-Jet Communisme in de Practijk
KAPITEIN KLAKKEBOS OP DE LEEUWENJACHT
MAANDAG 20 JULI 1930
(Nadruk verboden)
bjectieve mededeelingen en critische beschouwingen
MOEILIJKHEDEN STAPELEN ZICH OP
et gelukt-niet de productie in de basis-
istrieën, vooral niet in de kolenmijnen,
voeren tot het peil, waarop gerekend
bij het programma. Het Dongeibied
ongeveer twee derden leveren van
het moest, en met alle geschreeuw en
edstrijd, met stuklóonen en nieuwe me
en, waarover telkens weer veel lawaai
lt gemaakt, komt men geen stap ver-
Het spreekt vanzelf, dat het tekort aan
dstof de geheele industrie moet beïn-
van den winter wordt het weer
len, erger nog dan verleden jaar.
ibeid'ers zijn er noodig, men schreeuwt
De industrialisatie, alle prachtige
essen met machines bn technische ver-
ringen, het-bestaat slechts op het" pa-
der Sovjet-bladen. Het nèaktc feit is
te loochenen, dat men millioenen meer
idskrachten noodig heeft dan was be
nd, hetgeen zeggen wil, dat de z.g.
nisdie verbeteringen lang niet het be
nde effect hebben bereikt,
r er-zijn-geen arbeiders te vinden,
ieder die het maar eenigszins kan
ht weg van den handenarbeid om een
rkomen te zoeken in een of ander con-
erend baantje. En, hoewel men het
nauw. neemt met de vrijheid der ar-
is het toch wel al te bar en ook al
istbaar om de noodige krachten aan te
m uit geheel andere gebieden; de
't-Uni.e is, wat uitgestrektheid betreft,
werelddeel. Vandaar, dat men er meer
leer op tamboereert om de ontbreken-
rbeidskrachten te vinden op het plat-
1, waar zij uit de kolohozen gehaald
in worden.
r plannen bestonden allang, en wij we-
jeruimen tijd geleden reeds erop, dat
eteekent een ruwe uiteenrukking van
der boeren, voor zoover dat is
ebleven na de gedwongen collectivi-
De man wordt eenvoudig naar een
Bk gestuurd, dagen ver réizen, vrouw
nderen mogen in den kolchoz blijven
regeering heeft thans gunstige bepa-
n gemaakt voor deze „wegt rekkers",
loeten- hun aandeel in het kolchozbe-
n ontvangen al gaan zij elders
in." Hoe dit te rijmen valt met het
n in de kolchozen moeten d'e plaat
leiders maar uitmaken, de regec-
roorschriften laten zich daarover niet
)eze bepalingen waren echter noodig
•den, omdat de kolchozleden er geen
bij hadden in de industrie te gaan
»n bij de fantastische prijzen, die ze
voor voedsel moesten betalen, indien
ardoor hun loon in den kolchoz, dat
tura wordt uitbetaald, kwijtraakten.
pe van Stalin, om de menschen
hun eigen belang tot werken te bren-
•dt dus hier toegepast, of het düor-
aar is zal de toekomst leeren.
it bij de berekening van het aantal
ten. dat in den kolchoz gemist kan
n, wordt uitgegaan van de veronder-
g, dat de noodige landbouwmachines
schikking staan. Dit is echter in het
niet hel geyaU.niettegenstaande de
ering der laatste weken wórdt 6lechts
eer een derde der machines geleverd,
oodig zouden zijn en die machines
goeddeels niet compleet, dus vol-
n waardeloos,
lit men nu de menschen van het plat-
1 weg, dan kan straks de oogst niet
in binnengehaald, daar zulks toch
Indeels met handenarbeid zal moeten
ren,' Wat helpt het of machines ge-
t worden, wanneer, volgens de offi-
igegevens, driemaal zooveel landbouw-
Ines in reparatie zijn als volgens het
amma dit jaar bijgemaakt zoudën
1 is weer een „betoo.verde kring", zoo-
velen zijn in de Sovjet-huishouding,
einig industrie-producten, daardoor
arbeiders noodig op het platteland,
por te weinig in industrie, daar-
te weinig industrie-producten. Hoe zal
ivjet-regeering zich daaruit wringen'?
de Moskousche Izwestia van II Juli
leert prof. Samoilowitsch een artikel
den -tocht naar het Noordpoolgebied,
lan hij met eenige andere Russische
(poolyorschers deelneemt, terwijl d'e
onder leiding van dr. Eckener zal
1 vinden.
f. Samoilowitsch veronderstelt, dat de
(allereerst, zal gaan naar Nova-Zembla
kns-Jozefsland, waarbij men hoopt
j problemen op te lossen betreffende
inzen dier eilanden en het eiland San-
j waaromtrent reeds meer dan honderd
Itrijd gevoerd wordt, of het bestaat of
Voor de Russische léden der expeditie
i deel-van den tocht het belangrijkste,
in nog de Nautilus aan de Noordpool
ïffen, gelijk eerst het plan was, staat
niet: vast. Wel zal men trachten de
ter „Malygin" te ontmoeten, die op
een onderzoekingstocht in de Noordelijke
IJszee is, en zoo mogelijk post en passa
giers met het schip uitwisselen.
Gedurende den tocht, die 10 tot 12 dagen
zal duren, zullen voortdurend luchtstroo-
mingswaamemingen worden gedaan met
een aerosonde, die radio-telegrafisch en
automatisch de gegevens doorgeeft over
luchttemperatuur druk, vochtigheid, en de
richting en kracht van den wind. Daar de
ze apparaten ook onder het luchtschip zui
len hangen krijgt men zoodoende ook ge
gevens over de onderliggende luchtlagen.
Men zal ock gegevens verzamelen over
de beweging der ijsvelden en deze doorge
ven haar de schepen der K&rsker-expeditie,
die aan d<e mond van de Ob en de Jenissei
lading innemen.
Prof. Samoilowitsch zegt ten slotte, dat
Veel waarnemingen, vooral de fotografische,
afhangén van het weer. Als de zoo ge
vreesde Poolmist alles aan het oog onttrekt
kan er natuurlijk van dergelijke waamemin
gen geen sprake zijn.
BERNARD SHAW NAAR MOSKOU
Shaw heeft getelegrafeerd aan den
voorzitter der vereeniging van revolutio
naire schrijvers te Moskou, dat hij tus-
sohen 20 en 25 Juli daar denkt aan te ko
men. Hij wil den socialistïschen opbouw
leeren kennen.
BINNENLAND.
ONZE KOLEN IN FRANKRIJK
z HET PERCENTAGE
Uit Maastricht schrijft men aan het Han
delsblad:
Omtrent de vaststelling van het percen
tage van de beperking van den invoer zou,
naar men te bevoegder plaatse meende te
weten, pas Dinsdag te Parijs vergaderd wor
den, al zou de regeling merkwaardig ge
noeg reeds heden ingaah.
Niet uitgesloten mag men het misschien
achten, dat bij wijze van overgangsmaat
regel, om de beperking niet onmiddellijk al
te hard te doen aankomen, een percentage
van 12 pet. zou gelden, iets wat volgens som
mige berichten ten opzichte van den Bel
gischen steenkool-invoer reeds zou zijn toeT
gezegd. Voorts schijnt thans het plan te
bestaan, het definitieve percentage 20 en
niet 25'pet te doen worden.
Tenslotte nog d'e vraag, of men te Parijs
inderdaad voor het percentage der beper
king den gemiddelden invoer over de laat
ste drie jaar als basis zal nemen, dan wel
of men daar alsnog bereid zou zijn, wat
voor ons in elk geval een niet onbelangrijk
verschil zou uitmaken, den invoer van 1930
te aanvaarden. Dit laatste is nog. niet hee-
lemaal uitgesloten.
NEDERLAND EN BELGIE
VERKLARING VAN MIN. HIJMANS
Naar de Brusselsche correspondent van
het „Vad." meldt, verklaarde Min. Hijmans
Vrijdagmiddag in den Belgischen Senaat,
dat de betrekkingen met Nederland sedert
eenigua tijd aanzienlijk zijn verbeterd. De
atmosfeer, zeide de minister, is opgeklaard
en de verhoudingen zijn weer van vriend-
schappelijken aard geworden. Na de ver
werping door de Nederlandsche Staten-Ge-
neraal van het verdrag, dat zij met Jhr.
van Kamebeek hadden voorbereid, hebben
wij gemeend, dat het ongewenscht zou zijn
nieuwe officieele onderhandelingen te ope
nen alvorens zekerheid te hebben omtrent
het welslagen daarvan. Wel werd voor offi
cieuze contracten gezorgd. Deze hebben ons
toegelaten een heel eind vooruit te komen
en tal van aspecten van de Nederlandsch-
Belgische vraagstukken onder de oogen te
zien. De kwestie van het Kanaal Gent-Ter-
neuzen en van de nieuwe Zeesluis te Ter-
neuzen inbegrepen. Dank zij deze contrac
ten zijn ook heel wat misverstanden uit den
weg geruimd, wat ons toelaat de hoop te
koesteren dat wij binnen niet al te langen
tijd een overeenkomst zullen bereiken, wel
ke niet alleen in het belang is van onze
beide landen, óiaar van geheel Eurcpa
N.-C. S. V.
ZOMERCONFERENTIE i
TE NUNSPEET
Nunspeet, Vrijdag 17 Juli.
De vijfde en laatste conferentiedag werd
geopend door mej. J. H. S t e g e m a n, uit
Utrecht, waarna de voorzitter het woord
gaf aan Prof. Dr. W. «T. A a 1 d e r s, die tot
ons sprak over: „De boodschap der N.C.S.V.
de studentenwereld".
De woorden: „de boodschap der N.C.S.V.",
aldus spr., omvatten eigenlijk alles, wat ik
hedenmorgen te zeggen heb. Een boodschap
is niet als een postpaikket, maar iets, dat
persoonlijk wordt overgebracht. De bood
schap maakt ons solidair met hem, die ons
de boodschap geeft en met hen, aan wie wij
de boodschap brengen. Iedere N.C.S.V.-er is
drager van de boodschap, en heeft zich dien
tengevolge internationaal te oriënteeren,
daar alle groote bewegingen van dezen tijd
bovenpersoonlijk en internationaal zijn. Die
boodschap dient werkelijk te zijn en actueel,
zoo mogelijk nog werkelijker en actueeler dan
de werkelijkheid zelve. Men overwint de we
reld nu eenmaal niet met ideologie, maar
met levenskracht.
Spr. wil achtereenvolgens vier punten
nader toelichten: a. de bode, b. degene, van
wie de boodschap komt, c. degene, tot wien
zij zich richt, d. de boodschap zelf.
Sub a. De bode staat en valt met zijn
opdracht. Hy is wat hij is uitsluitend door
die opdracht. Wij allen zijn gebonden aan de
werkelijkheid. Wy zijn vruchtgebruikers van
en naamgevers aan datgene, wat wij bevin
den. Wij allen zijn boden, wy allen leven
gegeven goed. De ons gegeven kennis
is waard te worden bestudeerd en doorgege
ven. De boodschap wordt niet gemaakt, maar
ontvangen. Wy mogen die boodschap niet
verroemen maar slechts doorgeven. Deze
omstandigheid maakt ons aan de eene kant
bescheiden en ootmoedig, aan de andere kant,
geeft zy ons een stuk verantwoordelijkheids
besef. Wy" voelen ons gedrongen onze ge
waarwordingen in woorden uit te druk
ken: het woord is het communicatiemiddel bij
uitstek tusschen de menschen.
Van den boodschapper wordt gevraagd
zelfopoffering, objectiviteit om te ontvangen
datgene, wat zich aan ons opdringt. Eener-
zyds is het zeer gemakkelijk, naar God te
luisteren, anderzijds echter buitengewoon
moeilijk. Immers het doorgeven van Gods
boodschap eischt van den mensch volkomen
zelfovergave.
In de woorden: „onze boodschap" ligt een
geweldige pretentie, namelijk aeze, dat het
inderdaad God is, die tot ons gesproken
heeft en tot ons heeft gezegd: „geeft door!"
Alle diepe overtuiging is expansief en
agressief: een stroom moet zich doorgeven
on een beek vormen; zoo kan ook een waar
achtige geloofsovertuiging niet in zich zelf
besloten blijven, maar dient uitgedragen te
worden naar buiten.
In de boodschap is de boodschapper zelf
betrokken. Wat de boodschapper zegt te
gelooven, gelooft hy met hartstocht en ver
trouwen. Deze hartstocht en dit vertrouwen
drukt zich uit in de wijze, waarop de bood
schap gebracht wordt.
Sub b. Hij, van wien de boodschap komt, is
de levende God, die de impulsie geeft en de
bezieling om te getuigen. Het is niet juist,
in dit verband te spreken van het Goddelijke,
daar dit niet spreken en ons persoonlijk aan
grijpen kan. De mensch vindt het Goddelijke
uit, maar God vindt den mensch uit, en
geeft dien mensch te getuigen, wat" Hij zegt.
Jezus Christus is de persoonlijke openbaring
van God in onze wereld, onze wereld in zyn
etliisch-religieuse karakter, d.w.z.
directe verhouding tot God,
boodschappers zijn, daar zy, hoewel door
drongen van hun plicht de boodschap uit te
dragen, niet in staat zyn het hart van den
hoorder te treffen. Zy zijn als brandstof-
handelaars, die hun waar in den zomer aan
bieden, wanneer er geen vraag naar" is. Het
is daarom de taak van de waarachtige apolo
getiek, van hart tot hart te spreken met hem
tot wien zy zich richt. Het is voor den bood
schapper van 't grootste belang, de taal van
zijn tijd te spreken. Paulus, Augustinus, alle
groote predikers, hebben dit verstaan. De
liefde voegt zich ten slotte naar haar voor
werp, om het te vinden.
Het karakter van onzen tijd is chaotisch.
Maar zy is tevens tot werkelijkheidszin,
daar zij zich niet meer vangen laat door
formules en phraseologie. De mensch van
heden is doordrongen van de wereld om zich
heen. In haar tracht hy zich in te passen.
Zoo maakt Kink egard onderscheid tusschen
(len existentioneelen en den contemplatieven
mensch. Thans beseft men het: „in' die Welt
geworfen zu sein" (Heidegger). Een conse
quentie. hiervan is het ontwakende kosmische
en metaphysisehe, sociale en religieuse besef,
Chaotisch is onze tijd. Iemand als Dosto-
jewski kan men zelfs titanisch noemen. De
mensch voelt het »,in die Welt geworfen zu
sein". En nu komt het evangelie tot dien
mensch en roept hem tot de orde, tot de
hoqge werkelijkheid van God, die den mensch
zijlij plaats wijst in deze verwarde wereld.
Het evangelie bewijst zich zelf, het wordt
niet bewezen.
Sub d. De eigenlijke boodschap, is geen
vinding, geen formule. Zij laat zich niet in
woorden vatten. En toch is het noodig de
boodschap in woorden uit te drukken. Dit is
niet alleen noodig voor den boodschapper
zelf, om rust voor zijn innerlijk te vinden,
maar ook om vrede te brengen in de cha
otische verwarring in het hart van hem, tot
wien zich de boodschap richt. De essentie van
de boodschap, die de Christen student aan
rijn medebroeder te brengen heeft is de be-
lyding van Jezus -Christus als onzen Heiland
en Heer. Dit is het eenige verlossende woord,
dat hy spreken kan tot deze ontwrichte
wereld.
Aan het slot zijner rede behandelt spr. de
doelstelling der N.C.S.V. Deze was vóór 25
,jaar als volgt: het vestigen van een compro
mis tusschen de belijdenis der Kerk en de
vastheid des tyds. Een zuiver theoretische
(formuleering dus, die het Christendom be
schouwde van uit de lijn der historische ont-
'wikkeling. De doelstelling van thans echter
richt zich op het zoeken naar de zin van de
werkelijkheid en op de praktijk van het leven
De boodschap der N.C.S.V. dient vóór alles
direct te zyn, een boodschap, die datgene
waarnaar allen uitzien, brengt en hen in
laatste instantie verbindt met God.
Het avondreferaat werd gehouden- door Dr.
H. C. Rutgers, van Driebergen, die tot
ons sprak over „Trouw".
Waarom juist dit referaat aan het einde
vnn de conferentie? vraagt spr. Omdat het
een goede afsluiting vormt van deze confe
rentie Door haar liep immers een dubbele
lijn:/ aan de eene kant het zich gebonden
weten aan God, de ootmoedige houding van
den Christen tegenover God; aan de andere
kant' de juiste houding, die het Christendoni
tegenover hen, die haar aanvallen heeft in
te nemen, de wyze, waarop zy zich te ver
dedigen heeft.
Elke Christen heeft op aarde een taak te
vervullen. En het vervullen van die taak
eischt ttouw. Met trouw is de geheele per
soonlijkheid gemoeid; zonder verhouding van
persoonlijke betrokkenheid bestaat er geen
trouy/. Trouw onderstelt in de tweede plaats
overgave aan menschen, die wy als normatief
voor. ons leven zien. Zonder normen is trouw
dus niet denkbaar. En voorts is trouw onlos
makelijk met standvastigheid verbonden,
events reen wil om standvastig zyn positie
te handhaven"' ten opzichte van dien mensch,
die pien als normatief beschouwt. In hoogste
instantie, is trouw de overgave aan God. Wie
zijn j zijn leven bewust aan God heeft overgegeven
0 tevens in zal ervaren, dat het beter is, zijn leven te
kosmisch en metaphysisch opzicht: God raakt verliezen dan het te handhaven. Trouw is de
diepste innerlijk en maakt ons vrucht van eén bewuste wilsdaad.
1 Belangrijker echter dan een formeele be-
OORLOGSMONUMENT TE WEERT
Dezer dagen vertoefden te Weert Belgi
sche en Duitsche autoriteiten in verband
met de oprichting van een gedenkteeken
voor de aldaar overleden uitgewekenen
tijdens en na den oorlog en omgekomenen
bi; de groote ontploffingen in Hamont in
November 191S.
Overeengekomen werd. dat in een der
beidé bloemtuintjes voor de R.K. Bcgraat-
tot. nieuwe menschen; Jezus Christus is dus
niet alleen ons voorbeeld, onze vriend, maar
ook onze verzoener en verlos-ser, de kracht en
de wysheicl Gods. Uitdrukkelijk wil spr. het
zeggen: Jezus Christus, niet het Christen
dom. Immers er is in het Chrstendom veel,
wat bepaald anti-Christelyk is. Evenmin als
Jezus Christus en Christendom elkaar dek
ken, zoo ook geestdrift en Heilige Geest
niet: Geest in het doorgeven van de bood
schap is slechts dan op haar plaats, wanneer
zij op den Heiligen Geest is geïnspireerd.
De boodschapper dient zich wel is waar in
te stellen op hem, aan wien hy de boodschap
brengt, maar dan toch zoo, dat hy niet rede
neert van uit het standpunt van zijn tegen
stander. Hoe waardevol de apologetiek ook
is, zy mag zich niet richten op de stof en
het wat, slechts op het hoe? en het waarom?
God bouleverseert tenslotte hem, tot wien Hy
zyn boodschap richt.
Sub c. Hy, tot wien de boodschap is ge
richt, is de student. De student is iemand
anders dan de niet-student. De student im
mers heeft de bijzondere positie in eersten
aanleg de wetenschap te mogen beoefenen.
Hy staat daarom in zeker opzicht buiten de
maatschappij. En daarom zal een boodschap
tot de studentenwereld nog iets anders zijn
dan een boodschap tot niet-studenten. Vóór
alles echter dient de boodschap tot studenten
actueel te zyn. Men zal zóó dienen te spre
ken, dat de hoorder zich in zijn diepste
innerlijk aangegrepen voelt. Het is vaak
tragisch te zien, hoeveel menschen slechte
plaats zal worden opgericht een monument
voor de Belgen en een voor'de Duitschers
in het andere tuintje.
schouwing van wat trouw is, is haar inhoud.
Trouw zijn beteekent zich .bewust en geheel
ovcfrgeven aan God. Er is op deze conferentie
pe sproken over Pascal en over John Mott.
Zy; leefden in verschillende tyden en omstan
digheden, maar zy hadden dit gemeen, dat zy
trouw waren.
Die overgave aan God vordert gehoorzaam
heid. Een Christen kan niet slechts hoorder
zijn. Hij moet daden kunnen verrichten. Het
Evangelie zegt harde waarheden tot hem,
dié slechts passief Christen wil zijn. Eerst
een Christen, die niet alleen luistert, maar
ook doet, is trouw. Tegenover elk sociaal
vraagstuk op zich zelf zal de Christen be
wust zyn houding te bepalen hebben.
Niet slechts in de verhouding tusschen God
eh mensch, maar ook in de verhouding van
mensch tot mensch speelt trouw de voor
naamste rol. Zonder trouw is b.v. geen goed
huwelijk denkbaar. Niet voor niets kent onze
tijd het woord „trouwen". Ook in de verhou
ding tot onzen mcdemensch zijn wy echter
yaak zeer ver verwyderd van het offer ei
van het dienen.
Bij den ban vang werd het gezegd: trouw i;
"de bewuste wilsövergave aan God. Maar hoe
dikwijls schieten wy Christenen in onze hou
ding tegenover God tekort! Gelukkig daarom,
dat er een bekeering bestaat. En daarmede
zijft wy, aldus spr.,"weer terug gekomen tot
diet begin van deze conferentie, de eerste
avond, welke gewijd werd aan het onder
werp: „Bekeering".
Nadat deze laatste conferentiedag geslo
ten was door een korten liturgischen dienst,
waarvoor een apart programma was samen
gesteld, werd het resteerende deel van den
avond op grootscbe wyze besloten door een
vroolyk kampvuur.
't Is weer de tijd van Zendingsfeesten en
Zendingsdagen. Er zijn er al heel wat ge
houden en er staan er ook nog heel wat op
't programma.
Heerlijk op izoo'n dag, als 't kan in Gods
Vrije en schoone natuur, saam te komen,
om dan vooral te gedenken aan de broeders
en zusters op verre en vaak eenzame pos
ten, en aan de millioenen, die nog niet we
ten of niet weten willen van den eenigen
Naam. die onder den hemel gegeven is om
zalig te worden.
In een van zijn vele geschriften teekende
Dr. Kuyper Sr. echter eens een mevrouw,
die veel voelde en ook veel deed voor 't
zieleheil der arme zwarten en bruinen, die
ze nooit, gezien had, maarnooit er aan
dacht, dat ook 't dienstmeisje, waarmee ze
heel den dog omging, 'n onsterfelijke ziel
had te verliezen.
We dachten aan deze rake opmerking,
die wij allen wel ter harte mogen nemen,
bij 't lezen van een artikeltje van Dr. J. van
Lonkhuyzen in de „Zeeuwsche Kerkbode"
onder bovenstaand opschrift.
Daar ligt een man hier voor mijn deur
op straat zoo schrijft hij Die man
moet met enkele helpers een nieuwe straat
leggen. Op zijn Hollandsch. Allemaal klin
kers. En heeft in de jaren al duizenden en
duizenden klinkers gelegd.
Ik zeg tegen dien man: „Je doet je werk
op de goede manier, man; je doet het op de
knieën".
De man begrijpt niet wat ik bedoel en zegt
op z'n Zeeuwsch: „Ja. maar ik wordt er
zoo stief van, mijnheer".
„Man, wat je op de knieën doet, dat do.
je goed en daar wordt je niet slechter var
Dat is de weg naar den hemel. Bidt je we
eens?"
Nu begrijpt hij. „Niet veel mijnheer*
Daar is iets in den ernstigen, meewaardigen
blik, waarmee de flinke werkman mij aan
kijkt. dat mij treft
„Ga je wel eens naar de kerk?" vraag ik.
„Ik ben modern, mijnheer. Toen de mo
derne Ds. H. hier nog was gine ik wel eens,
"e was een redenaar, dat beloof ik U".
„Leerde die je ook den weg naar den he
mel?" vroeg ik.
„Dat weet ik zoo niet mijnheer. Maar ik
kan al bijverre niet nakomen, wat die mo
derne dominee me voorhield waarom zal
ik het dan nog zwaarder zoeken?"
„Man, we moeten onzen plicht doen;
maar als wij het met het nakomen moes
ten verdienen, dan kwam er geen één in
den hemel. Heb je wel eens dit gehoord:
Geloof in den Heere Jezus Christus en gij
zult zalig worden. Zalig worden uit ge
nade!"
De man kijkt me aan met oogen van niet
begrijpen. De klanken heeft hij wel eens
gehoord, zoo het schijnt, maar hij weet niet
wat ze beteekenen.
„Zoek je Bijbel op. Ik eie je wel eens
weer".
Een paar dagen later passeer ik hem
weer in de straat. Hij is zeer vriendelijk,
staat op om me door te laten.
Na groet en inleiding begin ik weer:
„Pinksterenmorgen, man! Weet je wel wat
dat'js?"
Hij weet het blijkbaar niet..
.JDat we een nieuw hart moeten hebben,
man, en Gods Geest wil het geven".
De roodharige opperman blijft er ook bij
staan en nog een paar andere helpers.
„Ga jij wel eens naar de kerk?" vraag ik
den opperman.
„Ikke? Nooit! De kerk geef me niks". „Z«
maken je zoo. mijnheer", zoo vervolgt hij.
„Ik verdien f 13.25 in de week, hier hij de
gemeentewerken, en daar motten we nou
roet-zin elven van leven, ikke en de vrouw
en negen kinders. Dat kun je niet, ze make
zoo,- mijnheer".
De anderen schijnen daar wel mee in te
stemmen. Ze leizen blijkbaar S.D.A.P.-pro-
paganda-lectuur.
„Dat moest beter, man, maar eeuwig ar
moede lijden is nog erger".
De metselaar, de man op de knieën, kijkt
naar me op. en .zegt, terwijl de opperman
om zand of sfeenen gaat, uitleggend, half
verschoQnend: „Hij is communist, de erg
ste van de stad. Geen opvoeding. Ontevre
den. Maar het k&n ook niet".
Mijn buurman, de vrijzinnige burgemees
tér, komt voorbij. Op zijn gewonen Joviale®
toon roept hij bij bet voorbijgaan. „Prach
tig weer, dominee! Dat is nu het echte va®
het Pinksterfeest, zoo'n mooi weertje".
„Burgemeester, het is-mooi als het er bf
komt. maar het echte van het Pinksterfeest
zit van binnen, een nieuw hart dat de bur
gemeester,-de -dominee, de metselaar, dé
opperlui en wij allen noodic hebben".
Met een half schertsend: „Ja. ik ben ook
nog niet volmaakt!" druipt de burgemees
ter af.
Komt voorbij een mijnheer, die ook blijft
staan. Ik zeg tegen hem: „Ik vraag aan
deze mannen of ze wel eens naar de kerk
gaan, toch een goed ding, nietwaar?"
De mijnheer blijkt wat philosopisch aan
gelegd en hij kent mp als dominee: „Ja ziet
u. daar zou nog heel wat over te zeggen
zijn. ziet u. dat is maar niet zoo met een
paar wonrdën gedaan, maarja.... u
hebt selijk. het kan wel een goed ding zijn".
En de heer maakt zich uit de voeten.
Ik vraag den man op de knieën: „Wié
is dat?"
„Dat is een van onze moderne ouderlin*
gen".
Tegelijk komt een lang, deftig bejaard
heer voorhij. Kijkt met verwondering en uit
de hoogte neeq op mij. staande tueschen
die mannen. Slaat, naar de regels der kunst,
met de middelsté vinger de asch van de si
gaar. die hij tusschen wijsvinger en duim
houdt, en gaaf door! Blijkbaar een liberaal
van den ouden stemnel, een man van de
„verlichting", die mij voor een „domper"*
of nachtlicht houdt.
Ik vraag den man op de knieëri: „En wie
is dat?"
„Ook een van de -moderne ouderlingen",
antwoordt hij.
Arme zielen, zoo aan zich zelf overgela
ten. En zoo geleid. Ach. al die huizen hier
rondom, het is bijna alles modern!
Wacht, ik zal me neerzetten en schrijven:
„Uitgever M. te D. zend me een 100 trak
taten". Ik denk na. Doe ik zóó met de Ja
vanen? Enkel een traetaatje sturen? En
doen we zoo met de Chineezen en Afrika
nen en Indiërs? Immers neen, we zenden
mannen, die hen niet maar enkel in 't voor-
hijgaan, maar ordelijk en systematisch en
ter gelegener tijd' opdoeken en met hen
spreken en hun vertrouwen winnen. En lot
Christus zoeken te leiden.
Heere, geef mii zulk een Zendeling voor
die mannen, die, als deze eene. hier let
terlijk ligt op-ziin-knieën-voor mijn deur,
-hetzij hootr of laagr toch arm in- geestelijk
opzicht! Wier nood roent om hulp. In herfst
en winter en lente heb ik geen één avond
vrij, moet ik kerkeraadsvergadering hou
den. huisbezoek doen. catechisatie houden,
spreken: geef, Heer. Zendelingen voor .Ta-
va. en China, en Afrika maar ook voor
die mannen, die daar voor onze deur lig
gen en die blijkbaar geheel onkundig zijn
van de eerste beginselen van den weg der
zaligheid!
31. 't Was wel niet erg beleefd van dien
•agent, maar er stonden menschenlevens op
het spel en er was dus geen tijd voor praat
jes. Een, twee, drie, werd er een stevig touw
aan de balonnetjes geknoopt en vlak naast
de zuil opgelaten. Kapitein Klakkebos haalde
het touw met de kolf van zijn geweer naar
zich toe en maakte het vast.
FEUILLETON
STER VAN HALALAT
erhaal uit den tijd der Babylonische
ballingschap
(30.
'E INHOUD VOOR NIEUWE LEZERS
illam. zoon van Zerufobabfrl, dlo een tijd
In Babel vertoefde, braoh-t een bezoek
>t land der vaderen.
zijn tocht door Bethlehem maakte hij
met üaddis en diens zuster Respha, die
Sn met hem mee te trekken naar Baby-
knr hun riike oom moest wonen.
bylon stierf Mosollam echter,
uster den tocht naar t
moesten voortzetten.
II ln
broedci
allee:
tikken hui
om Abi
de ont-
n glorig
tabel éér
Ze
>rmallge koninklijke
Ablnoi
nakomell
familie
elük k-
hun eelill.
rtelijk
lerdochtig als rijk.
pel duidelijk
Zerubbi
llce fom-ll.. éP
kracht
)ëm een proces, dat hij voor üc
>lks had gebracht, door ingrijpen
schoone meisjes en vrouwen was Baby-
p gevaarlijke stad. Ook Tavat. de geliefd,'
jchirainu. was door de handlangers van
Ut-m-overste van koning Nabunalild ont-
I Nadat deze jongeling echter Respbo
et had. was zijn hart ontvlamd in eet
{liefde voor het Joodsche meisje. Zij ech
Imlnde ln stilte Harmazo. broeder var
sm, een der pages van het koninklijk
HOOFDSTUK XIX.
De tooverdrank
Sukka;]' liet zich de sandalen door een
der slaven aanbindien, toen Geron binnen-
trad.
„Geron, is d.e Jood er?"
„Nog niet hoor. 't'Is zoo laat nog niet."
„Ga dan naar Achiramiu en zeg hem, dat
ik klaar ben; spoor hem eveneens tot haast
an."
Enkel e oogenblïkken later rol de een rij li
'ersterd wagentje, met prachtige paarden
bespannen, uit de poort van het paleis des
stadhouders en langs de straten naar bui
ten.
Niet lang daarna naderde Gaddde het
zelfde huis. Geron ontving hean en dealde
den Jood mede, dat de beide jonge man
nen genoodzaakt waren voor een oogen-
blik de wonömg te verlaten, wijl zij bij een
vriend des stadhouders verwacht werdien.
In hun plaats wülde de dochter des huizes
hom echter gaarne ontvangen, het a.16 een
groote eer beschouwende kennis te mogen
maken met den vriend haars broedens. Spoe
dig zouden Sukkal en Achiramu terug
keeren.
Gadidis wilde eenst weigeren, maar Ge
ron noodiigde hem zoo vriendelijk uit bin
nen te 'komen, dat hij eindelijk besloot hier
een oogenhliik te wachten.
Gaddis wa6 reeds meermalen in het paleis
geweest.. Maar toch immer zag hij met
zichtbaar welgevallen her en derwoarts in
<le prachtige zaaL De dochter van den stad
houder liet lang op zidh wachten; eanuMijk
a vend een gordijn op zij geschoven en een
tenger, sierlijk gekleed meisje verwelkomde
•dien bezoeker. Wie haar echter van nabij
gadeeJloeg, bemerkte heel goed, dat booze
hairtetoohten hom stomped op heur gelaat
hadden gediruikt. En zooals zij was, zoo
waren do meeste meisjes uit het groote
Babyion. Deze kinderen eener wellustige
stad waren niet ten onrechte zeer berucht'
Gaddis was verlegen. Maar Amat-Sala,
die met iedereen wist om te gaan, had hem
spoedig van die blooheid genezen door over
de meest aliledaagsohe zaken te spreken:
het weer, het heerlijke jaargetijde enz. Zoo
vroeg zij ook al spoedig 6ohijnbaar met
veel deelneming na air zijtn zuster en
oom. En Gaddis, door haar vriendelijke,
beflangstedHonde woorden mededeelzaam ge
worden, gaf, zonder dat hij dit begreep, op
de vragen, welke zij ongemerkt deed, elk
geweneóht antwoord. Ja, toon hij eindelijk
verhaalde, hoe boos zijn oom op de Oudsten
en vooral op Zerubbobed was, schitterden
haa.r oogen van blijdschap.
Sukkal en dé Sipparaner kwamen nog
altijd niet terug.
Door woord en blEk poogde Amat-Sula in
het hart \an eten ormoozelon jongen man
gevoelens te wekken, welke hem tot haar
gewillig werktuig zouden maken. Toen de
twee vrienden eundeMjk naar het paleis te
ruggekeerd waren, begrepen zij spoedig, dat
het meisje alles van 'den Jood kon gedaan
krijgen.
Gadidis was vertrokken en Amat-SuJa
tllians alleen met fyaax broeder.
„Gij zult tevreden óver mij zijn", zei de
zuster met een zegevierend lachje op het
gelaat, „als gij verneemt, wat ik van dien
ormoozelen knaap vernam. In mijn hand
houd ik allle draden yen het net, dat wij
over het hoofd der schoone Jodin zullen
werpen".
Beiidcn beaeaidBléagdan goruiimen tijd en
tevreden verliet Shkkail zijn zuster.
Dfji volgenden dag reeds kwam de zoon
van. den goulvenneür bij" den koopman en
wist bnhenidig het gesprek te brengen op
<te aangelegenheid, welke thans den Jood
zoo zeer ter harte;ging.
-„Ik bied ai de hulp mijns vaders aan",
sprak Sukkal.
„Wij, Joden, helden onze eigen recht
spraak. Uw vader zal het oordeel der Oud
sten niet kunnen vernietigen. En aJ kon hij
dit van Nabunahtd gedaan krijgen, in de
oogen'dar Joden is de zaak beslecht. Vloek
daarom over Zprubbabel."
„Gij haat (lezen man?"
„De haat tegen hem is reeds een erfenis
uit vroegere jaren; maar ik ben machteloos
tegen dien veel vermogenden vorst".
„Heb geduld! Oo(k tegen hem bezit de
stadhouder wapenen, welke hem smartelij
ke wonden kunnen toebrengen. Ik ben be
reid vader te verzoeken, bij" té staan".
Een straal von hoop "vërthelderde het oog
van den ouden vraakzuohtigen man.
„AlÜeon in éón zaak", veanolgde Sukkal,
„weneóh ik dat gij ons halpt: Achiramu, de
Sipparaner, due deetijde de dochter uwe
broeder uit Tamarithe klauwen redde, lijdt
ter oorzaike eenr ongelukkige neiging tot
het schoone kómd".
Vragend blikte de Jood den eprekeT aan.
Deze ging vertier: „Adhdramu wordt se
dert het laatst van het vorige jaar door
het ongeluk vervolgd, waarom iik innig me
delijden met hem heb. Kunt gij, door zijn
verlangens te steunen, hem weer gelukkig
de dochter
maken, doe het dan!"
„Wat begeert Adhanamu
mijns brokers?"
„Hij wiil haar liefde".
„Dan moet hij haar vragen; wat kan Abi-
noëm doen?"
„Maar iandien Respha bereid ware hem te
volgen, zoudt gij uw toestemming geven?"
„O, zoon des stadhouders, verlang dui
zend andere zaken van Abimoëm, verlang
zijn ziel, maar dit verlang dit niet! De
zon in Abinoëms leven was ondergegaan,
nu ging zij in dit meisje weder op. Zal iik
zelf dat lieve kind van mij verwijderen?"
„Moet ik hier vruchteloos geweest zijn?
De stadhouder zal zulks niet vergeten I"
De oude kon tot geen besluit komen.
Maar Sukkal liet niets onbeproefd. „In
minder dan een maand zal ZeiubbabeJ ver
nederd zijn. Is u dat niets waard?"
„Spreek met uw vader! Abinoera zal niet
tegen Achiramu zijn".
Sukkaü verliet tevreden het huis van den
koopman.
Achiramu was opgewonden van blijd-
sohap, toen SukkaJ hem verhaakte wat er
gebeurd was. Van toen af kwam hij bijna
«Lken dag in het buis van den Jood. Maar
Respha was ongenaakbaar. Zij vermeed
zooveel mogelijk Achiramu te sten. En
kon zij hem niet ontwijken, den gaf zij ter
nauwernood op zijn vele vragen eenig ant
woord. Wat hielp hem nu de toestemming
van den oom?
Treurig keerde hij op zekeren dag naar
het paleis van den gouverneur terug. An
dermaal wend hij door zwaarmoedigheid
geplaagd. Wanhopig wierp hij rich op een
da van en zong hafl'Mid een couplet van het
raelandhoHEche P .byflonöecihe liedje;
32. Terwijl beneden het touw aan een der
groote fonteinen vastgemaakt wend, sneed
kapitein Klakkebos drie stevige lussen, en
even later gleden de drie luchthelden met een
vaart van nul-komma-zeven langs de lijn
naar omlaag. Tjongejonge wat ging dat! Da
rook vloog er af!
(Wordt Woensdag vervolgd.)
Ik heb geloopen, ben vermoeid;
'k Liep, en el; mijn voet doet pijn.
Ik was dag in, dag u-it, geschoeid.
Maar 't dool moet ver nog zijn.
Bij de laatste woonden werd het voor
hangsel op zij geschoven en Susatvka rva-
dierde don ongelukkigen jongeling.
„Dat is een raar lied in den mond eens
vertoefden", begon zij.
„Susaraka, in dot lied lag mijn hart!"
„Waarom zooveel verdriet? Hoop, mijn
vriend!"
„Hoop? Ik heb geen hoop meer!"
„Wanhopig dus! Waarom? Is Respha on-
wfKMcr?"
„Gij kent de Jodin niet. Zij is heel goed.
heel vriendelijk jégene mij. maar haar re-
iaat doet mij wanhopen. Het is de donker
heid van den nacht, die uit haar oogen
epoeekt. Geen morgenrood: geen hoop!"
„Dat Joodsche meisje schijnt een zonder-
■Mn? wezen te zijn. Geon enkete dochter Ba
be* zou koud en onverachalhg blijven MJ
zudk een liefdegloed. Maar waarom den te
vertwijfelen
..Met aJ mijn rijkdommen ben ik niet in
staat het hart van dat arme Joodsche kind
te koooen".
„Gij kunt eohter de hulp van anderen, die
daartoe het vermogen bezitten, betalen"
„Ik Ivgrijp u n u Sueankn Wie in Ba
byion wai zooveel invloed op het meisje
kuwien uitoefenen?"
(Wordt vervolgd)