9
LETTERKUNDIGE KRONIEK
DE NAR UIT DE MAREMMEN.
door C. en M. SCHARTEN-ANTINK
1. Massano.
2. Florence (de drie blinden).
3. Naar de euwigc stad.
Uitg.: Maatschij. voor Goede cn Goedkoope
lectuur. Amstcrdam-Sloteixlijk.
Dit zijn veelgelezen boeken, evenals bijna alle
andere door het echtpaar SchartenAntink ge
schreven.
Wij schreven een vorige maal naar aanleiding van
Mevr. Sevensma-Themmens boek: Daden, die kceren,
dat dit werk knap geschreven was en goed, d.w.z.
evenwichtig gecomponeerd.
Wij kunnen dit herhalen naar aanleiding van „De
Nar uit de Maremmen" maar 'oelen dan meteen,
hoe armelijk de woorden klinken wanneer ze als Ti
passe-partout kunnen worden aangewend.
Want knap en knap is twee.
Knap is bij Schartcn-Antlnk altijd de entourage, de
natuur en vooral ook de sfeer, de stemming, zoo ge
wilt, weergegeven. Knap is hun jisychologie, zooals
waar ze gedurende drie i'.crlen den schilder Renato
die om z'n uitzonderlijke slordige verschijning, dooi
de meer gedistingeerde onder zijn collega's de nar uit
de Maremmen wordt bijgenaamd.
't W overigens een scheldnaam, 'ie niet veel zin
had. Want Renato of. zooals hij voluit heet: Renato
Focardi is allesbehalve een dwaas; integendeel: in
dezen schilder hebben Srharten-Antink bet beste ge
geven van wat ze te geven hadden: ten mensch, een
kunstenaar, dien we in het eerste deel van deze tri
logie vinden in de Mf.remmcn, cn wel in het berg-
etadje Massano, waar hij in de wijde eenzaamheden
dier kuststreken dc objecten zoekt voor zijn kunst; in
het tweede cn derde deel in Florence, als zeer gezien
kunstenaar, wiens doeken de aandacht trekken zelfs
van de regeering cn door haar worden aangekocht.
Een mensch, een kunstenaar, die ondanks zijn stij
genden roem monsch blijft, idealist, levensbepeinzer,
niet vanuit de abstraclies van een of andere wijsbe
geerte, maar het leven doorproevende met de intuï
tieve indringingskracht, den kunstenaar eigen.
Een mensch, die ooral in zijn jongen tijd, tot zede
lijke misslagen kwam, later betreurd; die o.a. zijn
beide zoons niet zelf heeft opgevoed of helpen opvoe
den, en te laat bemerkt, hoe zeer ze van hem ver
vreemd waren, vooral in levensopvatting en levens-
practijk. Want de oudste, Octavio, een Icunstkooper,
is sterk-zinnelijk aangelegd, heeft een triest huwe
lijksleven, wordt tenslotte door zijn vrouw verlaten.
De degeneratie van dezen bohémicn-achtigeu zoon
f wordt het levensleed van zijn vader.
Lorenzo, de twee.de zoon, is wel een artist met iets
van zijn vaders talent, maar hij is toch geen schep
pend kunstenaar; hij is slechts kunst-fotograaf. Een
slappeling, een dandy-aclrtig kunstzinnig mensch,
tegen wien de primitieve zuivere menschelijkheid van
zijn vader telkens opbotst.
1 Ge ziet, lezer: de verscheurdheid van het gezins
leven wordt in deze Italiaansche sfeer al heel duide
lijk gemanifesteerd en terwijl ik dit met heel nuch
tere woordjes neerschrijf, weet ik hoe buitengewoon
.nap, hoe trillend van leven de situaties uit dezj
'erbrokenheid van levens voortvloeiend, door de
i schrijvers zijn geobjectiveerd.
Van een bizondere fijnheid in deze trilogie is de
iefde van den grootvader voor Octavio's eenig
oontje: Silvio. Daar ziet ge hem moe wandelen door
I 3 straten en over de pleinen van Florence; daar
j oort ge hem mee keuvelen, daar ziet ge hem mee
iominospelen zooals dat zóó en niet anders geweest
noet zijn, altijd en overal, waar een grootvader zich
.iet al de overgegevendheid van zijn vaderliefde
eerbuigt naar het kind van zijn kinderen, dc band
lie hem het meeste bindt aan het verleden, dat hij In
tat kleinkind als terugontvangt; aan de toekomst, die
ïm in dat kind nog zooveel mogelijkheden voorspelt.
Aan 'tslot van het derde deel vinden wc den schil
der Renato staande met enkele van zijn beste vrien
den op een terras, van waar af heel Florence zich
voor hen opendoet.
I Flavia, een leerlinge van den schilder, zegt: „TIs
mooi nietwaar?; maar nu gaan we wat zitten".
Renato keek haar aan met zijn lichte, zwakker ge
worden oogen.
1 „Zeker is het mooimaar de menschen zijn het
■oo weinig. En wij. wij vermogen zoo weinigMijn
laak is afgcloopen. en het komt me voor, dat ik nog
beginnen moet. Heel mijn leven heb ik de schoonheid
gezocht, en wat heb ik aan dc eindeloos vele men
schen onder al die daken kunnen geven? Eigenlijk
„Kom, professore" 1zei Flavia, „niet zoo treurig."
„Je hebt gelijk, kind," antwoordde hij, „ieder doet
wat hij kan. Ik heb gedaan, wat ik kon. Nu staat *t
aan de jeugd. Ik hoop op do jeugd, ik heb vertrouwen
in den dag van Morgen."
l) Een titel, ook van een schilder.
Zoo stonden zij nog een oogenblik.
„Wat heb ik hier ook vaak met Silvio gestaan,"
peinsde Renato: „daar was die kleine jongen toch zoo
Om dezen loatsten zin vooral haalde ik dit stukje
aan: hier breekt dc ondoofbare liefde van den groot-
Vader weer even uit in een zachte, teedere vlam, die
zijn oud gelaat verjongt; ge moet weten Silvio woont
met zijn moeder in Milaan.
De kracht van 't echtpaar Scharten-Antink ligt, on
getwijfeld, in hun boeienden, altijd beschaafden, pétil
lanten verteltrant. En niet te vergeten in de
beschrijvingen van natuur- of stadsaspecten. Daarin
zijn ze te respecteeren epigonen van „tachtig"; ze
overdrijven wel is waar in dezen lang naar dc uiter
lijke situatie's nu en dan door een te gerekte
op de entourage hunner figuren, maar er komen
scènes voor in deze trjlogie die uit oogpunt van be
schrijvingskunst, kortweg meesterlijk mogen hecten.
We herinneren b.v. aan wat Renato, die het schilde
ren zal, ziet als hij bijwoont het brandmerken der
jonge buffels van een groot grondbezitter in een
afgelegen deel der Maremmen, de z g.n. Far-West. Die
worden dan een omrasterde ruimte biruiengedrevcn
door de herders en maar laat ons even citeeren:
„Een herder op een groot zwart paard was zijn
tegenstander. In dc hand had hij den lasso. Hij mikte
en met een kundige zwaai slingerde hij dien uit
Maar het dier deed een scheevcn sprong, kantelde met
onnoozel-wijde oogen een eind den anderen kant op;
de lasso was in het zand geploft En aanstonds haalde
dc belager het touw weer in, wikkelde het haastig op.
naderde overnieuw het bol starend beest, cn wierp
andermaal de lus. En dezen keer kringelde die raak
rond de brecdc horens neer.
Een applaus kletterde los. Op zijn achteruit trappe
lend paard trok do herder de koorde aan cn wond
die snel rond den koperen leeuwenknop aan zijn
zadel. Het vervaarlijk kalf. verwilderd rukkende,
trachtte vrij te komen, doch snokte en wrocht zich al
vaster in den lasso.
Toen sprongen een vijftal mannen en jongens over
de rikking de arena binnen en gingen den weerbar-
steling te lijf. Het werd een verwoede worstelstrijd.
Eén slingerde zich over de nek en sloeg verstikkend
beencn.en ai-men vóór om de stierenkop tezaam. Twee
anderen grepen de horens. Verdwaasd sloeg het dier
met de achterpooten, totdat ook die door pezige knuis
,den waren vastgepakt cn gebonden :n het stierkalf
werd ter aarde gesmeten. Daar lag het machteloos
neer, de domme hoeven in de lucht gestoken, den
amcchtigcn kop met de verglaasde oogen overzij.
Toen kwam de merker met zijn tangen cn schroeide
het de beide merken in dc sissende en rookende huid,
op de écne heup het gekroonde wapen der markie
zen Niccolini. cn op de andere «aartal cn nummer."
Knap, beeldend knap.
Zoo vinden we in een volgend deel even subliem
beschreven een feestelijk vuurwerk boven Florence,
door Renato gevolgd, zooals alleen een schiklcr dat
genieten kan. Maar ook het echtpcr Scharten-Antink
heeft althans één paar schildersoogen; vermoedelijk
die der mannelijke helft van he.t auteurs-tweetal,
want Carel Scharten toonde zich vroeger in zijn proza
een fijn-ciselecrend tnalbeelder die geduldig zijn sub
tiele taalvondsten sierde met pracht en keur van
schilderende adjectieven.
Is van haar, van Margo Antink, meer de psycholo
gische kant van het gezamenlijk werk?
Toch blijft het ons een raa-dsel, hoe deze man cn
vrouw elkaar zoo telkens vinden en aanvullen in de
voltooiing van hun bekorende vertellingen, dio nu
toch wel volop romans mogen heeten
Het tweede deel heeft als ondertitel: „De drie blin
den". Het is een schilderij van Renato, die het mid
delpunt van dit tweede deel uitmaakt, of liever: op
dit doek zal hij zijn visie op het blinde leven, hei
leven met zijn duistere vragen vastleggen: „drie blin-
demnnsfiuuren naastccn: den zielig-leegcn, jongen
vrager; den wulpsclien genieter met zijn glazigen
lonk, en den verwoesten oudeheel dc blinde
menschheid vóór den glorievollen Godsdroom van de
zen avondstond. Een oogenblik sloot hij de oogen. Het
smartelijk visioen, on de even smartelijke begeerte
het te ver-tastbaren, folterden tegelijk zijn hart; een
voorgevoelen van Iets geweldigs deed het gaan met
zware slagen".
En dat blinde leven passeert de revue
deneerd in deze boeken doch we vergeven den schrij
vers dio gesprekken om de spannende situaties, die
er het milieu van vormen.
We zien het terrorisme van t communisme als een
gruwel woeden in het Italië van vlak nó den oorlog
en in het laatste deel van de trilogie is Mussolini in
hoogst eigen persoon aan 't woord, als hij den be
roemden schilder in audiëntie ontvangt. In zekeren
zin lever n deze romans een pleidooi voor 't fascisme;
wc gevoelen hoe de schrijvers sympathiseeren met
den „duce" en met de zwarthemden, die hier sympa
thieke vertegenwoordigers hebben.
„Naar de Eeuwige Stad", d.i. naar Rome ziet Renato
de fascistische scharen optrekken cn hij vereeuwigt
ze op een doek, waarover de „duce" tot den schilder
met lof spreekt.
„Uw „Tocht naar de Eeuwige Stad", hervatte Musso
lini, „is het begripvolste woord, dat over het Fascisme
gezegd is en uw „Rust" misschien de diepste bladzijde
die ik over het leven heb gelezen. Ik houd van uw
Maremmen. Ik houd van de rust van het land. Weet
u, dat mijn liefste bezigheid een lach brak door op
zijn gezicht ploegen is?"
„Overdrachtelijk ploegen?" giste Renuto.
„Nee, nee, ploeg-n, met het kouter!"
Renato keek met een verwonderd welgevallen maar
tegelijk trof hem een andere, Merker verwondering.
Hij voelde zich thuis, als bij een ouden vriend
Het was vreemd. Mussolini had ook in 't geheel niet
de norscho vervaardelijkheid van zijn portretten
Zijn oogen waren eerder zacht
Scharten-Antink hebben in Renato een mensch en
een kunstenaar met veel liefde, met een minutieus
geduldig penseelen, ten voeten uit voor ons neergezet:
hem vergeten we niet licht. In zijn visie op het leven
en op de problemen van het leven hebben ze veelal,
zoo niet geheel, zichzelf uitgesproken. Maar ook de
nevenfiguren leven voor ons, bovenal zijn zoons, en
zijn fascistische jonge vrienden, nobele geesten. Een
prachtige vondst is ook de beweging van David Laz-
zarctti. strikt historisch, naar de schrijvers zeggen, to
vervlechten met Renato's levensroman, een beweging,
die veel weg heeft van onze zesticnde-ceuwsche Ana
baptisten: het koninkrijk van Christus was voor dien
dweeper cn zijn volgelingen nabij gekomen.
Eén schilderij heeft Renato niet kunnen voltooien:
een Christuskop. De oogen „hoe had hij het gou-
dene vuur in die groote. doorlichte oogen geschilderd,
het zachte en onweerstaanbare /an de liefde.
Doch de mond was nog altijd niet de mond, die hem
bevredigen kon."
Hierin spreken de schrijvers zich uit omtrent Chris
tus, die voor hen dc Volmaakte Liefde niet is, doch
lymbool van den „Liefde-god i-> ons" en altoos is
er dc tegenstrijdigheid tusschcn i.en mond, al te men-
schcnlijk. en de oogen, dc goud-doorvuurde. smarte
lijke liefde-oogen, zoodat Renato de kin, de kaken en
de mond doet verdwijnen in donkergrijzen nevel, om
alleen het bovendeel van het gelaat als van een ver
zinkend mensch ongerept te laten.
„Het is de worsteling zelve". mompelde hij, ,^het is
de eeuwige strijd met God in ons, die onze ziel ge
neest. De strijd, de eeuwige strijd, dat is het beste,
dat deze menschheid bereiken kan."
Scharten-Antink prediken ons hiin Evangelie, dat
wel van worstelen, niet van uiteindelijk overwinnen
We laten dit voor wat het is; maar hun trilogie,
hoewel door en door Italiaansch van sfeer, is een zui
ver staal van Hollandeche renlisme, dat inhaerent is
aan het wezen van de Hollandsche kunst van alle
A. WAPENAAR.
DE TOESTAND IN RUSLAND
(Verhaal van een uit Petrograd ontsnapten priester)
Priester Solodovnikoff, prior van één der grootste
orthodoxe kerken van Petrograd en voormalig
leeraar aan de hervormde school, is er in geslaagd
de Finsche grens te overschrijden. Twee zijner kin
deren zijn gewond, toen zij reeds op Finsoh gebied
waren, door een tchekfst, die hen achtervolgde. Zij
hebben echter kunnen ontsnappen.
De toebereidselen tot de vlucht
„Dc laatste maanden is het leven in Petrograd
absoluut onhoudbaar geworden en wij hadden be
sloten te ontvluohten: mijn vrouw, mijn dochter en
mijn zoon, 13 en 14 jaren oud, en ik. Wij hehben
verscheidene weken noodig geluid om een voorraad
I levensmiddelen te maken. Na veel zoeken, waaraan
groot gevaar was verbonden, zijn wij er in geslaagd
'te Petrograd 2 pond worst te koopen tot den pri;s
het moord-1 van '20 Roebel per pond. Met groote moeite hel>W ti
wij een pond suiker gevonden. Onae voornaamste
voeding moest bestaan uit een kleinen voorraad ver
droogd zwart brood, dat wij meer dan een maand
tevoren klaarmaakten".
Wij dwalen in de moerassen
Vader Solodovnikoff geefL om zeer begrijpelijke
redenen, niet nauwkeurig zijn reisroute aan.
,Wij gingen te voet door moerassen, die bijna niet
proces, dat de schrijvers ons uitvoerig cn spannend
beschrijven als voor de rechtbank dc jonge beklaag
de staat, zoon van de huishoudster van Renato, die
mede in die droeve historie betrokken wordt.
Daar tegenover is er in deze trilogie de lijn van het
idealisme, vertegenwoordigd in jeugdige enthousiaste
fascisten.
Scharten-Antink, die in Florence al jaren wonen,
hebben de opkomst van het fascisme meegemaakt, en
ze trekken er partij van in deze romantrits. Zeker, er waadbare plaatsen de "stroomen én beken doortrek-
.wordt wel eens te veel cn te zwaar op de hand gexe- kende. Wij liepen van zonsopgang tot zonaonder-
7
JACOBUS REVIUS
Het epos der Godsgeschlcdcni*
.iet is een gelukkige omstandigheid, onze aanteeke-
ningen over literatuur in ons eerste Zondagsblad van
het nieuwe jaar te mogen beginnen met de aankondi
ging van het werk van onze belangrijkste Calvinisti
sche dichter dor 17e eeuw: Jacobus Revius. Revius'
verzen vormen een hoogepunt in de letterkunde van
die eeuw, vormen een hoogtepunt In de Christelijke
poëzie aller tijden
Omvangrijk is Hevius' oeuvre niet. Dat behoeft niet
te verwonderen. Deze predikant was vóór alles theo
loog. en een die met zijn ambtelijk werk grooto ernst
ma-kte. die stond midden in de strijd, die dc vader
landschc kerk verscheurde. Revius' leven is een leven
geweest van onrust en ingespannen arbeid.
Jacobus Revius werd geboren in November 15S6
als zoon van de Deventensche burgemeester Ryck
Rooien De S'ianiaai-den lagen voor de stad. Stanlev
de bevelhebber van de Engelsche hulptroepen, pleegde
verraad. Burgemeester Recfsen, die de Staten was
gaan waarschuwen, vernam de tijding ervan, toen hij
terugkeerde en vertrok daarom naar Amsterdam,
waarheen vrouw cn kind hem spoedig volgden.
In 1604 werd Jacobus ingeschreven als student in
de theologie te Leiden. Later studeerde hij te Frane-
ker, maakte van 1610 tot 1612 een studiereis door
Frankrijk en voltooide aldus zijn opleiding tot „het
dienaarschap der Kercke, dat het doel van al deze
studiën was" gelijk hij zelf schreef. Achtereenvolgen»-
werkte hij in Zeddam, Winterswijk-Aalten, doch in
1614 nam hij de roeping aan, die tot hem kwam van
uit zijn geboortestad. In Deventer heeft Revius bijna
dertig jaar lang gearbeid om zijn groote kennis, ern
stige plichtsbetrachting en oratorische gaven gezien
en bemind
Revius' betcokenis echter beperkt zich niet tot die
van een voortreffelijk predikant, ook aan wetenschap
en kunst heeft hij zich gewijd: hij schreef een leven
van David Jorisz, een verhaal van dc marteldood van
Jan Pistorius, een Historia Pontificum Romanorum
een geschiedenis van Deventer Daventria lllustrala
In deze stad richtte hij een muziekgezelschap op.
waarvan hij een der eerste leden was (1623), hij was
mde tichter van de Jllustre School, later Athanae-
um. Bij de Statcn-Vertaling heeft Revius zijn steun
verleend als revisor van het Oude Testament. Dc ver
onderstelling van Dr. Callenbach, dat wij menige echt
dichterlijke uitdrukking in de Statenbijbel aan Revius
te danken hebben, lijkt ons alleszins aannemelijk.
In 1642 verliet onze dichter Deventer, wegens zijn
benoeming tot regent van het Statencollege, een taak,
di- van een serieus tii ron'ifnliw man nis Reviu
enorm veel cischte.
Reeds in Deventer had hij te kampen gehad met
het Remonstrantisme, een strijd die tenslotte geëin
digd was met de afzetting van zijn ambtgenoot Matthi
sius; te Leiden was het vooral het Cartesianicme, dat
in het aan zijn leiding toevertrouwde college, door
drong. De uitslag van zijn onverdroten kamp was
minder gelukkig dan in Deventer. Curatoren verboden
hem tenslotte het Cartesianisme te maken tot onder
werp der disputeercolJcgcs, ja verhinderden zelfs de
uitgave van een zijner strijdschriften. Maór wat nood!
Revius arbeidde omdat hij dit het gebod wist en liet
rustig de uitkomst over aan Hem, voor Wiens eer hij
immer streed.
„Tot het laatste toe aldus Dr. Smit in De dichter
Revius (bl. 86) bleef hij dc trouwe strijder voor
God de dood vond hem midden in zijn werk. Moe
en gelukkig gaf hij zich den 15den November 1658
aan Hem over hij wist het immers:
Als ick ontvvacck door Christi laetste stem
Aenschouwende het nieu Jerusalem
Het welck hy geeft, die in Sijn vreese leeft
Dan on suldy my
Van mijns Hecren sy
Die my in Sijn rijck sal lcydeu
O slaep, o soete slacp niet scheyden."
Jacobus Revius is één dier waarachtige dichters ge-
woest, die tijdens hun leven niet de waardeering heh-
hen gevonden, waarop zij krachtens talent en werk
aanspraak mogen doen gelden. Wij gewaagden er van,
dat de predikant, dc redenaar, de geleerde gezien en
bemind was, maar voor zijn dichtwerk vermocht
Revius niet de belangstelling zijner tijdgenooten te
wekken.
In 1630 verschenen bij Sebastiaen Wermbouts te
Deventer zijn Overijsselsche Sang en en Dichten. Voor
een deel waren de daarin opgenomen verzen reeds
eerder verschenen. Zoo had Revius in 1629 met Tri-
umphliedt op de veroverinqe van 't Hertogen-bos de
overwinning bezongen, waarom hij in dat andere, be
roemde vers Gebedt voor dc belegeringe van 's Herto-
ge-bos zoo hartstochtelijk had gesmeekt. Hij volgdp
daarbij de gewoonte van vroegere, vooral Geuzendich
ters om dergelijke verzen in plano of in pamfletvorm
te verspreiden. Later verzamelde hij ze tot zijn bundel.
G. F. Haspels heeft onjuist 1581.
Deze In 1630 verschenen uitgave ging niet. Na vier
jaar was de oplage nog grootendeels onverkocht
Revius heelt toen een list te baat genomen. Hij nam
de resteerende exemplaren, schreef er een nieuwe
voorrede voor, voegde een aantal verzen er aan toe
en gaf dit werk uit als „den tweeden vermeerderden
druck", met de naam van een Leidsch uitgever op 't
titelblad. Het gehoopte succes bleef ook toen uit, zoo
dat we mogen zeggen, dat de Overijsselsche Sangen en
Dichten feitelijk slechts éénmaal zijn verschenen en
door do tijdeenooten niet zijn gewaardeerd. Haspels
spreekt niet ten onrechte van de „zeldzame impopu
lariteit der Over-Ys-elsche Sangen". Wc laten de
vraag of er voor deze ook redenen hebben kunnen be-1
staan verder rusten, men kan dat alles in Dr. W. A.
P. Smit's dissertatie over De dichter Revius uitvoerig
en gedocumenteerd besproken vinden.
Thans komen dan de Overijsselsche Sangen en Dich
ten voor de tweede maal juist na 300 jaar op
nieuw tot het Nederlandsche volk. Bij Revius zal wel
nimmer do gedachte zijn opgekomen zelfs, dat zijn
dichterlijKe werk, waaraan hij toch ook zijn volle hart
en kracht heeft geschonken, doch dat geen waardee
ring vermocht te wekken, nog eens in zulk een prach
tige, kostelijke uitgave het licht zou zien! Hier nemen
Dr. Smit en U. M Holland op echt-gereformeerde
wijze wraak over het verleden!
Nu moet hier onmiddellijk aan worden toegevoegd,
dat de tijd, om met deze bundel 17e eeuwschc poëzie
naar voren te komen, zeer gunstig genoemd moet
worden. Prof. Van Vloten is indertijd begonnen door
zijn Leven en uitgelezen zangen van Jacobus Revius
de nnnm van de Deventersche dichter opnieuw in her
inncring te brengen. Sindsdien verscheen nog een
andere zeer goede bloemlezing, beschreef Dr. Posthu
mus Meyes zijn leven uitvoerig, wijdde Ds. Haspels
warme woorden van waardeering aan hem. Hot proef
schrift van Dr. Smit echter liet eigenlijk voor 't eerst
het volle licht vallen op de beteckcnis van Revius als
kunstenaar cn de alon. verschenen artikelen, ook dp
gevoerde polemieken n.a.v. dit hoek hebben opnieuw in
brocde kringen dc aandacht op de vergeten dichter
gevestigd. Dozo belangstelling is, mecnen wij metter
daad nationaal.
Zoo schreef b.v. Het Vaderland van 12 November
1927: „Het wordt tijd, dat ook onze literatuur-historici,
die zo veel over Vondel, Bredero, Hooft, Cats en Huy-
gen9 schreven, aan andere dichters uit die tijd belang
rijke essays wijdden wat meer aandacht gaan schen
ken aan dezen stoeren Geus. Een predikant, ja, maar
nooit sentimenteel, nooit vals van toon, nooit opgebla
zen of ij del, nooit zalvend, nooit zeurderig, maar veel
kantig cn zuiver, een waaracbtig-dichter" (onze lezers
zullen begrijpen, dat we met dit citaat alleen bedoeïen
te bewijzen, dat ook nief-orthodoxen Revius waardee
ren). En waar Revius zulk een streng Calvinist was
met het voor die tijd zeer begrijpelijk accent van fel
anti-katholiek, lijkt het ons interessant ook een mo
derne Roomsche over hem te hooren, Anton van Duin
kerken (Achter de Vuurlijn bl. 58):
„Zijn kerstgozangen met hun eenvoudige, haast po
pulaire symboliek, zijn gebeden op verschillende uren,
zijn enig gedicht „Gelyckenissen Christi, gebedswijze",
dat de gehele Nieuw-Testamentiese symboliek omzet in
magies stromende verrukkingen en stamelingon zijn
het beduidendste deel van zijn dichterlijk werk. Voor
hen, die onzer gouden eeuw haar gulden naam be
twisten op grond dat de gereformeerde godsdienst
haar wezen bepaalde is het van leerrijk nut, hier
kennis van te nemen. Want wat in Holland groot
werd tussen mens en God is in die liedjes uitgedrukt.
Een jeugdleed werd glanzende rust, verbeten strijd
vaardigheid hervond zich in deemoedige zelfovergave.
Het vers van Revius mist de brede, dramatiesc
bewogenheid, de elementrijke prachtzucht van het
eindeloos meer omvattende Vondelse vers. Doch het
trof door zijn stroom de onmiddellikheid van het doel.
Hot beweegt onopgesmukt met de gracie van een zich
helemaal overgevende eenvoud. Het snikt verholen
en het juicht in de gedempte stilte der voorgoed ge
vonden rust. Het is niet rijk, het is in zijn bctrekkc-
likc armoe levendig, maar met de levendigheid van'n
gewonnen ernst, waarop een man hot zware leven
schraagt. Als vers, als stromend uitgezegde gemoeds-
golf, vond het zijn zuiverste karakter in de rituele
regels uit een vertaling van Salomons Hooglied, die
heel en al klassiek, heel en al zeventiendeeeuws, heei
en al nederlands en boven alles innig cn verstild is."
Wij vertrouwen, dat ons Gereformeerde volk
waar andersdenkenden Revius eeren cn bewonderen
zijn eigen dichter, wellicht de moest-Calvinistische en
dichterlijkste van èl zijn dichters, niet zal voorbijgaan
en ongelezen laten.
Het is wèl een merkwaardig werk, dat Epos der
Godsgeschiedenis! De draad, die de verschillende dee-
len van het eerste boek verbindt, begint bij God, en
loopt vervolgens langs de Schepping, De Mensch, Het
Paradijs, De Zondeval, Gods Belofte, De gevolgen der
zonde. Van Noaeh tot Mozes, De Roode Zee, De Gebo
den, Nabetrachting op de tien geboden. De IsrqSlielen
in de Woestijn, Verovering van Palestina, Simson,
"~ul en David, David, Uit de Spreuken van Salomo,
Let hoghe Liedt Salomons, De Claechliederen Jere-
miae, De drie mannen in den brandenden oven. Hor
man naar het Nieuwe Testament. De hoofdlijn is dus
de chronologische volgorde der Bijbelsche geschiede
nissen. Men zal echter opmerken, dat in deze ketting
verscheidene, en zeer belangrijke schakels ontbreken.
Men name de tijd der koningen is verwaarloosd en
van de richtcren zijn slechts Ehud, Gideon en Simson
vertegenwoordigd. Voorts zou het verkeerd zijn te
meenen, dat Revius ons in zijn Epos een soort be
rijmd Oude Testament, een rijmbijbel heeft geneven.
Het komt ons voor dat het talent van deze stoere
dichter daarvoor zeer zeker sterk genoeg zou zijn ge
weest. Indien hij gewild had, zou hij Nederland een
rijmbijbel hebben kunnen geven, welke die van de
^gentiende eeuw ten eenenmale overbodig zou hehben
gemaakt. Ten bewijze daarvan herinneren we aan het
tweetal schitterende verzen Simson Leeuwen-doder en
Simson Speel-mar., verzen over de heerlijkheid en
schoonheid waarvan Dr. Smit niet uitgepraat raakt
Wat een passie brandt door die gedichten, met welk
een machtige plastiek beeldt Revius die oud-testamen-
tische geweldenaar eerst in zijn strijd met het wilde
heest, d.iarnn In zijn aangrijpend, heroïsch sterven!
De plaatsruimte gedoogt niet deze beide groofsrhe
proeven van Revius' machtig kunnen in haar geheel
te citeeren. Maar we moeten er onze lezers toch iets
van doen genieten en bewonderen.
Simson is door zijn vrouw geperst, haar de oplossing
van 't bruiloftsraadsel te zeggen. Dan verhaalt de
richter:
Bij Thimnath was een lecu, nooyt eyselijckei
En isser immermeer in desen hoeck geweest,
Geen dier, geen mensch cn dorst te land' hem
laten vinden^
Ick sach hem eens gaen tree'n omtrent die oude
linden
Sijn knevel leckcnde vant nieu-gesopen bloei,
K'en had noch stomp noch scherp. God roerde
'V 't gemoet
Dat ick vuil aese pesi nei iana sou suyver maken,
Ick trat hem intgesicht, en sach hem inde cakcn.
Den leeu in heeten grim verwondert dat ick dorst
Hem onder d'oogen sien, verhief sijn breede bonst.
Began sijn langen stcert te crullcn om sijn dven.
Began in arren moet te dencken acn het strvon.
Sijn harden necke swol, sijn haer dat rees om
hoocfc»
Sijn nuwer-grurt goOtekt hem eromde als een
h-joelL
Is dat niet aanschouwelijk, levendig, direct go-
beeld? Ieder woord, zegt Smit, geeft kleur, elke zin
brengt beweging en in het kort afgebeten rhvth-
ine hijgt de spanning van de strijd.
Rustig breed beginnend, maar met al feller hijging
schildert Revius 't tooneel der beide kampioenen, niet
objectief en nuchter, maar hij doorleeft het in zijn
eigen ziel.
K' had' om mijn slinckcr arm mijn opper-cleet
gedraeyt,
Ik heb mijn rechter vuyst eens inde lochl
geawaeyt.
En sloeg hem wel te pas recht tusschen beyde oren
Dat hem verginck het sien, dat hem verginek het horen
En nu iets uit Simson Speel-man- Simson staande bij
de pilaren heeft een lied gespep'
Een weynich swcech hy stil: cn leggende de luyt
Ter sijden by hem neer; dit spel, sprach hy, is uit:
Een ander vang' ick acn van hoger hant gedreven
Dat niemant voor my heeft so constich aengeheven.
Hoort ge het niet, welk een heerlijke, onbetaalbare
humor er uit deze woorden sprankelt? Humor ja, in
het aangezicht van de dood. Is dat geen meesterlijke
greep, geen bewijs ook van de zekerheid van Revius'
hand, dat hij dat aandurft?
De stijlen greop hy flocx, en gaf se eenen crack
Daer door het gant^che huys ontvcstet inne-brack
O donder! o gedruys van balken ende stenen! f
O dodelijckc vlucht van armen en van beenenl 7
O roepen ach en wee! o hersenen geplet!
O strate als een stroom van menschen bloet genet!
Wie sach ovt vreurhden-feest so schiedeüjck verstoren,
En onder een gebou een hrele stat versmoren?
Den helt self knielende ontfinck den eersten Blach.
En als hy onder 't gruys nu half begraven lach
Sprach voor het laetste woort: Ick danck u,
hemels Heere f
Dat ghy gewroken hebt den laster uwer eere l
En dat dees boose schaer soo wrevelich en snoot
Mijn leven was een pest, mijn doot een harde dnot.
Hiermede is voldoende getoond over welk een
prachtig plastisch talent Revius beschikte, beweaen
ook, dat deze zanger had hij het zich ten doel ge
steld een Bijhei op rijm had kunnen scheppen, die
aan hooge aesthetische eischen voldaan zou hehben.