GD® <bQ®©0® M+-/L' E dq-^Lni-. L Ür Z/f L ki/*1) 132 s^.g DE STERKE MAN ('n Oud-Christelijke legende) Toen hij nog een jongen was ,was hij al veel groo- ter en sterker dan z'n kameraden. Vandaar dan ook, dat ze allen eerbied voor hem hadden en hem liefst maar te vriend hielden. Later toen hij een man was, bleef dat zoo. Doordat hij zulk een reusachtige gestalte bezat en zoo gewel dig sterk was, had natuurlijk ieder groot respect voor hem. Men vreesde ham en behandelde hom met groote onderdanigheid. Dat begon den sterken man toch op t laatst te vervelen en daarom besloot hij naar een ander land to vertrekken. Hij wilde eens zien of hij daar iemand y,ou aantreffen, die sterker was dan hij en als hij zoo iemand gevonden had, zou bij hem dienen. Zoodra hij Ln het vreemde land was aangekomen hoorde hij de menschcn sproken over hun koning. Zulk een koning was er geen tweede op de heele wereld, hij was die machtigste heerschar, die er was, zoo zeide men en aanstonds besloot de sterke man dien koning te gaan dienen. Hij kwam aan het hof en werd door den koning Zeer vriendelijk ontvangen. Zulk een kerel zag men nog niet allen dag en gaarne nam de koning hem op in zijn lijfwacht. De sterke man was nu heel op z'n gemak; hij ver richtte zijn werk met lust en verheugde er zich eiken dag in, dat hij iemand dienen mocht, die sterker was dan hij. Toen hij eenigen tijd aan het hof had vertoefd ver scheen er op zekeren dag een speelman, die den koning vermaakte door zijn spel en zijn zang. De "koning was een christen en het waren dan ook chris telijke liederen, die de vedelaar speelde. 'n Enkele maal kwam de naam van den duivel in de liederen voor en telkens als deze naam genoemd werd, zag do sterke man, dat de koning een kruis ïnaakte. „Hè, dat is vreemd", dacht hij, „waarom zou de koning dat doen?" Zoo gauw hij daartoe gelegenheid had, vroeg hij er den vorst naar, maar deze wilde eerst geen antwoord geven. Maar de sterke man liet zich niet afwijzen en dreigde zelfs, dat hij 's konings dienst op staanden Voet zou verlaten indien hij geen antwoord kreeg. Ja, toen moest de koning wel een verklaring geven. „Ik ben bevreesd, dat d« duivel macht over mij zal krijgen", zoo zeide hij, „en daarom maak ik telkens a's ik z'n naam hoor, een kruis". „O zoo, dus er is een machtiger heer, dan gij zijt, o Koning? Welnu, dan wil ik dien heer opzoeken en hem dienen". Het speet den koning geducht, dat de sterke man hem ging velaten, doch er was niets aan te doen, want hij wilde nu eenmaal de machtigste heer der wereld dienen en het was hem thans gebleken, dat «le koning niet de machtigste was. Zoo spoedig mogelijk verliet hij het hof. om den Satan te gaan zoeken. Overal zwierf hij rond en aan leder, die hij ont moette vroeg hij naar den duivel, doch niemand kon hem dien machtige wijzen. Al zwervend was hij ten slotte terecht gekomen in jn een barre woestenij. Daar woonde niemand, het was er bar eenzaam. Plotseling om een hoek van een rotspariij ontmoet te hij een troep ruiters. De hoofdman van de bende zag er vreeselijk woest uit ,doch de sterke man laat zich daardoor niet afschrikken maar houdt de bende staande en vraagt of hij hem ook kan zeggen, waar ulo duivel zich ophoudt. „Wat zoekt gij in deze woestenij?" brult de hoofd-- man. „Ik zoek den machtigste» heer der wereld, den Ba tan, want ik wil hem dienen en gehoorzamen". „Ge hebt uw doel bereikt, ik ben het", zegt de .Vreeselijke. Verheugt voegt, de sterke reus zich nu in de gele deren van Satan's volgelingen. Eindelijk heeft hij dan toch den machtigste)» heer gevonden. Op de zwerf toch ten, die nu aanvangen, komen ze Voorbij een kalen heuvel, waarop een kruis 6taat op gericht. Nauwelijks heeft Satan dit kruis in het oog gekregen, of hij wendt den teugel en met ccn omweg rijdt hij om den lueuvel heen. „Wat is dat nu?" denkt de sterke man. En aan stonds vraagt hij Satan naar de reden van deze zonderlinge handeling. De Euvele wil eerst het antwoord schuldig blijven, maai- op het aanhouden van den sterken man geeft Jilj antwoord. w i -öt krula heeft Christus gehangen", zoo spreekt hij en voor dat kruisteoken ben ik bevreesd «laarom rnoet ik altijd wijken „Vreest gij den Christus? Wel dan zal Hij mach- tigei zijn dan gij. Ik kan U niet langer dienen, ik Verzoek ontslagen te worden, want ik wil den mach tigston boer der wereld dienen". Do sterke man verlaat den Satan en zijn gezel schap en zwerft weer rond. Eindelijk komt hij bij de siut van een kluizenaar en vraagt hem naar den Christus. O, daarvan kon de kluizenaar heel veel vertellen en met graagte luistert de sterke man naar het mooie verhaal. „Zeg mij waar hij is. goede vader, ik wil hem die nen". „Wilt gij hem dienen, welnu luister, ik zal u zeg gen, wat gij doen moet 'n Eind voorbij mijn kluis, bruist een wilde diepe rivier. Er is over die rivier geen brug gebouwd en menigeen, die aan de overzijde moest zijn en door den stroom waadde is verdronken. Bouw u een hut bij den stroom en draag op uw sterke schouders ieder naar de overzijde, die het u om Christus' wil vraagt, en uw loon zal groot zijn". De sterke man doet wat de kluizenaar zegt en sinds dien dag droeg hij velen over die rivier. Doch zijn innig verlangen, om Christus te zien werd niet ver vuld. Op zekeren avond had de sterke man zich, vermoeid van zijn dagwerk, ter ruste gelegd. Daar wordt er opeens aan zijn venster geklopt en de zachte stem van een kind vraagt hein: „och draag mij over den stroom, ik wil naar de overzijde en de rivier is zoo sterk, alleen kan ik er niet door". Aanstonds springt hij uit zijn bed. Hij gaat naar buiten en daar staat een knaap voor hem. een kind nog, die hean met zijn wondermooie oopen smeekend aanziet. O zeker dit kind wil hij gaarne naar de overzijde brengen. Hij tilt de knaap op en zet hem op z'n sterke schóuders. Met zijn stok in de hand plast hij weldra door het water. Eerst gaat alles gewoon doch hoe verder hij de rivier inkomt hoe zwaarder het kind wordt. Verbeeldt hij het zich nu? Of ls het werkelijk zoo? Als lood drukt de knaap hem op de schouders en de sterke man die al zooveel zware vrachten torste, dreigt nu bijna te bezwijken. Zuchtend en zwoegend gaat het voorwaarts. „Wat is dat toch voor 'n wonderlijk kind", denkt hij. Maar hoe zwaar de last ook valt, hij houdt vol, hij wil het kind niet prijsgeven aan d"e bruisende golven en eindelijk is de overkant bereikt. Daar staat de knaap voor den sterken man en nu kan deze de vraag niet langer terughouden. „Wie zijt gij toch kind? Het is mij alsof ik de ge il eele wereld op miin schouders gedragen heb. Zeg me toch wie gij zijt!" „Gij hebt meer gedragen dan de geheele wereld", antwoordt de knaap geheimzinnig. „Gij hebt Hem gedragen, door wien de geheele wereld geschapen ls". De sterke man wil een vraag doen, maar het kind geeft hein daartoe geen gelegenheid. Hij schept water uit de rivier, en terwijl hij dat over het gebogen hoofd vain den sterken man uit- eiet, zeirt hij: „Ik ben Jezus Christus uw Koning en Heer. dien gij dient en door wien gij uw diensten be wijst". „Nu doop ik u", zoo gaat de melodieuze stem voort, Jn den naam des Vaders en des Zoons en des Heili gen Geestes. Voortaan zal uw naam zijn Qhristopho- rus: Christusdrager". Christophorus zinkt op de knieën neer en wil aan bidden doch reeds is de Heerlijke verdwenen. Met een hart vol vreugde aanvaardt Christophorus den terugtocht, door den sterken stroom. Het jubelt in z'n hart; nu heeft hij eindelijk den sterksten ge vonden, den Christus, naar Wien hij zoo lang heeft gezocht. Zoolang Christophorus leefde heeft hij den Heiland in het hart gedragen en toen het stervensuur van den sterken man aanbrak droeg de Sterkste hem in eindelooze liefde over de donkere rivier van den dood naar de eeuwige zaligheid. DE STERRETJES. 'Als ik 's avonds in mijn bedje lig, En Moes is weggegaan* Dan kijk ik naar de sterretjes, Die aan den hemel staan. 'k Probeer ze vaak te tellen dan, Maar Tc raak er nooit mee klaar. Want nu eens zie *k een lichtje hier, Dan weer een lichtje daar. Zij komen eiken avond weer, Zij schijnen heel den nacht, Zij gluren in elk kamertje, En houden trouw de wacht. Maar als de dag dan weetr begint, Dan zijn z§ o, zoo moe, Dan gaan die vele sterretjes, Gauw naar hun bedje toe. WU6BO DC JONGE Onze Courant R. WINKET, OPLOSSING VAN DEN VORIGEN REBUS „Waardeer de liefde, die men U toedraagt en ba- proef ze te behouden". ONS KNUTSELHOEKJE EEN WAGENSTAL We hebben nu *n trekkar en 'n auto. 't Wordt dua tijd ,dat we naar 'n garage omzien. Op bijgaande teekening zie je er een. Geheel van hout, behalve dc kap, daar nomen we karton voor. Lijkt het je te moeilijk, dan kun je de hcolc wagen* stal van karton maken. Voor en achter komen deuren De ruitjes op do uit» alogteekening zijn weer 1 cM2. We krijgen dus 2 X fig- I; 2 X fig. II (4 deuren). Fig. Ill is de bodem; IV het dak van karton; V latjes 2X2 c.M. in doorsnede welke we voor stevig heid aanbrengen; VI zijn de spijltjes, welke voor de ramen komen. Ziezoo, en nu aan t werk. 'k Wensch je veel succes en 'k hoop, dat jullie 1 er goed zullen afbrengen. Volgende maand zal ik het je wat gemakkelijker maken. i Hoe Peter zijn vader uit Siberië verloste. Een varhaal uit den ouden tijd in Rusland. III (Slot) Op zekeren dag, in het begin van de lento, werdi Peter tegen den avond door de Inspecteur nog met een boodschap naai- het verblijf der gevangenen ge zonden. De slimme knaap begreep dadelijk, dat hij nu een kans kreeg ddo hij niet ongebruikt mocht laten voorbijgaan. Zoodra hij er gekomen was wenkte hij zijn vader on gaf den opzichter te kennen, dat deze gevangene hem volgen moest. Do opzichter vond daarin niets vreemds. Het was wel vaker gebeurd, dat Peter een gevangene was komen halen, om hom bij den In specteur te brengen, die hem dan doorgaans een ver hoor moest afnemen. Zoo liet do opzichter Ivan dan met Peter meegaan, maai- natuurlijk werd hij eerst geboeid. Dat was geen bezwaar, Peter had er op gerekend. Toen ze door een kromming van den weg aan het oog van den opzichter onttrokken waren, sloeg Peter met z'n vader een zijpad in en liep vlug het dennen- bosch door naai- de plek, waar hij zijn werktuigen verborgen had. e 135 REBUS Toen ze daar waren legde hij het platte stuk staal op een rots, daar moest vader toen zijn handen met de boeien op leggen en nu begon Peter met een beitel en een hamer de boeien te bewerken. Het duurde piet lang of de boeien sprongen stuk, ze vielen van ïvans handen af en de man was vrij. Nu werden snel de gevangenisklecren verwisseld voor het boerenpak en daarna gingen vader en zoon vlug op pad1, om het oord der verbanning zoo snel mogelijk te verlaten. Dien ganschen nacht gunden zij zich geen minuut rust, want toet kwam er nu natuurlijk op aan, om Voor dat de ontsnapping ontdekt was, zoo ver als 't ©enigszins kan van Jakoetsk verwijderd te zijn. Toen de dag aangebroken was, kropen zc weg onder dicht struikgewas en daar gunden zij zich eindelijk ©enige uren rust Vader en zoon legden zich op den grond neer en Peter ondersteunde daarbij vaders ihoofd met zijn arm. Het was een zoete gedachte voor hem, dat hij nu eindelijk doen kon. wat moeder hem op haar sterfbed had opgedragen: „Peter, zorg jij altijd goed voor je vader". „Ja moeder", fluisterdo hij in z'n droom, Jk doe wat u gezegd hebt hoor, ik zorg goed voor m'n lievo .vader". Zoodra het slaapje uit was en de vermoeidheid wat geweken, werd de tocht weer voortgezet. Voor de eerste dagen had Peter voedsel genoeg, -daarvoor had hij gezorgd: een stuk brood en een pakje droge visch smaakte uitstekend na de lange ■wandelingen, 't Was natuurlijk gevaarlijk om in ■den omtrek van Jakoetsk bij den een of anderen boer aan te kloppen, want het zou mogelijk kunnen zijn, flat men reeds gehoord had van do ontvluchting. Maar toen de voorraad voedsel eindelijk op was, fwas men ook ver genoeg van het verbanningsoord verwijderd. Nu was het wel te wagen meende Peter en izoo klopten dan de beide vluchtelingen bij een ©oer aan, waar men hun graag wat brood en melk verschafte. Ook konden ze daar een paar dagen en nachten in de schuur doorbrengen, waar zo in een ihooibed overheerlijk sliepen en weer heelemaal op hun verhaal kwamen. Dan werd do tocht weer voortgezet. Peter babbelde maar met zijn vader. Hij vertelde hem alles, wat er gebeurd was sedert vaders ver- iba nning. Moeders sterven en haar laatste woorden had hij Beker al wel tienmaal verteld en telkens als hij dit verhaal hoorde sprongen Ivan de tranen in de oogen. Ach hij was nu vrij en misschien bereikte hij zijn dorpje wel, maar zijn lieve vrouw zou hij toch nooit terug zien. Zoo reisden vader en zoon verder dagen en weken lang, al maar naar het Westen, tot zc eindelijk bij een rivier kwamen, die ook langs hun geboorteplaats Btroomde. O, 't zou een lange reis worden, maar 't wias de -Veiligste weg om het dorpje te bereiken. Voor ze echter verder konden moesten ze eerst een Vlot maken en dat was geen kleinigheid. Op dat vlot konden ze dan de rivier afzakken en soo ongehinderd hun dorpje bereiken. Maar het maken van een vlot was een zwaar Werk, en H kostte dagen en dagen. Ze hadden echter een stille plek in hot woud uit gezocht, niemand kwam er en zoo konden zc onge stoord hun moeilijk werk verrichten. Eindelijk waren ze gereed. 't Vlot dreef op het water, 't zat stevig aan elkaar en het eenige wat nu te doen viel, was cr voor te aorgen, dat het niet tegen den oever botste. Daarna moesten vader en zoon beurtelings den nacht wakende doorbrengen; terwijl do een sliep, aorgde de andere er voor, dat het vlot in de goede richting bleef drijven. Nu echter raakte Peter aan het einde van zijn krachten. De vermoeienissen van den tocht en voor al het maken van het vlot, waren te groot voor Bijn jonge krachten geweest. Als vader sliep, moest Peter waken en met al de wilskracht, waarover hij beschikte haid hij teg<j» 'Aon slaap geworsteld. Doch hij kon niet meer. Uitgeput zonk hij in slaap; 't was oen soort slaap- Eiekte, die liem overviel. Nu en dan ontwaakte hij wel en dan hoorde Ivan hem met zijn moeder spreken en haar beloven, dat Sbij goed voor zijn vader zou zorgen. Vader Ivan zag wel, dat het niet goed ging met B'n jongen. Jammerend zat hij daar op het vlot, met het moede hoofd van Poter op z'n knieën, on machtig om het dreigende gevaar af te wenden, Alle pogingen, die hij aanwendde, om Peter weer tot bewustzijn te brengen, mislukte. De oogenblikjes, waarin de jongen ontwaakte, werden telkens korter en eindelijk sluimerde hij in, om niet meer te ontwaken. Er lag een blijden lach op z'n gezicht. 't Was of hij er tevreden over was, dat hij moe ders opdracht had vervuld, hij had zijn woord ge houden, vader was verlost uit de Siberische gevan genschap en dreef nu op het vlot zijn vrijheid te ge- moet. Maar op z'n knieën' lag het hoofd van den dooden Peter, gestorven in den arbeid zijner liefde. 't Was midden Juli toen het houtvlot bij het dorp Provliaifskoy aankwam en toen de boeren den ouden Ivan herkenden steeg er een gejuich op en hartelijk heette men den ouden balling welkom. Men kon hem goede mededeelingen doen. De oude strenge baron was dood en al z'n bezit tingen waren nu gekomen in handen van zijn schoon dochter, een vriendelijke vrouw, die alles deed, wat zij kon, om het lot van haar ondergeschikten te verzachten. Ivan behoefde dus niet bang te zijn, dat hij weer opgepakt zou worden, en naar Siberië gebracht wor den; daar was geen gevaar meer voor. Met behulp van den ouden vader Michaely waren er door de landvrouw een paar scholen opgericht, waar de kinderen nu onderwezen werden. Nauwelijks had de oude Michaëly gehoord, dat Ivan uit Siberië terug was of hij spoedde zich naar hem toe. O, wat 9peet het hem, dat de dappere Peter on derweg was gestorven. Ivan moest hem alles vertellen over zijn jongens, waarvan vader Michaëly zoo heel veel had gehou den. Ivan had het lijk van zijn zoontje meegebracht. Al de boeren drongen er op aan, dat het naar de kerk zou worden gebracht Daar hield de oude Michaely een lijkdienst en onder het gebeier der klokken werd de kleine Peter toen op het kleine kerkhof begraven. Michaëly spande er zich voor en zoo kreeg Ivan weldra kwijtschelding van zijn straf. Als een vrij man heeft hij nog jaren in het dorp gewoond, maar heel vaak kon men hem on het kerkhof vinden bij het graf van zijn Peter, die getoond had zijn ouders lief te hebben tot in den dood. En nu behoeft niemand mijner jeugdige lezers te meenen, dat ik dit verhaal maar zelf heb bedacht, want dat izoo niet Hoe wonderlijk het verhaal ook schijnt het is werkelijk zoo gebeurd, jaren en jaren geleden en ik heb het naverteld omdat het zulk een schoon voor beeld geeft van echte kinderliefde. ONS TEEKENHOEKJE Geteekend door Mecuwcs Eykennar, oud 10 jaar, to Slikkerveer. JpN r'Wi WIE HET WEET MAG HET ZEGGEN No. 65. Welk viervoetig dier wordt lekker warm als hij zijn staart verliest? Wie kan de overeenkomst vinidfen tüsschen een eiland en de letter T? No. 67. Hoeveel is vijf maal één en twintig'.' No. 68. Vul namen in van buitenlandsche plaatsen, maai zoo, dat je goede zinnen krijgt: Toen wij afscheid begon de oude vrouw te Wijhaar hetvan den kelder dicli' tia doen. De tuinman nam de ter hand. Oplossingen No. 616i No. 61. Eend een. No. 62. Heerlen, Venlo, Ommen en Aonidcl, No. 63. Kam-pioen; kampioen. E Z E L Z 0 D E E D E N L E N T WIE SNAPT HET? 1. Weet je waarom ik hem niet in dienst neem? Hij kan niets en ik acht hem tot alles in staat. 2. Heb je wel eens gehoord van een ijsfabrikant, dlie er warmpjes in zat? 3. Deze man moet kleiner gaan wonen, omdat zijn gezin grooter is geworden. 4. Het zijn niet de woorden, maar tic daden die tel len. „Dat denk jo maar", zei do telegrafist. 5. De dokter verbood een patiënt alle specerijen en zond hem na dc behandeling een gepeper-do rekening. LACHPLAATJE Meneer: „Marie. ik^ieb gisteren mijn portefeuille met honderd gulden in mijn zak laten zitten, heb jo die ook ergens gezien?" Dienstbode: „Nee meneer, mevrouw heeft Uw kleo ren opgeborgen". Meneer: „Waar is mevrouw nu?" Dienstbode: „Ze is vanochtend dadelijk daarna boodschappen gaan doen". (Passing Show)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1931 | | pagina 14