Z] 1 DE VLIEGENDE PIJL. •N iNOiANEN-VêRHAAL. HOOFDSTUK III In het dal der hooge klippen Den dag, nadat de krijgskreet der Shawano's door de ^tillc prairie geklonken had, reed óe troep boeren cn jagers in gestrekten draf langs de bedding van een beekje, dat ter weerszijden door hoogc rotsen inge sloten werd. Ze trokken naar hot Noord-Westen. De ze9tig meter hooge dalw&nd, was aan den bo venrand begroeid met dennen. Langs de helling groeiden hier en daar zwarte en witte eiken. Zelfs stond er 'n enkele noteboom en ook 'n soort wilde kersen. De bodem van het dal was boomloos. Er hoerschte een gedrukte stemming onder de rui ters, die in 't bijzonder, bij de levendige jagera sterk naar voren kwam. De boeren, <Hc anders ook weinig spraakzaam waren, hadden zich nu geheel afgezon- groieden hier op daar zwarte en witte eiken. Zelfs Frederik Wagner en Maarten Wulf waren hier het middelpunt Aanvankelijk wils Wulf stilzwijgend •ie aanvoerder van de geheele bende geweest, maar toen men het spoor der Indianen gevonden had, had Roode Tom als vanzelfsprekend de leiding overge nomen. Nu had cr weer een verwisseling plaats gehad Jean Martin reed nu aan de «pits der troep. Loerend gingen zijn blikken naar alle kanten. Hij was zwijg- caiun en terughoudend als op «Je vorige dagen, maar sijn geheele gezioht drukte sedert den dood van zijn landsman wilskracht uit De weinige woorden, die hij sprak, spraken van ervaring, zoodat zich de andere jagers naar hem schikten. Deze, als kenners van woud en prairie, hadden spoedig in hem de 1>e<hu-.ht»uiie aanvoerder gezien en schaamden zich nu over hun ongelooflijk onvoor- aichtig gedrag op dien ong-luk-uvoml. Eenige uren reeds reden zij zwijgend verder. roden se zwijgend verder net dal veranderde nauwelijks merkbaar van ka rakter. Het boöch breidde zich over de geheele hel ling uit Het dal word smaller. Nauwelijks bleef er t>aa.«f de beek voldoende ruimte, om te rijden. Plotseling verbrak Jean Martin het zwijgen, terwijl bij te gelijker tijd zijn paard Inhield. Groots fout het spoor der vier Indianen te vol gen. t Was beter geweest, de paardendieven na te Jagen. maar niet deze armzalige Jonge honden hier. lont <;a rne semble, alles schijnt mij een val toe. ik etel voor, om te keeren, et ccla tout de suite" ..gij hebt goed praten" .antwoordt Roode Tom op gewonden. „Het groote spoor volgen? Heb jij dnt misschien ontdekt? Zijn we niet acn de Ohio vier mijlen stroomopwaarts en stroomafwaarts gereden «n nog wel langs de beide oevers? Hebben we niet lederen voet grond nauwkeurig onderzocht? Zijn we daarop ni<rt langs deze beek gereden?" „Maïs oui, rnais oui", onderbrak Jean Martin. „wij hebben niets gevonden en Jij hebt evenmin wat gevonden. En toch moeten deze Jonge kerels eens naar hun starn terug". „En waar hadden zij aan de Belle Rlvièrelcurs chevaux, him paarden?" vroeg de Franschman. „Gij iiebt zelf gezegd, dat dc hoofdman de paarden voor hen achtergelaten heeft". „Ce disez-vous, dat zegt gij, Tom", antwoordde Jenn Martin nistig. terwijl Tom steeds driftiger werd. „Een Indiaan Iaat zijn paarden niet onbewaakt bij de Ohio achter, terwijl hij zooveel mannen heeft om er naar te kijken". „Mannen we moeten den kreupele wreken", schreeuwden de Ieren. „Ce brute, hij is mij geen knip voor den neus waard. Wanneer de Rooden hem van mij opgei1 ischt hadden, zou ik hem, zonder mij te bedenken, uitge leverd hebben". Het bloed steeg Roode Tom naar het hoofd. In dc nederzetting was hij altijd al zeer bevriend met den kreupelen Michaud geweest en hij liet het niet toe, dat er zoo over zijn vriend gesproken werd. Woedend greep hij naar zijn mos. „De haan van mijn buks is gespannen, Tom en ik waarschuw je om hier alarm te maken. Ik vrees, ces roes ló, dat deze rotswanilen ooren hebben". De Franschman sprak deze woorden langzaam en met nadruk. Van zijn rustige oogen ging zulk een macht uit, dat Roode Tom dadelijk kalmeerde. „Gij wilt Michaud wreken? Bedenk dan, de Roode, ifiie hom versloeg est un maltre dc chasee, een Mees ter, dat zeg ik U, mannen. Een krijger, nis hij, laat geen spoor achter, dat onze Duitsche vrienden, die voor het eerst een Indiaan vervolgen, kunnen zien Zoo'n spoor laat een Indiaan slechts na, als hij wil dat men het ziet We moeten het spoor viui hoofdman volgen". „We moeten, we moeten1" zei Roode Tom hoo- nend. „Ik zeg maar, dat we eerst het sjk>or moeten hebben vóór we het volgen kunnen. Wij hebben het niet kunnen vinden en daarom volgen we dit spoor. Ofschoon het opmerkelijk duidelijk is. Daar heb Je gelijk int" „Kunnen vijftig bereden Indianen met dertig ge stolen paarden verdwijnen of de grond hen opge slokt heeft? Kunnen de Shawano's vliegen' lk heb het spoor gevonden; depuis trois minutes Je la sais, sedert drie minuten weet ik, waar de«e verwennchto bende verdwenen is". Roode Tom werd nadenkend. Ilij liet zijn oogen door het dal dwalen, keek langs de helling naar boven, waar het al bosch cn nog 'na bosch was. Dan keek hij den Franschman aan. Deze knikte bevestigend! Die Ieren keken elkaar bezorgd aan. 't Leek nu zoo klaar als de dag, dat ze in een hinderlaag gelokt waren. Wel konden ze nog niet bij benadering vaststellen, van welken aard de strik was, welke hen door <lo Shawano's gespannen was. .Mannen, deze rotswanden komen steeds dichter bij elkaar. Spoedig zullen dertig Booden voor en achter ons goed verborgen derrière ces rocs-ld, achter deze rotsblokken, In slaat zijn, om ons te dooien, l'un après l'autre. Encore une fols. Wij koenen om en wel dadelijk!" Niemand sprak meer togen. „Houdt buksen en messen gereedI Et malntenailt allons-nousl" riep de Franschman. Hij keerde zijn paard, gaf het de sporen en in galop reden dc Blanken het smalle dal terug, dat ze eerst afgekomen waren. „Houdt uw buksen in dc hand en de hand aan dien trekker, houdt de oogen wijd open en rijdt zoo snel de paarden kunnen loopen. We moeten de legerplaats de ce matin, van heden morgen, bereiken". Het was een halsbrekende rit. Na de uiteenzetting van den kleinen Franschman waren de oogen open gegaan. Ieder zag nu het gevuar in. Nu zagen ze eerst, hoe nauw het dal was, hoe steil de rotswanden en hoe weinig beschutting zij zouden gevonden heb ben ,als het hier tot een gevecht gekomen was. De vijand zou hier 'n positie bij uitnemendheid hebben. Ze hoefden slechts 'n paar rotsblokken naar beneden te werpén, orn hun den weg voor en achter te ver sperren; als zij niet den veel eenvoudiger weg koz. n om de blanke ruiters onder een steonlawine te Is; graven. Zelfs zouden de Indianen, als ze van de hoogte kwamen, stap voor stap achter rotsblokken of achter de omgevallen boornen, dc moest volkomen dekking hebben. Weer vertoonde zich een eigenaardig verschil tus- schen de belde helften der troop. De Duitsche boeren roden zwijgend en somber voort, do jagere daarentegen spraken, onophoudelijk, zachtjes met elkaar; ze gesticuleerden, dreven hun paarden aan cn beteugelden ze weer. Ze waren steeds in beweging. Alleen de Franschman, die aan de spits reed, was kalm, z'n gezicht onbewogen. Zijn oogen namen alles scherp op. Hij tuurde naar alle kanten, naar lederen boem. leder rotsblok, maar alleen, als het nog ver weg was; als hij het genaderd was had hij er alle belangstelling voor verloren. Aan de manier, waarop hij rnet zijn paard omging, kon men zien, dat hij de beste, Ja de eenige goede rijder was. De toestand werd steeds hachelijker. Hoe langer de rit duuixlo, hoe onbegrijpelijker kwam het de Blanken voor, dat z'' zoo blindelings In do val geloopen waren, 't Was nu alles, zelfs Roode Torn, duidelijk, dat de vier Shawano's niet hen gespeeld hadden. Het was. of zelfs de paarden door de onrust van hun berijders werden aangegrepen. Zij sjianden alle krachten in zon dor zich te verzetten. Ze vorderden nu snol, nu zij niet langer naar het spoor van de vier Indianen hoefden uit te zien cn voor het aanbreken van de schemering waren ze weer op de plaats, waar ze den nacht doorgebracht hadden. Ze zochten him leger onder een overhangend half rond. rotsblok. Een eind daar van daan legden ze twee groote vuren aan. Vier wachten werden uitge zet, die regelmatig afgelost werden. Dc Franschman drukte hen op hot hart, zich op dc donkerste plaat sen onbewegelijk op te stellen cn slechts van tijd tot tijd het vuur op te stoken. Nog vlug had hij zelf eenige jonge pijnboomen ge kapt. Toen trok hij zich terug in het duister cn leg de zich dicht bij 'n groot rotsblok neer. I)cn gohce- lon nacht lag hij daar zonder eenige geluid te geven, zonder zich ook maar even te verroeren. Hij had de oogen gesloten en vertrouwde slechts op zijn gehoor. Geen oogeriblik werd hij door dc slaap overmand of schoot hij te kort ln zijn waakzaamheid. De nacht verliep zonder stoornis en bij do eerst* ochtendschemering brak de troep weer op. Was de eerste dag der terugtocht reeds in hooge mate druk kend geweest, deze twee «Log was tienmaal erger. Nu moest de aanval der Indianen komen. Iedere minuut verwachtten de Blanken uit honr denion kelen de krijgskreet te hoorei), die hen hij den •lood van Michaud het blood in do aderen had doen stollen. Dc spanning werd zoo ondragelijk, dat zelfs Jean Martin iets van zijn kalmte verloor. „Roode schurkenI" mompelde hij telkens. Alleen de Duitsche boeren spraken geen wooni. Zij hielden hun geweren gereed, orn lederen vijand, die zij mochten ontmoeten, neer te schieten. Zij dachten aan hun ouders, hun vrouwen, hun bruiden, ginds ver aan do blauwe rivier. Hun gezichten waren bleek ,hun lippen samengeperst cn in hun oogen brandde een somber vuur. Tegen zonsondergang begon men algemeen te 1 to pe n, dat de terugtocht juist bijtijds begonnen was. Roode Tom lachte plotseling luid en riep: „Ik zeg: zij kunnen daarginds long wachten". En werkelijk verliep ook deze dag zonder dat er iets gebeurde. Den nacht brachten zij door in een klein hol. Legervuren werden niet aangelegd. Dezen keer sliep Jean Martin den heelen nacht als een os, achter ln het hol, want hier was één wacht aan den ingang voldoende. „Nu hebben we nog een weg van drie uur", zei de Franschman den volgenden morgen bij liet opbre ken, „dan wij zijn in de vlakte, ot alors, mogen zij koinen". Hij had, samen met Roode Tom eerst nog de naaste omgeving afgezocht, maar niet het geringste bewijs Do naaste omgeving afgezocht gevonden, dat er Indianen in de nabijheid waren. Men was van meening, dat tiet gevaar geweken was, cn dut. wanneer nog een aanval volgde, de Roo den gemakkelijk konden teruggeslagen worden. Wordt vervolgd). WIE HET WEET MAG HET ZEGGEN No. 17 Ben keizer uit de oudheid Maar ook eon maand van 't Jaar. Geschreven met acht letters. Noem mij den nuam nu maar. REBUS No. 18 Mijn geheel wordt mot 5 letters geschreven en is iets, dnt jc dagelijks eet. Een 4. 3. 2 is een lichaamsdeel. 2, 4. 3, 5 is een kleur. 5, 4. 2 is' onvruchtbaar, droog. kaal. Een 1, 3, 4, 2 is timmergereedschap. Na 19 Soms vnn goud en soms van zilver, Soms ook van gewoon metaal. Geen begin cn ook geen einde, Maar Je kent me allemaal. Na 20 Ik ben een roofdier. Plaats een medeklinker in mijn midden cn ik word een voorwerp om uit te «lrinkcn. Oplossingen nos. 1316 No. 13: Een schoen No. 14: Muil; korf Muilkorf No. if»: kool. peulen, bieten, sla Na 16: mat-tam Oplossing rebus IV Maar al te dikwijls benijden wij menechen die ons benijden OM VOOR TE DRAGEN DE KAMERJACHT Een jonker, jager in zijn hort, Moest, tot zijn am Art, Zijn have cn erf verkoopen; En al zijn bosschcn en kasteel Geheel Zien slechten en zien sloopen. Maar 't geen hij 't zwaarst tc missen vond. Zijn trouwen hond En schellen jagershoren, Nam hij met zich, als laatsten schat, Naar stad, 't Verblijf door hem verkoren. Daar las hij voor een gevelmuur: „Hiér zijn te huur Gemeubelde vertrekken". En aanstonds was de Jonker klaar. Om daar Zijn leden neer te strekken. En zie, de kamer, waar hij kwam En intrek nam. Heeft hij. wat vreugd! gevonden Behangen met een groote Jacht, Vol pracht. Met herten en met honden. En eensklaps blaakte nu zijn bloed, In feller gloed. Zijn hait sloeg zwaarder slagen, En in zijn boezem had de wenscbi Geen grens. Om, als weléór, te jagen. En tienmaal liep hij op een draf De kamer af. En deed den horen schallen, En dacht to Jagen als hij plag, Kn zag Do vlugge herten vallen. En naast hom liep zijn vlugge hond Do kamer rond Om tegen 't wild te blaffen, En wou zich, evenals zijn heer, Thans weer Het jachtvermaak verschaffen. Maaruit de kamer boven hem, Kwam nu een stem: „Wilt gi| dat leven staken? Nog nimmer was hier zoo'n gedruisch ln huis: GIJ zult mij rdznnd maken!" Maar 't antwoord, dnt de jonker gaf, Wees 't aanzoek Af! „Do Jacht kan mij behagen, En 'k wil hier", sprak hij, „steeds gerust. Met lust En onverhinderd jagen". Hij stak nog eens den horen op, Liep in galop De kamer heen cn weder, En naast hem sprong zijn hazewind, Gezwind, Al blaffend op cn neder. Maar door de dunne zolderplank, Sinds Jnrcn krank. Voelt hij een droppel dalen: 't Iswater, dat van boven vloeit En groeit Van droppelen tot stralen. „Houd óp!" zoo schreeuwt hij naar omhoog, Niels blijft hier droog Van al mijn huissieraden; Dc zolder van mijn woonvertrek Is lek; Ik kan door *t nat wel waden!" Maar hoe hij raasde, hoe hij riep, liet water liep En drong in alle hoeken; En onze jonker ging, vol spijt F.n nijd, Zijn bovenbuur bezoeken. Daar vond hij. dat een waterplas Gegoten was. De bron van al dien regen; Zijn huurman was cr, hoog En droog, Een tafel opgestegen. Die zat daar met een hengelroe, En riep hem toe: *k Wil dit vermaak niet missen; Elk doe hier vrij, 't geen hem behaagt: Gij Jaagt, Laat me onverhinderd vissohen!" 1794—1874 J. VAN OOSTERWÏJK BRUYN. ONS KNUTSELHOEKJE Een puzzle. *n Mooi werkje voor de winteravonden. Eerst knut- selon en als je daar mee klaar bent, komt het eigen- .87 lijk werk pas aan en kun je menig uurtje doorbren gen met het leggen van oen massa figuren. Toeken op stevig karton het vierkant met dc daarin aangegeven lijnen. Snijd langs nlle lijnen. Jc krijgt dan zeven stukjes karton. Met deze zeven stukjes ga Je verschillende figuren leggen. Orn je op droef te hel pen, geef ik 'n paar voorbeelden, 't X"n er maar 'n paar, want op z'n minst kun je cr met ulie zeven stuk jes wel 100 leggen. Probeer eens hoever je liet brengt. In plaats van karton kun je ook een plankje van een sigarenkistje nemen en de zeven stukken met as figuurzaag uitzagen. ONS TEEKENHOEKJE MIEREN DIE EEN PARAPLU DRAGEN „0, Jakob, kijk eens hierLoop hard! Een hoop mieren, die 'n paraplu dragen!" Jakob rende naar zijn jongere broeder, Walter, die net als een Indiaan op den grond hurkte. „VVut 'n rare beesten hé. 't Rogent niet eens!" zei Walter. Dc twee jongens koken met verbazing naar het leger van groote donker gekleurde mieren, die ieder een groot stuk blad op den kop droegen. „Wat zouden ze met dio bladeren moeten doen?" vroeg Jacob. Dc jongens waren nog te kort in Texas om bekend te zijn met dezo Amerlknansche bladdragendo mie ren, door dc geleerden atta texana genoemd. Ook jullie hebben misschien nog nimmer van dezs diertjes gehoord, 'k Wil je er daarom wat van ver tellen. De bladdragendo mieren zijn de tuiniers van de insectenwereld. Zo leven geheel van de groenten die in hun tuintje groeien. Om een goeden oogst tc hebben, moet de grond vruchtbaar zijn. Dit weten ook onze Amerikaanschs mieren. En zoo bekend is wordt de grond vrucht baar door hem te mengen met verteerde planten, doelen. Ook dit schijnt bij deze mieren bekend ts zijn. Wat doen ze nu? In groote getale trekken ra er op uit om blad te verzamelen. In het nest worden deze bladeren verslonden en hun uitwerpselen ge bruiken ze als mest voor hun tuintjes. Wat ze ver bouwen? 'n Klein soort paddenstoelen. Keurig worden de tuintjes onderhouden. Geen onkruid zal er wortel schieten.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1931 | | pagina 14