VARIA VEILIG EN VEILIGER Literair-historische meditatie 134 ONZE VADER Onze Vuder, Die daar zijl In der heem'len heerlijkheid, Dat IJw Naam, gebenedijd, Word' geheiligd, t' allen tijd! En dat koom' Uw Koninkrijk! Dat geschied' Uw, gelijk In den hemel, zoo op aard', linmcrs eeuwig lovenswaard! Geef ons heden 'tdaaglijkscli brood; Zoo voorzie in allen nood! En vergeef ons alle schuld Die met vreez' ons hart vervult! Ja, vergeef ons 't bloedig pleit, Zooals door Uw Geest bereid. Wij vergeven Hallen stond; Lovend U met hart en mond! In verzoeking leid ons niet! Red uit 'sBoozen dwanggebied! Want Uw is het Koninkrijk, Schltt'rend van genadeblijk En do kracht en Heerlijkheid, Groot tot in der Eouwlghoid! ioooc|C|DOQf>onioo>i'rnnriirirrft'fl nïïfit**"' opslaat, en je denktje mijmert Dan ga je lezen bladeren kijken. Enen Ja, het is wel werkelijk een nazaat van den goe den, ouden, gcesligen Reinsert. „Van den vos Rey- naerde" Maar een vérre nazaat Gelukkig, dat het een vérre nazaat is Want, al lezende, komt er een eigenaardig gevoel bij je opIs dit rijmwerk, dit geknutsel met woorden nu een waardig afgietsel van de gebeeld houwde schoonheid, die de Reinaert geeft? Móét dat nu? Móét nu werkelijk ieder meesterstuk van eigen of vreemde, van oude of nieuwere letterkunde worden „gepopulariseerd", worden „bewerkt" of „verkort", orn het z.g.n. toegankelijk te maken voor êcn grooter publiek? En moet dat dan zóó ver worden gedreven, dat er zelfs kinder-uitgaven van worden vervaardigd? Bréngt men zoo werkelijk do kunst tot het publiek of het publiek tot de kunst? Ik vróég maar mijmerend en moditecrend Maar wórdt het begrip voor het kunstwerk, het verhingen rióór het kunstwerk werkelijk verdiept en versterkt, door de copie, de bewerking? Of is er het gevaar, dat de kennismaking met „de ho 'dlijnon", met de inhoud, met de voorstelling, niet slechte van één, maar van een rééks kunstwer ken, do oppervlakkigheid in de hand werkt; zóó in de hand werkt, dat de begeerte naar nadere bekend heid wordt verzwakt, gedood, omdat niet alleen de ééne belangstelling de andere verdringt, maar omdat die gepopulariseerde bewerkingen tóch vódk het ge voel wekken, dat wie er van kennis nam er nu ge noeg van weet: genoeg althans, am er over te kunnen meepraten Wordt zoo niet hclet de ontwikkeling van de lief devolle aandacht, van de werkzame overgegevenheid, die onafwijsbare voorwaarde is voor het indringen in, liet loeren kennen, ieeren wnardeeren, leeren be minnen van hot kunstwerk? Komt niet het op-pri ja-stel Ion van de véélheid in de plaats van liet waard-schattcn der uitgelezenheid? Ik zie weer, naast mc, de jongste telg van hot Roi- naert-geslucld Fleurig zokerl Lokkend zeker! Ik blader er in; lees weer, hier en daar; bezie de illustraties En dan donk ik aan het ultulijk der oude hand schriften Glud, fijn-glad perkament, van oen toere tint... En zorgvuldig gevormde letters, met sierlijke nauwkeu righeid elk daar neergezet. De miniaturenAh! de miniaturen! Zie daarnaast het houtpapier, do snel neergeworpen silhouet-illustratie, waarvoor do verluchter zich niet eens den tijd gunde van een verzorgd contour Nee, dit is wel een vérre nazaat van den ouden ReinuortEn ik laat m'n gedachten teruggaan de eeuwen door... Hoeveel, hoevelerlei uitgaven en bewerkingen zijn V«r niet geweest! Hoeveel, hoevelerlei mensclicn heb ben de historie van den Vos Ileinaerde niet gelezen, genoten misschien ook onvoldaan ter zijde gelegd. Daar zijn de Middeleeuwers geweest, die het gedicht hebben gelezen, of hebben hóóren lezen die hebben gelachen van innig pleizier als ze de satirische toespe lingen hoorden op de misstanden in hun collectivisti- sche maatschappij, of er misschien alleen in waar- deerden het prikkelend verhaal van den feilen sluwuard, die hof en hovelingen te slim af was, en ui len met z'n onverstoorbare koelbloedigheid er tus- schen num Daar zijn do letterminnaars geweest, die nódst ver haal en sutyre in het gedicht bewonderden de kunst en de kunstvaardigheid van den dichter, die er schoonheid iu vonden, van woord, cn beeld, cn geest.. Daar zjjn de letterkundigen geweest, die het ge dicht hebben gezien als een monument in de geschie denis der taal, die liet met veel scherpzinnigheid en wetenschap hebben bestudeerd en ontleed; die artikels cn artikelenreeksen er aun hebben gewijd, soms woord na woord verklarend, vragen opwer pend cn besprekend over ontstaan, verwantschap, maker. Daar zijn de bewerkers geweest, die getracht heb ben in jongere taai het epos to herscheppen, óók, die het hebben naverteld voor 'n grooter publiek, voor kinderen Die heelo, lange reeks Is er die bonte menigte is erEnen Ju, wét weet nu „men", de beroemde „men" van het epos? Is het niet werkelijk zoo, dat het verhaal voornamelijk broksgewijze wordt gekend, anecdoti- sche stukken er van; of ook wel, niet er van, stuk ken, die nasist het epos door de tijden heen overge leverd. „overgewaaid" schreef ik haast zijn naast d e Reinaert? Tot verhaaltjes voor kinderen, liefst met plaatjes of bij 'n tooverlantaarn, zijn ze afgedaaldEn kunst, kunstIk kijk weer naar het boek op m'n bureau maar openen doe 'k het nü nietKunst? Gedaald neergcgleden Zoo zie ik het nuO zeker, die kijk op de zaak is eenzijdig, pessimistisch misschien, maar ik wil het nu zoo zienDie eene kant wil ik nu naar voren draaien. En: dan geldt dat niet alléén ons dierenepos. Dan geldt dat en hier wordt het bemediteerde veld wijder dan geldt dat ook andere, véél an dere werken Maar nee Iaat ik ophouden Want daar is geen beginnen aan SPROKKELINGEN BEROEMDE MANNEN OVER DEN BIJBEL. Do beroemde philosoof en rechtskundige der Gö- thinger universiteit, de geheimraad Pütter had een onbegrensde hoogachting voor de Heilige Schrift. Toen hij in zijne voorlezingen een begrip van het kerkrecht in verband met do Christelijke relegie had to geven, zeide hij de volgende merkwaardige woor den: „Mijne heerenl Ik spreek thans van een zaak, welke voor ons allen van het grootste gewicht moet zijn. Ik belijd hier openlijk, als de waarheid wat Jezus Christus heeft geleerd cn wat in dit boek ge- sohreven staait". Hier hief hij den Bijbel in de hoogte, en het werd zoo stil in de zaai, dat men een speld had kun nen hooren vallen. „Het* is hier niet m'n ambtelijke tuak dit te verkondigen en te staven, maar dit moet ik u zeggen, tot eer der waarheid en van den Chris- telijken godsdienst, dat in de 40 jaren, waarin ik dagelijks den Bijbel bestudeer, niote, noch rijkdom en eer, noch eenig goed der wereld mij de zaligheid heeft verschaft, welke dit eenige boek, de Bijbel mij heeft geschonken. Aan ieder, die niet hooren wil, zou ik uit Handelingen 24 en 25 willen voorlezen, wat van den grootsten held des Christendoms wordt ver teld." De Fransche geschiedschrijver E. Rosseeuw St Hi- laire (18021889) schrijft in een voorrede van een Fransche vertaling van een Elzassisch tractaat: „Ik heb veel gereisd in het Noorden en in het Zuiden, en één feit trof mij telkens weer. Waar de Bijbel niet de grondslag is der opvoeding en van het gemeenschap pelijk samenzijn, daar bestaat geen literatuur voor de kinderen, noch voor het volk. Zie naar Spanje, Italië en zelfs naar Frankrijk, naar alle landen, waar men den Bijbel niet leest. Er is niets te lezen, noch voor het kind, noch voor den arbeider. In Duitsch- land en Engeland daarentegen vindt men een gan- sche Christelijke jeugd- en volksliteratuur, waarin zich de nationale geest als in een spregel weer kaatst." Poter Rosegger, geb. 1843, Roomsch schrijver: „Waar is de Katholiek, die ook maar eenmaal in zijn leven de bergrede gelezen heeft of de andere woorden van Jezus? Doordat het niet is geschied, is ontstaan do groote inferieuriteit der Katholieken in vergelij king met de Protestanten. Door het voortdurend ge bruik der Heilige Schrift in private en openbare scho len, kennen de laatstgenoemden het grootste deel der geschiedenissen van het Oude en Nieuwe Testament, het groote heilsplan Gods en tot de kleinste feiten dezer door Jezus Christus bewerkte verlossing. De Katholieken daarentegen weten daarvan weinig of niets. Daarom terug naar het gebruik der Heilige Schrift als in de oude kerk." Gustaaf Theodoor Fechner (1S011887), een natuurvorscher en wijsgeer van beteekenis: „Eens kwam ik in een stad vol huizen en paleizen van sohoonen baksteen opgetrokken, doelmatig en regelmatig gebouwd. Maar in het midden stond een oude hut, onbeholpen, onbruikbaar; niets scheen aan elkaar meer te passen, en waar waren ankers en steunsels? En ik lachte om de hut, een schreeuwend contrast met de schijnbare soliditeit cn versierings kunst der andere gebouwen, om het overblijfsel immers uit een half-barbaarschcn tijd. En ik zeide: „Morgen is ze een puinhoop." En toen ik na hon derd jaren terugkwam vond ik de huizen en paleizen niet terug; vele waren door andere vervangen cn werden voor nieuwe doeleinden gebruikt. Maar de oude hut stond nog op dezelfde plaats onveranderd; er waren nog reten en gaten en donkere hoeken als een eeuw te voren; maar ze was niet gevallen, de tand des tijds was er tegen gebroken. En ik zeide: „De kracht Gods heeft ze bewaard." Uit de nieuwe huizen en paleizen kwam als voorheen ui't de oude, menige zieke en moede, en zocht genezing in de straten, maar er was geen heelmeester. Maar wie in de hut ging, werd gezond en blijde. Toen zeide ik: ..Hier woont het heil des Heercn." En toen ik de liut binnenging, ontmoette ik iemand, die zijne hand legde op de moeden en kranken, en zij werden gezond, en ik herkende Christust De oude hut, onbruikbaar voor mcnscJielijke doel einden, niet gemaakt naar mcnschelijke regels, en door menschon veroordeeld om zijn reten en spleten, zijn vermeend gebrek aan steunsels, is de Heilige Schrift. Men ziet ze aan met het menschclijke ver stand en ze is voor velen nog voorwerp van hoon en spot. En men vraagt, hoe ze nog een plaats kan behouden op de boekenmarkt, naast al die sclioono, nieuwe werken, vol zuivere menschclijke wijsheid, alle zoo degelijk in elkaar gezet? En toch, al de geschriften, de schoonste en de wijste, welke pochen op liet eeuwige hunner leer, verdwijnen, en makun plauts voor andere, en de theorieën verwisselen. Maar de Bijbel bestaat en zal bestaan cn de Geest van Christus, welke er ons uit tegenkomt, zal altijd gezond en blijde maken alle kranken en inoeden, die te voren genezing en heil buiten Hem hebben go- zocht." Seven H c d d i n, do bekende Zweedsche reiziger, zegt o.a. in zijn interessante reisbeschrijving: „In hot hart van Azië" het volgende: „Mijn bibliotheek was niet groot. Ze bestond uit een Bijbel, liederenboek cn een dagboekje: „Parole für den Tag", dat een band vormde tusschen mij cn de mijnen in hot vaderland." Verder: „Wanneer ik nu, nadat joron zijn voorbij gegaan, en ik weer door allen, die mij lief zijn, omringd ben, terugdenk aan do lange, stille winter avonden in Tibet, verwonder ik mij bijna, dat in deze doodelijke eenzaamheid de tijd mij nooit lang is gevallen. Maar liet vceleischcnde arbeidsveld hieid mij intact, ik had steeds trouwe bedienden en daar bij liet bewuste kleine boekje met woorden uit den Bijbel, waarvun ik wist, dat ze ook in bet huis dei; mijnen werden gelezen." (Timotheüs). 1 MEI OF BLOEIMAAND. Over de vraag naar de afleiding on de beteekenis van den naam van deze maand, loopen de meenin gen nogal uiteen. Sommigen denken aan Ma jus of Magnus, dat wil zeggen, heerlijk of groot; anderen denken aan Maja, de moeder van Mercurius, aan wien in dezen tijd offers worden gebracht In het Angelsaksisch heet deze maand Trimulchi, omdat men door het welig groeien van hot gras de koeien drie maal per dug kon melken. Karei de Groote sjirak van Wonnemaand. Wonne wil zoggen: genot, vreugde. In 'toud-Friesch draagt Mei den naam van Blommomoanne, dat wil zeggen: bloom- of bloei maand. Reeds van do vroegste tijdon af aan werd de komst van Mei met groote vreugde begroet Deze maand achtte men als te zegepralen over den winter. Nu kwamen de dagen weer van warmte cn zon. Overoud is dan ook het gebruik om op dien dag een Meiboom te planten, waarbij men zong: „Daar ging eens 'n patertje langs den kant, „IIci, 't was in do Mei!" De Meiboom was ook 't symbool dor liefde. Daarom plantten verliefde jongelingen Meiboomcn onder de vensters hunner uitverkorenen. Ook gold de Meiboom als symbool van geluk. Nog wordt in sommige stre ken van ons land op nieuw gebouwde huizen zulk een boom necrgeect Ook hield men groote optochten mot paard en wagen en noemde dit „den zomer in liet land rijden", In Zeeuwsche almanakken staat de eerste Donder dag in Mei oangeteekend als „Aannetje Lijsje", of „Hannelicsje", den dug, op welken do dienstboden van betrekking verwisselen. Mei is de maand van de verraderlijke nachtvor sten. Vooral 12, 13 cn 14 Mei staan slecht aangeschre ven. Men noemt zo dan ook: „do drie gestrenge hecren"; ook wel: „de IJsheiiigen". Zij dragen de namen van: St Momortus, St Puncratius en St Ser- vatius. 'tKan soms op die dagen nog heel guur en koud wezen. „Vóór Sorvatius geen zoiner, na Serva- tius geen vorst", zegt men wel eens. „Meiregen, brengt zegen", is oen rijmpje van dd hoeren. Natuurlijk, want dan komt er geen vorst en daardoor wordt de vriesschade van het juist ontkie mende zaaisel geweerd. „Mei koel en nat, koren in 't vat", zegt een ander rijmpje. En: „Als de Mei ia koel en wak, geeft ze veel koren in den zak." Of: „een natte Mei, geeft koren in de wei." I GHIJ ZIJT DES HEILS FONTEYNE Gliy zijt des heils fonteyne, •En helpt zonder verwijt Ghy zijt ghy zijt allcine Die blijft 't gheen dat ghy zijt Eer dat yet was in 't worden, Waert ghy zelf u bezit Eer 'tvicr de lucht omghordo. Of lucht het water porde, Eer d' aard was 's werelds pit'. Zoo ick na eyghen wille My averechts dan keer; Het quetst; houw ik mij stille, Zoo doet et mij gheen zeer. Zulz heeft de Heer ghaan stollen Den mon8ch hier meer noch min, Dat z' al haar zclven quellcn In eyghen willens telle. Die volghon hacren zin. Maar God is vroed cn vrueghdc, En zulx is al zijn rijk; Ick bent mcê, voigh ick duoghdo: Niet zo lek daarvan wijk. Ik moetot my bcklaghen Ben ick niet dat ghy zijt: Niet zijn magh niet behaghen: Zond moet den zondaar plagkcu: Die meest wijkt die meest lijt. II. L. SPI EG HEL. 131 door D. MENKENS—v. d. SPIEGEL. (Slot) „Echt kinderlijk. Doordat wij geen kippen heb ben, heeft ze van die broederij nog nooit gehoord." ,.Ja, maar van die póésjes!" „Nou, wij hebben wel een poes, dus is ze daar ibeier mee op do hoogte", zei mevrouw Koopman. „Je wilt toch niet zeggen dat" „Ik wil op het oogenblik alleen dat je je ver haal afmaakt, Nel", antwoordde mevrouw Koop man. „Goed", vinnigde mevrouw Witters, „ik zal het af maken, maar ik begin te geloovcn, dat mijn ergste vrees betreffende jou en je opvoeding bewaarheid wordt. Mijn kleine Coby vroeg in haar onschuld aan jouw dochtertje: hoe worden dun de poesjes geboren? En toen antwoordde me daar dat wicht: net als de kindertjes. Ik was verstijfd van schrik cn riep mijn kind, eer het nog erger dingen hooren zou en" „En je snauwde Willy af, zoodat het kind Hui lend thuiskwam", onderbrak mevrouw Koopman den woordenstroom. „Willy kwam thuis en zei, dat pij boos had gezegd: „ga maar gauw naar je moeder, stout kind, en je hoeft hier niet terug te komen, eer ik haar gesproken heb. Ik vraag aan jou, Nel, aan jou, die referaten levert over opvoeding, of dat paedagogisch of dat tactvol was?" Mevrouw Witters kelurde. „Nou ja, 'k was geweldig geschrokken en och, t was immers tóch tijd voor haar, om naar huis te gaan? En zooals ik je zei, ik vreesde, dat er nog méér zou komen." M „Die vrees, zou ongegrond gebleken zijn,' ant woordde mevrouw Koopman. „Mijn Wil kan ik ver trouwen. Ze weet,, dat zo over dat héél heilige, héél teere, niet spreken mug. Ze weet, dat dit een zoo genaamd geheimpje is tusschen haar en mij. Ze zei zelfs, toen ze wat bedaard was: eigenlijk maar goed, moeder, dat ik weg moest, want Coby wist zeker nog niet, hoe de kindertjes geboren worden cn als ze me gevraagd had, zou ik het erg akelig gevonden hebben, omdat ze mijn vriendinnetje is. Ik zei toen: maar al is ze je vriendinnetje, je zult het haar toch nooit vertellen, hé? Daarop antwoordde ze zoo echt met iets van verwondering in haar oogen: wel nee, moeder, natuurlijk niet. Mijn kinderen weten, dat dit iets is, waarover ze alleen met hun ouders mo gen spreken, weten, dat het zonde is, er ooit anders dan héél eerbiedig over te spreken." „Maar w&t vertel je ze dan", riep mevrouw Wit ters. één cn al verbazing. „De waarheid", antwoordde mevrouw Koopman kalm. „Over waarheid in de opvoeding ga ik niet spreken, Nel, maar ik betracht zo!" „Ik ook," zei mevrouw Witters. „Als mijn kinderen vragen, waar ze vandaan ge komen zijn, zeg ik ze, dat God ze ons gegeven heeft. Is dat soms een leugen?" „En als ze dan vragen, hóé God dat deed?' „Dan zeg ik, dat ik dit se wel vertellen zal, als Ze oud genoeg zijn, om het te begrijpen." „Dan lieg je dus. Want op het oogenblik, dat zc het vragen, z ij n ze oud genoeg om het te hegrij pen. Vind jij het zóó erg, Nel, om dat allermooiste met je kinderen, met je kleine kinderen, to hespre ken. Moet er zoo stiekem mee gedaan worden, of het iets leelijks is? Geloof je niet, dat je de nieuwsgie righeid bij jo kinderen 'opwekt, door zoo te doen? En als ze dan naar vreemden gaan. om die bevre digd te zien? Want dat komt cr van, Nel! Jouw Hans is nu tien en jij zult hem nóg wel niet oud genoeg vinden, om zooiets te begrijpen, doch meer dan eens zie ik hem met dien grooten jongen van Bruins. Je hadt straks wel gelijk, toen je zei, dat het moeilijk is, als je kinderen grooter worden, nog pre cies te weten met wie ze (nagaan. Jij zult Jan Bruins niet bij je in huis halen want je weet, hoe slecht hij en zijn grootero broers bekend staan. En tóch zoekt jouw jongen zijn vriendschap. O Nel, er wordt zooveel v°rgii gezaaid in kinderzielen; cn 't is zoo noodig ze wapenen mee te geven, om al dat booze te bestrijden. Gerust, ik neem jou niet zoo erg kwn lijk, dat je boos op mij en m'n kind geworden bent 't Was je schrik en je wijze van opvatten. Jij wilt je kinderen rein houden, ik ook, yoorzoover liet in deze zondige wereld mogelijk is, maar ik doe het andere, 'k Weet wel, dat niet alle vragen beantwoord kunnen worden, doch waar het maar even mogelijk is, doe ik het Mij is als kind verteld, dat de ooie vaar me bracht en onze jonge poesjes werden door de moederpoes uit het water opgevischt. Ik zal een jaar of zeven geweest zijn, toon ik die wijsheid eens verkondigde aan enkele andero kinderen. Toen werd ik uitgelachen. Nel, uitgelachen en be spot Je weet, hoe erg spot is, voor grooten zoowel als voor kleinen. Bovendien 't gold iets, wat mijn ouders mij verteld hadden cn die hadden dus gelo gen. Op ruwe manier vertelden me die kinderen hóé de poesjes geboren werden, hóé de kleine kinderen ter wereld kwamen, 'k Heb toen een tijdlang mijn oudere gehaat, ja ik heb ze vaak opzettelijk bedro gen, uit wraakzucht over hun bedrog aan mij. Als jong meisje dweepte ik met de manier, die jij volgt. Ja. dót was mooi cn dót was waarheid, to zeggen, dat God de kinderen geefL Toen logeerde ik eens ergens, waar kort te voren oen kind geboren was. En wat vertelde me het vijf jarig broertje? Met een devoot snuitje zei hij: „de Hecre God heeft ons dat zusje gegeven cn 't had heclemaal geen blauwe plekkon, is dat niet erg lief van Hem?" „Maar waarom zou het blauwe plokken hebben", ontglipte liet me. „Nou, 't is toch uit den lioinol gevallen? Bij Bos hebben ze ook een kindje gekregen, maar dut was dadelijk dood. Dat was natuurlijk te hard neorgo- komen." Kijk. Nel. toen had ik ineens gepoeg van die mooie theorie, die ten slotte theorie blijft. De kinderlijke fantasie is sterk, dat weet jij even goed als ik ég daarom moeten wij er voor waken, niet de oorzaak te worden, dat die fantasie in vor keerde banen geleid wordL Dat kunnen we, door het kind zooveel mogelijk met do werkelijkheid in contact te brengen. Nogmaals, we doen verkeerd, ja, we doen zonde. Deze belle aardige foto's werden genomen tijdens een openbare les van leerlingen der Dr. H. Bavinck- bewaarschool te Rotterdam. Er werd een spel vertoond, waaraan veertig kinderen deelnamen. Linksi een bruidspaar van 3 jaar. Rechts: een tweeling, eveneens 3 jaar, die de ouders der bruid voorstelde. als we de geboorte van een mensch of dier voor het kind zoo geheimzinnig maken. We brengen de leugen in hun hart en we loopen veel kans, dat ze, wat het mooiste is, als iets leelijks gaan beschou- wen". „Maar ik begrijp niet hoe doe je het dan", zei mevrouw Wittere nu op heel anderen toon. „Wel, om nu alleen bij Willy te blijven, ze vroeg het me een jaar geleden. Ze was toen nèt vijf. 't Was op een morgen en ik had het druk. Ik zei: vanmiddag als moeder klaar is, gaan we samen in de serre zitten, jij en ik, en dan gaat moeder het je vertellen. En toen heb ik haar in de eerste plaats precies gezegd, wat jij je kinderen vertelt Ik zei haar, dat ze een geschenk van God was. Toen vroeg ze, of zo dan eerst in den hemel was geweest. Ik zei daarop: neen, de lieve Heer heeft je laten groeien binnen in moeder. Daar mocht je blijven tot je groot genoeg was om in een wiegje gelegd te wonden. Moe der was zoo blij, toen ze voor 't eerst je stemmetje boorde en jo oogjes zag. Ze was zoo blij, omdat de Heere haar weer zoo'n lief klein meisje gegeven had cn zo was ook zoo blij, omdat ze nog leven mocht, om voor dat kindje te zorgen. Moeder had er zoo ontzettend vcol pijn van gehad, toen je uit haar ge nomen werd, o zooveel pijn, maar dat had ze er wel voor over. om zoo'n lief kindje te hebben. Ach Nel, je had toen die oogjes moeten zien. Ze streek over mijn hand cn zei: arm, moesje, deed het net zooveel pijn als een kies trekken? Ik antwoordde: o, nog veel meer, maar dat is iets, wat ik jou nu als een geheimpje vertel en waarover je met niemand spreken moogt, hoor! Op die manier ging ik nog een poosje met haar door. Ze was er stil van cn kwam er heusch later niet op terug, 'k Ilob haar ook gezegd, dat ze maar liever nooit moest luisteren, als andere kinderen e>r over spraken, want dat die dat net zoo min mochten doen als zij en dat ze mij maar altijd alles vetellen moest en gerust ulles vragen mocht Kijk, zoo hel) ik een soort verbond met mijn kleine meid gesloten, een verbond, waarop ze trotsch is cn dat ze niet licht schenden zal". „Heb je met dl je kinderen zoo gedaan, óók met do jongens, Jet?" „Ja, natuurlijk. Waarom zou ik niet? 'k Vind het in 't minst niet moeilijk, 't Ging met de andere kin deren nog gewoner. Die maakten mee dat er zusjes cn broertjes in huis geboren werden en, als ze dan 's morgens voor het eerst de baby mochten zien. dun kwam al gauw de vraag, waarom moeder niet opstond, of ze ziek was. Geloof je niet. Nel, dat met jouw manier, de kinderen gaan denken over dat vreemde: moeder ziek en dokter cn verpleegster in huis? Als ze niet vragen, waarom dat zoo is. reken dan maar, dat ze het al weten en op een, wie weet boe oneerbiedige, wijze denken over het „Godsge schenk". Mevrouw Witters wist hierop niets te antwoorden. Stille hing In de kamer, benauwende stilte. „Nel", zei toen mevrouw Koopman, „ik hoop niet. dat bet aan onze vriendschap schaden zal, dat ik mij uitgesproken heb. Te koop loopen doe ik rnet mijn ideeën niet. dat zul je moeten toestemmen, 'k Zou je cr nooit?uit mezelf over gesproken hebben". „Dat is waar", antwoordde mevrouw Witters lang- znam. „Misschien was hot goed geweest, als je liet wél gedaan had". Nu vond mevrouw Koopman niet direct woorden. „Ach, jouw wijze van uanpakken leek me oc.k niet zoo kwaad," zei ze ten slotte, ,,'t Ligt veel aan persoonlijke opvatting en inzicht". „Dat is zoo. Ik bob altijd den weg. (licn ik in deze met mijn kinderen volgde een héél veilige ge vonden. Doch 't is niet onmogelijk, dat de jouwe vei liger is, misschien zelfs do veiligste, hoewel ik daar van toch nog niet heelemnnl verzekerd hen", ant woordde mevrouw Wittere. „Heelemnnl zeker ben ik dóór ook niet van", er kende mevrouw Koopman, „muur 't is wel de beste dien ik weet. Bevredigde nieuwsgierigheid hoodt het kind voor dieper nuvorschcn, weerhoudt het dn„r ook van, als het ouder worden gaat. 't Weet dan im mers, dut moeder het alles vertellen wil en dat het onnoodig is van vreemden inlichtingen te ontvan gen." Eerst dagen later bedacht mevrouw Witters, dat ze haar vriendin over den Vrouwenbond had willen spreken. HEBT GIJ MIJ LIEF? Of ik U min, Gij weet hot, Hocre! Ook daar waar ik in twijfel sta Ervaart mijn ziel Uw heilgcnd, Ja dan ontvlamt zij tot Uw oero En wordt ze Uw vricnd'lijk oog gewaar. Dan valt geen offer haar te zwaar. Maar als Gij even schijnt to ontwijken, En mij alleen in 't duifitor laat, l Dan smart het eerst, tot do angst vergaat. En mijn gebeën de vlocg'lcn strijken: Dan sluipt de koude in 't traag gemoed. En langzaam kleumt de levensgloed. i Ook dan uog klopt mijn hart U tegen, Maar och! de vuurvlam blaakt niet moor; En blieat Gij 't hart niet aan, o Hoer! 't Lag spoedig onder de osch gezegen: 't Zou dan niet koud zijn cn niet warm. O Heer! wat voelt mijn ziel zich urm. Maar Gij, door mijne cllcnd' vertecderd, Gij, wetend wat Uw knecht behoeft, Gij spaart de roê niet, maar bedroeft! Gij (spaart het kruis niet, maar vernodert! En schoon dan hart en vleesch bezwijk', Dan voelt mijn ziel zich naamloos rijk. Ja, 'k zoek U Iloere! als Gij mij tuchtigt, Ik weet wat ied'ro slag beduidt. Door d' onspoed zet het hart zich uit, Met nieuwen liefdegloed bovruchtigd-. Dies zegen ik bij eiken strijd Uw roede, Uw kruis, Uw liefde altijd! J. J. L .TEN KATE door II. TE MER WE Waarover 'n mensch al niet mediteereii kun! En wat er al niet de aanleiding toe kun zijn! De Gcnestet de man is lung genoeg oen vaat figurant op bet tooneel onzer vaderlundscbe bloem- lczing-letterkunde geweest al, om voor autoriteit to kunnen gelden. De Genestet beweert, zooalft ieder algemeen ontwikkeld Nederlander wéét, dónk juist z'n figurcercn in bloemlezingen, -- dat poëzie overal schuilt, cn dat het muur do vraag is, „wie huur dl, wie huur niet kan vindon". Nu, af cn too krijg je soms liet gevoel, of die lief hebberij om overal te schuilen, niet een specifieke hebbelijkheid is van do poëzie, moor eveneens vuu de meditatie. F.n soms vind Jo ze dan die meditatie namelijk. Dezer dagen kwam op mijn schrijfburouu terecht een fleurig kinderboek: «lunzend wit papier over voor- en achterl>ord, duurop een toekeuing, gewild naïef, in felle kleuren. En 'n titel, die 't „doét". Ja, ik moet bekennen, dat Juist die titel „het" mij gedaun hééft; dut modltceron dun. „De booze streken vun reinaert den vos". Dat bclóóft wut en geeft een voorsmaak dus van komend genoL Dut herinnert wat - - cn gooft dcrhulvo ecu nu- geninten vnn genoten vreugd,j En onwillekeurig aarzel je even, voor je bet boeW (Zie vervolg bladtfjde 134).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1931 | | pagina 13