ZONDAGSBLAD k m m k WA m B m 9 f4 m m m X k a m m m i JL W m m k m 'M ■W m g m k m m m \k s§ n HM SIS i Sas i it lil A SCHAAKRUBRIEK. u i 18 s i 1 11 fes Ëi 1 ta II li li 1 i i ii i P i P M cl -gi I i P i A 8 p PA A A A PI n§ «i t ft if m sa li r"" "T^!i bckoorertc NIEUWE LEIDSCHE COURANT i 156 Eindspel van V. en M. PLATOFF, Riga Redacteur: W. J. H. CARON Haarlemmermeerstraat 168. Amsterdam-W jj I -jQQr OOOf iOOC'OOOCCOiOOiQi tf\ Men wordt verzocht correspondentie over deze rubriek aan bovenstaand adres te richten. Oplossing van probleem no. 252 Van: P. F. BLAKE. Wit (6): Ka8, Ta7, Lc4, Lgl, Pb5, P«6 Zwart (9): Kei, Tal, Lai. Lb2, Pc2, pi.b4, bG, c3, f0 Mat in t w e o zetten Sleutelzet: 1. Ta7—c7 Oplossing van probleem no. 253 Van: A. BALJEU Wit (11): Ka4, Dd8, Tdl, Lf4, Lh5, Pd4, Pe6, pi.bi, dG, e3, f5 i Zwart (S): Kd5, Dg2, Ta7, Td2, pi.a3, aG, ei, d7 Mat in twee zetten Sleutelzet: 1. DdSg8 Uier faalt 1 Pgö op 1TXdifl Goede oplossingen ontvangen van: A. Baljcu (alle) Delft: G. G. den Hollander (alle) Harderwijk; Ph. J. van der Linden (253), Leiden; D. van dor Meeberg (250), Voorburg; L. Mol (251, 252, 253), Loosduinen; H. T. Nieuvvhuis (alle) Amersfoort; M. Opbroek (alle). IL C. J. Spuier (alle), Den Hang; C. D. Poot- man (250, 251, 252), Maassluis; G. Tijhof en A. Goos- seünk (250, 252), Vriezenveen. Dreigt mat door LXf3 en Dh2+. Met h3 kan wit niet het paard verjagen wegens LXf3, hXg4 en LXc21 Wit vindt echter een afdoende en mooie verdcdl* ging in: 18. TdlXd7! 10. T-c3Xg7 Dc7Xd7 Dd7c7 Wegens de oude dreiging wel de stepkste voort» zetting. Wit krijgt dus de geofferde kwaliteit on middellijk reeds terug. Den toren redden ging be zwaarlijk b.v. 10Te8 20. Pe5l PXc5 21. LXe5 (nu staat de andere toren in!) Tc8 22. Lh5I met aller lei dreigingen als: '''dl, Lffi, of Lh8. dreigend Dg7 mat; en zwart verliest ♦Vit begint cn wint Wit (5): Kg3, Le7, Pgl, pi.d3, liö Zwart (4): Ko3, pi.a2, d5, h7 Dit is een bijzonder rnooi cn moeilijk eindspel, 'dat wo liefhebbers aanbevelen. Het spannende er in is, dut zwart onverhinderd een koningin haalt op al: dat is bij eersten oogopslag reeds te zien. Hoe evenwel kan wit desondanks winnen? Men wordt verzocht do oplossingen binnen acht klagen in te zenden. Probleem no. 254 Van: A. BALJEU, Delft m Wit begint en geeft in (woe zetten mat Wit (12): Kb8, Dg3, Tb6, Th5, La2, PaO, Pd8, pi.cö, e3, cG, f3, h2 Zuurt (6): Kd5, Dei, Te5, Pf5, pl.aS, fü Oplossing van probleem no. 250 Van: Ph. J. VAN DBR LINDEN Wit (11): K.:2, Dc3, Tb5, To7, Lbl, L1.2, Pel, Pc5, pl.cC, 15, g3 Zwart (8): Ko4, Tdl, Tc6, Le8, Pu5, Ph2, pi.e2, f7 Mat in t w e o zetten Sleutelzet: 1. Dc3«12 Bij du tweede opgave van den problcuin-stai id was pion eü abusievelijk onvermeld gebleven. Dat hij be houden moest blijven, was over het algemeen reeds begrepen uit do aanwijzing: 8 stukken. Oploshing van probleem no. 251 Van: F. BUDDF. Wit (6): Khl, Df8, L«2. pi.d3, e2, gii Zwart (5): KhD, pi.di, d5, g4, h2 Mat in drie zetten Sleutelzet: 1. Lg2— h3 Op Ik4X1i8 volgt t. Df8--ftt Kh5g4 8. DfB—gft mat; 1Kh5 g6 2. LhSXgi KgÖ-gO 3. Df8- g7 mat (of 2Kgft— h7 1 Lg4— f5 mat); L Kh&—gü 2. Df8- p7t gevolgd door LhSXg4 mat. CORRESPONDENTIE G. S. te W. In no. 251 staat zwart na 1. Df8—f6 mat; resultaat remise. Ook één oplossing wordt gaarne aangenomen. INDISCH Gespeeld te Hastings 1931 Wit; CAPABLANCA Zwart: COLLE Wit: Zwart: 1. d2—d4 2. c2c4 3. Pblc3 4. Ddlc2 Pg8fG e7e6 '.f8—b4 Van de verschillende voortzettingen der Nimzo- witsch-variant 4. a3 4. Db3 4. c3) kiest Capablanca in zijn stijl: de minst sensationcele. Ook Nimzowitscb speelde dit togen Capablanca (Kissingen 1928). 5. c4Xd5 G. Pgl—f3 Dd8Xd5 0-0 En niet onmiddellijk GPe4, waarna volgt 7. Ld2 en zwart moet afruilen ten gunste van wit 7. Lel—d2 a b2Xc3 9. e2e3 10. c3c4 11. Tal—dl 12. Ld2c3 Lb4Xc3 Pb8d7 c7c5 Dd5—dG b7—bG Ii7—hG Sterker was wel 12Dc7. Maai- 12. Lb7 zou onmiddellijk reeds verloren hebbent Men zie de volgende variant: 12. Lb7? 13. Pg5 hG 14. bXc5 DXc5 15. TXd7ll cn zwart verliest Lb7 of gaat mat door Dh7f. Om deze voortzetting te ontwij ken speelde zwart den tekstzet 13. Lfle2 14. 0-0 15. d4Xc5 16. Dc2b2 17. Db2—al Lc8b7 DdGc7 b6Xc5 Ta8b8 Stand na 17. Db2—al b c 7 d e PfG- h 20. Lg7Xf8 21. g2-g3 Tb8Xf8 Het werd tijd, dat dit (het eenigel) geschiedde, daar nog steeds LXfS cn mat dreigde. Op den vo- rigen zet was dit nog niet mogelijk wegens heel prozaïsch Dg7 mat. Intusschen blijkt g3 voldoende afweer te zijn, al verzwakt de koningsvleugel er aanmerkelijk door. 21 22. Pf3h4 23. f2—f4 24. Kgl—f2 f7—fG Pgle5 Dc7cG Wit mocht Dhlf en Dg2f niet toelaten 24DcGe4 Om nog In troebel water te kunnen visschen. Wit maakt echter ann «He onzekerheid een eind door de stelling dwingend to vereenvoudigen in zijn voor dcol. 25. Dalbl 20. TflXbl 27. Tbl—b3 28. Tb3a3 29. Ta3a5 De4Xbl 1.1)7—c4 Pe5d7 Tf8—a8 Kg8—f7 30. Ph4—f3 Ivf7—c7 31. Pf3d2 Om straks het zwakke punt c5 aan te vallen. Le4cO 81 32. Lc2—f3 Als men matorlcel In het voordeel staat is afruil meestal do beste tactiek. 32. 33. Kf2Xf3 34. Pd2—c4f 35. Ta5—a6f Lc6Xf3 Ke7—dö Kd6cG Pd7—bG Geestig togongespceld, maar 't red do partij nict j 36. Pe4XfG 37. TaG—a5 38. PfGc4 KcGb7 Ta8c8 Pb6Xc4 Een geladen stelling! Op 39. TXc5? volgt Pd2fl on zwart wint de kwaliteit Ook 39. PXc5? deugt niet wegens Kb6! 40. Pb3, waarna woer Pd2f! met kwaliteitswinst. Wit lijdt evenwel geen schipbreuk In hot gezicht van do voiligo haven, rnaar manoeu vreert correct: 39. To5b5tl cn zwart gaf do partij op. 1 ONS RUILBUREAU TE SOEST. Do lezers van ons blad zijn In do gelegenheid over- tolligo bonnor plaatjes enz. in te ruilen aan Ons Ruilbureau te Soes. Geruild vorden: Vcrkade-plaatjes. Klaverblad- plaatjes. Bussin '-p!natje9, Tlelemon cn Dros-plaat* jes. v Delft Vogel-plaatjes, enz. Voorwaarden: Wat u on9 toezendt moet onocschadigd. da bons geldig cn alles voldoende gefrankeerd zijn. 2o. Wij bepalen do waarde van het toogezondene en hei -,r)i»i*v.aagdo. 3c Wanneer u aan Ons Ruilbureau wilt rullen, ta het nnodig als minlmum-hedrag 20 ct nan postzegels bij elke zcndlnir In to sluiten ter tegemoetkoming in de onkosten 4o. Wanneer u Iets aanvraagt wat nict In voorraad Is zullen wil u er Iets anders voor In de plaats zenden. Maak gebruik van Ons Ruilbureau cn lees av.p, goed en nnuwkcurig do voorwaarden. Correspondeer cr over met Ons Ruilbureau té Snert. pq II g 5 I I I I I I I I I I I I I I I I l I I I I I ,'0l P O II 5 H _5L I i I 1 1 lui 1 11 1.1 111 I SC. I I I £ga>a» 1 - gl I 5 1 1 J 1 1 2 u a af a a aap xffljn. ZATERDAG 25 APRIL No. 17 JAARGANG 19311 REGEN GU hebt zeer mlldcn rogron doou Urulpon o God, en G9 hebt uwe erf on Is gesterkt als zl) tnat was goworden. Psalm 68 I 10. Regen kan con kwelling zijn. Als liij to ontijd komt. 2Vls hij to overvloedig neerplasL Don verderft hij wat anders erdoor zou gedijen. Dan wordt een monsch ©r verdrietig onder. De Schrift wettigt deze cn dergelijke gevoelens. Gelijk dc sneeuw in den zomer cn gelijk do regen in den oogst, alzoo past den zot do eere niet ((Spr. 26 1). Maar meestal komt do regen voor als beeld van het goede dat God dc Hcere ons zonder ons eigen toe doen schenkt In een land, dat alles van liet hemel water moet hebben zooals het land Israëls, laat zich dit beter verstaan dan in het onze, dat door zijn lago ligging bijna nooit watergebrek kent Daarom is do regen hot beeld van do zegenende almacht Gods. En dat niet alleen In stoffelijke en natuurlijke dingen, maar ook in de geestelijke on mot name* die liggen op hot gebied zij nor bijzondere genade. Zoo wordt de i-egcn ook hot beeld vtui Gods goeder tierenheid en barmhartigheid waartoe Hij zichzolvon beweegt Onze hemelscho Vador regent over recht vaardigen en on rechtvaardigen (Matth. 5 45). Ilij toont daarmede dat do drang tot weldoen bij Ilom niet wordt opgewekt door iets buiten Hein, maar in Hem. En zoo behoort het ook bij ons als zijn kinderen to zijn. Zoo is Hij mild in het zegenen. Ilij is een God die ©cn iegelijk mildelijs geeft cn niet verwijt, en dit is een krachtige trekking tot het gebod tevens waar borg voor de verhooring ervan (Jac. 1 5). Hij beweegt zichzelf ertoe. Dat heeft Hij inzonder heid zijn volk Israël doen ondervinden, toen Hij het uit Egypte uitleidde en door de woestijn heenleidde naar Kanaan. Er was aan dat volk niets bogecrlijks. En boven dien hobben zij zijn daden met ondankbaarheid, ongeloof cn wantrouwen vergolden. Toch bleef HIJ hot zegenen. Hadden zij dit maar verstaan! En dozo mildheid Gods staat niot in tegenstelling mot zijn majesteit cn grootheid, muar is er op hot nauwst mee verbonden. Want wanneer was Hij zoo mild in het zogenen van dit volk? Dat blijkt u, als ge uw bijbel opslaat on leest wat in dezen 68cn psalm onmiddellijk aan dit 10c vors voorafgaat: „O God, toen Gij voor hot aangezicht uws volles uittoogt, toen .Gij daarhenen traadt in dc woestijnEn. dan volgt er een „sela" als om u in spanning to houden over wat toen gebeurde; en hier hebt ge het: daverde *ie aarde, ook dropen de hemelen voor Gods aanschijn; zelfs deze SinaT voor het aanschijn Gods, don God van Israël." En diczclfdo God, die zoo vrccsclijk is in majestoit, dat hemel en aarde, zee cn bergen erdoor bewogen worden tot bevens toe, dio heeft tegelijkertijd zijn mildheid over zijn volk uitgegoten cn zijn matte erfenis gestorkt. Dit is het wonderlijke, waarvoor de Schrift u tel kens woer plaatst, dat Gods grootheid en zijn ont forming op het allernauwst mot elkaar verbonden worden. Bovendien heeft God zijn volk niot eerst in het land der belofte zijn zegenende mildheid betoond, maar reeds in do woestijn hen daardoor verkwikt. Ook dit is een wonder, waaraan Gods volk gedurig 'door Hom wordt herinnerd. Do woestijn, op zichzelf onherbergzaam cn onvruchtbaar, oord van gebrok en ontbering, wordt door zijn tegenwoordigheid voor zijn volk herschftpon in een lusthof. Zoo heeft Ilij hun reeds daar een voorsmaak ge geven van wat hen in Kanaün wachtte. Opdat zij Kanaün niet ullecn ore het goede zouden begeeren, dat dit land opleverde, maar om er te wonen met hun God die de Fontein is van alle goed, ja die zelf het hoogste goed is. Dit is de rijke en diepe zin van dat: „Gij hebt zeer mildon regen doen druipen, o God." Niet, dat liet in do woestijn geregend hoeft, want wat zouden ze daar aan gehad hobben? Ze konden er toch niet zaaien en maaien. En tot lessching van hun dorst drenkte God hen mot het water uit de rotssteen. Maar hierop valt de nadruk, dat hun God zijn mildheid als .een regen over hen deed komen. Juist zooals dc verklarende kantteekening opqaerkt dat cr letterlijk staat: Gij hebt een regen der rnildig- licdcn gesprengd. En dat dit niet zonder uitwerking op het volk zelf bleef, blijkt uit hét tweede versdeel: „Gij hebt uw erfenis gesterkt als zij mat was geworden." Met die erfenis is hier wel bedoeld niet het land der erve, maar het volk zelf, dat Gods erfdeel was. Dozo woorden teekenen dat volk als afgemat, zoo afgemat, dat zo erbij neervielen. En toon heeft God zo bij do hand gegrepen en zo weer overeind gezet. Dlo afmatting overkwam hun spoedig. Ze waren niot bestand tegen de vermoeienissen van do reis. Zo moesten het al spoedig opgeven. En was het dit maar alleen geweestl Maar or kwam ook wat anders bij. Hun geloof was cr ook niot sterk genoeg voor om het vol te houden. Vandaar hun vergeten van dc redding uit Egypteland. Vandaar dat do dankzegging voor de verlossing straks omsloeg in murmureering en zij kwaad gingen spreken van des Ilcercn daden. En toen, toer. heeft die genadige en ontfermende God dit volk niet verstooten, maar het opgericht en gesterkt. En zoo konden zc weer verder gaan. Want zij waren toch zijn erfdeel', dit vergat God niet. Do Schrift laat ons in dat volk Israël ons eigen beeld zien. Dat volk, dat door God-was verkoren en gered cn gelold. Dat volk, dat Hij tot zijn eigendom had aangenomen. Dat volk, waaraan Hij al zijn goe dertierenheid had verpand cn zoo menigvuldig heeft bewezen. Maar ook, dat volk dat Hem al zijn weldaden met ondankbaarheid cn ongeloof en murmureering heeft vergolden. Dat volk, dat op niets recht of aanspraak had en zich toch aanstelde alsof het alles van Hem had to olschon. Het is, als uw oog voor deze overeenkomst tusschcn dat Israël en uzelf opengaat, om er bang van to wor den. Want wat zal dan uw einde zijn ,gij die niet minder maar nog moer weldaden van uw God hebt ontvangen. Want de volle mildheid van zijn goeder tierenheden ls toch verschenen in Christus Jezus. En zoo zij om hun ondankbaarheid verworpen zijn on in do woestijn zijn nedergevallen, wat zal dan het einde zijn van ons dlo zooveel rijker gunstbewijzen van onzen God hebben genoten? Toch is hier uitkomst. Want waar het Israël aan ontbrak was juist, dat zij zichzelven niet kenden zoo- als zo waren. Hadden zij dat maar gezien! Hadden zij maar erkend, dat zij dos Ilcercn gunstbewijzen on waardig waren! Dan zou wol do vrees hen hebben aangegrepen: zullen wij wol ooit in Kanaün komen? Maar nict alsof do Hoore niet zijn belofte zou houden. Neen, dun zouden zc vanwege hun zonden bekommerd ge worden zijn! Dan zouden ze tot zijn genade de toe vlucht hobben genomen. En dan zouden ze voor die genadu een open oog hebben gekregen. Zo zouden ge loofd hebben in den Hcere hun God. En dit ls nu juist do troost, dien God u in het evangelie biedt op uw pelgrimsreis door do woestijn van dit leven; dat Ilij mild is in de vergeving van uw zonden. Dan ontvangen wij al zijn weldoden als onwaardlpen. Dnn is de Iïeerc groot voor- ons. Dan wordt het geloofeoog op Hem gericht. Dan wandelen we door het geloof. En dan verkwikt I-Iij ons keer op koer. Dan werkt Ilij door zijn Heiligen Geest in ons. En eens komen we in Kanaüu. Door zijn gonado cn trouw. BEDE. (Van een Moedor voor haar jongstgclrorcnoT 1 Goede Herder, sla hem gade In uw liefde groot en rein, Laat hem door genado Schaapje van Uw kudde zijn. Goede Herder, spaar zijn leven In den hangen levensstrijd, Voorspoed wil hem immer geven Vun nu tot in eeuwigheid. Goede I-Ierdor, leid zijn wegen Door den bloemhof van Uw zegen, Strooi zijn pad met zonneschijn Wascli zijn hartje rein. Goede Ilerdcr als in klagen Hij naar U gaat vrngen, Wees hem dan nabij Maak dit schaapje zorgen vrij. Gocdo Ilerdcr. mocht liij dwalen Wil hem wederhalen, Van dor zonden wee Draag hem in Uw armen mee. Gocdo Holder, wil hem leiden In de grnzigst' Uwer weiden, Aan dc beken van Uw rust Tot zijn eeuwig'-zual'geii lust. Goede Herder, houd hem rein Laat hem strijder Uwer eere zijn, Wet zijn waap'ncn in ition strijd, Woes hot schild, dat hem bevrijdt. Gocdo Ilerdcr, daalt eens d'avond In zijn zonnc-lcvonslund Noem dan in de bangste sloiul Schaapje bij de hond. Goede Ilorder, hoor hij tot do schoovou Die gij gaart voor hemclschuur. Dat zijn steipmc U dan lovo „Jezus, kocht ook mij zoo duur'' Wees zijn stok in 't zondcdal Staf, waarop hij leunen zul. Gids, wanrT co hij reizen gaat Rots, waarop zijn hopo staat. GEORGE VAN AALST.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1931 | | pagina 11