VARIA
VEILIG EN VEILIGER
Literair-historische meditatie
134
ONZE VADER
Onze Vuder, Die daar zijl
In der heem'len heerlijkheid,
Dat IJw Naam, gebenedijd,
Word' geheiligd, t' allen tijd!
En dat koom' Uw Koninkrijk!
Dat geschied' Uw, gelijk
In den hemel, zoo op aard',
linmcrs eeuwig lovenswaard!
Geef ons heden 'tdaaglijkscli brood;
Zoo voorzie in allen nood!
En vergeef ons alle schuld
Die met vreez' ons hart vervult!
Ja, vergeef ons 't bloedig pleit,
Zooals door Uw Geest bereid.
Wij vergeven Hallen stond;
Lovend U met hart en mond!
In verzoeking leid ons niet!
Red uit 'sBoozen dwanggebied!
Want Uw is het Koninkrijk,
Schltt'rend van genadeblijk
En do kracht en Heerlijkheid,
Groot tot in der Eouwlghoid!
ioooc|C|DOQf>onioo>i'rnnriirirrft'fl nïïfit**"'
opslaat, en je denktje mijmert
Dan ga je lezen bladeren kijken.
Enen
Ja, het is wel werkelijk een nazaat van den goe
den, ouden, gcesligen Reinsert. „Van den vos Rey-
naerde"
Maar een vérre nazaat
Gelukkig, dat het een vérre nazaat is
Want, al lezende, komt er een eigenaardig gevoel
bij je opIs dit rijmwerk, dit geknutsel met
woorden nu een waardig afgietsel van de gebeeld
houwde schoonheid, die de Reinaert geeft?
Móét dat nu?
Móét nu werkelijk ieder meesterstuk van eigen of
vreemde, van oude of nieuwere letterkunde worden
„gepopulariseerd", worden „bewerkt" of „verkort",
orn het z.g.n. toegankelijk te maken voor êcn grooter
publiek? En moet dat dan zóó ver worden gedreven,
dat er zelfs kinder-uitgaven van worden vervaardigd?
Bréngt men zoo werkelijk do kunst tot het publiek
of het publiek tot de kunst?
Ik vróég maar mijmerend en moditecrend
Maar wórdt het begrip voor het kunstwerk, het
verhingen rióór het kunstwerk werkelijk verdiept en
versterkt, door de copie, de bewerking?
Of is er het gevaar, dat de kennismaking met „de
ho 'dlijnon", met de inhoud, met de voorstelling,
niet slechte van één, maar van een rééks kunstwer
ken, do oppervlakkigheid in de hand werkt; zóó in
de hand werkt, dat de begeerte naar nadere bekend
heid wordt verzwakt, gedood, omdat niet alleen de
ééne belangstelling de andere verdringt, maar omdat
die gepopulariseerde bewerkingen tóch vódk het ge
voel wekken, dat wie er van kennis nam er nu ge
noeg van weet: genoeg althans, am er over te kunnen
meepraten
Wordt zoo niet hclet de ontwikkeling van de lief
devolle aandacht, van de werkzame overgegevenheid,
die onafwijsbare voorwaarde is voor het indringen
in, liet loeren kennen, ieeren wnardeeren, leeren be
minnen van hot kunstwerk?
Komt niet het op-pri ja-stel Ion van de véélheid in
de plaats van liet waard-schattcn der uitgelezenheid?
Ik zie weer, naast mc, de jongste telg van hot Roi-
naert-geslucld
Fleurig zokerl Lokkend zeker!
Ik blader er in; lees weer, hier en daar; bezie de
illustraties
En dan donk ik aan het ultulijk der oude hand
schriften
Glud, fijn-glad perkament, van oen toere tint... En
zorgvuldig gevormde letters, met sierlijke nauwkeu
righeid elk daar neergezet.
De miniaturenAh! de miniaturen!
Zie daarnaast het houtpapier, do snel neergeworpen
silhouet-illustratie, waarvoor do verluchter zich niet
eens den tijd gunde van een verzorgd contour
Nee, dit is wel een vérre nazaat van den ouden
ReinuortEn ik laat m'n gedachten teruggaan de
eeuwen door...
Hoeveel, hoevelerlei uitgaven en bewerkingen zijn
V«r niet geweest! Hoeveel, hoevelerlei mensclicn heb
ben de historie van den Vos Ileinaerde niet gelezen,
genoten misschien ook onvoldaan ter zijde gelegd.
Daar zijn de Middeleeuwers geweest, die het gedicht
hebben gelezen, of hebben hóóren lezen die hebben
gelachen van innig pleizier als ze de satirische toespe
lingen hoorden op de misstanden in hun collectivisti-
sche maatschappij, of er misschien alleen in waar-
deerden het prikkelend verhaal van den feilen
sluwuard, die hof en hovelingen te slim af was, en ui
len met z'n onverstoorbare koelbloedigheid er tus-
schen num
Daar zijn do letterminnaars geweest, die nódst ver
haal en sutyre in het gedicht bewonderden de kunst
en de kunstvaardigheid van den dichter, die er
schoonheid iu vonden, van woord, cn beeld, cn
geest..
Daar zjjn de letterkundigen geweest, die het ge
dicht hebben gezien als een monument in de geschie
denis der taal, die liet met veel scherpzinnigheid en
wetenschap hebben bestudeerd en ontleed; die
artikels cn artikelenreeksen er aun hebben gewijd,
soms woord na woord verklarend, vragen opwer
pend cn besprekend over ontstaan, verwantschap,
maker.
Daar zijn de bewerkers geweest, die getracht heb
ben in jongere taai het epos to herscheppen, óók,
die het hebben naverteld voor 'n grooter publiek,
voor kinderen
Die heelo, lange reeks Is er die bonte menigte
is erEnen
Ju, wét weet nu „men", de beroemde „men" van
het epos? Is het niet werkelijk zoo, dat het verhaal
voornamelijk broksgewijze wordt gekend, anecdoti-
sche stukken er van; of ook wel, niet er van, stuk
ken, die nasist het epos door de tijden heen overge
leverd. „overgewaaid" schreef ik haast zijn
naast d e Reinaert? Tot verhaaltjes voor kinderen,
liefst met plaatjes of bij 'n tooverlantaarn, zijn ze
afgedaaldEn kunst, kunstIk kijk weer
naar het boek op m'n bureau maar openen doe 'k
het nü nietKunst? Gedaald neergcgleden
Zoo zie ik het nuO zeker, die kijk op de zaak
is eenzijdig, pessimistisch misschien, maar ik wil
het nu zoo zienDie eene kant wil ik nu naar
voren draaien.
En: dan geldt dat niet alléén ons dierenepos.
Dan geldt dat en hier wordt het bemediteerde
veld wijder dan geldt dat ook andere, véél an
dere werken
Maar nee Iaat ik ophouden
Want daar is geen beginnen aan
SPROKKELINGEN
BEROEMDE MANNEN OVER DEN BIJBEL.
Do beroemde philosoof en rechtskundige der Gö-
thinger universiteit, de geheimraad Pütter had een
onbegrensde hoogachting voor de Heilige Schrift.
Toen hij in zijne voorlezingen een begrip van het
kerkrecht in verband met do Christelijke relegie had
to geven, zeide hij de volgende merkwaardige woor
den: „Mijne heerenl Ik spreek thans van een zaak,
welke voor ons allen van het grootste gewicht moet
zijn. Ik belijd hier openlijk, als de waarheid wat
Jezus Christus heeft geleerd cn wat in dit boek ge-
sohreven staait".
Hier hief hij den Bijbel in de hoogte, en het
werd zoo stil in de zaai, dat men een speld had kun
nen hooren vallen. „Het* is hier niet m'n ambtelijke
tuak dit te verkondigen en te staven, maar dit moet
ik u zeggen, tot eer der waarheid en van den Chris-
telijken godsdienst, dat in de 40 jaren, waarin ik
dagelijks den Bijbel bestudeer, niote, noch rijkdom
en eer, noch eenig goed der wereld mij de zaligheid
heeft verschaft, welke dit eenige boek, de Bijbel mij
heeft geschonken. Aan ieder, die niet hooren wil, zou
ik uit Handelingen 24 en 25 willen voorlezen, wat
van den grootsten held des Christendoms wordt ver
teld."
De Fransche geschiedschrijver E. Rosseeuw St Hi-
laire (18021889) schrijft in een voorrede van een
Fransche vertaling van een Elzassisch tractaat: „Ik
heb veel gereisd in het Noorden en in het Zuiden, en
één feit trof mij telkens weer. Waar de Bijbel niet de
grondslag is der opvoeding en van het gemeenschap
pelijk samenzijn, daar bestaat geen literatuur voor
de kinderen, noch voor het volk. Zie naar Spanje,
Italië en zelfs naar Frankrijk, naar alle landen, waar
men den Bijbel niet leest. Er is niets te lezen, noch
voor het kind, noch voor den arbeider. In Duitsch-
land en Engeland daarentegen vindt men een gan-
sche Christelijke jeugd- en volksliteratuur, waarin
zich de nationale geest als in een spregel weer
kaatst."
Poter Rosegger, geb. 1843, Roomsch schrijver:
„Waar is de Katholiek, die ook maar eenmaal in zijn
leven de bergrede gelezen heeft of de andere woorden
van Jezus? Doordat het niet is geschied, is ontstaan
do groote inferieuriteit der Katholieken in vergelij
king met de Protestanten. Door het voortdurend ge
bruik der Heilige Schrift in private en openbare scho
len, kennen de laatstgenoemden het grootste deel der
geschiedenissen van het Oude en Nieuwe Testament,
het groote heilsplan Gods en tot de kleinste feiten
dezer door Jezus Christus bewerkte verlossing. De
Katholieken daarentegen weten daarvan weinig of
niets. Daarom terug naar het gebruik der Heilige
Schrift als in de oude kerk."
Gustaaf Theodoor Fechner (1S011887),
een natuurvorscher en wijsgeer van beteekenis:
„Eens kwam ik in een stad vol huizen en paleizen
van sohoonen baksteen opgetrokken, doelmatig en
regelmatig gebouwd. Maar in het midden stond een
oude hut, onbeholpen, onbruikbaar; niets scheen aan
elkaar meer te passen, en waar waren ankers en
steunsels? En ik lachte om de hut, een schreeuwend
contrast met de schijnbare soliditeit cn versierings
kunst der andere gebouwen, om het overblijfsel
immers uit een half-barbaarschcn tijd. En ik zeide:
„Morgen is ze een puinhoop." En toen ik na hon
derd jaren terugkwam vond ik de huizen en paleizen
niet terug; vele waren door andere vervangen cn
werden voor nieuwe doeleinden gebruikt. Maar de
oude hut stond nog op dezelfde plaats onveranderd;
er waren nog reten en gaten en donkere hoeken als
een eeuw te voren; maar ze was niet gevallen, de
tand des tijds was er tegen gebroken. En ik zeide:
„De kracht Gods heeft ze bewaard." Uit de nieuwe
huizen en paleizen kwam als voorheen ui't de oude,
menige zieke en moede, en zocht genezing in de
straten, maar er was geen heelmeester. Maar wie
in de hut ging, werd gezond en blijde. Toen zeide
ik: ..Hier woont het heil des Heercn." En toen ik de
liut binnenging, ontmoette ik iemand, die zijne hand
legde op de moeden en kranken, en zij werden
gezond, en ik herkende Christust
De oude hut, onbruikbaar voor mcnscJielijke doel
einden, niet gemaakt naar mcnschelijke regels, en
door menschon veroordeeld om zijn reten en spleten,
zijn vermeend gebrek aan steunsels, is de Heilige
Schrift. Men ziet ze aan met het menschclijke ver
stand en ze is voor velen nog voorwerp van hoon
en spot. En men vraagt, hoe ze nog een plaats kan
behouden op de boekenmarkt, naast al die sclioono,
nieuwe werken, vol zuivere menschclijke wijsheid,
alle zoo degelijk in elkaar gezet? En toch, al de
geschriften, de schoonste en de wijste, welke pochen
op liet eeuwige hunner leer, verdwijnen, en makun
plauts voor andere, en de theorieën verwisselen.
Maar de Bijbel bestaat en zal bestaan cn de Geest
van Christus, welke er ons uit tegenkomt, zal altijd
gezond en blijde maken alle kranken en inoeden, die
te voren genezing en heil buiten Hem hebben go-
zocht."
Seven H c d d i n, do bekende Zweedsche reiziger,
zegt o.a. in zijn interessante reisbeschrijving: „In hot
hart van Azië" het volgende: „Mijn bibliotheek was
niet groot. Ze bestond uit een Bijbel, liederenboek cn
een dagboekje: „Parole für den Tag", dat een band
vormde tusschen mij cn de mijnen in hot vaderland."
Verder: „Wanneer ik nu, nadat joron zijn voorbij
gegaan, en ik weer door allen, die mij lief zijn,
omringd ben, terugdenk aan do lange, stille winter
avonden in Tibet, verwonder ik mij bijna, dat in
deze doodelijke eenzaamheid de tijd mij nooit lang
is gevallen. Maar liet vceleischcnde arbeidsveld hieid
mij intact, ik had steeds trouwe bedienden en daar
bij liet bewuste kleine boekje met woorden uit den
Bijbel, waarvun ik wist, dat ze ook in bet huis dei;
mijnen werden gelezen."
(Timotheüs).
1
MEI OF BLOEIMAAND.
Over de vraag naar de afleiding on de beteekenis
van den naam van deze maand, loopen de meenin
gen nogal uiteen. Sommigen denken aan Ma jus of
Magnus, dat wil zeggen, heerlijk of groot; anderen
denken aan Maja, de moeder van Mercurius, aan
wien in dezen tijd offers worden gebracht In het
Angelsaksisch heet deze maand Trimulchi, omdat
men door het welig groeien van hot gras de koeien
drie maal per dug kon melken. Karei de Groote
sjirak van Wonnemaand. Wonne wil zoggen: genot,
vreugde. In 'toud-Friesch draagt Mei den naam van
Blommomoanne, dat wil zeggen: bloom- of bloei
maand.
Reeds van do vroegste tijdon af aan werd de komst
van Mei met groote vreugde begroet Deze maand
achtte men als te zegepralen over den winter. Nu
kwamen de dagen weer van warmte cn zon. Overoud
is dan ook het gebruik om op dien dag een Meiboom
te planten, waarbij men zong:
„Daar ging eens 'n patertje langs den kant,
„IIci, 't was in do Mei!"
De Meiboom was ook 't symbool dor liefde. Daarom
plantten verliefde jongelingen Meiboomcn onder de
vensters hunner uitverkorenen. Ook gold de Meiboom
als symbool van geluk. Nog wordt in sommige stre
ken van ons land op nieuw gebouwde huizen zulk
een boom necrgeect
Ook hield men groote optochten mot paard en
wagen en noemde dit „den zomer in liet land rijden",
In Zeeuwsche almanakken staat de eerste Donder
dag in Mei oangeteekend als „Aannetje Lijsje", of
„Hannelicsje", den dug, op welken do dienstboden
van betrekking verwisselen.
Mei is de maand van de verraderlijke nachtvor
sten. Vooral 12, 13 cn 14 Mei staan slecht aangeschre
ven. Men noemt zo dan ook: „do drie gestrenge
hecren"; ook wel: „de IJsheiiigen". Zij dragen de
namen van: St Momortus, St Puncratius en St Ser-
vatius. 'tKan soms op die dagen nog heel guur en
koud wezen. „Vóór Sorvatius geen zoiner, na Serva-
tius geen vorst", zegt men wel eens.
„Meiregen, brengt zegen", is oen rijmpje van dd
hoeren. Natuurlijk, want dan komt er geen vorst en
daardoor wordt de vriesschade van het juist ontkie
mende zaaisel geweerd. „Mei koel en nat, koren in
't vat", zegt een ander rijmpje. En: „Als de Mei ia
koel en wak, geeft ze veel koren in den zak." Of: „een
natte Mei, geeft koren in de wei."
I
GHIJ ZIJT DES HEILS FONTEYNE
Gliy zijt des heils fonteyne,
•En helpt zonder verwijt
Ghy zijt ghy zijt allcine
Die blijft 't gheen dat ghy zijt
Eer dat yet was in 't worden,
Waert ghy zelf u bezit
Eer 'tvicr de lucht omghordo.
Of lucht het water porde,
Eer d' aard was 's werelds pit'.
Zoo ick na eyghen wille
My averechts dan keer;
Het quetst; houw ik mij stille,
Zoo doet et mij gheen zeer.
Zulz heeft de Heer ghaan stollen
Den mon8ch hier meer noch min,
Dat z' al haar zclven quellcn
In eyghen willens telle.
Die volghon hacren zin.
Maar God is vroed cn vrueghdc,
En zulx is al zijn rijk;
Ick bent mcê, voigh ick duoghdo:
Niet zo lek daarvan wijk.
Ik moetot my bcklaghen
Ben ick niet dat ghy zijt:
Niet zijn magh niet behaghen:
Zond moet den zondaar plagkcu:
Die meest wijkt die meest lijt.
II. L. SPI EG HEL.
131
door D. MENKENS—v. d. SPIEGEL.
(Slot)
„Echt kinderlijk. Doordat wij geen kippen heb
ben, heeft ze van die broederij nog nooit gehoord."
,.Ja, maar van die póésjes!"
„Nou, wij hebben wel een poes, dus is ze daar
ibeier mee op do hoogte", zei mevrouw Koopman.
„Je wilt toch niet zeggen dat"
„Ik wil op het oogenblik alleen dat je je ver
haal afmaakt, Nel", antwoordde mevrouw Koop
man.
„Goed", vinnigde mevrouw Witters, „ik zal het af
maken, maar ik begin te geloovcn, dat mijn ergste
vrees betreffende jou en je opvoeding bewaarheid
wordt. Mijn kleine Coby vroeg in haar onschuld aan
jouw dochtertje: hoe worden dun de poesjes geboren?
En toen antwoordde me daar dat wicht: net als de
kindertjes. Ik was verstijfd van schrik cn riep mijn
kind, eer het nog erger dingen hooren zou en"
„En je snauwde Willy af, zoodat het kind Hui
lend thuiskwam", onderbrak mevrouw Koopman den
woordenstroom. „Willy kwam thuis en zei, dat pij
boos had gezegd: „ga maar gauw naar je moeder,
stout kind, en je hoeft hier niet terug te komen,
eer ik haar gesproken heb. Ik vraag aan jou, Nel,
aan jou, die referaten levert over opvoeding, of dat
paedagogisch of dat tactvol was?"
Mevrouw Witters kelurde.
„Nou ja, 'k was geweldig geschrokken en och, t
was immers tóch tijd voor haar, om naar huis te
gaan? En zooals ik je zei, ik vreesde, dat er nog
méér zou komen." M
„Die vrees, zou ongegrond gebleken zijn,' ant
woordde mevrouw Koopman. „Mijn Wil kan ik ver
trouwen. Ze weet,, dat zo over dat héél heilige, héél
teere, niet spreken mug. Ze weet, dat dit een zoo
genaamd geheimpje is tusschen haar en mij. Ze zei
zelfs, toen ze wat bedaard was: eigenlijk maar goed,
moeder, dat ik weg moest, want Coby wist zeker
nog niet, hoe de kindertjes geboren worden cn als
ze me gevraagd had, zou ik het erg akelig gevonden
hebben, omdat ze mijn vriendinnetje is. Ik zei toen:
maar al is ze je vriendinnetje, je zult het haar toch
nooit vertellen, hé? Daarop antwoordde ze zoo echt
met iets van verwondering in haar oogen: wel nee,
moeder, natuurlijk niet. Mijn kinderen weten, dat
dit iets is, waarover ze alleen met hun ouders mo
gen spreken, weten, dat het zonde is, er ooit anders
dan héél eerbiedig over te spreken."
„Maar w&t vertel je ze dan", riep mevrouw Wit
ters. één cn al verbazing.
„De waarheid", antwoordde mevrouw Koopman
kalm. „Over waarheid in de opvoeding ga ik niet
spreken, Nel, maar ik betracht zo!"
„Ik ook," zei mevrouw Witters.
„Als mijn kinderen vragen, waar ze vandaan ge
komen zijn, zeg ik ze, dat God ze ons gegeven heeft.
Is dat soms een leugen?"
„En als ze dan vragen, hóé God dat deed?'
„Dan zeg ik, dat ik dit se wel vertellen zal, als
Ze oud genoeg zijn, om het te begrijpen."
„Dan lieg je dus. Want op het oogenblik, dat zc
het vragen, z ij n ze oud genoeg om het te hegrij
pen. Vind jij het zóó erg, Nel, om dat allermooiste
met je kinderen, met je kleine kinderen, to hespre
ken. Moet er zoo stiekem mee gedaan worden, of het
iets leelijks is? Geloof je niet, dat je de nieuwsgie
righeid bij jo kinderen 'opwekt, door zoo te doen?
En als ze dan naar vreemden gaan. om die bevre
digd te zien? Want dat komt cr van, Nel! Jouw
Hans is nu tien en jij zult hem nóg wel niet oud
genoeg vinden, om zooiets te begrijpen, doch meer
dan eens zie ik hem met dien grooten jongen van
Bruins. Je hadt straks wel gelijk, toen je zei, dat het
moeilijk is, als je kinderen grooter worden, nog pre
cies te weten met wie ze (nagaan. Jij zult Jan Bruins
niet bij je in huis halen want je weet, hoe slecht
hij en zijn grootero broers bekend staan. En tóch
zoekt jouw jongen zijn vriendschap. O Nel, er wordt
zooveel v°rgii gezaaid in kinderzielen; cn 't is zoo
noodig ze wapenen mee te geven, om al dat booze
te bestrijden. Gerust, ik neem jou niet zoo erg kwn
lijk, dat je boos op mij en m'n kind geworden bent
't Was je schrik en je wijze van opvatten. Jij wilt
je kinderen rein houden, ik ook, yoorzoover liet in
deze zondige wereld mogelijk is, maar ik doe het
andere, 'k Weet wel, dat niet alle vragen beantwoord
kunnen worden, doch waar het maar even mogelijk
is, doe ik het Mij is als kind verteld, dat de ooie
vaar me bracht en onze jonge poesjes werden door
de moederpoes uit het water opgevischt. Ik zal een
jaar of zeven geweest zijn, toon ik die wijsheid eens
verkondigde aan enkele andero kinderen.
Toen werd ik uitgelachen. Nel, uitgelachen en be
spot Je weet, hoe erg spot is, voor grooten zoowel
als voor kleinen. Bovendien 't gold iets, wat mijn
ouders mij verteld hadden cn die hadden dus gelo
gen. Op ruwe manier vertelden me die kinderen hóé
de poesjes geboren werden, hóé de kleine kinderen
ter wereld kwamen, 'k Heb toen een tijdlang mijn
oudere gehaat, ja ik heb ze vaak opzettelijk bedro
gen, uit wraakzucht over hun bedrog aan mij. Als
jong meisje dweepte ik met de manier, die jij volgt.
Ja. dót was mooi cn dót was waarheid, to zeggen,
dat God de kinderen geefL
Toen logeerde ik eens ergens, waar kort te voren
oen kind geboren was. En wat vertelde me het vijf
jarig broertje? Met een devoot snuitje zei hij: „de
Hecre God heeft ons dat zusje gegeven cn 't had
heclemaal geen blauwe plekkon, is dat niet erg lief
van Hem?"
„Maar waarom zou het blauwe plokken hebben",
ontglipte liet me.
„Nou, 't is toch uit den lioinol gevallen? Bij Bos
hebben ze ook een kindje gekregen, maar dut was
dadelijk dood. Dat was natuurlijk te hard neorgo-
komen."
Kijk. Nel. toen had ik ineens gepoeg van die mooie
theorie, die ten slotte theorie blijft.
De kinderlijke fantasie is sterk, dat weet jij even
goed als ik ég daarom moeten wij er voor waken,
niet de oorzaak te worden, dat die fantasie in vor
keerde banen geleid wordL Dat kunnen we, door
het kind zooveel mogelijk met do werkelijkheid in
contact te brengen.
Nogmaals, we doen verkeerd, ja, we doen zonde.
Deze belle aardige foto's werden genomen tijdens een openbare les van leerlingen der Dr. H. Bavinck-
bewaarschool te Rotterdam. Er werd een spel vertoond, waaraan veertig kinderen deelnamen. Linksi
een bruidspaar van 3 jaar. Rechts: een tweeling,
eveneens 3 jaar, die de ouders der bruid voorstelde.
als we de geboorte van een mensch of dier voor het
kind zoo geheimzinnig maken. We brengen de
leugen in hun hart en we loopen veel kans, dat ze,
wat het mooiste is, als iets leelijks gaan beschou-
wen".
„Maar ik begrijp niet hoe doe je het dan",
zei mevrouw Wittere nu op heel anderen toon.
„Wel, om nu alleen bij Willy te blijven, ze vroeg
het me een jaar geleden. Ze was toen nèt vijf.
't Was op een morgen en ik had het druk. Ik zei:
vanmiddag als moeder klaar is, gaan we samen in
de serre zitten, jij en ik, en dan gaat moeder het je
vertellen. En toen heb ik haar in de eerste plaats
precies gezegd, wat jij je kinderen vertelt Ik zei
haar, dat ze een geschenk van God was. Toen vroeg
ze, of zo dan eerst in den hemel was geweest. Ik
zei daarop: neen, de lieve Heer heeft je laten groeien
binnen in moeder. Daar mocht je blijven tot je groot
genoeg was om in een wiegje gelegd te wonden. Moe
der was zoo blij, toen ze voor 't eerst je stemmetje
boorde en jo oogjes zag. Ze was zoo blij, omdat de
Heere haar weer zoo'n lief klein meisje gegeven had
cn zo was ook zoo blij, omdat ze nog leven mocht,
om voor dat kindje te zorgen. Moeder had er zoo
ontzettend vcol pijn van gehad, toen je uit haar ge
nomen werd, o zooveel pijn, maar dat had ze er
wel voor over. om zoo'n lief kindje te hebben.
Ach Nel, je had toen die oogjes moeten zien. Ze
streek over mijn hand cn zei: arm, moesje, deed het
net zooveel pijn als een kies trekken?
Ik antwoordde: o, nog veel meer, maar dat is iets,
wat ik jou nu als een geheimpje vertel en waarover
je met niemand spreken moogt, hoor!
Op die manier ging ik nog een poosje met haar
door. Ze was er stil van cn kwam er heusch later
niet op terug, 'k Ilob haar ook gezegd, dat ze maar
liever nooit moest luisteren, als andere kinderen e>r
over spraken, want dat die dat net zoo min mochten
doen als zij en dat ze mij maar altijd alles vetellen
moest en gerust ulles vragen mocht Kijk, zoo hel)
ik een soort verbond met mijn kleine meid gesloten,
een verbond, waarop ze trotsch is cn dat ze niet
licht schenden zal".
„Heb je met dl je kinderen zoo gedaan, óók met
do jongens, Jet?"
„Ja, natuurlijk. Waarom zou ik niet? 'k Vind het
in 't minst niet moeilijk, 't Ging met de andere kin
deren nog gewoner. Die maakten mee dat er zusjes
cn broertjes in huis geboren werden en, als ze dan
's morgens voor het eerst de baby mochten zien.
dun kwam al gauw de vraag, waarom moeder niet
opstond, of ze ziek was. Geloof je niet. Nel, dat met
jouw manier, de kinderen gaan denken over dat
vreemde: moeder ziek en dokter cn verpleegster in
huis? Als ze niet vragen, waarom dat zoo is. reken
dan maar, dat ze het al weten en op een, wie weet
boe oneerbiedige, wijze denken over het „Godsge
schenk".
Mevrouw Witters wist hierop niets te antwoorden.
Stille hing In de kamer, benauwende stilte.
„Nel", zei toen mevrouw Koopman, „ik hoop niet.
dat bet aan onze vriendschap schaden zal, dat ik
mij uitgesproken heb. Te koop loopen doe ik rnet
mijn ideeën niet. dat zul je moeten toestemmen, 'k
Zou je cr nooit?uit mezelf over gesproken hebben".
„Dat is waar", antwoordde mevrouw Witters lang-
znam. „Misschien was hot goed geweest, als je liet
wél gedaan had".
Nu vond mevrouw Koopman niet direct woorden.
„Ach, jouw wijze van uanpakken leek me oc.k
niet zoo kwaad," zei ze ten slotte, ,,'t Ligt veel aan
persoonlijke opvatting en inzicht".
„Dat is zoo. Ik bob altijd den weg. (licn ik in
deze met mijn kinderen volgde een héél veilige ge
vonden. Doch 't is niet onmogelijk, dat de jouwe vei
liger is, misschien zelfs do veiligste, hoewel ik daar
van toch nog niet heelemnnl verzekerd hen", ant
woordde mevrouw Wittere.
„Heelemnnl zeker ben ik dóór ook niet van", er
kende mevrouw Koopman, „muur 't is wel de beste
dien ik weet. Bevredigde nieuwsgierigheid hoodt het
kind voor dieper nuvorschcn, weerhoudt het dn„r
ook van, als het ouder worden gaat. 't Weet dan im
mers, dut moeder het alles vertellen wil en dat het
onnoodig is van vreemden inlichtingen te ontvan
gen."
Eerst dagen later bedacht mevrouw Witters, dat ze
haar vriendin over den Vrouwenbond had willen
spreken.
HEBT GIJ MIJ LIEF?
Of ik U min, Gij weet hot, Hocre!
Ook daar waar ik in twijfel sta
Ervaart mijn ziel Uw heilgcnd,
Ja dan ontvlamt zij tot Uw oero
En wordt ze Uw vricnd'lijk oog gewaar.
Dan valt geen offer haar te zwaar.
Maar als Gij even schijnt to ontwijken,
En mij alleen in 't duifitor laat, l
Dan smart het eerst, tot do angst vergaat.
En mijn gebeën de vlocg'lcn strijken:
Dan sluipt de koude in 't traag gemoed.
En langzaam kleumt de levensgloed. i
Ook dan uog klopt mijn hart U tegen,
Maar och! de vuurvlam blaakt niet moor;
En blieat Gij 't hart niet aan, o Hoer!
't Lag spoedig onder de osch gezegen:
't Zou dan niet koud zijn cn niet warm.
O Heer! wat voelt mijn ziel zich urm.
Maar Gij, door mijne cllcnd' vertecderd,
Gij, wetend wat Uw knecht behoeft,
Gij spaart de roê niet, maar bedroeft!
Gij (spaart het kruis niet, maar vernodert!
En schoon dan hart en vleesch bezwijk',
Dan voelt mijn ziel zich naamloos rijk.
Ja, 'k zoek U Iloere! als Gij mij tuchtigt,
Ik weet wat ied'ro slag beduidt.
Door d' onspoed zet het hart zich uit,
Met nieuwen liefdegloed bovruchtigd-.
Dies zegen ik bij eiken strijd
Uw roede, Uw kruis, Uw liefde altijd!
J. J. L .TEN KATE
door II. TE MER WE
Waarover 'n mensch al niet mediteereii kun! En
wat er al niet de aanleiding toe kun zijn!
De Gcnestet de man is lung genoeg oen vaat
figurant op bet tooneel onzer vaderlundscbe bloem-
lczing-letterkunde geweest al, om voor autoriteit to
kunnen gelden. De Genestet beweert, zooalft
ieder algemeen ontwikkeld Nederlander wéét, dónk
juist z'n figurcercn in bloemlezingen, -- dat poëzie
overal schuilt, cn dat het muur do vraag is, „wie
huur dl, wie huur niet kan vindon".
Nu, af cn too krijg je soms liet gevoel, of die lief
hebberij om overal te schuilen, niet een specifieke
hebbelijkheid is van do poëzie, moor eveneens vuu
de meditatie.
F.n soms vind Jo ze dan die meditatie namelijk.
Dezer dagen kwam op mijn schrijfburouu terecht
een fleurig kinderboek: «lunzend wit papier over
voor- en achterl>ord, duurop een toekeuing, gewild
naïef, in felle kleuren. En 'n titel, die 't „doét".
Ja, ik moet bekennen, dat Juist die titel „het" mij
gedaun hééft; dut modltceron dun.
„De booze streken vun reinaert den vos".
Dat bclóóft wut en geeft een voorsmaak dus van
komend genoL
Dut herinnert wat - - cn gooft dcrhulvo ecu nu-
geninten vnn genoten vreugd,j
En onwillekeurig aarzel je even, voor je bet boeW
(Zie vervolg bladtfjde 134).