijn. BERNARD SHAW NAAR MOSKOU Shaw heeft getelegrafeerd aan den voorzitter der vereeniging van revolutio naire schrijvers te Moskou, dat hij tus- sohen 20 en 25 Juli daar denkt aan te ko men. Hij wil den socialistïschen opbouw leeren kennen. BINNENLAND. ONZE KOLEN IN FRANKRIJK z HET PERCENTAGE Uit Maastricht schrijft men aan het Han delsblad: Omtrent de vaststelling van het percen tage van de beperking van den invoer zou, naar men te bevoegder plaatse meende te weten, pas Dinsdag te Parijs vergaderd wor den, al zou de regeling merkwaardig ge noeg reeds heden ingaah. Niet uitgesloten mag men het misschien achten, dat bij wijze van overgangsmaat regel, om de beperking niet onmiddellijk al te hard te doen aankomen, een percentage van 12 pet. zou gelden, iets wat volgens som mige berichten ten opzichte van den Bel gischen steenkool-invoer reeds zou zijn toeT gezegd. Voorts schijnt thans het plan te bestaan, het definitieve percentage 20 en niet 25'pet te doen worden. Tenslotte nog d'e vraag, of men te Parijs inderdaad voor het percentage der beper king den gemiddelden invoer over de laat ste drie jaar als basis zal nemen, dan wel of men daar alsnog bereid zou zijn, wat voor ons in elk geval een niet onbelangrijk verschil zou uitmaken, den invoer van 1930 te aanvaarden. Dit laatste is nog. niet hee- lemaal uitgesloten. NEDERLAND EN BELGIE VERKLARING VAN MIN. HIJMANS Naar de Brusselsche correspondent van het „Vad." meldt, verklaarde Min. Hijmans Vrijdagmiddag in den Belgischen Senaat, dat de betrekkingen met Nederland sedert eenigua tijd aanzienlijk zijn verbeterd. De atmosfeer, zeide de minister, is opgeklaard en de verhoudingen zijn weer van vriend- schappelijken aard geworden. Na de ver werping door de Nederlandsche Staten-Ge- neraal van het verdrag, dat zij met Jhr. van Kamebeek hadden voorbereid, hebben wij gemeend, dat het ongewenscht zou zijn nieuwe officieele onderhandelingen te ope nen alvorens zekerheid te hebben omtrent het welslagen daarvan. Wel werd voor offi cieuze contracten gezorgd. Deze hebben ons toegelaten een heel eind vooruit te komen en tal van aspecten van de Nederlandsch- Belgische vraagstukken onder de oogen te zien. De kwestie van het Kanaal Gent-Ter- neuzen en van de nieuwe Zeesluis te Ter- neuzen inbegrepen. Dank zij deze contrac ten zijn ook heel wat misverstanden uit den weg geruimd, wat ons toelaat de hoop te koesteren dat wij binnen niet al te langen tijd een overeenkomst zullen bereiken, wel ke niet alleen in het belang is van onze beide landen, óiaar van geheel Eurcpa N.-C. S. V. ZOMERCONFERENTIE i TE NUNSPEET Nunspeet, Vrijdag 17 Juli. De vijfde en laatste conferentiedag werd geopend door mej. J. H. S t e g e m a n, uit Utrecht, waarna de voorzitter het woord gaf aan Prof. Dr. W. «T. A a 1 d e r s, die tot ons sprak over: „De boodschap der N.C.S.V. de studentenwereld". De woorden: „de boodschap der N.C.S.V.", aldus spr., omvatten eigenlijk alles, wat ik hedenmorgen te zeggen heb. Een boodschap is niet als een postpaikket, maar iets, dat persoonlijk wordt overgebracht. De bood schap maakt ons solidair met hem, die ons de boodschap geeft en met hen, aan wie wij de boodschap brengen. Iedere N.C.S.V.-er is drager van de boodschap, en heeft zich dien tengevolge internationaal te oriënteeren, daar alle groote bewegingen van dezen tijd bovenpersoonlijk en internationaal zijn. Die boodschap dient werkelijk te zijn en actueel, zoo mogelijk nog werkelijker en actueeler dan de werkelijkheid zelve. Men overwint de we reld nu eenmaal niet met ideologie, maar met levenskracht. Spr. wil achtereenvolgens vier punten nader toelichten: a. de bode, b. degene, van wie de boodschap komt, c. degene, tot wien zij zich richt, d. de boodschap zelf. Sub a. De bode staat en valt met zijn opdracht. Hy is wat hij is uitsluitend door die opdracht. Wij allen zijn gebonden aan de werkelijkheid. Wy zijn vruchtgebruikers van en naamgevers aan datgene, wat wij bevin den. Wij allen zijn boden, wy allen leven gegeven goed. De ons gegeven kennis is waard te worden bestudeerd en doorgege ven. De boodschap wordt niet gemaakt, maar ontvangen. Wy mogen die boodschap niet verroemen maar slechts doorgeven. Deze omstandigheid maakt ons aan de eene kant bescheiden en ootmoedig, aan de andere kant, geeft zy ons een stuk verantwoordelijkheids besef. Wy" voelen ons gedrongen onze ge waarwordingen in woorden uit te druk ken: het woord is het communicatiemiddel bij uitstek tusschen de menschen. Van den boodschapper wordt gevraagd zelfopoffering, objectiviteit om te ontvangen datgene, wat zich aan ons opdringt. Eener- zyds is het zeer gemakkelijk, naar God te luisteren, anderzijds echter buitengewoon moeilijk. Immers het doorgeven van Gods boodschap eischt van den mensch volkomen zelfovergave. In de woorden: „onze boodschap" ligt een geweldige pretentie, namelijk aeze, dat het inderdaad God is, die tot ons gesproken heeft en tot ons heeft gezegd: „geeft door!" Alle diepe overtuiging is expansief en agressief: een stroom moet zich doorgeven on een beek vormen; zoo kan ook een waar achtige geloofsovertuiging niet in zich zelf besloten blijven, maar dient uitgedragen te worden naar buiten. In de boodschap is de boodschapper zelf betrokken. Wat de boodschapper zegt te gelooven, gelooft hy met hartstocht en ver trouwen. Deze hartstocht en dit vertrouwen drukt zich uit in de wijze, waarop de bood schap gebracht wordt. Sub b. Hij, van wien de boodschap komt, is de levende God, die de impulsie geeft en de bezieling om te getuigen. Het is niet juist, in dit verband te spreken van het Goddelijke, daar dit niet spreken en ons persoonlijk aan grijpen kan. De mensch vindt het Goddelijke uit, maar God vindt den mensch uit, en geeft dien mensch te getuigen, wat" Hij zegt. Jezus Christus is de persoonlijke openbaring van God in onze wereld, onze wereld in zyn etliisch-religieuse karakter, d.w.z. directe verhouding tot God, boodschappers zijn, daar zy, hoewel door drongen van hun plicht de boodschap uit te dragen, niet in staat zyn het hart van den hoorder te treffen. Zy zijn als brandstof- handelaars, die hun waar in den zomer aan bieden, wanneer er geen vraag naar" is. Het is daarom de taak van de waarachtige apolo getiek, van hart tot hart te spreken met hem tot wien zy zich richt. Het is voor den bood schapper van 't grootste belang, de taal van zijn tijd te spreken. Paulus, Augustinus, alle groote predikers, hebben dit verstaan. De liefde voegt zich ten slotte naar haar voor werp, om het te vinden. Het karakter van onzen tijd is chaotisch. Maar zy is tevens tot werkelijkheidszin, daar zij zich niet meer vangen laat door formules en phraseologie. De mensch van heden is doordrongen van de wereld om zich heen. In haar tracht hy zich in te passen. Zoo maakt Kink egard onderscheid tusschen (len existentioneelen en den contemplatieven mensch. Thans beseft men het: „in' die Welt geworfen zu sein" (Heidegger). Een conse quentie. hiervan is het ontwakende kosmische en metaphysisehe, sociale en religieuse besef, Chaotisch is onze tijd. Iemand als Dosto- jewski kan men zelfs titanisch noemen. De mensch voelt het »,in die Welt geworfen zu sein". En nu komt het evangelie tot dien mensch en roept hem tot de orde, tot de hoqge werkelijkheid van God, die den mensch zijlij plaats wijst in deze verwarde wereld. Het evangelie bewijst zich zelf, het wordt niet bewezen. Sub d. De eigenlijke boodschap, is geen vinding, geen formule. Zij laat zich niet in woorden vatten. En toch is het noodig de boodschap in woorden uit te drukken. Dit is niet alleen noodig voor den boodschapper zelf, om rust voor zijn innerlijk te vinden, maar ook om vrede te brengen in de cha otische verwarring in het hart van hem, tot wien zich de boodschap richt. De essentie van de boodschap, die de Christen student aan rijn medebroeder te brengen heeft is de be- lyding van Jezus -Christus als onzen Heiland en Heer. Dit is het eenige verlossende woord, dat hy spreken kan tot deze ontwrichte wereld. Aan het slot zijner rede behandelt spr. de doelstelling der N.C.S.V. Deze was vóór 25 ,jaar als volgt: het vestigen van een compro mis tusschen de belijdenis der Kerk en de vastheid des tyds. Een zuiver theoretische (formuleering dus, die het Christendom be schouwde van uit de lijn der historische ont- 'wikkeling. De doelstelling van thans echter richt zich op het zoeken naar de zin van de werkelijkheid en op de praktijk van het leven De boodschap der N.C.S.V. dient vóór alles direct te zyn, een boodschap, die datgene waarnaar allen uitzien, brengt en hen in laatste instantie verbindt met God. Het avondreferaat werd gehouden- door Dr. H. C. Rutgers, van Driebergen, die tot ons sprak over „Trouw". Waarom juist dit referaat aan het einde vnn de conferentie? vraagt spr. Omdat het een goede afsluiting vormt van deze confe rentie Door haar liep immers een dubbele lijn:/ aan de eene kant het zich gebonden weten aan God, de ootmoedige houding van den Christen tegenover God; aan de andere kant' de juiste houding, die het Christendoni tegenover hen, die haar aanvallen heeft in te nemen, de wyze, waarop zy zich te ver dedigen heeft. Elke Christen heeft op aarde een taak te vervullen. En het vervullen van die taak eischt ttouw. Met trouw is de geheele per soonlijkheid gemoeid; zonder verhouding van persoonlijke betrokkenheid bestaat er geen trouy/. Trouw onderstelt in de tweede plaats overgave aan menschen, die wy als normatief voor. ons leven zien. Zonder normen is trouw dus niet denkbaar. En voorts is trouw onlos makelijk met standvastigheid verbonden, events reen wil om standvastig zyn positie te handhaven"' ten opzichte van dien mensch, die pien als normatief beschouwt. In hoogste instantie, is trouw de overgave aan God. Wie zijn j zijn leven bewust aan God heeft overgegeven 0 tevens in zal ervaren, dat het beter is, zijn leven te kosmisch en metaphysisch opzicht: God raakt verliezen dan het te handhaven. Trouw is de diepste innerlijk en maakt ons vrucht van eén bewuste wilsdaad. 1 Belangrijker echter dan een formeele be- OORLOGSMONUMENT TE WEERT Dezer dagen vertoefden te Weert Belgi sche en Duitsche autoriteiten in verband met de oprichting van een gedenkteeken voor de aldaar overleden uitgewekenen tijdens en na den oorlog en omgekomenen bi; de groote ontploffingen in Hamont in November 191S. Overeengekomen werd. dat in een der beidé bloemtuintjes voor de R.K. Bcgraat- tot. nieuwe menschen; Jezus Christus is dus niet alleen ons voorbeeld, onze vriend, maar ook onze verzoener en verlos-ser, de kracht en de wysheicl Gods. Uitdrukkelijk wil spr. het zeggen: Jezus Christus, niet het Christen dom. Immers er is in het Chrstendom veel, wat bepaald anti-Christelyk is. Evenmin als Jezus Christus en Christendom elkaar dek ken, zoo ook geestdrift en Heilige Geest niet: Geest in het doorgeven van de bood schap is slechts dan op haar plaats, wanneer zij op den Heiligen Geest is geïnspireerd. De boodschapper dient zich wel is waar in te stellen op hem, aan wien hy de boodschap brengt, maar dan toch zoo, dat hy niet rede neert van uit het standpunt van zijn tegen stander. Hoe waardevol de apologetiek ook is, zy mag zich niet richten op de stof en het wat, slechts op het hoe? en het waarom? God bouleverseert tenslotte hem, tot wien Hy zyn boodschap richt. Sub c. Hy, tot wien de boodschap is ge richt, is de student. De student is iemand anders dan de niet-student. De student im mers heeft de bijzondere positie in eersten aanleg de wetenschap te mogen beoefenen. Hy staat daarom in zeker opzicht buiten de maatschappij. En daarom zal een boodschap tot de studentenwereld nog iets anders zijn dan een boodschap tot niet-studenten. Vóór alles echter dient de boodschap tot studenten actueel te zyn. Men zal zóó dienen te spre ken, dat de hoorder zich in zijn diepste innerlijk aangegrepen voelt. Het is vaak tragisch te zien, hoeveel menschen slechte plaats zal worden opgericht een monument voor de Belgen en een voor'de Duitschers in het andere tuintje. schouwing van wat trouw is, is haar inhoud. Trouw zijn beteekent zich .bewust en geheel ovcfrgeven aan God. Er is op deze conferentie pe sproken over Pascal en over John Mott. Zy; leefden in verschillende tyden en omstan digheden, maar zy hadden dit gemeen, dat zy trouw waren. Die overgave aan God vordert gehoorzaam heid. Een Christen kan niet slechts hoorder zijn. Hij moet daden kunnen verrichten. Het Evangelie zegt harde waarheden tot hem, dié slechts passief Christen wil zijn. Eerst een Christen, die niet alleen luistert, maar ook doet, is trouw. Tegenover elk sociaal vraagstuk op zich zelf zal de Christen be wust zyn houding te bepalen hebben. Niet slechts in de verhouding tusschen God eh mensch, maar ook in de verhouding van mensch tot mensch speelt trouw de voor naamste rol. Zonder trouw is b.v. geen goed huwelijk denkbaar. Niet voor niets kent onze tijd het woord „trouwen". Ook in de verhou ding tot onzen mcdemensch zijn wy echter yaak zeer ver verwyderd van het offer ei van het dienen. Bij den ban vang werd het gezegd: trouw i; "de bewuste wilsövergave aan God. Maar hoe dikwijls schieten wy Christenen in onze hou ding tegenover God tekort! Gelukkig daarom, dat er een bekeering bestaat. En daarmede zijft wy, aldus spr.,"weer terug gekomen tot diet begin van deze conferentie, de eerste avond, welke gewijd werd aan het onder werp: „Bekeering". Nadat deze laatste conferentiedag geslo ten was door een korten liturgischen dienst, waarvoor een apart programma was samen gesteld, werd het resteerende deel van den avond op grootscbe wyze besloten door een vroolyk kampvuur. 't Is weer de tijd van Zendingsfeesten en Zendingsdagen. Er zijn er al heel wat ge houden en er staan er ook nog heel wat op 't programma. Heerlijk op izoo'n dag, als 't kan in Gods Vrije en schoone natuur, saam te komen, om dan vooral te gedenken aan de broeders en zusters op verre en vaak eenzame pos ten, en aan de millioenen, die nog niet we ten of niet weten willen van den eenigen Naam. die onder den hemel gegeven is om zalig te worden. In een van zijn vele geschriften teekende Dr. Kuyper Sr. echter eens een mevrouw, die veel voelde en ook veel deed voor 't zieleheil der arme zwarten en bruinen, die ze nooit, gezien had, maarnooit er aan dacht, dat ook 't dienstmeisje, waarmee ze heel den dog omging, 'n onsterfelijke ziel had te verliezen. We dachten aan deze rake opmerking, die wij allen wel ter harte mogen nemen, bij 't lezen van een artikeltje van Dr. J. van Lonkhuyzen in de „Zeeuwsche Kerkbode" onder bovenstaand opschrift. Daar ligt een man hier voor mijn deur op straat zoo schrijft hij Die man moet met enkele helpers een nieuwe straat leggen. Op zijn Hollandsch. Allemaal klin kers. En heeft in de jaren al duizenden en duizenden klinkers gelegd. Ik zeg tegen dien man: „Je doet je werk op de goede manier, man; je doet het op de knieën". De man begrijpt niet wat ik bedoel en zegt op z'n Zeeuwsch: „Ja. maar ik wordt er zoo stief van, mijnheer". „Man, wat je op de knieën doet, dat do. je goed en daar wordt je niet slechter var Dat is de weg naar den hemel. Bidt je we eens?" Nu begrijpt hij. „Niet veel mijnheer* Daar is iets in den ernstigen, meewaardigen blik, waarmee de flinke werkman mij aan kijkt. dat mij treft „Ga je wel eens naar de kerk?" vraag ik. „Ik ben modern, mijnheer. Toen de mo derne Ds. H. hier nog was gine ik wel eens, "e was een redenaar, dat beloof ik U". „Leerde die je ook den weg naar den he mel?" vroeg ik. „Dat weet ik zoo niet mijnheer. Maar ik kan al bijverre niet nakomen, wat die mo derne dominee me voorhield waarom zal ik het dan nog zwaarder zoeken?" „Man, we moeten onzen plicht doen; maar als wij het met het nakomen moes ten verdienen, dan kwam er geen één in den hemel. Heb je wel eens dit gehoord: Geloof in den Heere Jezus Christus en gij zult zalig worden. Zalig worden uit ge nade!" De man kijkt me aan met oogen van niet begrijpen. De klanken heeft hij wel eens gehoord, zoo het schijnt, maar hij weet niet wat ze beteekenen. „Zoek je Bijbel op. Ik eie je wel eens weer". Een paar dagen later passeer ik hem weer in de straat. Hij is zeer vriendelijk, staat op om me door te laten. Na groet en inleiding begin ik weer: „Pinksterenmorgen, man! Weet je wel wat dat'js?" Hij weet het blijkbaar niet.. .JDat we een nieuw hart moeten hebben, man, en Gods Geest wil het geven". De roodharige opperman blijft er ook bij staan en nog een paar andere helpers. „Ga jij wel eens naar de kerk?" vraag ik den opperman. „Ikke? Nooit! De kerk geef me niks". „Z« maken je zoo. mijnheer", zoo vervolgt hij. „Ik verdien f 13.25 in de week, hier hij de gemeentewerken, en daar motten we nou roet-zin elven van leven, ikke en de vrouw en negen kinders. Dat kun je niet, ze make zoo,- mijnheer". De anderen schijnen daar wel mee in te stemmen. Ze leizen blijkbaar S.D.A.P.-pro- paganda-lectuur. „Dat moest beter, man, maar eeuwig ar moede lijden is nog erger". De metselaar, de man op de knieën, kijkt naar me op. en .zegt, terwijl de opperman om zand of sfeenen gaat, uitleggend, half verschoQnend: „Hij is communist, de erg ste van de stad. Geen opvoeding. Ontevre den. Maar het k&n ook niet". Mijn buurman, de vrijzinnige burgemees tér, komt voorbij. Op zijn gewonen Joviale® toon roept hij bij bet voorbijgaan. „Prach tig weer, dominee! Dat is nu het echte va® het Pinksterfeest, zoo'n mooi weertje". „Burgemeester, het is-mooi als het er bf komt. maar het echte van het Pinksterfeest zit van binnen, een nieuw hart dat de bur gemeester,-de -dominee, de metselaar, dé opperlui en wij allen noodic hebben". Met een half schertsend: „Ja. ik ben ook nog niet volmaakt!" druipt de burgemees ter af. Komt voorbij een mijnheer, die ook blijft staan. Ik zeg tegen hem: „Ik vraag aan deze mannen of ze wel eens naar de kerk gaan, toch een goed ding, nietwaar?" De mijnheer blijkt wat philosopisch aan gelegd en hij kent mp als dominee: „Ja ziet u. daar zou nog heel wat over te zeggen zijn. ziet u. dat is maar niet zoo met een paar wonrdën gedaan, maarja.... u hebt selijk. het kan wel een goed ding zijn". En de heer maakt zich uit de voeten. Ik vraag den man op de knieën: „Wié is dat?" „Dat is een van onze moderne ouderlin* gen". Tegelijk komt een lang, deftig bejaard heer voorhij. Kijkt met verwondering en uit de hoogte neeq op mij. staande tueschen die mannen. Slaat, naar de regels der kunst, met de middelsté vinger de asch van de si gaar. die hij tusschen wijsvinger en duim houdt, en gaaf door! Blijkbaar een liberaal van den ouden stemnel, een man van de „verlichting", die mij voor een „domper"* of nachtlicht houdt. Ik vraag den man op de knieëri: „En wie is dat?" „Ook een van de -moderne ouderlingen", antwoordt hij. Arme zielen, zoo aan zich zelf overgela ten. En zoo geleid. Ach. al die huizen hier rondom, het is bijna alles modern! Wacht, ik zal me neerzetten en schrijven: „Uitgever M. te D. zend me een 100 trak taten". Ik denk na. Doe ik zóó met de Ja vanen? Enkel een traetaatje sturen? En doen we zoo met de Chineezen en Afrika nen en Indiërs? Immers neen, we zenden mannen, die hen niet maar enkel in 't voor- hijgaan, maar ordelijk en systematisch en ter gelegener tijd' opdoeken en met hen spreken en hun vertrouwen winnen. En lot Christus zoeken te leiden. Heere, geef mii zulk een Zendeling voor die mannen, die, als deze eene. hier let terlijk ligt op-ziin-knieën-voor mijn deur, -hetzij hootr of laagr toch arm in- geestelijk opzicht! Wier nood roent om hulp. In herfst en winter en lente heb ik geen één avond vrij, moet ik kerkeraadsvergadering hou den. huisbezoek doen. catechisatie houden, spreken: geef, Heer. Zendelingen voor .Ta- va. en China, en Afrika maar ook voor die mannen, die daar voor onze deur lig gen en die blijkbaar geheel onkundig zijn van de eerste beginselen van den weg der zaligheid! 31. 't Was wel niet erg beleefd van dien •agent, maar er stonden menschenlevens op het spel en er was dus geen tijd voor praat jes. Een, twee, drie, werd er een stevig touw aan de balonnetjes geknoopt en vlak naast de zuil opgelaten. Kapitein Klakkebos haalde het touw met de kolf van zijn geweer naar zich toe en maakte het vast. FEUILLETON STER VAN HALALAT erhaal uit den tijd der Babylonische ballingschap (30. 'E INHOUD VOOR NIEUWE LEZERS illam. zoon van Zerufobabfrl, dlo een tijd In Babel vertoefde, braoh-t een bezoek >t land der vaderen. zijn tocht door Bethlehem maakte hij met üaddis en diens zuster Respha, die Sn met hem mee te trekken naar Baby- knr hun riike oom moest wonen. bylon stierf Mosollam echter, uster den tocht naar t moesten voortzetten. II ln broedci allee: tikken hui om Abi de ont- n glorig tabel éér Ze >rmallge koninklijke Ablnoi nakomell familie elük k- hun eelill. rtelijk lerdochtig als rijk. pel duidelijk Zerubbi llce fom-ll.. éP kracht )ëm een proces, dat hij voor üc >lks had gebracht, door ingrijpen schoone meisjes en vrouwen was Baby- p gevaarlijke stad. Ook Tavat. de geliefd,' jchirainu. was door de handlangers van Ut-m-overste van koning Nabunalild ont- I Nadat deze jongeling echter Respbo et had. was zijn hart ontvlamd in eet {liefde voor het Joodsche meisje. Zij ech Imlnde ln stilte Harmazo. broeder var sm, een der pages van het koninklijk HOOFDSTUK XIX. De tooverdrank Sukka;]' liet zich de sandalen door een der slaven aanbindien, toen Geron binnen- trad. „Geron, is d.e Jood er?" „Nog niet hoor. 't'Is zoo laat nog niet." „Ga dan naar Achiramiu en zeg hem, dat ik klaar ben; spoor hem eveneens tot haast an." Enkel e oogenblïkken later rol de een rij li 'ersterd wagentje, met prachtige paarden bespannen, uit de poort van het paleis des stadhouders en langs de straten naar bui ten. Niet lang daarna naderde Gaddde het zelfde huis. Geron ontving hean en dealde den Jood mede, dat de beide jonge man nen genoodzaakt waren voor een oogen- blik de wonömg te verlaten, wijl zij bij een vriend des stadhouders verwacht werdien. In hun plaats wülde de dochter des huizes hom echter gaarne ontvangen, het a.16 een groote eer beschouwende kennis te mogen maken met den vriend haars broedens. Spoe dig zouden Sukkal en Achiramu terug keeren. Gadidis wilde eenst weigeren, maar Ge ron noodiigde hem zoo vriendelijk uit bin nen te 'komen, dat hij eindelijk besloot hier een oogenhliik te wachten. Gaddis wa6 reeds meermalen in het paleis geweest.. Maar toch immer zag hij met zichtbaar welgevallen her en derwoarts in <le prachtige zaaL De dochter van den stad houder liet lang op zidh wachten; eanuMijk a vend een gordijn op zij geschoven en een tenger, sierlijk gekleed meisje verwelkomde •dien bezoeker. Wie haar echter van nabij gadeeJloeg, bemerkte heel goed, dat booze hairtetoohten hom stomped op heur gelaat hadden gediruikt. En zooals zij was, zoo waren do meeste meisjes uit het groote Babyion. Deze kinderen eener wellustige stad waren niet ten onrechte zeer berucht' Gaddis was verlegen. Maar Amat-Sala, die met iedereen wist om te gaan, had hem spoedig van die blooheid genezen door over de meest aliledaagsohe zaken te spreken: het weer, het heerlijke jaargetijde enz. Zoo vroeg zij ook al spoedig 6ohijnbaar met veel deelneming na air zijtn zuster en oom. En Gaddis, door haar vriendelijke, beflangstedHonde woorden mededeelzaam ge worden, gaf, zonder dat hij dit begreep, op de vragen, welke zij ongemerkt deed, elk geweneóht antwoord. Ja, toon hij eindelijk verhaalde, hoe boos zijn oom op de Oudsten en vooral op Zerubbobed was, schitterden haa.r oogen van blijdschap. Sukkal en dé Sipparaner kwamen nog altijd niet terug. Door woord en blEk poogde Amat-Sula in het hart \an eten ormoozelon jongen man gevoelens te wekken, welke hem tot haar gewillig werktuig zouden maken. Toen de twee vrienden eundeMjk naar het paleis te ruggekeerd waren, begrepen zij spoedig, dat het meisje alles van 'den Jood kon gedaan krijgen. Gadidis was vertrokken en Amat-SuJa tllians alleen met fyaax broeder. „Gij zult tevreden óver mij zijn", zei de zuster met een zegevierend lachje op het gelaat, „als gij verneemt, wat ik van dien ormoozelen knaap vernam. In mijn hand houd ik allle draden yen het net, dat wij over het hoofd der schoone Jodin zullen werpen". Beiidcn beaeaidBléagdan goruiimen tijd en tevreden verliet Shkkail zijn zuster. Dfji volgenden dag reeds kwam de zoon van. den goulvenneür bij" den koopman en wist bnhenidig het gesprek te brengen op <te aangelegenheid, welke thans den Jood zoo zeer ter harte;ging. -„Ik bied ai de hulp mijns vaders aan", sprak Sukkal. „Wij, Joden, helden onze eigen recht spraak. Uw vader zal het oordeel der Oud sten niet kunnen vernietigen. En aJ kon hij dit van Nabunahtd gedaan krijgen, in de oogen'dar Joden is de zaak beslecht. Vloek daarom over Zprubbabel." „Gij haat (lezen man?" „De haat tegen hem is reeds een erfenis uit vroegere jaren; maar ik ben machteloos tegen dien veel vermogenden vorst". „Heb geduld! Oo(k tegen hem bezit de stadhouder wapenen, welke hem smartelij ke wonden kunnen toebrengen. Ik ben be reid vader te verzoeken, bij" té staan". Een straal von hoop "vërthelderde het oog van den ouden vraakzuohtigen man. „AlÜeon in éón zaak", veanolgde Sukkal, „weneóh ik dat gij ons halpt: Achiramu, de Sipparaner, due deetijde de dochter uwe broeder uit Tamarithe klauwen redde, lijdt ter oorzaike eenr ongelukkige neiging tot het schoone kómd". Vragend blikte de Jood den eprekeT aan. Deze ging vertier: „Adhdramu wordt se dert het laatst van het vorige jaar door het ongeluk vervolgd, waarom iik innig me delijden met hem heb. Kunt gij, door zijn verlangens te steunen, hem weer gelukkig de dochter maken, doe het dan!" „Wat begeert Adhanamu mijns brokers?" „Hij wiil haar liefde". „Dan moet hij haar vragen; wat kan Abi- noëm doen?" „Maar iandien Respha bereid ware hem te volgen, zoudt gij uw toestemming geven?" „O, zoon des stadhouders, verlang dui zend andere zaken van Abimoëm, verlang zijn ziel, maar dit verlang dit niet! De zon in Abinoëms leven was ondergegaan, nu ging zij in dit meisje weder op. Zal iik zelf dat lieve kind van mij verwijderen?" „Moet ik hier vruchteloos geweest zijn? De stadhouder zal zulks niet vergeten I" De oude kon tot geen besluit komen. Maar Sukkal liet niets onbeproefd. „In minder dan een maand zal ZeiubbabeJ ver nederd zijn. Is u dat niets waard?" „Spreek met uw vader! Abinoera zal niet tegen Achiramu zijn". Sukkaü verliet tevreden het huis van den koopman. Achiramu was opgewonden van blijd- sohap, toen SukkaJ hem verhaakte wat er gebeurd was. Van toen af kwam hij bijna «Lken dag in het buis van den Jood. Maar Respha was ongenaakbaar. Zij vermeed zooveel mogelijk Achiramu te sten. En kon zij hem niet ontwijken, den gaf zij ter nauwernood op zijn vele vragen eenig ant woord. Wat hielp hem nu de toestemming van den oom? Treurig keerde hij op zekeren dag naar het paleis van den gouverneur terug. An dermaal wend hij door zwaarmoedigheid geplaagd. Wanhopig wierp hij rich op een da van en zong hafl'Mid een couplet van het raelandhoHEche P .byflonöecihe liedje; 32. Terwijl beneden het touw aan een der groote fonteinen vastgemaakt wend, sneed kapitein Klakkebos drie stevige lussen, en even later gleden de drie luchthelden met een vaart van nul-komma-zeven langs de lijn naar omlaag. Tjongejonge wat ging dat! Da rook vloog er af! (Wordt Woensdag vervolgd.) Ik heb geloopen, ben vermoeid; 'k Liep, en el; mijn voet doet pijn. Ik was dag in, dag u-it, geschoeid. Maar 't dool moet ver nog zijn. Bij de laatste woonden werd het voor hangsel op zij geschoven en Susatvka rva- dierde don ongelukkigen jongeling. „Dat is een raar lied in den mond eens vertoefden", begon zij. „Susaraka, in dot lied lag mijn hart!" „Waarom zooveel verdriet? Hoop, mijn vriend!" „Hoop? Ik heb geen hoop meer!" „Wanhopig dus! Waarom? Is Respha on- wfKMcr?" „Gij kent de Jodin niet. Zij is heel goed. heel vriendelijk jégene mij. maar haar re- iaat doet mij wanhopen. Het is de donker heid van den nacht, die uit haar oogen epoeekt. Geen morgenrood: geen hoop!" „Dat Joodsche meisje schijnt een zonder- ■Mn? wezen te zijn. Geon enkete dochter Ba be* zou koud en onverachalhg blijven MJ zudk een liefdegloed. Maar waarom den te vertwijfelen ..Met aJ mijn rijkdommen ben ik niet in staat het hart van dat arme Joodsche kind te koooen". „Gij kunt eohter de hulp van anderen, die daartoe het vermogen bezitten, betalen" „Ik Ivgrijp u n u Sueankn Wie in Ba byion wai zooveel invloed op het meisje kuwien uitoefenen?" (Wordt vervolgd)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1931 | | pagina 3