138 O Letterkundige Kroniek*0 STRAATJE IN MONT MAR TRE. Koningskinderen, door C. R ij n s d o r p, 2de druk. Rolling's Uitgeverij, Baam. P. H. Muller heeft in „Opwaartsdhe Wegen" een artikel gevrijd aan dit boek, dat hij prees als een staal van goede Christelijke lectuur. (Cursiveering van mij. W.) Mevr. Kuypcr-v. Oordt sloot zich in „De Heraut" bij Muller's oordeel aan, de nadruk leggende op: lectuur. Nu is 't mij altcos een verborgenheid gebleven, waar zoo ongeveer de grenzen liggen tussohen wat som mige recensenten, o.a. Dr. Tazelaar in „De Reforma tie", lectuur en wat ze literatuur achten te zijn. Willen mevr. Kuyper-v. Oordt en Muller vaststel len: „Rijnsdorp gaf een heel goed bock, maar 't ibleof lectuur; tot de literatuur behoort het niet," dan zou ik willen zeggen: Nou breekt me de klomp. Is dit boek slechts „lectuur?" Want Rijnsdorp gaf in „Koningskinderen" een roman, die zich best meten kan met heel wat boeken en boekje^, die in de z.g.n. officieele literatuurwereld op het répertoire voorkomen. Deze eersteling is een rijke belofte. Waar voor mij de grens ligt tusscl.cn lectuur en literatuur? Een voorbeeld moge ik hier noemen van goede lectuur: G. C. Hoogewerff, die, nu hij als leeraar (bij 't M.O. zijn emeritaat geniet, lustig aan 't schrijven is getogen van heel goede historische lectuur in roman vorm a) geeft geen literatuur in de engere zin van *t woord. Hij vertelt slechts en zijn figuren beleven de gebeurtenissen, maar psychologisch gesproken, blijven zijn mensohen vlak: we zien er geen bepaalde karakters in, ze reagecren niet naar eigen psycholo gische norm. De historische feiten dominecrcn. Ove rigens: heel prettige lectuur. „Koningskinderen" is psychologisch knap werk, de schrijver vertelt boeiend en beschaafd, maar hij doet meer dan dat: hij tracht ons in 't milieu, dat hij beschrijft, de karakters te leeren onderscheiden. Daarin bewijst hij zich niet alleen een knap verteller, maar wat veel meer zegt: kunstenaar, d.i. een ver teller, die z'n figuren elk een eigen leven toebedeelt, scherp onderscheiden van elke anderCj die ei* naast verschijnt. „Koningskinderen" is een staal van zuiver-Hol- Jandsch realisme. „Klein-malcrei", of zooals Potgie ter daarvan smalend zei: „copiëerlust des dagclijk- schcn levens", Rijnsdorp blijft dus in dij historische lijn en zooals voor honderd jaar Hildbrand de harten van zijn lezers en lezeressen stormenderhand veroverde, zoo schijnt de nog jeugdige auteur, de schepper van deze „Koningskinderen", ook zeer in de smaak te vallen van 't publiek: de vierde druk is al in de maak en dat binnen eenige maanden. Van Hildobrand gesproken: hij rekende indertijd af met 't braaf-burgerlijk milieu, waarvoor hij, de breed- ontwikkelde 6tudent, zich begon te geneeren. Hij deed het met een kinderlijk zelfbehagen, spelende heel vaak „Ie beau róle". De realist van vandaag geeft objectieve kunst, d.w.z. hij geeft het leven weer, zooals hij het ziet reilen en zeilen, wel met ecu sterk-subjcctief accent, maar niet als een braaf pre dikheer er tusschen staand zooals wijlen Hildobrand. Rijnsdorp rekent af met het milieu, waarin hij werd groot gebracht. Er komt een aardig jongetje, dami- necszoontje, in dit boek voor; die, nahr ik vemioed, aan 's auteurs eigen jeugdleven niet vreemd is: 't ventje maakte kennis met een type van mysticisten, die door hun dierbaar geklets de kunst van klap- loopen ten koste van de broederen en zusteren uit stekend beoefenden. 't Gereformeerde volkje, hier de „Havcnaars" gc- heetcn, „lag" nogal lijdelijk en gemoedelijk, hoewel zo blijkens hun gesprekken over „kinderdoop, genade verbond, ambten en de kerk als instituut", de doop van Dr. Kuypcr's geest hadden ontvangen, maar: wat het hart niet wil, laat 't hoofd niet binnen. En 't hart 't gemoed, de mystiek in één woord, heeft bij de Havcnaars 't eerste en 't hoogste gezag. Ze meditecrcn graag „boven een geopende Bijbel". Eén vreemde eend zwemt er binnen in de bijt van die mysticisten, een zekere Seliippérus, ,ydic zijn Heiland had gevonden tijdens de revivals in Wales; hij loefde geestelijk sterk naar een bepaalde Engel- sche vroomheid gericht." Een staal van Rijnsdorp's fijn geestige psychologische karaktoriscering geeft dit beeld van deze blijmoedige christen: „Hij leefde bij 't gebaar, de gesticulatie, de toe spraak. Voor hem naderde de hemel 't dichtst de aarde onder 't dakzeil van een zendingstent, bij de spanning van een ingezet lied na een dringende toe spraak tot de zielen de spanning, dat 't nü ging cn moest gebeuren. Wanneer dan een piston de bid dende melodie gedragen uitschetterde, of oen stem Willem Evers gaf op deze plaats reeds een bespreking van 't veelbesproken bock, waarover het den lezer hopelijk niet verveelt nog eens een ander soortig geluid te hooren. W. I a) De Heksenkamer. De Bijbelscliipper etc. uit de tent, vooruitloopend op 't koor, 't refrein dwee- pend-gebroken weer inzette, don was Jezus, de Vriend der zielen, de vergadering zeer nabij. Weelde bleef het op zulk een oogenblik zich aan den Heiland over te geven en 't immers gereed liggend heil aan te grijpen. Dan standen de tranen hem in de oogen; in een groote allen-omvattcnde liefde zou hij dan de heele vergadering wel willen omvaêmcn en bren gen in het Vaderhuis. O, op zulk een oogenblik 's Hoeren terugkomst te beleven Deze Schippérus werd de compagnon van de hoofd persoon in deze roman, Siem 't Hoen, met wien de Halleluja-christen voornoemd de meest krasse tegen stelling vormt. Siem 't Hoen is een zeer gecompliceerde figuur: op hem heeft de Schrijver al zijn psychologisch uitbeel dt ngs vermogen aangewend. Een ras-kerel, recht en slecht, uit één stuk: een kerel van alles of niets. Wat zijn afkomst betreft, laat de Schrijver ons vrijwel in 't duister, zooals we ook al te lang in 't onzekere blijven omtrent de verhouding van Siem 't Hoen tot de gemeente, die hem als een verloren schaap beschouwde, omdat hij de band mot de kerk moedwillig verbroken had. In de aanvang van den roman brengt dit de span ning in 't gebeuren, dat de uitzonderlijk-langj figuur van don afvalligen broeder zich na jaren weer voor 't eerst in de kerk vertoonde. Dat brengt in 't gezel schap vain de Havenaars, ten huize van een der broeders, een zekere Seidler, de gesprekken tot rumoc rende levendagheid. Wo hooren ook al gauw, dat er tussohen dien 't Hoen en de dochter van een der vromen van 't ge zelschap vroeger wat gebeurd is, dat de verloving heeft verbroken. Wét dat was en hoe érg 't was, ko men wij eerst recht te weten op blz. 93 Van 't l>oek: Siem had zich aan haar vergrepen. Op bedoelde pagi na belijdt hij z'n zonde aan haar vader, den ouden Goote, oen der meest sympathieke „koningskinderen". 't Is een fout in de compositie, dat eerst dan het gordijn wordt weggeschoven van de dramatische achtergrond, die de verwikkeling van 't gebeuren be lichten moet. Neeltje, z'n vroegere meisje, heeft blijkbaar nd die scène-van-verkrachting de verloving verbroken (op blz. 73 biecht zij in vage bewoordingen aan de domi neesvrouw 't geval), bleef voortaan van 't Avond maal weg, terwijl Siem haar in de steek liet. Blijk baar heeft „de zaak" geen verdere gevolgen gehad voor Neeltje, dan dat ze, hoewel in haar hart veel voor Siem gevoelend, hem geheel opgegewm had. Tot hij, na tien jaar, weer ter kerk komend, Neeltje, hem lang niet onversohillig, via de kerk weer te bereiken tracht. Zijn koppigheid had hem al die jaren stug doen terugblijven én van Neeltje èn van de kerk, di)3 ja, wat de kerkeraad1 met hem heeft te doen ge had, daar komen we ook niet achter. Neeltje vertelt ervan in haar biecht: „Kort daarop begon die geschiedenis, dat heb een heele nasleep ge geven... met ouwe Sohuijt en Vader, afijn, dat weet U allemaal net zoo goed als ik..." Ja maar, de lezer komt daar niet achter. Want wat er tusschen die twee was gebeurd, bleef een geheim waarin Neeltje alleen haai- moeder betrekken had. De realist Rijnsdorp is in gebreke gebleven ons het gebeuren en de dramatische verwikkeling doorzich tig te maken, er blijven alleen vermoedens onzerzijds. Ds. Versluys bezoekt Siem, voelende zijn herder lijke plicht, om verdoolde schapen naar de kooi terug te moeten lokken. Gespannen-levendig, is de dialoog tusschen dien ietwat sohutterigen dominé en den gladden, robustcn koopman, die 'tHoen was. Dominé komt hem wijzen op zijn zondige, onker kelijke weg. Siem begint die zondige weg te verbin den met het feit, dat Neeltje hem afgewezen heeft* En dominé zegt: „De weg naar God loopt niet spe ciaal over Neeltje". Dominé heeft Siem niet dóór, voelt dat ook en is erg geïrriteerd als Siem hem zoo welbewust van antwoord dient. Dominé weet niet, dat Siem schuld belijden wil inzake zijn „val" en dat Neeltje voor zijn besef zijn vrouw moét worden. En daarom houdt hij vol: „dat is voor mijn één wegt". Prachtig is 'tHoen's rjigc koppigheid in de dialoog volgehouden. Alleen maar: zijn geestigheden lijken me soms erg gezocht, zooals die opmerking over de portretten van Luther en Calvijn, die hem beurtelings leclijk aankijken. En wat beduidt z'n zeggen: „twee dingo benn' d'r, die ken ik nog nie' overeenbrengen. Dat is hier de Bijbel op 't rokkie" hij wees naar de boekenhanger achter zich „cn dat is het sterfbed van me moeder?" We lezen namelijk later, dat die moeder zingend was heengegaan.Wat bedoelt Siem dus met ddc tirade?, Voor mij nog al duistert A. WAPENAAR. [Wordt vervolgd). O DE ZAAK DREYFUS De Martelaar van Duivelseiland Het is al heel wat jaren geleden, dat kapitein Dreyfus onrechtvaardig veroordeeld werd, (189b) anaar nog altijd is er voor deze juridische blunder van fenomcnaJe afmetingen belangstelling. En dat Is goed. Het ingeschapen rechtsgevoel der massa is door de zonde verzwakt, ja soms geheel verdwenen; des te meer te woardeeren, wanneer het in bepaalde gevallen tegen rechtskrenking intuïtief en spontaan reageert. Zulk een geval is dat van Dreyfus, de mar telaar van Duivelseiland, omtrent wie langzamer hand alle gegevens bekend zijn geworden1) en van wiens leven, lijden en eerherstel Dr. Bruno Weil een levendig en instructief verhaal heeft gegeven2), een verhaal dat opgedragen werd „aan allen, die in irech tv aardige toorn ontvlammen tegen alle onrecht, die hun hart vol medelijden openstellen voor de onschuldigen, dio herstel van gedaan onreoht als hoogste zedelijke plicht beschouwen en die wenschen, dat de wereld meer en meer vervuld ®al zijn van liefde en menschclijkheid, van gerechtigheid en goedheid." Gelijk men weet, bestonden lar in Frankrijk na de oorlog van '70 sterke vijandschap en wraakzucht KAl'iTKIN ALfc'KlüO LUCWYi-Lö Als rechter van instructie tegen de verdachte fun- geerde Du Paty do Clam. „Hij beschouwde aldus Dr. Weil het geheel als zijn taaie den beschuldigdo tc overtuigen en tot een bekentenis te brengen. Hierin gelijkt hij veel op de meeste rechtere van instructie van het Europeesche vaste land, die in tegenstelling met de Angelsaksi sche opvattingen van het recht van iederen beschul digde, zijn mond te houden onder alle omstandig heden, door verivoor en uitvragen via den beschul digde zelf Ce wapens tegen hem in handen wenschen te krijgen. De bekentenis is de kroon van het streven aller rechters van instructie en uit halve en driekwart bekentenissen wordt een gebouw opgetrokken, dat zelfs bij zijn instorting dikwijls nog voldoende is, den beklaagde in het verderf te helpen." Wat in 't bizonder meegeholpen heeft aan het tot standkomen van Dreyfus' veroordeeling, is geweest de hetze der pers, geopend door de nationalistische, anti-semietisohe oourant Libre Parole. En waar de pers, vooral in een land als Frankrijk, een buiten gewoon sterke invloed heeft op de massa, keerde aach ook het volk tegen do verdachte. En die ontketende openbare meening eischte bevrediging zoo moge lijk bloed. De krijgsraad was samengesteld uit zeven officieren die nóch juridisch nöoh militair-technisch voor hun taaie berekend waren. Dreyfus' houding zelf wekte weinig sympathie: „Hij bestreed alles zegt Lépine met eentonige, langzame, kleurlooze stem. Zoo nu en dan in den loop der debatten trek zijn gezicht krampachtig samen. Maar niet één enkele beweging van verontwaardiging, niet één uit het hart opgewel de kreet, niet één blijk van aandoening, dat anderen ontroeren kon." Een zeer ernstige misdaad tegen het reoht werd door de Minister van Oorlog begaan, toen hij een geheime brief zond aan de Voorzitter van de krijgs raad met de aanteekendng: „Te openen in de raad kamer." Met algemeene stemmen werd Dreyfus veroordeeld tot levenslange deportatie. Ofschoon in strijd met de wut, werd het aan mevr. Dreyfus geweigerd, haar man in de verbanning te volgen. Een leven van physiek en geestelijk lijden heeft de venbannene doorworsteld in het onverdra- gelijk klimaat van Duivelseiland, dichtbij de Zuid- amerikaansche kust De gedachte, van zijn post te deserteeren, verwierp hij denkende aan zijn lieve vrouw en kinderen: „Welk ook het lijden moge zijn, dat men je aandoet, je moet, totdat men je in Je graf werpt, voorwaarts gaan, je moet je ophouden voor je beulen, zoolang je ook maar een schaduw van kracht bezit" Aldus schreef Dreyfus in zijn dagboek. krijgsraad te staan. Heel de wereld volgt deze actie met levendige interesse. De publieke opinie is op Dreyfus' hand. Ieder buiten Frankrijk acht zijn vrij spraak zoo goed als zeker. Geen wonder, dat de ontstemming over de uit spraak van de krijgsraad te Rennes: tien jaar hochr tenis en degradeering, luide tot uiting komt Zelfs telegrafeert de Koningin van Engeland aan de Lord- Opperrechter „dat zij met ontstelling het slechte von nis heeft vernomen en dat zij wenscht, dat de arme martelaar daartegen een beroep zal doen op betere rechtere." Dit is niet geschied. Dreyfus wordt begenadigd en verlaat de gevangenis, doch publiceert onmiddellijk de verklaring, dat hij voortgaan zal met te streven naar herstel van de verschrikkelijke gerechtelijke dwaling, wier slachtoffer hij is. Dat henstel heeft reeds plaats in 1900. Dreyfus wordt majoor en tot ridder van het Legioen van Eer ge slagen op dezelfde plaats, waar hij twaalf jaar ge-. leden, onder de hoon van het plebs, was gedegradeerd geworden. Spoedig daarop verlaat hij de dienst, treedt in 1914 opnieuw in 't leger, onderscheidt zich in de oorlog en woont thans gepensionncord te Parijs. De geniale bedriegei, die zijn ongeluk werd, nl, Esterha/zy, wordt ontmaskerd, moet naar Engeland vluchten en sterft onder vreemde naam na jaren var» ontbering en ellende. De beteekenis van het geval-Dreyfus is niet beperkt tot zijn persoon en 't onreoht, hem aangedaan; zij heeft ook jarenlang de verhouding van zijn land tot Duitsohland beïnvloed. Eens zelfs schijnt ze geleid te hebben tot zéér dreigend oorlogsgevaar. Menigmaal hebben èn de Duitsche regeering èai da ambassadeur verklaringen afgelegd, dat het Duitsche gezantschap direct nóch indirect met kapitein Dreyfus de minste relatie heeft gehad. De publicatie van de mémoires van Von Schwartzkoppen, de Duitsche militaire attaché te Parijs hebben aangetoond was het nog noodig? dat deze verklaring juist was, echter is het mede de sohuld van deze Von Schwartz koppen geweest, dat Dreyfus onschuldig veroordeeld werd. Hij verzweeg nl. welke relaties hij onderhield met de aartsverrader Esterhazy. De openbaarmaking daarvan zou oogenblikkelijk „de waarheid omtrent Dreyfus" aan 't licht hebben gebracht. Dr. Weil spaart Von Schwartzkoppen niet, wanneer hij oonstateert dai deze zijn mensoheliikheid hoeft versmoord ter wille van militairistisohc kastegeest en -discipline, ter wille van zijn taak die in hoofdzaak bestond in liegen en bedriegen dntrigceren en spioa- neeren. Uit deze tragiek der internationale „verhou dingen", uit deze „ongelukzalige gebondenheid van mens alien aan een systeem, dat hen belemmert op recht en waar te zijn," is ten slotte ook de oorlog voortgekomen en zal straks opnieuw de oorlog voort komen. Want de volkoren hebben niets geleerd eit niets vergeven. De beteekenis van het gcvol-Dreyfus is nog ruimer, ze is algemecn-mcnsohelijk, ze is mondiaal. Deze zaak is, gelijk Weil oogt do „proefsteen van het rechtsgevoel van een geheel tijd perk geworden." Het was niet de eerste, en het zou ook niet de laatste maal zijn, dat macht en recht rond een beklaagde om de overwinning kampten en dat het laatste werd ver trapt En helaas vindt niet altijd herstel plaats, niet immer worden alle raadselen opgelost alle verval- sohingen en leugenachtige verklaringen gelogenstraft! Een gerechtelijke dwaling merkt de Auteur te recht op is de vertwijfeling van alle eerlijke menschcn. Wat, als recht geen recht meer is? Iedere juridische misslag vernietigt een stuk rechts besef in de massa. Maar opent ook het oog voor het relatieve van alle menschelijkc kennis en inzicht, en kan aldus een aansporing zijn tot meerder voorzich tigheid bij het bcoordeelen van gebeurtenissen en beschuldigingen, welke aan het rechtskundig oordeel worden onderworpen. GOEDE GEDACHTEN. Het is gemakkelijker een wijsheid te debiteeren, dan haar in toepassing te brengen. Vele menschcn, die in hun gejaagdheid zich geen tijd gunnen om te bidden of naar de kerk te gaan, doen als die man, die in 't zweet zijns aanschijns aan een blok zaagde met een botte zaag, en toen men hem toeriep: „vriend, scherp toch eerst uw zaag, dan gaat 't veel vluggert" antwoordde: „daar heb ik geen tijd voort" legen Duitechland. Aan beide zijden was elk goed ■vertrouwen in elkanders bedoelingen en strevingen afwezig. Door een wijd-vertaktc, militaire spionnage- en contra-spionnage-dienst trachtten de Fransche cn Duitsche Generale Staven achter eikaars geheimen te komen. De geschiedenis van Dreyfus vooral heeft dit goede, dat de schunnige prak tijken der militaire machthebbers vóór de wereldoorlog er door aan het licht zijn gekomen en aan de kaalt gesteld. Men ver wondert er zich over, hoe bij dergelijke wantoestan den, bedrog en kuiperijen het nog tot 1914 heeft kun nen duren, eer de Wereldoorlog uitbarstte. „Het is de beteekenis von den inlichtingendienst sloten met valschc sleutels te openen, dienstboden en prostituée's om te koopen brieven te stelen en te vervalschen. Zoo gaat het in alle landenen het is een natuurlijk gevolg, dat men geen middel be denkelijk vindt." Aldus Majoor Esterhazy. We naderen tihans tot hot geval-Dreyfus. Midden 1894 krijgt 't Fransche inlichtingenbureau een uit de ambassade ontvreemd document in handen, gericht aan Overste Von Schwarzkoppcn. Het stuk was sa mengevoegd na in vieren te zijn gescheurd. In de brief werden vier begeleidende stukken genoemd, welke echter tot de dag van heden nimmer terecht lijn gekomen. Het was duidelijk, dat men hier te doen had met een poging tot verraad. Maar verder bleek uit het betreffende materiaal dat de verrader gezocht moest worden onder de vaste stafofficieren. Him schrift werd met dat van 't document vergeleken en men meende de oplossing van 't raadsel gevonden te heb ben: Kapitein Dreyfus, die bovendien bij de overste Fabre slecht aangeschreven stond, werd door deze als de dader aangewezen. Alfred Dreyfus was geboortig uit Mühlhouse in de Elzas, was van Joodsohe origine en de eerste Jood, welke in de Fransche Generale Staf opgenomen werd. Dreyfus was vrij bemiddeld, gelukkig gehuwd, bezat groote begaafdheden en werd gedreven door het sterk verlangen naar ren snelle officierscarrière. Hij bezat weinig vrienden en zocht zijn gezelligheid in de enge kring van zijn gezin. Belangrijk waren de mémoires van Von Schwartzkoppen uitgegeven door diens weduwe cn het boek van Overste Dr Schwcrtfeger: De Waarheid over Dreyfus. Briand heeft op de vraag van afge vaardigde Guermit geantwoord, dat er niets meer over deze zaak te publiceercn valt a) „De zaak Dreyfus", vert, door P. Roosenburg. W.B. 1931. Inmiddels was nog niet alles verloren. Neen, angst vallig werd er voor gezorgd, dat er tot Dreyfus, ginds ver weg, niets doordrong van wat er om zijnentwille in 't vaderland gebeurde. Hoe zou het hem hebben gesterkt in zijn zwaarste oogenblikkenl De actie tot Dreyfus' eerherstel ging uit van Je naaste familie: zijn broeder Mathieu, zijn vrouw Lucie. De advocaat Demangc, Bernard Lazare, overste Picquart, de grijze Elzasser Soheurer-Kerstmer, heb ben allen er het hunne toe bijgedragen. De eerste anval, de beschuldiging van Esterhazy van landverraad: het opstelion van het borderau, dat aan Dreyfus toegeschreven was, liep op een misluk king uit Slechts drie mdnuten had de krijgsraad voor zijn beraadslagingen noodig. Gelijk Dreyfus éénstem mig schuldig was verklaard, werd Esterhazy één stemmig vrijgesproken. Doch eind 1897 ontvangt de partij van het recht een geweldige versterking: Emilc Zola voegt zich bij hen en richt aan de President der Republiek in Aurore een open brief, het beroemde document der histoire humaine: J'accuse 11c beschuldig. De slotwoorden van deze aanklacht, welke als donder en bliksem in de zwoele atmosfeer der Fran sche militaire en civiele diplomatie neervielen, luidden: „Ik heb slechts het hartstochtelijk verlangen, dat licht ontstoken zal worden in naam der menschheid, die zoo zeer heeft geleden en recht heeft op geluk. Mijn heftig protest is slechts de kreet van mijn ziel. Men brenge mij dus voor do jury en de instructie hebbc in volle openbaarheid plaatst Ik wacht af.'" Het is de machthebbende handliavers van het von nis echter gelukt nog eenige tijd de stem van het ge weten te smoren. Zola vlucht naar Engeland, nadat de jury hem wegens laster heeft veroordeeld en heel 't land door komt het tot gevaarlijke anti-Joodenbe- toogingen en uitbarstingen: „Het schijnt aan nationa lisme, clericalisme en anti-semietisme gegeven te zijn nog éénmaal te zegevieren. Het materiaal, dat vóór Dreyfus' onschuld pleit wordt intussohen al omvangrijker: de brief van Henry, waarin Dreyfus' naam voluit werd genoemd, een zéér bezwarend document, blijkt vervalscht. De fal saris pleegt in de gevangenis zelfmoord. Nu is de actie niet meer te stuiten. Hot verzoek van Mevrouw Dreyfus /xn de zaak opnieuw in behandeling te brengen, wordt door de strafrechter van het Hof van Cassatie nigewilligd en na vijf jaar van martelende onzeker- en moordende eenzaamheid keert de onschul dige naar Frankrijk terug, om opnieuw voor de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1931 | | pagina 12