9 LETTERKUNDIGE KRONIEK DE NAR UIT DE MAREMMEN. door C. en M. SCHARTEN-ANTINK 1. Massano. 2. Florence (de drie blinden). 3. Naar de euwigc stad. Uitg.: Maatschij. voor Goede cn Goedkoope lectuur. Amstcrdam-Sloteixlijk. Dit zijn veelgelezen boeken, evenals bijna alle andere door het echtpaar SchartenAntink ge schreven. Wij schreven een vorige maal naar aanleiding van Mevr. Sevensma-Themmens boek: Daden, die kceren, dat dit werk knap geschreven was en goed, d.w.z. evenwichtig gecomponeerd. Wij kunnen dit herhalen naar aanleiding van „De Nar uit de Maremmen" maar 'oelen dan meteen, hoe armelijk de woorden klinken wanneer ze als Ti passe-partout kunnen worden aangewend. Want knap en knap is twee. Knap is bij Schartcn-Antlnk altijd de entourage, de natuur en vooral ook de sfeer, de stemming, zoo ge wilt, weergegeven. Knap is hun jisychologie, zooals waar ze gedurende drie i'.crlen den schilder Renato die om z'n uitzonderlijke slordige verschijning, dooi de meer gedistingeerde onder zijn collega's de nar uit de Maremmen wordt bijgenaamd. 't W overigens een scheldnaam, 'ie niet veel zin had. Want Renato of. zooals hij voluit heet: Renato Focardi is allesbehalve een dwaas; integendeel: in dezen schilder hebben Srharten-Antink bet beste ge geven van wat ze te geven hadden: ten mensch, een kunstenaar, dien we in het eerste deel van deze tri logie vinden in de Mf.remmcn, cn wel in het berg- etadje Massano, waar hij in de wijde eenzaamheden dier kuststreken dc objecten zoekt voor zijn kunst; in het tweede cn derde deel in Florence, als zeer gezien kunstenaar, wiens doeken de aandacht trekken zelfs van de regeering cn door haar worden aangekocht. Een mensch, een kunstenaar, die ondanks zijn stij genden roem monsch blijft, idealist, levensbepeinzer, niet vanuit de abstraclies van een of andere wijsbe geerte, maar het leven doorproevende met de intuï tieve indringingskracht, den kunstenaar eigen. Een mensch, die ooral in zijn jongen tijd, tot zede lijke misslagen kwam, later betreurd; die o.a. zijn beide zoons niet zelf heeft opgevoed of helpen opvoe den, en te laat bemerkt, hoe zeer ze van hem ver vreemd waren, vooral in levensopvatting en levens- practijk. Want de oudste, Octavio, een Icunstkooper, is sterk-zinnelijk aangelegd, heeft een triest huwe lijksleven, wordt tenslotte door zijn vrouw verlaten. De degeneratie van dezen bohémicn-achtigeu zoon f wordt het levensleed van zijn vader. Lorenzo, de twee.de zoon, is wel een artist met iets van zijn vaders talent, maar hij is toch geen schep pend kunstenaar; hij is slechts kunst-fotograaf. Een slappeling, een dandy-aclrtig kunstzinnig mensch, tegen wien de primitieve zuivere menschelijkheid van zijn vader telkens opbotst. 1 Ge ziet, lezer: de verscheurdheid van het gezins leven wordt in deze Italiaansche sfeer al heel duide lijk gemanifesteerd en terwijl ik dit met heel nuch tere woordjes neerschrijf, weet ik hoe buitengewoon .nap, hoe trillend van leven de situaties uit dezj 'erbrokenheid van levens voortvloeiend, door de i schrijvers zijn geobjectiveerd. Van een bizondere fijnheid in deze trilogie is de iefde van den grootvader voor Octavio's eenig oontje: Silvio. Daar ziet ge hem moe wandelen door I 3 straten en over de pleinen van Florence; daar j oort ge hem mee keuvelen, daar ziet ge hem mee iominospelen zooals dat zóó en niet anders geweest noet zijn, altijd en overal, waar een grootvader zich .iet al de overgegevendheid van zijn vaderliefde eerbuigt naar het kind van zijn kinderen, dc band lie hem het meeste bindt aan het verleden, dat hij In tat kleinkind als terugontvangt; aan de toekomst, die ïm in dat kind nog zooveel mogelijkheden voorspelt. Aan 'tslot van het derde deel vinden wc den schil der Renato staande met enkele van zijn beste vrien den op een terras, van waar af heel Florence zich voor hen opendoet. I Flavia, een leerlinge van den schilder, zegt: „TIs mooi nietwaar?; maar nu gaan we wat zitten". Renato keek haar aan met zijn lichte, zwakker ge worden oogen. 1 „Zeker is het mooimaar de menschen zijn het ■oo weinig. En wij. wij vermogen zoo weinigMijn laak is afgcloopen. en het komt me voor, dat ik nog beginnen moet. Heel mijn leven heb ik de schoonheid gezocht, en wat heb ik aan dc eindeloos vele men schen onder al die daken kunnen geven? Eigenlijk „Kom, professore" 1zei Flavia, „niet zoo treurig." „Je hebt gelijk, kind," antwoordde hij, „ieder doet wat hij kan. Ik heb gedaan, wat ik kon. Nu staat *t aan de jeugd. Ik hoop op do jeugd, ik heb vertrouwen in den dag van Morgen." l) Een titel, ook van een schilder. Zoo stonden zij nog een oogenblik. „Wat heb ik hier ook vaak met Silvio gestaan," peinsde Renato: „daar was die kleine jongen toch zoo Om dezen loatsten zin vooral haalde ik dit stukje aan: hier breekt dc ondoofbare liefde van den groot- Vader weer even uit in een zachte, teedere vlam, die zijn oud gelaat verjongt; ge moet weten Silvio woont met zijn moeder in Milaan. De kracht van 't echtpaar Scharten-Antink ligt, on getwijfeld, in hun boeienden, altijd beschaafden, pétil lanten verteltrant. En niet te vergeten in de beschrijvingen van natuur- of stadsaspecten. Daarin zijn ze te respecteeren epigonen van „tachtig"; ze overdrijven wel is waar in dezen lang naar dc uiter lijke situatie's nu en dan door een te gerekte op de entourage hunner figuren, maar er komen scènes voor in deze trjlogie die uit oogpunt van be schrijvingskunst, kortweg meesterlijk mogen hecten. We herinneren b.v. aan wat Renato, die het schilde ren zal, ziet als hij bijwoont het brandmerken der jonge buffels van een groot grondbezitter in een afgelegen deel der Maremmen, de z g.n. Far-West. Die worden dan een omrasterde ruimte biruiengedrevcn door de herders en maar laat ons even citeeren: „Een herder op een groot zwart paard was zijn tegenstander. In dc hand had hij den lasso. Hij mikte en met een kundige zwaai slingerde hij dien uit Maar het dier deed een scheevcn sprong, kantelde met onnoozel-wijde oogen een eind den anderen kant op; de lasso was in het zand geploft En aanstonds haalde dc belager het touw weer in, wikkelde het haastig op. naderde overnieuw het bol starend beest, cn wierp andermaal de lus. En dezen keer kringelde die raak rond de brecdc horens neer. Een applaus kletterde los. Op zijn achteruit trappe lend paard trok do herder de koorde aan cn wond die snel rond den koperen leeuwenknop aan zijn zadel. Het vervaarlijk kalf. verwilderd rukkende, trachtte vrij te komen, doch snokte en wrocht zich al vaster in den lasso. Toen sprongen een vijftal mannen en jongens over de rikking de arena binnen en gingen den weerbar- steling te lijf. Het werd een verwoede worstelstrijd. Eén slingerde zich over de nek en sloeg verstikkend beencn.en ai-men vóór om de stierenkop tezaam. Twee anderen grepen de horens. Verdwaasd sloeg het dier met de achterpooten, totdat ook die door pezige knuis ,den waren vastgepakt cn gebonden :n het stierkalf werd ter aarde gesmeten. Daar lag het machteloos neer, de domme hoeven in de lucht gestoken, den amcchtigcn kop met de verglaasde oogen overzij. Toen kwam de merker met zijn tangen cn schroeide het de beide merken in dc sissende en rookende huid, op de écne heup het gekroonde wapen der markie zen Niccolini. cn op de andere «aartal cn nummer." Knap, beeldend knap. Zoo vinden we in een volgend deel even subliem beschreven een feestelijk vuurwerk boven Florence, door Renato gevolgd, zooals alleen een schiklcr dat genieten kan. Maar ook het echtpcr Scharten-Antink heeft althans één paar schildersoogen; vermoedelijk die der mannelijke helft van he.t auteurs-tweetal, want Carel Scharten toonde zich vroeger in zijn proza een fijn-ciselecrend tnalbeelder die geduldig zijn sub tiele taalvondsten sierde met pracht en keur van schilderende adjectieven. Is van haar, van Margo Antink, meer de psycholo gische kant van het gezamenlijk werk? Toch blijft het ons een raa-dsel, hoe deze man cn vrouw elkaar zoo telkens vinden en aanvullen in de voltooiing van hun bekorende vertellingen, dio nu toch wel volop romans mogen heeten Het tweede deel heeft als ondertitel: „De drie blin den". Het is een schilderij van Renato, die het mid delpunt van dit tweede deel uitmaakt, of liever: op dit doek zal hij zijn visie op het blinde leven, hei leven met zijn duistere vragen vastleggen: „drie blin- demnnsfiuuren naastccn: den zielig-leegcn, jongen vrager; den wulpsclien genieter met zijn glazigen lonk, en den verwoesten oudeheel dc blinde menschheid vóór den glorievollen Godsdroom van de zen avondstond. Een oogenblik sloot hij de oogen. Het smartelijk visioen, on de even smartelijke begeerte het te ver-tastbaren, folterden tegelijk zijn hart; een voorgevoelen van Iets geweldigs deed het gaan met zware slagen". En dat blinde leven passeert de revue deneerd in deze boeken doch we vergeven den schrij vers dio gesprekken om de spannende situaties, die er het milieu van vormen. We zien het terrorisme van t communisme als een gruwel woeden in het Italië van vlak nó den oorlog en in het laatste deel van de trilogie is Mussolini in hoogst eigen persoon aan 't woord, als hij den be roemden schilder in audiëntie ontvangt. In zekeren zin lever n deze romans een pleidooi voor 't fascisme; wc gevoelen hoe de schrijvers sympathiseeren met den „duce" en met de zwarthemden, die hier sympa thieke vertegenwoordigers hebben. „Naar de Eeuwige Stad", d.i. naar Rome ziet Renato de fascistische scharen optrekken cn hij vereeuwigt ze op een doek, waarover de „duce" tot den schilder met lof spreekt. „Uw „Tocht naar de Eeuwige Stad", hervatte Musso lini, „is het begripvolste woord, dat over het Fascisme gezegd is en uw „Rust" misschien de diepste bladzijde die ik over het leven heb gelezen. Ik houd van uw Maremmen. Ik houd van de rust van het land. Weet u, dat mijn liefste bezigheid een lach brak door op zijn gezicht ploegen is?" „Overdrachtelijk ploegen?" giste Renuto. „Nee, nee, ploeg-n, met het kouter!" Renato keek met een verwonderd welgevallen maar tegelijk trof hem een andere, Merker verwondering. Hij voelde zich thuis, als bij een ouden vriend Het was vreemd. Mussolini had ook in 't geheel niet de norscho vervaardelijkheid van zijn portretten Zijn oogen waren eerder zacht Scharten-Antink hebben in Renato een mensch en een kunstenaar met veel liefde, met een minutieus geduldig penseelen, ten voeten uit voor ons neergezet: hem vergeten we niet licht. In zijn visie op het leven en op de problemen van het leven hebben ze veelal, zoo niet geheel, zichzelf uitgesproken. Maar ook de nevenfiguren leven voor ons, bovenal zijn zoons, en zijn fascistische jonge vrienden, nobele geesten. Een prachtige vondst is ook de beweging van David Laz- zarctti. strikt historisch, naar de schrijvers zeggen, to vervlechten met Renato's levensroman, een beweging, die veel weg heeft van onze zesticnde-ceuwsche Ana baptisten: het koninkrijk van Christus was voor dien dweeper cn zijn volgelingen nabij gekomen. Eén schilderij heeft Renato niet kunnen voltooien: een Christuskop. De oogen „hoe had hij het gou- dene vuur in die groote. doorlichte oogen geschilderd, het zachte en onweerstaanbare /an de liefde. Doch de mond was nog altijd niet de mond, die hem bevredigen kon." Hierin spreken de schrijvers zich uit omtrent Chris tus, die voor hen dc Volmaakte Liefde niet is, doch lymbool van den „Liefde-god i-> ons" en altoos is er dc tegenstrijdigheid tusschcn i.en mond, al te men- schcnlijk. en de oogen, dc goud-doorvuurde. smarte lijke liefde-oogen, zoodat Renato de kin, de kaken en de mond doet verdwijnen in donkergrijzen nevel, om alleen het bovendeel van het gelaat als van een ver zinkend mensch ongerept te laten. „Het is de worsteling zelve". mompelde hij, ,^het is de eeuwige strijd met God in ons, die onze ziel ge neest. De strijd, de eeuwige strijd, dat is het beste, dat deze menschheid bereiken kan." Scharten-Antink prediken ons hiin Evangelie, dat wel van worstelen, niet van uiteindelijk overwinnen We laten dit voor wat het is; maar hun trilogie, hoewel door en door Italiaansch van sfeer, is een zui ver staal van Hollandeche renlisme, dat inhaerent is aan het wezen van de Hollandsche kunst van alle A. WAPENAAR. DE TOESTAND IN RUSLAND (Verhaal van een uit Petrograd ontsnapten priester) Priester Solodovnikoff, prior van één der grootste orthodoxe kerken van Petrograd en voormalig leeraar aan de hervormde school, is er in geslaagd de Finsche grens te overschrijden. Twee zijner kin deren zijn gewond, toen zij reeds op Finsoh gebied waren, door een tchekfst, die hen achtervolgde. Zij hebben echter kunnen ontsnappen. De toebereidselen tot de vlucht „Dc laatste maanden is het leven in Petrograd absoluut onhoudbaar geworden en wij hadden be sloten te ontvluohten: mijn vrouw, mijn dochter en mijn zoon, 13 en 14 jaren oud, en ik. Wij hehben verscheidene weken noodig geluid om een voorraad I levensmiddelen te maken. Na veel zoeken, waaraan groot gevaar was verbonden, zijn wij er in geslaagd 'te Petrograd 2 pond worst te koopen tot den pri;s het moord-1 van '20 Roebel per pond. Met groote moeite hel>W ti wij een pond suiker gevonden. Onae voornaamste voeding moest bestaan uit een kleinen voorraad ver droogd zwart brood, dat wij meer dan een maand tevoren klaarmaakten". Wij dwalen in de moerassen Vader Solodovnikoff geefL om zeer begrijpelijke redenen, niet nauwkeurig zijn reisroute aan. ,Wij gingen te voet door moerassen, die bijna niet proces, dat de schrijvers ons uitvoerig cn spannend beschrijven als voor de rechtbank dc jonge beklaag de staat, zoon van de huishoudster van Renato, die mede in die droeve historie betrokken wordt. Daar tegenover is er in deze trilogie de lijn van het idealisme, vertegenwoordigd in jeugdige enthousiaste fascisten. Scharten-Antink, die in Florence al jaren wonen, hebben de opkomst van het fascisme meegemaakt, en ze trekken er partij van in deze romantrits. Zeker, er waadbare plaatsen de "stroomen én beken doortrek- .wordt wel eens te veel cn te zwaar op de hand gexe- kende. Wij liepen van zonsopgang tot zonaonder- 7 JACOBUS REVIUS Het epos der Godsgeschlcdcni* .iet is een gelukkige omstandigheid, onze aanteeke- ningen over literatuur in ons eerste Zondagsblad van het nieuwe jaar te mogen beginnen met de aankondi ging van het werk van onze belangrijkste Calvinisti sche dichter dor 17e eeuw: Jacobus Revius. Revius' verzen vormen een hoogepunt in de letterkunde van die eeuw, vormen een hoogtepunt In de Christelijke poëzie aller tijden Omvangrijk is Hevius' oeuvre niet. Dat behoeft niet te verwonderen. Deze predikant was vóór alles theo loog. en een die met zijn ambtelijk werk grooto ernst ma-kte. die stond midden in de strijd, die dc vader landschc kerk verscheurde. Revius' leven is een leven geweest van onrust en ingespannen arbeid. Jacobus Revius werd geboren in November 15S6 als zoon van de Deventensche burgemeester Ryck Rooien De S'ianiaai-den lagen voor de stad. Stanlev de bevelhebber van de Engelsche hulptroepen, pleegde verraad. Burgemeester Recfsen, die de Staten was gaan waarschuwen, vernam de tijding ervan, toen hij terugkeerde en vertrok daarom naar Amsterdam, waarheen vrouw cn kind hem spoedig volgden. In 1604 werd Jacobus ingeschreven als student in de theologie te Leiden. Later studeerde hij te Frane- ker, maakte van 1610 tot 1612 een studiereis door Frankrijk en voltooide aldus zijn opleiding tot „het dienaarschap der Kercke, dat het doel van al deze studiën was" gelijk hij zelf schreef. Achtereenvolgen»- werkte hij in Zeddam, Winterswijk-Aalten, doch in 1614 nam hij de roeping aan, die tot hem kwam van uit zijn geboortestad. In Deventer heeft Revius bijna dertig jaar lang gearbeid om zijn groote kennis, ern stige plichtsbetrachting en oratorische gaven gezien en bemind Revius' betcokenis echter beperkt zich niet tot die van een voortreffelijk predikant, ook aan wetenschap en kunst heeft hij zich gewijd: hij schreef een leven van David Jorisz, een verhaal van dc marteldood van Jan Pistorius, een Historia Pontificum Romanorum een geschiedenis van Deventer Daventria lllustrala In deze stad richtte hij een muziekgezelschap op. waarvan hij een der eerste leden was (1623), hij was mde tichter van de Jllustre School, later Athanae- um. Bij de Statcn-Vertaling heeft Revius zijn steun verleend als revisor van het Oude Testament. Dc ver onderstelling van Dr. Callenbach, dat wij menige echt dichterlijke uitdrukking in de Statenbijbel aan Revius te danken hebben, lijkt ons alleszins aannemelijk. In 1642 verliet onze dichter Deventer, wegens zijn benoeming tot regent van het Statencollege, een taak, di- van een serieus tii ron'ifnliw man nis Reviu enorm veel cischte. Reeds in Deventer had hij te kampen gehad met het Remonstrantisme, een strijd die tenslotte geëin digd was met de afzetting van zijn ambtgenoot Matthi sius; te Leiden was het vooral het Cartesianicme, dat in het aan zijn leiding toevertrouwde college, door drong. De uitslag van zijn onverdroten kamp was minder gelukkig dan in Deventer. Curatoren verboden hem tenslotte het Cartesianisme te maken tot onder werp der disputeercolJcgcs, ja verhinderden zelfs de uitgave van een zijner strijdschriften. Maór wat nood! Revius arbeidde omdat hij dit het gebod wist en liet rustig de uitkomst over aan Hem, voor Wiens eer hij immer streed. „Tot het laatste toe aldus Dr. Smit in De dichter Revius (bl. 86) bleef hij dc trouwe strijder voor God de dood vond hem midden in zijn werk. Moe en gelukkig gaf hij zich den 15den November 1658 aan Hem over hij wist het immers: Als ick ontvvacck door Christi laetste stem Aenschouwende het nieu Jerusalem Het welck hy geeft, die in Sijn vreese leeft Dan on suldy my Van mijns Hecren sy Die my in Sijn rijck sal lcydeu O slaep, o soete slacp niet scheyden." Jacobus Revius is één dier waarachtige dichters ge- woest, die tijdens hun leven niet de waardeering heh- hen gevonden, waarop zij krachtens talent en werk aanspraak mogen doen gelden. Wij gewaagden er van, dat de predikant, dc redenaar, de geleerde gezien en bemind was, maar voor zijn dichtwerk vermocht Revius niet de belangstelling zijner tijdgenooten te wekken. In 1630 verschenen bij Sebastiaen Wermbouts te Deventer zijn Overijsselsche Sang en en Dichten. Voor een deel waren de daarin opgenomen verzen reeds eerder verschenen. Zoo had Revius in 1629 met Tri- umphliedt op de veroverinqe van 't Hertogen-bos de overwinning bezongen, waarom hij in dat andere, be roemde vers Gebedt voor dc belegeringe van 's Herto- ge-bos zoo hartstochtelijk had gesmeekt. Hij volgdp daarbij de gewoonte van vroegere, vooral Geuzendich ters om dergelijke verzen in plano of in pamfletvorm te verspreiden. Later verzamelde hij ze tot zijn bundel. G. F. Haspels heeft onjuist 1581. Deze In 1630 verschenen uitgave ging niet. Na vier jaar was de oplage nog grootendeels onverkocht Revius heelt toen een list te baat genomen. Hij nam de resteerende exemplaren, schreef er een nieuwe voorrede voor, voegde een aantal verzen er aan toe en gaf dit werk uit als „den tweeden vermeerderden druck", met de naam van een Leidsch uitgever op 't titelblad. Het gehoopte succes bleef ook toen uit, zoo dat we mogen zeggen, dat de Overijsselsche Sangen en Dichten feitelijk slechts éénmaal zijn verschenen en door do tijdeenooten niet zijn gewaardeerd. Haspels spreekt niet ten onrechte van de „zeldzame impopu lariteit der Over-Ys-elsche Sangen". Wc laten de vraag of er voor deze ook redenen hebben kunnen be-1 staan verder rusten, men kan dat alles in Dr. W. A. P. Smit's dissertatie over De dichter Revius uitvoerig en gedocumenteerd besproken vinden. Thans komen dan de Overijsselsche Sangen en Dich ten voor de tweede maal juist na 300 jaar op nieuw tot het Nederlandsche volk. Bij Revius zal wel nimmer do gedachte zijn opgekomen zelfs, dat zijn dichterlijKe werk, waaraan hij toch ook zijn volle hart en kracht heeft geschonken, doch dat geen waardee ring vermocht te wekken, nog eens in zulk een prach tige, kostelijke uitgave het licht zou zien! Hier nemen Dr. Smit en U. M Holland op echt-gereformeerde wijze wraak over het verleden! Nu moet hier onmiddellijk aan worden toegevoegd, dat de tijd, om met deze bundel 17e eeuwschc poëzie naar voren te komen, zeer gunstig genoemd moet worden. Prof. Van Vloten is indertijd begonnen door zijn Leven en uitgelezen zangen van Jacobus Revius de nnnm van de Deventersche dichter opnieuw in her inncring te brengen. Sindsdien verscheen nog een andere zeer goede bloemlezing, beschreef Dr. Posthu mus Meyes zijn leven uitvoerig, wijdde Ds. Haspels warme woorden van waardeering aan hem. Hot proef schrift van Dr. Smit echter liet eigenlijk voor 't eerst het volle licht vallen op de beteckcnis van Revius als kunstenaar cn de alon. verschenen artikelen, ook dp gevoerde polemieken n.a.v. dit hoek hebben opnieuw in brocde kringen dc aandacht op de vergeten dichter gevestigd. Dozo belangstelling is, mecnen wij metter daad nationaal. Zoo schreef b.v. Het Vaderland van 12 November 1927: „Het wordt tijd, dat ook onze literatuur-historici, die zo veel over Vondel, Bredero, Hooft, Cats en Huy- gen9 schreven, aan andere dichters uit die tijd belang rijke essays wijdden wat meer aandacht gaan schen ken aan dezen stoeren Geus. Een predikant, ja, maar nooit sentimenteel, nooit vals van toon, nooit opgebla zen of ij del, nooit zalvend, nooit zeurderig, maar veel kantig cn zuiver, een waaracbtig-dichter" (onze lezers zullen begrijpen, dat we met dit citaat alleen bedoeïen te bewijzen, dat ook nief-orthodoxen Revius waardee ren). En waar Revius zulk een streng Calvinist was met het voor die tijd zeer begrijpelijk accent van fel anti-katholiek, lijkt het ons interessant ook een mo derne Roomsche over hem te hooren, Anton van Duin kerken (Achter de Vuurlijn bl. 58): „Zijn kerstgozangen met hun eenvoudige, haast po pulaire symboliek, zijn gebeden op verschillende uren, zijn enig gedicht „Gelyckenissen Christi, gebedswijze", dat de gehele Nieuw-Testamentiese symboliek omzet in magies stromende verrukkingen en stamelingon zijn het beduidendste deel van zijn dichterlijk werk. Voor hen, die onzer gouden eeuw haar gulden naam be twisten op grond dat de gereformeerde godsdienst haar wezen bepaalde is het van leerrijk nut, hier kennis van te nemen. Want wat in Holland groot werd tussen mens en God is in die liedjes uitgedrukt. Een jeugdleed werd glanzende rust, verbeten strijd vaardigheid hervond zich in deemoedige zelfovergave. Het vers van Revius mist de brede, dramatiesc bewogenheid, de elementrijke prachtzucht van het eindeloos meer omvattende Vondelse vers. Doch het trof door zijn stroom de onmiddellikheid van het doel. Hot beweegt onopgesmukt met de gracie van een zich helemaal overgevende eenvoud. Het snikt verholen en het juicht in de gedempte stilte der voorgoed ge vonden rust. Het is niet rijk, het is in zijn bctrekkc- likc armoe levendig, maar met de levendigheid van'n gewonnen ernst, waarop een man hot zware leven schraagt. Als vers, als stromend uitgezegde gemoeds- golf, vond het zijn zuiverste karakter in de rituele regels uit een vertaling van Salomons Hooglied, die heel en al klassiek, heel en al zeventiendeeeuws, heei en al nederlands en boven alles innig cn verstild is." Wij vertrouwen, dat ons Gereformeerde volk waar andersdenkenden Revius eeren cn bewonderen zijn eigen dichter, wellicht de moest-Calvinistische en dichterlijkste van èl zijn dichters, niet zal voorbijgaan en ongelezen laten. Het is wèl een merkwaardig werk, dat Epos der Godsgeschiedenis! De draad, die de verschillende dee- len van het eerste boek verbindt, begint bij God, en loopt vervolgens langs de Schepping, De Mensch, Het Paradijs, De Zondeval, Gods Belofte, De gevolgen der zonde. Van Noaeh tot Mozes, De Roode Zee, De Gebo den, Nabetrachting op de tien geboden. De IsrqSlielen in de Woestijn, Verovering van Palestina, Simson, "~ul en David, David, Uit de Spreuken van Salomo, Let hoghe Liedt Salomons, De Claechliederen Jere- miae, De drie mannen in den brandenden oven. Hor man naar het Nieuwe Testament. De hoofdlijn is dus de chronologische volgorde der Bijbelsche geschiede nissen. Men zal echter opmerken, dat in deze ketting verscheidene, en zeer belangrijke schakels ontbreken. Men name de tijd der koningen is verwaarloosd en van de richtcren zijn slechts Ehud, Gideon en Simson vertegenwoordigd. Voorts zou het verkeerd zijn te meenen, dat Revius ons in zijn Epos een soort be rijmd Oude Testament, een rijmbijbel heeft geneven. Het komt ons voor dat het talent van deze stoere dichter daarvoor zeer zeker sterk genoeg zou zijn ge weest. Indien hij gewild had, zou hij Nederland een rijmbijbel hebben kunnen geven, welke die van de ^gentiende eeuw ten eenenmale overbodig zou hehben gemaakt. Ten bewijze daarvan herinneren we aan het tweetal schitterende verzen Simson Leeuwen-doder en Simson Speel-mar., verzen over de heerlijkheid en schoonheid waarvan Dr. Smit niet uitgepraat raakt Wat een passie brandt door die gedichten, met welk een machtige plastiek beeldt Revius die oud-testamen- tische geweldenaar eerst in zijn strijd met het wilde heest, d.iarnn In zijn aangrijpend, heroïsch sterven! De plaatsruimte gedoogt niet deze beide groofsrhe proeven van Revius' machtig kunnen in haar geheel te citeeren. Maar we moeten er onze lezers toch iets van doen genieten en bewonderen. Simson is door zijn vrouw geperst, haar de oplossing van 't bruiloftsraadsel te zeggen. Dan verhaalt de richter: Bij Thimnath was een lecu, nooyt eyselijckei En isser immermeer in desen hoeck geweest, Geen dier, geen mensch cn dorst te land' hem laten vinden^ Ick sach hem eens gaen tree'n omtrent die oude linden Sijn knevel leckcnde vant nieu-gesopen bloei, K'en had noch stomp noch scherp. God roerde 'V 't gemoet Dat ick vuil aese pesi nei iana sou suyver maken, Ick trat hem intgesicht, en sach hem inde cakcn. Den leeu in heeten grim verwondert dat ick dorst Hem onder d'oogen sien, verhief sijn breede bonst. Began sijn langen stcert te crullcn om sijn dven. Began in arren moet te dencken acn het strvon. Sijn harden necke swol, sijn haer dat rees om hoocfc» Sijn nuwer-grurt goOtekt hem eromde als een h-joelL Is dat niet aanschouwelijk, levendig, direct go- beeld? Ieder woord, zegt Smit, geeft kleur, elke zin brengt beweging en in het kort afgebeten rhvth- ine hijgt de spanning van de strijd. Rustig breed beginnend, maar met al feller hijging schildert Revius 't tooneel der beide kampioenen, niet objectief en nuchter, maar hij doorleeft het in zijn eigen ziel. K' had' om mijn slinckcr arm mijn opper-cleet gedraeyt, Ik heb mijn rechter vuyst eens inde lochl geawaeyt. En sloeg hem wel te pas recht tusschen beyde oren Dat hem verginck het sien, dat hem verginek het horen En nu iets uit Simson Speel-man- Simson staande bij de pilaren heeft een lied gespep' Een weynich swcech hy stil: cn leggende de luyt Ter sijden by hem neer; dit spel, sprach hy, is uit: Een ander vang' ick acn van hoger hant gedreven Dat niemant voor my heeft so constich aengeheven. Hoort ge het niet, welk een heerlijke, onbetaalbare humor er uit deze woorden sprankelt? Humor ja, in het aangezicht van de dood. Is dat geen meesterlijke greep, geen bewijs ook van de zekerheid van Revius' hand, dat hij dat aandurft? De stijlen greop hy flocx, en gaf se eenen crack Daer door het gant^che huys ontvcstet inne-brack O donder! o gedruys van balken ende stenen! f O dodelijckc vlucht van armen en van beenenl 7 O roepen ach en wee! o hersenen geplet! O strate als een stroom van menschen bloet genet! Wie sach ovt vreurhden-feest so schiedeüjck verstoren, En onder een gebou een hrele stat versmoren? Den helt self knielende ontfinck den eersten Blach. En als hy onder 't gruys nu half begraven lach Sprach voor het laetste woort: Ick danck u, hemels Heere f Dat ghy gewroken hebt den laster uwer eere l En dat dees boose schaer soo wrevelich en snoot Mijn leven was een pest, mijn doot een harde dnot. Hiermede is voldoende getoond over welk een prachtig plastisch talent Revius beschikte, beweaen ook, dat deze zanger had hij het zich ten doel ge steld een Bijhei op rijm had kunnen scheppen, die aan hooge aesthetische eischen voldaan zou hehben.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1931 | | pagina 12