DAMRUBRIEK. Üi M Hi Mf II m m m Ü®j Plf' 'mgf "III'jm rn i I fcsr $4 Vf. a n a 1 Üi ga M a1# mjjf NIEUWE LEIDSCHE COURANT VERLANGEN 224 O rtedacteur: W. HOEKSTRA, Tulpeboomstraat 6, Den Haag. Alle inzendingen betreffende deze rubriek te zenden aan bovenstaand adres. Voor alle vraagstukken geldt: ,,WIT BEGINT EN WINT". Oplossingen worden binnen 8 dagen ingewacht en over 14 dagen met de namen der oplossers gepubliceerd speelt dan natuurlijk niet onmiddellijk 4237, daar zwart dan 2530 en 1420 laat volgen, doch eerst 24—20 3430 enz. en daarna 4237) 29. 2420 (Dit moet wel. Wit krijgt gebrek aan goede zetten. Bo vendien kan hij thans een tegenaanval beproeven), 29. 15X24 30. 34—30 25X34 31. 39X10 4X15 32. 4140 G—11. (Het begin van den beslisscnden aanval!1 33. 40—34 11—17 34. 34—30 17—22 35. 38—32 (1 haast de beslissing) 35. 2227 3G. 32X21 i1 43—38 26—31 38. 37X2G 36—41 39. 42—37 41. 48X39 1822 41. 3934 38. Deze zet is noodzake* lijk om wit te verhinderen na 2732 mot schijf 26 door te loopen). 42. 3429 (verhindert 812; deze zet is echter nog niet noodig), 42. 27—321 43. 2G21 812 (Juist op tijd!) 44. 4540 1318 (wit haalt er uit wat er in zit. Op 3237 volgde 33—28) 45. 29—24 9—14 46. 40—34 32—37 47. 33—29 (Dreigt 24—20 en 34—29) 47. 14—19 4S. 24X13 ÏSX-O 49. 29—23 37—41 50. 30-2-4 41—46! CORRESPONDENTIE. Jac. Koedoot, Capclle a. d. IJsscl. Mijn hartelijke gelukwcnschcn niet Uw voorgenomen huwelijk. W. Verkade, Maasdijk. Graag geloof ik, dat U te vlug gelezen hebt, daartegen i.s geen bezwaar, maar U hebt het te vlug geschreven! Overigens ben ik zeer verheugd dat deze rubriek zoo goed door U wordt gevolgd. „N.N." De club „D.S.T.O." speelt op Maandag in liet „Odd Fellowlniis", Keizersgracht 428. PROBLEMISTENWEDSTRIJD Door de directie van Haarlem's Dagblad is een problemistenwedstrijd uitgeschreven. Do directie heeft een bedrag van f 100 uitgeloofd aan prijzen. Wodstrijdvoorwaarden kunnen worden aangevraagd bij J. W. van Dartelen, Raadhuisstraat 1, Heemstede. PARTIJ Tot hiertoe zullen wij de partij overnemen. Het verloop was dat zwart de partij won. In verband met een vraag van een onzer lezers, betreffende do 34—29 opening, vonden wij in Damspel" een partij om liet kampioenschap van Ne derland 1927 tusschcn P. J. van Dartelen (wit) en W. C. J. Polman. Analyse van Mr. Polman. 1. 34—29 19—23 2. 32—28 (of 39—34, dut o.a. door Fabre veel wordt gespeeld). 2. 23X32 3. 37X28 1419 4. 42—37 10—14 5. 47—42 (op 37—32 kan bijv. volgen 510 41—37 16—21 31—26 21—27 32X21 18—23 5—10 6. 37—32 16—21 (Deze zet is van Dammc af komstig). 7. 31—26 19—23 8. 28X19 14X34 9. 40X29 (of 39X30 20—25 36—31 25X34 40X29 11—16 en de opsluiting is voor zwart niet nadcclig wegens witte stuk op 29), 9. 21-27! 10. 32X21 11-16 11. Stand na 10 zetten. ml li ml m fet M TT53 41—37 (In oen partij Van Dartelen—Dammc ge schiedde 35—30 16. 27 30—25 10-14 33—28 7—11 39—33 17 22 2S 17 11X22 41-39 13—10 50-14 1—7 44—40? 19-24! en wit moet steeds een stuk vc fccnl Kr dreigt ui. 22—28 benevens 27—32 gevolgd door 14—19 enz.) 16X27 12. 46-41 (op 37—32 speelt zwart natuurlijk 1722 en 22—28 met oenig deel. 33—28 kan niet wegens 27—82' cn 18—22 met schijfwinst. Ook 35- 30 uf 45—40 is niet mogelijk wegens 27 -31 cn 18—22. Wit speelde 46—41 omdat 2731 en 18—23 dreigt met groot voordeel voor zv Het beste lijkt nog 37—31, ofschoon ook dun z< hot betere spel heeft. Tengevolge van wit's 11de» zet bevindt hij zich in groote moeilijkheden. Toch zal straks blijken dat wit een weerlegging heeft 12. 6—11 13, ti 41) .'7 .111 14. 36X27 18—23 15. 29X18 13X31 16. .17 42 (Een zwakke zet. Natuurlijk niag wit niel 41 36 spelen wegens 11 -16 17—21 enz. Wit heeft echter een uitstekende voortzetting in 26—21 17X26 41 36) 10. 31 36 17. 41 37 11 16 (Wit be vindt zich thans in een netelige positie. Zijn lin kervleugel is uiterst zwak on tot werkeloosheid ge doomd. Bovendien dreigt zwart naar dam door tc broken o.i. slaat wil thans verloren). 18.-4.' 28 17 'I lil 17 12 .'I 20 X. .30 20 25 (zwart wacht v«»-r den b-«lissenden aanval op wit's linkervleugel 1:.U ge-', hikn uoin- nt Hl 21. .30 24 lü 14 22.541 44 8 4 23 28 2.3 M >i; ;'4 30 34 (op.16 21 volgt nu 18 I3x2i .'l r> 14 X23 34 .lil enz.) 21. 2 8 25. 4' J9 i.1 18 id. 23 12 7\I8 27. 4:i 44 (wit blijfl ze-..- suelen wl de l*»«tr .cUek; 18 22 wordt nu V. rl.il,derd; 27 -3 >U IT. 1 H (26 31 ge I Tolgd door "O- II toil nog steeds overijld zijn; wit j PARTIJSLAGZET VAN EM. BRIER, SOTTEVILLE. Vraagstuk no. 391 Zwart: 3, 8, 11, 13, 18, 19, 21, 23, 36 Wit: 28—30, 32—34, 37, 38, 48 De witspeler besliste de partij als volgt: Wit: Zwart: 1. 37—31 2. 29—24 3. 28X19 4. 4S—42 5. 42X2 6. 2X47! 36X27 19X39 39X37 13X38 33X42 Een radicale oplossing. EEN AARDIGE SLAGWENDING Vraagstuk no. 392 NfiH m 'Jm m m Zwart: 3, 8—10, 12—14, 18. 20. 25, 26. 27, 30 W it: 23, 28, 20, 34, 36—40 44. 45, 47, 48 Dit vraagstuk vonden wij gepubliceerd in het .Nieuwsblad van het Noorden" cn vonden het een plaatsje in deze rubriek zeker waurd. Wit wint oen schijf of de partij. Oplossing. Wit: Zwart: 1. 20-21! 20X29 Op 30—19 volgt 39—33, 33X3! 2. 37—31 26X37 3. 38—33 29X38 4. 28—22! 18X29 5. 22X35! WAT FABRE TE LAAT ZAG In den wedstrijd om lvet wercld-kampiofenschap td Parijs, kreeg Fabre met wit deze positie tegen Du- mont. ei es m m mm m mm fpj Zwart: 3, 6, 8, 12, 14, 15, 16, 17, 19, 21, 24, 29 Wit: 25, 26. 28, 31,32, 35, 36, 38, 39, 45, 48, 49 Fabro speelde 4S—12, doch toonde later aan dat do volgende voortzetting winst zou gegeven hebben. 1. 32—27 2. 28—22 3. 35—30 4. 20—21 5. 31X21 Zwart: 21X34 17X28 24X35 16X27 Inderdaad beter, doch iels te laat gezien! ONS LAAND Waor dc Lauwerzee roest Waor do Wadde soest Wuor do Doldcr broest Ilei, dat 's 'n laandl Waor do klaiplougc gaait Waor de boukwanidc staait Waor dc dophaide waait. Hei, dat 's 'n laand! Dut is Grönnegerlaand! Waor 't op kweldcrgras dookt, Waor 't uut kaolkovens smookt, Waor 't vnn veenbranden rookt .Tong, dat 's 'n lannd! Waor do nieverheid gruit Waor de handel bluit Waor 't haart veur oprechtheid gl'uit, Jong, dat 's 'n laand! Dat is Grönncgerlaandl En daor woont jou 't zo goud Daor zit icsder icn 't bloud Daor zit gaold ion 't gemoud, Dat 's ons laandl Daor wordt zwougd cn wordt zwait Maor daor klinkt ook 'n laid Dat van lust cn leven nog wait Dut 'b ons laand, dat 's ons laandl Dat is Grönnegerlaandl En daor klinkt nog ain taol Zoo blinkend as staol Zoo vast us 'en paol Dat 's ons laand Veur dat huind cn dei taol Hoera den, drcimaol. Hoera veur dat laand cn dei taol. Hoera, her mien hunndl Ain hannd veur dei taol. Ain hannd vfcur dat laand En mien haart veur die taol cn dat laand, Veur nilcn mooie, ons mooie Grönneger laand. G'cert Tela Pzn. in do „Volkskrant", DIE MIJ OORDEELT "Want ik ben mljzelven van geen ding bewust; doch lk bon daardoor niet gerechtvaardigd: maar die mij oordeelt is dc Hocro. 1 Corintlie l s 4. Wie in grooter of kleiner kring een verantwoorde lijke positie inneemt staat daarmede aan de beoordcc- ling van ieder in dien kring bloot. Op zichzelf is hier niets tegen. Wij hebben allen onze feilen. En we zien ze niet altijd. Critiek van anderen kan ertoe medewerken dat wc die feilen verbeteren. Bovendien kan zulke critiek blijk geven, dat dege nen in wier belang we werkzaam zijn op onzen arbeid prijs stellen en daarom dien arbeid zoo goed moge lijk willen zien verrichten. Gemis aan critiek kun uit onverschilligheid voortkomen. Nederige zin zal voor die critiek welwillend stem men cn prikkelbaarheid tegengaan. Bovenal wio in zijn werk ziét op den I-Ieero die ortoo riep, zal hier aanleiding-vinden tot meer toewijding cn krachts inspanning. Dat de bèoordeeïïng niet altoos even welwillend en ook niet steeds even billijk is, staat hieraan niet in den weg. Vat het daarom niet als een botte afwijzing van alle beoordeeling op, zoo ge leest lioo dc apostel Paulus aan die van Corintlie schrijft: „mij is voor liet minst dat ik van ulieden geoordeeld worde of van eenig mcnschelijk oordeel" (1 Cor. 4 3). Hoe fier dit woord ook klinke, liet is verre van allo zelf verheffing. Dat blijkt ton overvloede uit wat hij or onmiddellijk op laat volgen: „ja, ik oordeel ook mij- zclvcn niet". Trouwens, de schrijver kan niet bedoelen te zeggen, dat do critiek van de Corinthiürs hem onverschillig is. Dat zou oolc niet vriendelijk, niet hartelijk, niet broederlijk zijn. En dat hij er zoo niet over dacht blijkt wel hieruit, dat hij zich gedurig in dezen brief verantwoordt tegenover beschuldigingen cn verwijten. Neen, hij wil alleen zeggen, dat het oordeel van menschen hem geen wezenlijke schade, cn evenmin wezenlijk voordeel aanbrengt. Want al heeft hij ook zelf oen goede consciëntie voor den, I-Iacre, hot eind oordeel berust toch bij Dengcne die hem tot zijn dienst geroepen heeft. Hij is dan ook wel erop uit beschuldigingen tc weer leggen. Maar wat hem daarbij drijft is niet, dat hij in de oogen van mensehen gerechtvaardigd moge .worden. m Neen, dit ie het. Hij weet zeer wel, hoe ecu onjuiste beoordeeling van zijn persoon zijn urbeid bemoeilijkt en <lcn ingang, dien hij vooi; het woord van zijn Zender zoekt, belemmert. Ilij weet ook, dat de broe ders daar in Corintlie zelf van deze dingen hinder hebben. Toch woekeien tijdens zijn afwezigheid do onjuiste beoordeelingen ln de gemeente van Corintlie voort. Én nu komt hij in liofdp de broeders dnur tegemoet en neemt die beletselen van een hartelijke onderlinge gozindheid weg. Daarentegen, uls er zijn, die over hom als rechters willen gaan zitten en hem, zonder dut zo daartoe geroepen of gerechtigd zijn, ter verantwoording wil len roepen, dan verzot hij zich legen deze omkcering van de orde, die Christus heeft gesteld. Alleen de Ileerc zal hem eens ter verantwoording roepen. Er is opklimming in de drieërlei beoordeeling die over ons guat, en wel de beoordeeling door mensclicn, door onze eigen consciëntie en door den llecre. De beoordeeling door menschen is er. Die ontguan wij niet Wij zei ven bcoordccluii ook gedurig undcrcn. Dat behoeft daarom nog geen zondige vitzucht of hooghartige laatdunkendheid tc zijn. Het is veeleer de drang die ons als zedelijke wezens is ingeschapen om onderscheid tc maken tusschcn goed en kwaad cn dit onderscheid ook toe tc passen. Dat oordeel zoowel van onszelf over anderen als van anderen over ons, heeft betrekkelijke waarde. Maar ook niet meer. Want menschen zien van bui ten af. Veel meer. waarde heeft ons eigen consciëntie-oor deel. Niet omdat het onderscheid tusschcn goed en kwaad door uw eigen consciëntie beter zou gekend worden dan door anderen. Maar omdat het oordeel van uw eigen consciëntie zich veel verder kan uit strekken. Het heeft niet alleen betrekking op wat menschen van u weten, maar ook op wat zij niet weten, op wat ze niet weten kunncn, op uw inner lijke gesteldheid cn gezindheid. Maar wees nu voorzichtig, wat ge doen gaat bij uw kcuizo tusschcn die tweeërlei beoordeeling. I-Ict geweten is meer dan duizend getuigen, pleegt men wol to zeggen. Maar dan moet ge dit ook steeds laten gelden. Niet alleen als ge door anderen ver oordeeld wordt, maar ook als ge door lien world gerechtvaardigd en zelfs geprezen. En waarvoor loopen wij nu gevaar? Is het niet dit: als menschen ons bestraffen of vcroordeclcn, dan halen wo daarvoor de schouders op cn beroepen ons op ons eigen geweten. Dat beroep is heel gemakkelijk, want het ooi'decl van ons eigen geweten kent een ander niet. Maar uls menschen ons nu eens prijzen en verhef fen, ook terwijl onze consciëntie niet al te gerust is, dan neigt onze eigcnlievendheid er zoo licht toe onze consciëntie te sussen met wat mensclicn ten goede van ons zeggen. En dit is onoprecht, oneerlijk. Dit is meten met twee maten. Daarom moeten wc van die zelfbeoordceling door onze eigen consciëntie opklimmen tot dc beoordeeling door den Ilccrel Paulus kon botuig'en een goede consciëntie te heb- .ben voor den Ileerc. Dat schrijft hij eenvoudig en openhartig: ik hen mijzclven van geen ding bewust. Ilij wil daarmede niet zoggen, dat aan zijn werk geen zonde of gebreken kleven. Hoe zou een man als hij, met zoo diepe zondenkennis, dat kunnen bedoelen? Maar hij geeft daarmede te kennen, dat hij in oprechtheid den Ileore naar zijn woord wil dienen. En toch rust deze uitnemende dienstknecht dos I-Ieercn daar niet in. Die goede consciëntie is niot zijn liogste goed, is niet zijn uiterste toevlucht. Want hij laat er in één adem op' volgen: „Doch ik ben daardoor niet gerechtvaardigd." Immers in het eindoordeel beslist niet mijn con« sciëntie maar de Ileerc die komt om tc richten do levenden cn de dooden. Op dit eindoordeel komt liet aan. Dat is dc hoogste cn uiterste instantie. Daarvan is geen hoogcr beroep mogelijk. Van het oordeel van menschen kunnen wo ons be roepen op onze eigen consciëntie. Dut beroep geldt wel niet voor menschen, maar het kan ons toch tegen hun onrechtvaardige critiek sterken. Dnurom doet go het best met daar niet veel tegen menschen over to spreken. Des te heter zult go den troost ervan ge nieten. Maar van het oordeel zoowel van menschen als van uw eigen consciëntie moet gc steeds weer naai' het oordeel des Hoeren, En juist wio nu van dit laatste uitgaat, die kan een geruste consciëntie hebben cn ook sterk staan tegenover het oordeel van anderen. Die zul niet door hun lof'bedwelmd en niet door hun blaam verbijsterd worden. Daartoe moet gc dicht bij het woord des Hoeren leven. Een oud praktizijn schrééf, dat men om een goede consciëntie te hebben Christus' woord moet eten cn zijn bloed drinken. Zoo is het. Om/.e consciëntie kan dwalen. Daarom moet ze telkens weer cn altijd meer gericht worden naar het Woord des Hoeren. Dan komen ook onze zonden aan het licht, waarvoor wc verzoening heb ben te zoeken en zullen vindon in het bloed van Christus. En dan gaan wc ook mot hel oordeel van menschen tot Hem, die ons kent cn doorgrondt. Daar leggen we dan aljcs neer. Daar raken we vrij van menschen- lof en mcnsuhenblaam. Daar vinden wo ook zachtmoedigheid om vrodo *0 houden niet wie ons, zelfs ten onrechte, tegenstaan» illlllllllllllllllllll(IIWIIIIIIIBIIIIil!lllllllllll!!|||||||lll»lllllllllllllllllllllllllllllli;i lllllllllilllllllllllilllwl IIllllllltllllnnIK K5I. V Wanneer ik stil, ver Gezeten hen, in oonzi Dan gaan verdwijnen liet wijde watervlak an de kleine menschen, amheid, aan zee, al mijn levenswcnschen roert mijn gedachten mee. Als ik dan hoor het wilde hrandinghruisen, Dat zonder poozen, eeuwen daur reeds was, Do wolken schuim als regen nederruischcn - Dan voel ik mij zoo klein bij dien onmeetbron plas. Mijn blik voelt onweerstaanbaar zich getrokken Naar verre overzij, die ik niet vind; Dat ongeziene wil mij tot zich lokkon; En ik ik voel gedwee mij worden jils een kind. Van heimwee vol, wil zaclil mijn ziel gaan wecnoti, Omdat zoo zelden zij het hélder /.iel. Dut zich de hemel met. haar wil vereenen, Als schijnbaar met de zee in 't nevelig verschiet. Gij. Eeuwig God, Die ook de zee luuir wezen In d' onbegrepen scheppingsmorgen gaf, l'w onbegrensde grootheid ons doet lezen Doe eeuwig licht ons zien, ook over '1 donker graf.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1931 | | pagina 9