1 LETTERKUNDIGE AANTEEKENINGEN
Stel
130
EEN ZENDELING UIT ABESSINIE
door Dr. J. VAN LONKHUYZEN
Dat was een zeer aangenaam bezoek, dat wc
mochten hebben van Dr. Stuart Bergsma en mevrouw
met hun zoontje, nu enkele dagen geleden. Zij zijn
beiden uit de Hollandsch-Amerikaansche kringen uit
Grand-Rapids in Amerika voortgekomen. Als student
in Chicago was hij wel onder mijn gehoor. Zoo wa
ren er vele banden die ons aan dezen heminnelijken
jongen zendeling-arts en zijn echtgenootr bonden
en konden we in de paar dagen dat ze hij ons ver
toefden over Grand-Rapids, de vele kennissen die
we beide daar hebben, en over dierbare herinnerin
gen aan die stad voor ons verbonden, naar harte
lust sproken. Maar vooral vertelden ze ons veel van
hun zendingsarbeid in Abessynië waar zo nu juist
vandaan kwamen en ons bezochten op bun door-reis
naar Amerika om een welverdiend verlof te genie
ten. Men kent hem hier wel uit zijn brieven in Dr.
Boots' „Mi^ionairy Monthly".
Dr. Bergsma en zijn echtgenoote zijn de vriende
lijkheid zelve. Hij een echt type van onze met hart
en ziel aan den dienst des Hceren overgegeven jonge
Amcrik.uinsche Gereformeerde zendelingen. Hoewel
als medisch doctor knap onderlegd, verscheiden gra-
<lrn bezittend, toch heelemaal geen allures, flink,
aangenaam eenvoudig, degelijk, Christelijk.
Dr. Bergsma was de zendeling arts van de „United-
Preshylerian Hospital" en werkte daarvoor in Addis
Abeba, de hoofdstad van het Etiopisch keizerrijk.
Ze waren er voor ruim drie jaren en moesten wegens
gezondheidsredenen van Mrs. Bergsma wat vroeger
met verlof naar huis.
Als zendeling-arts was Dr. B. voor eon tijd hoofd
van het Zcndingshospïtaal der Presbyterinansche
Kerk die hem uitzond (hoewel hij en de zijnen nog
lidmaat zijn eener Chr. Geref Kerk van Grand-
Rapids, die, waai- Dr. Meeter, hier wel bekend,
predikant was).
Dom- zijn schitterende resultaten gedurende zijn
verblijf in Addis Abeba kwam hij in grootc gunst
Dr. Bergsma met echtgenoote en kind.
bij den onlangs gekroonde» keizer die hem aan
stelde tot „consulting physician" van Z. Majesteit
Hij moest als zoodanig de Abeesynische dokters
voorlichten bij de behandeling van ziekten van den
keizer of diens familie. De keizer kwam vooral vóór
zijn kroning, toen hij „nog maar koning" was en
prins-rogent van het keizerrijk, vete malen in zijn
hospitaal en noodigde hem en de andere zendelin
gen meermalen (de keizer heeft bijzonder veel op
met de Amerikanen) op zijn met Oostersche pracht
bediende gastmalen. Nu de koning keizer werd, na
«ion dood van da officieel regeerende keizerin, moet
hij zioh naar Oosterschc usantie moor afgezonderd
houden.
Al eer ik iets Over den zendingsarl>eid van Dr.
Bergsma meedeel, eerst iets over het land waarin
cn het volk waarander hij arbeidt. Abessynië of,
zoonis dc inwoners het zelve bij voorkeur noemen,
Ethiopië is een land ruim vijftien malen zoo groot
«ls Nederland; meest op een hoogvlakte ten zuiden
van Egypte gelegen. Het heeft ruim 7 milliocn men-
M'.hcu en gaat snel vooruit in dit getal. De regeeren
de klase, de Amharas, zijn van Semitischen oor
sprong wat ze duidelijk in hun gelaatskleur, -lijnen
«m -vorming nog verraden. Zij noemen zich wit
al zijn ze wat zwartachtig cn ze noemen dc Euro
peanen „pink" (rose). Deze Amharas zijn een schoon,
«lapper, intelligent, maar ook trotsch volk. Zij zijn
ongeveer tic helft van het volk. De andere en grooten;
helft van het volk bestaat uit de Gallas dlie een on-
«lcrworpen ras zijn, van neger-oorsprong, of afkom
stig van met negers gekruiste rassen. In Brockhaus
zie ik zc aangegeven als van Kushitiseh-Haimmiti-
sóhen oorsprong. Zij hebben dc neger-kleur. Ook
:in dc taal der Amharas is vaak nog duidelijk het
Semitisch element merkbaar. Het hoofd der Abes-
Bynisclic (Koptische) kerk heet b.v. „Abbuna" (onze
vader). De grond is vruchtbaar en bevat vooral in
het zuiden tal van ertsen (goud. ijzer, koper), tevens
steenkool, zwavel enz. Maar het is altes nog weinig
ontgonnen.
Op de vette weiden van dc Noordelijke hoogvlakte
grazen grootc kudden langhoornigo halfwilde run
doren cn verder kudden schapen, geiten enz. In liet
hocte, nog weinig bevolkte en nog wilde Zuiden, hij
«Ie oorsprong van den Nijl, waar het meer moerassig
is, tieren enorme hoeveelheden wilde dieren, als
leeuwen, olifanten, nijlpaarden krokodillen, slangen,
luipaarden, jakhalzen, apen enz. enz. In bet vorige
jaar werden alleen naar Amerika niet minder dan
100.000 luipaarden-vellen uitgevoerd en daaronder
enorme groote en prachtig gekleurde. Het land, zoo
verz.-krrde onze gast ons, is pas aan zijn begin van
ontwikkeling cn heeft een groote toekomst.
Hoe ge er komt? Ge gaat naar de Oostkust van
Afrika. Naar dc havenplaats Djiboutti, waar geregeld
de stoom booten van de Nord-Deutsclic Lloyd on van
Fransche lijnen aanleggen. Dc kust is een woestijn
land, het is het Fransche, Italiaansobo cn Britsctie
Somali land. Met opzet hebben deze naties Abessynië
van de zee afgesloten en verbieden allen doorvoor
Nan wapens en van wat hun goed dunkt
Daarom wonden deze naties niet zoo vriendelijk als
De Keizer op het station, aangesproken door een buitcnlandsch gezant, die bij zijn kroning tegenwoordig was.
andere in Abessynië aangezien. Dat worden wel dc
Amerikanen, Zwitsers, Zweden en ook de Hollanders.
Van Djiboutti, de Fransche havenstad, reist ge in
drie dagen met den trein door een kale rotswoestijn
naar Abessynië. De afstand is maar 480 mijl. maai
de trein gaat alleen van dvs morgens G uur tot des
avonds G uur, dan vernacht men in een klein hotel,
terwijl de trein buiten wacht Men doet dit. omdat
men de inboorlingen niet vertrouwen kan, die soms
de treinrails opbreken en het ijzer stelen. Ze stalen
nog niet zoolang geleden alle koperdraad van <te
telegraaflijnen om zich met dat koperdraad te ver
sieren, liet te winden om armen, beenen, ooren, hoof
den enz.
Op den derden dag wordt het land groen en
ge zijt in Abessynië! Des avonds in de hoofdstad
Addis Abeba (dat is „Nieuwe Bloem"). Wat Euro
peeeche huizen en hotels, winkels, enz., een mooi
nöcuw station, ronde kerken en o|»cn gedeelten met
geboomte en vorder inlandschc huizon. Deze laatste
zijn van palen, met vlechtwerk en modder dat gewit
wordt, met één deur en zonder ramen, schoorsteen,
enz. Het zijn meestal de Gallas die daarin wonen.
De Gallas hebben ook zoo goed als geen huisraad,
enkele vachten waar ze op den grond op slapen.
Er wordt onder die Gallas heel wat armoede geleden.
De Amharas hebben op diezelfde manier, maar wat
beter en ruimer gebouwde huizen en complexen van
„huizen". Of ook meer Europeesch-achtigc huizen.
Men kan Gallas niet de slaven noemen, maar tooli
zijn ze in menig opzicht aan de Amharas onderwor
pen. En deze laatste hebben weer hun „groote man
nen", die niet vrij van arrogantie zijn cn met een
escort (hoe grooter hoe aanzienlijker) van onder
worpenen of knechten, met oude geweren of houten
j imitatie-geweren op de schouder, door de stad gaan.
Het Amhara is de beleefde taal. Een .Jioogere" in
de taal der Gallas aan te spreken is een groote be-
leedigtng. Ongeveer als men op Java het hoog en
laag Javaansch heeft. De grooten of die als zoo
danig achten, „verstaan" het eenvoudig niet, al weten
ze ook precies wat gij zegt Ze willen ateon door een
tolk aangesproken worden, die heel beleefd in mooie
woorden tie zaak brengt voor den mijnheer. En soms
wat anders dan gij zegt. Soms zelfs is het beleefd
voor den mindere -mi een doek voor zijn mond te
houden en daardoor te spreken; een gebruik uit den
ouden tijd afkomstig, opdat de miinliwer niet dooi
de reuk van den adem van den mindere zou gekwetst
worden.
De keizer is het hoofd van vijf koningen of gou
verneurs die liet land regeeren. Vandaar dat hij heet
„negus ncgusti", „koning der koningen". De tegen
woordige koning vroeger Ras Tafari Makonnen ge-
heeten, nu keizer „Heily Silasi". dat zijn doopnaam
is en dat vertaald zijnde is „Kracht der Drie-een
heid", is een afstameling van Menelik, die in het
midden der vorige eeuw door dappere oorlogen tegen
dc Italianen en verder tegen oproerige stammen het
land; uit zijn verval ophief en tot een eenheid maakte.
Hij is de stichter van het tegenwoordige Abessynië
Het volk had reeds een lange en roemrijke geschie
denis achter zioh. heeft in ven-logen eeuwen ook
moedig alle aanslagen van het Mohamedanisme
weerstaan. Het is om het Christeliik geloof hitter
vervolgd. Maar toch het tegenwoordig Abessynië is
vooral door Menelik ontstaan.
Abessynië's koningen zeggen af te stammen van
Salomo. Dat staat bij heel Abessynië vart en wordt
in de geschied boeken in geslachtslijnen geleerd. Het
is voor een keizer van Abessinic een eerste vereischte
„Salonio's bloed" in de aderen te hebben. En die af
stamming dor Abessvnische koningen van Salomo en
de koningin van Sclieba kon wel eens meer dan een
legende zijn. Waar ik hier met de bewijzen die er
voor bij gebracht worden nu niet-nader op in kan
gaan.
De tegenwoordige, nu pas gekroonde keizer is een
wel ontwikkeld, welmeenend man, ruim 30 jaren
oud.. Hij heeft Europa bereisd en is in 1922 ook in
Nederland geweest. Als hij ziin plannen kan uitvoe
ren zal hij het land onder Gods zegen ver vooruit
brongen, laat scholen bouwen, de wetten herzien,
't land ontginnen enz. Hij is absoluut souverein. be
halve wat de macht en rechten aangaat die de onder
geschikte koningen of gouverneurs hebben. Zijn in
vloed en respect zijn nog steeds toenemende. Hij is de
hoop der natie. Er was een gerucht dat liij zijn
zoontje in Zwitserland of Holland zou laten opvoeden.
Het christendom is dat van de Koptische Kerk; 't
hoeft in de eoredienst veel Joodsch (de ark is het
middelpunt) en is veelal niet meer dan een doode
doch strikt waargenomen vorm. Men zoekt door
vastendagen (er zijn er ruim 250 in het jaar!), boete
doeningen (door betalingen aan dc priesters) en
andere werken zijn zaligheid te verwerven. Christus
is er nog wel im maar zeer onder een deksel. Men
ziet Christus' kruisiging en opstanding en enkele
heilsfeiten afgebeeld als bij ons in de Middeleeuwsche
kunst. In de kerken wordt niet gepreekt, maar een
soort gezang gedaan, en door de priesters gelezen
gedeelten uit den Bijbel en uit Theologische boeken
en gebeden Ln een oude, onbekende taal. Niemand
verstaat het. De tegenwoordige keizer het zij tot
zijn grootc lof gezegd laat de Bijbelvertaling her
zien en de Bijbel verspreiden. Wie prijs op zijn
christendom stelt draagt 'n gouden of zilveren kruisje.
De koning is het nominale hoofd der Kerk in Abes
synië het regeerend hoofd of „Abbuna" is een Kopt,
gezonden door den metropolitaan van Alexandrië,
hij mag geen Abessyniër zijn, en eenmaal in.het land'
blijft hij daar. De kerk is zeer rijk, bezit een vierde
van het land der natie.
Onder dit volk hebben de Zweden, Duitschors en
ook de Presbyterianen van Amerika zendingsarbeid.
Het is geen gemakkelijk werk. De Amharas zien ook
op de Amerikanen en Europeanen neer. Geen hooger
geslacht is er dan het hunne. En de Gallas durven
niet uit vrees voor hun bazen.
Doch de Amerikanen begrepen dat door een up-to-
date zendingshospitaal ingang verkregen kon worden.
En inderdaad Dr. Bergsma vertelde, hoe er gewoon
lijk van 70—90 patiënten in het hospitaal zijn, het
geheele jaar door. Aan hen wordt dan het Evangelie
verkondigd. Ook aan de groote hoeren. Nog onlangs
had hij een generaal geopereerd. Deze ging eerst zijn
toestemming aan den keizer vrageh. De keizer (toen
nog koning) zeide: „morgenavond om 5 uur zal ik
er zijn." Zoo gebeurde. En de koning stond er bij
en had groote belangstelling voor het werk. Daarom
verwacht Dr. Bergsma voor den voortgang van do
zending en de uitbreiding daarvan ander Gods zegen
hcQ groot tnau.
4
veel van bekeerde inboorlingen, van mannen uit het
volk. Zoo zal buiten of binnen de oude Koptische
Kerk het Christendom "herleven en weer als van
ouds onder dit volk met zijn vele rijke talenten een
kracht Gods tot zaligheid zijn.
God geve het.
O
135
te wijten aan zijn zeer beslist flamingontisohe gezind
heid, dat hij het als dienaar zijner kerk niet ver heeft
gebracht. Een man als Verschaeve kón en behoorde
met zijn kennis, karakter en talenten op zijn leeftijd
bisschop to zijn en hij is kapelaan op het schier
onvindbare dorp Alveringhem-bij-Veurne.
In de tweede plaats heeft Vei-schaeve nimmer do
l-YKIËL VEIiSCHAKVE
gunst of bekendheid van 't Noorden gezocht Strra-
vels, Van dc Woestijnc, Buysse, Timmermans gaven
hun werk, geheel of nagenoeg geheel uit bij Noord -
nederlandscho uitgevers en worden daarom hier meer
gelezen dan in hun eigen 'land. Verschaeve daaren
tegen beeft voor zoover ons bekend, weinig of niets
in Nederland uitgegeven en bij het volkomen onge
organiseerd intellectueel verkeer tusschen beide dee-
len van de Dietsche Stam laat het zich verklaren,
dat zijn werk bij ons geheel onbekend bleef.
En dan is er nog iets. Verschaeve's werk is vrij
omvangrijk. Ook zeer veelzijdig. Er is maar één genre,
waaraan hij zioh nooit heeft gewaagd en dat is de
roman. Maar overigens omvat zijn oeuvre: lyriek,
drama's kritisch proza, verhalend proza. Echter, dat
alles staat niet op dczclfd* hoogte. Er is heel wat
bij, dat geoefende literaire smaak niet bevredigt
„Het is een gevolg zegt Lode wijk Dosfel in een
frissohe levensschets van de dichter') van het
niet-Nedcrlandsch onderwijs, van het gebrekkig taal
onderricht in Vlaanderen. Verschaeve's vorm kan de
ideeënvracht niet altijd torsen, maar begeeft en be
zwijkt er menigmaal onder."
Het is zeer waarschijnlijk, dat de Ncdcrlandsche
letterkundige kritiek, had zij Verschaeve's werk te
beoordeclcn gekregen, op de aesthetischc fouten en
tekortkomingen zou hebben gewezen; ja wie weet, het
publiek eenigszlns van zijn werk hebben afgeschrikt,
Kritici welke zoo gaarne klassificeeren en rubriceeren,
weten met Verschaeve ook eigenlijk geen weg. Hij is
geheel een figuur op zichzelf. Een leerling van Gczello
is hij niet, hij heeft veel moer m zioh opgenomen en
verwerkt van de grooten der wore'd literatuur, voor
al ook Goethe en Schiller. Van de moderne dichtkunst
is hij, blijkens zijn studie De dichter Albrecht Roden-
bach, een beslist tegenstander. In elk geval is hij een
dichter van een gansch andere mentaliteit dan do
tegenwoordige jonge schrijvers; van een gansch
andere geaardheid ook dan de toonaangevende lite
raire kritici en essayisten in ons land. Redenen, waar
om zij zich geen moeite geven, op deze onbekende
Vlaamscho schrijver de aandacht te vestigen en voor
hem propaganda to maken.
Dit alles nu moge Verschaeve's onbekendheid ver
klaren, het rechtvaardigt ze niet. Staat al niet alles,
wat hij schreef, op een hoog peil, er is werk bij, dat
verdient ook door ons gekend en genoten te worden;
er zijn enkele zijnor geschriften, die bizonder belang
rijk zijn voor studeerenden in de Ncdcrlandsche lite
ratuur. We bedoelen zijn studies over vier van Von-
del's voornaamste dramatische werken: Lucif~rt
Ada:n in Ballingschap, Samson en Noah.*)
Do Sikkel, Kruishofstr., Antwerpen, 3 dcclen.
2) C. A. Moes, Santpoort.
3) De Sikkel, Antwerpen.
4) Verschaeve's meeste werken zijn uitgegeven
door „Exoelsior", Brugge.
DE VLAAMSCHE VERTELSELSCHAT
Met de verschijning van het derde deel is Victor de
Meyere's Vlaamsche Vertelselschat1) thans compleet.
„De sprookjesverzamelingen van Europa zijn tot
een onoverzienbare massa aangegroeid," zegt Jan de
Vries. In nagenoeg alle Europeesche landen hebben
de folkloristen de nog onder het volk levende vertel
sels opgeteekend cn gerangschikt. Dit geldt ook voor
Vlaanderen.
Pol de Mont en Alfons do Cock legden reeds jaren
geleden een uitgebreide verzameling aan. Victor de
Meyere komt deze vervolledigen. Hij geeft in de eerste
plaats nieuwere thema's en vertelsels, die origineele
bizonderhoden bevatten. Allo uit de mond van Vlaam
sche, vaak heel eenvoudige en onontwikkelde men-
schen, opgeteekend.
Raoul Rosièro heeft vastgesteld, dat bij volkeren
van gelijkaardigo mentaliteit, de literaire evolutie
der sprookjes geschiedt in dezelfde richting. Maar dat
anderzij«ls elke legende, die zich van het eene naar
't andere land verplaatst, zich wijzigt volgens de
ethnografisohe en sociale voorwaarden van het
nieuwe midden.
„Al die sprookjes aldus Do Meyere overge
leverd van geslacht tot geslacht, aangevuld door
duizenden motieven en bijzonderheden, welke wel
licht van elders overgenomen zijn, maar naar ziel
en aard zijn geworden, getuigen van het rijk gemoed
van ons ras, van de stoere leefbaarheid van onzen
Stam."
Hoe is het mogelijk, dat in de volksgeest leven en
blijven voortleven die verhalen, welke meest alle
opgebouwd zijn uit onmogelijke en ongerijmde ge
beurtenissen en motieven?
Er zijn sprookjes, welke alleen verteld werden en
worden om het genot van het vertellen, tot vermaalt
en ontspanning. Een enkel vertelsel slechts bevat een
dieper tendens, iets van een moraal. Verreweg de
meeste namen hun oosprong aan een overrijke ver
beelding, welke verwant is met de kinderlijke fanta
sie. Zeker spreekt in deze verhalen ook misschien
onbewust mee het •verlangen naar andere, betere
levensomstandigheden; do lust naar dingen buiten
gewone leven van olie dag, maar van uit een ver
borgen achtergrond zachtglonzend lokkend, dingen,
van welke dc armen in 't kommervolle bestaan
slechts kunnen droomen, schatten in staat om de
heelc wereld rijk to maken, kamers met eetwaren,
wijnen en likeuren, kamers met fluweelen en zijden
kleeren en met alles, wat een mensch kan wenschen.
Dat is de fantasie van de adolescent, aangeblazen
door de begeerte naar hetere maatschappelijke positie,
dan waarin men leeft.
De fantasie der aanvankelijke natuur betrekt hek
sen, kollen, reuzen, monsters, sprekende dieren bin
nen het leven der sprookjes, en vooral ook de duivel,
die zich in hoogst eigen persoon in allerlei gedaanten
aan de menschen vertoont.
Een merkwaardig staaltje van dc soort levert ons
bet verhaal van de venvcnschto prinses, waarin ver
schillende elementen, welke wc in de vertelsels aan
treffen, zijn bijeengebracht.
Een koning verwensohtc eens, vóór honderden ja
ren, zijn eenige dochter. Op hetzelfde oogenblik kwa
men zwarte kraaien en voerden de prinses mee naar
«1e hel. Dc koning, geheel ontdaan over de wending
die de zaak genomen had, beloofde aan hem, die
haai' levend uit de hel zou halen, dat hij met haar
cou mogen trouwen.
Velen, prinsen, graven en baronnen boden de ko
ning hun diensten aan, maar allen keerden onver
richter zake te mg. Toen kwam er een boerenzoon.
En hem gelukte het, door to dringen in het onder-
aardsoh verblijf, de duivel to overwinnen, de zeven
koppige draak, wal lm dc toegang bewaakte, te dooden,
en de verwensohtc koningsdochter weer boven te
brengen.
De koning bleef bij zijn woord. De jongen trouwde
met de prinses en weid tot koning gekroond. Ze
leefden beiden een stoorloos en gelukkig leven, tevre
den en voldaan, ,bcinind door gansch de bevolking
cnals ze niet dood zijn leven zc nog.
Uit dit voorbeeld blijkt welke stof we hier in de
yertelselschat voor ons hebben. Zc geeft ons een kijk
op de primitieve gevoelens cn gedachten, welke we in
de volksziel aantreffen. Cultuurmensohsn; nuchtere,
zakelijke zielen voelen zich boven deze sfeer verheven,
en zijn ook ongevoelig voor de poëzie, die er in deze
lagere creatieve voortbrengselen van de mcnschelijke
geest toch wel verscholen ligt
Victor de Meyere urengt als „verontschuldiging"
voor zijn uitgave nog dit bij:
„deze sprookjes worden in de allereerste plaats
bedoeld als materiaal voor Vlaamsche vertellers.
Juist gelijk de volksliederen dienen gozongen te wor
den, moeten de sprookjes verteld en niet gelezen,'
zegt Paul Zaunert in zijn „Deutsche M&rchen seit
Grimm
Materiaal voor Vlaamsche vertellers; ja, want
gelijk we reeds zeiden, ieder nationaal volksvertelsel
is ten nauwste geassocieerd met de nationale eigen
aardigheden en wezenseigenschappen der volksmen
taliteit. Zoo wordt bijv. ook verechillende malen Ons
Heer op Timmermansche wijze in het Vlaamsche
milieu ingevoerd, gelijk dat in Protestantsche om
geving onmogelijk zou kunnen gebeuren.
De beteekenis van dit werk, waaraan jaren van
ingespannen studie, vlijtig zoeken en geduldig luiste
ren ten koste zijn gelegd, is vooral een wetenschap
pelijke: het. levert rijk materiaal voor de vergelijkende
folklore. Eon honderd bladzijden uitvoerige aantee-
keningen verhoogen de waarde der verzameling.
RITME EN METRUM
Albert Vcrwcy heeft in 't laatste nummer van
Leiding3) een artikel gewijd aan de beteekenis van
ritme en metrum in de poëzie.
De Auteur gaat uit van de stelling: Metrum is niets,
ritme is alles:
„Een goed vera is een ritme, een levend ritme, een
klank geworden gevoelsbeweging, een stroomende
aaneenschakeling van woorden."
Denkt de dichter, al dichtende, aan ritme of
metriek? M.a.w.: Stelt hij van te voren vast de be
paalde versmaten (jambe, trochaeus enz.), waarin het
vers zal worden geschreven of geeft hij alleen in
woorden weer dc stroom van zijn gedachten .en ge
voelens, gelijk deze zich op het dichterlijke oogenblik
in hem voortbeweegt?
Prof. Scripture heeft onder verschil lende Duitsche
dichters een enquête dienaangaande ingesteld. Nage
noeg allen, welke een antwoord op de vraag hebben
gegeven, ontkenden, dat zij iets van te voren
inzake liet metrum hunner gedichten vaststellen zou
den. Op grond daarvan concludeert Scripture: de
versvorm kooit instinctmatig en is met de vers-
inhoud innig verbonden; dc dichter kent slechts
ritme; het metrum bestaat niet voor hem.
„Ook dit is natuurlijk aldus Verwcy want tij
dens het ontstaan en het schriftworden van de vtarzen
is de aandacht van hun dichter geheel in hen opge
lost: hij hoort ze, hij ziet ze en hij schrijft ze. En er
is geen mogelijkheid dat hij zioh van iets anders
bewust kan zijn dan van hun ritme, hun leven, hun
klank, hun aandoenings- en voorsitellingsvolte."
„Vast blijft staan dat ieder godioht een doorloopende
stroom is, en dat dus niet alleen ieder woorel in het
vers, maar ook ieder vers in de strofe en iedere strofe
in het gedicht een onscheidbaar deel is van eenzelfde
golf. Scheidingen zijn nergens aan te brengen. Wel
rusten, maar ook de rust is een doel van de bewe
ging, een even noodzakelijk en even werkzaam deel
als dc syllabe. Ieder gedioht is één ritme, nader be
paald: één ritmisch woordcnvcrloop. Het heeft als
oorsprong één conceptie, juister gezegd: één verbeel
ding van zijn lezers. Ontleedt men het, dan vindt men
e.Jccl ritmen, kleinere bewegingen in de ééne groote,
maar nooit metra."
Wanneer we nu dit op dc voorgrond stellen, dan
moet daarnaast worden gezegd, dat het toch niét
onjuist is van maat en maten bij de bespreking van
gedichten te gewagen. Wat is het metrum dan? Niets
dan een soli'üma, het registrecren van de ritmische
undulatie van het gedicht. M.aw. het metrum wijst
aan de „bepaalde regelmatigheid van het ritmische-
in-verzen", het duidt op een periodieke terugkeer van
ritmische toppunten en dalen.
Nu zijn er tijden geweest in de literatuurgeschiede
nis, dat dc dichters zeer groote waarde hechtten aan
het maatschema en elke afwijking ervan als een
onzuiverheid, diskwalificeerden. De tegenwoordige
daarentegen vwrtoonen vrees, aan metrische over
wegingen te veel waarde toe te kennen. Wanneer zij
beweren, dat het metrum voor hen niet bestaat, moet
«Jaarbij deze beperking gemaakt worden: bewust. In
zooverre er in hun verzen toch weinig of veel metriek
aanwezig is, is het een gevolg van spontane, onder
bewuste activiteit.
IETS OVER CYRIEL VERSCHAEVE
Cyricl Verschaeve behoort tot de Vlaamsche schrij
vers, welke ten onzent nagenoeg golveel onbekend
zijn.
Dat ligt in de lijn. Want allereerst is deze priester
een slachtoffer van zijn Vlaamschgozindheid. Evenals
Gezelle en Hugo Verriest heeft Cyriel Verschaeve het