IffSÜS
S||i£ffm=
SSSSSK5
a^ïpSjï-'iS
uete'<^iSir4truVr.r de v"-
Gemengd Nieuws.
Radio Nieuws.
K.ST"dTt^TSE Sn ÏÏSS
MttA03'1
PIEPNEUS EN BIBBERSNOET
ssissr^si^&^SikSii.'^
«wttMawfttesrUp Je-"
VRIJDAG 28 NOVEMBER 1930 DERDE BLAD PAG. 9
TWEEDE KAMER
BEGROOTING VAN ONDERWIJS
BINNENLANDSCHE ZAKEN
RELLETJES
OVERZICHT
3oumer .11 c=n v^pomijk. lün
VERSLAG
12.01—12.15 Politieberichten. 12.15—1.45 Lunch-
-C Platenconcert. 6 Tijdsein. G.01—6.15 Sport
to-cursus. 7.10—7 45 Lezing. 7.45—8 Politiebe
richten. 10—12 Populair Concert.
maakt, door met een schaartje stukken uil
de mantels te knippen van dames, die voor
iodèn'tn" luche
havige te verantwoorden heeft. g>
hond
FEUILLETON
De veldwac'iter van Randijk
Door K. STUURMAN
(U
„Dus toch doodgee-i
reer", dacht hij. Het
leek wel heel oud te zijn. Wie zou dat
-bben. dacht hij weer. En wat zou
m? Het aan den boei- gaan zeg-
en met dit ge-
ii was niet groot
gedaan hebben, dacht hij weer. Er
bij nu doen? Het aan den boei' gat—
gen? Rob voelde er weinig voor- Het beste
was maar dat hij er zich niet mee bemoei
de; thuis kon hij het altijd nog aan zijn
vader zeggen. Hij moest nu naar huis nok.
^Rob^tonrfop het punt het geweer in het
gras te laten vallen, toen, hij de woedende
stem van Mingel achter zich hoorde:
„Dekselsche kwajongen! Daar snap ik je
booterdaad. hè! Wat heb je met m'n ge-
e maken? Wat doe je bier op mijn
zeg? Je hebt door je onvoorzichtig-
iar daar zalfje niet zoo gemakke'
komen, ventje. Je denkt miseehi
zoontje van den
t.... ik.... ik heb het niet gedaan.... maak dat je weg komt, rekel! Je hebt hier
dat je
het zoontje van den burgemeester
.at je alles maar -mag doen. 't Zal je
opbreken, dat beloof ik je. Dubbel
_./ars zal je vader 't me vergoeden, ver
sta je? Dat had je niet gedacht, hé?, dat
de ouwe Mingel je zoo mooi zou snappen.
Wacht maar, dat muisje heeft een staartje.
Hij was geschrokken van de onverwachte
komst van Mingel, dien hij niet had hoo-
ren aankomen- Maar nog meer schrok hij
van de beschuldiging die de boer hem naar
't hoofd wierp. Die man durfde te zeggen
dat hij dat schaap gedood had! Zoo'n val-
scherd, met z'n 'leugens!
„Hoor hém!" ging Mingel smalend voort,
„hij heeft het niet gedaan! En dat terwijl
ik je op heeterdaad betrap, met het ron
kende geweer nog in de hand...."
Maar dat was Rob nu toch te bar.
,,'t Is niet waar!" riep hij op zijn beurt
nu kwaad, „ik had geen rookei d geweer
in m'n hand. Ik ben door 't land gegaan
om gauwer thuis te zijn en toen zag ik
hier dat dooie dier liggen on dat geweer
za.g ik ook, en toen heb ik het opgeraapt..''
„O ja," viel Mingel hem sarcastisch in
de rede, „je ben heelemaal onschuldig, dat
begrijp ik. Zoontjes van burgemeesters
doen nooit kwaad! Maar deze keer zal ik
dan toch wel zorgen dat ik mijn recht
krijg. Je vader moet de schade vergoeden,
wees daar maar zeker van. Ik ga direct
naar hem toe
„Vader is niet. thuis", zei Rob norech. „Hij
is naar de stad en komt pas morgen
terug
Verdere betuigingen van onschuld liet
hij nu maar achterwege, wat kon 't hem
schelen wat die man beweerde! Hij wist
van zich zelf toch dat hij 't niet bad ge
daan.
„Zoo!" vinnigde de nijdigeboer, terwijl
hij wat dichter op Rob toetrad, „i6 mijn
beer de burge
morgen komt
„En toch heb ik 't niet gedaan!" verde
digde Rob zich nu toch nog eenmaal; daar
na draaide hij zich om, liep het hek door
en m-aatke zich uit de voeten, zonder ver
der naar den nog scheldenden man om te
kijken.
HOOFDSTUK XII
Twee waardige zwagers
Er was er één op het dorp, die zich vast
voorgenomen had, de vijftig gulden, die
voor het opsporen van den landlooper uit
geloofd waren, te verdienen, en die eene
was Jasper Gooesen-
Jasper Gooesen was een nietsdoener en
een praatjesmaker. Hij was te lui om te
werken en dat liet hij dus maar aan zijn
vrouw over. Kinderen had hij gelukkig
niet want dan zou het er in zijn huishou
den treurig hebben uitgezien, 't Was er nu
ook veel armoe, maar ze konden toch nog
zoo'n beetje voortsukkelen. Maar al kon
hij niet werken, praten kon hij voor drie.
Hij meende overal verstand van te hebben
Iedere werk werd door hem beoordeeld.
Toen hij van don landlooper hoorde, wist
hij precies wat er gedaan moest worden,
om den man te vatten. Zelf zwierf hij vee!
buiten het dorp rond, in de hoop den ge
zochte tegen het lijf te loopen. Remmers
wa6 er ook op uit, dat begreep-ie wel, maar
het vÏ6schen in verboden water en wegens
dronkenschap- Dit had bij den man kwaad
bloed gezet, en indien zich een gelegenheid
zou voordoen om op Remmers wraak te
rtemen, zou hij die niet laten voorbijgaan.
Hij bad die gelegenheid zelfs een tijdlang
gezocht, maar zijn voornemen was hem
niet gelukt.
Maar nu was hij toch eenige dingen van
Remmers te weten gekomen, die hem heel
vreemd leken en verdacht voorkwamen De
veldwachter was op aanwijzing van de ge
vonden hoed naar de eenzame hoeve ge
togen en had daar natuurlijk niets ont
dekt Of het kwam door die hernieuwde
tegenslag, of door iets anders, dat wist
Gooesen niet, maar een feit was, dat sedert
dien Remmers ongenaakbaar wa6. Hij was
voortdurend uit zijn humeur, tegenover
iedereen. Dat was bekend, want het viel ie
meer op, omdat men het van hem niet ge
woon was. Verder wist Goossen ook dat
hij den ouden Hannes onnoodig had ver
jaagd, loen deze rustig te slapen lag. Ook
iets, dat niemand van Remmers gedacht
zou hebben.
Maar het ergste kyvara nog: Goossen zelf
had met zijn eigen oogen gezien dat Je
veldwachter bij Van Beveren vandaan
kwam. Van Beveren was de kastelein van
Randijk, wiens herberg op de hoek van
de Hoofdstraat gelegen was. Hij, Goossen,
had zélf geizen, dat Remmers, toen hij er
uit kwam, iets in zijn zak stak, een flesch
leek het wel. Dat kwam hem verdacht voor
Het kon natuurlek zijn dat de veldwach
ter bij Van Beveren moe6t wezen, maar da
onhandige en wat verlegen houding van
later de herberg in, om te zien of hij daar
niets te weten kon komen. En daar Jasper
geen slechte klant was, moest de kaste
lein wel wat loslaten. Met een handig
praatje wist Jasper hem er toe te brengen,
te zeggen wat de veldwachter daar was
wezen doen. Stel je voor: hij had jenever
gekocht! Jenever! En dat voor een veld
wachter! Dat moest de burgemeester eens
weten! Maar onbegrijpelijk wa6 het
Remmers aan den drankEn dat zoo
ineens! Het was eenvoudig niet te geloo-
ven. Maar Jasper had het gezien en hij zou
het onthouden!
Jasper Goossen wa6 nu op weg om een
en ander te bespreken met zijn zwager
Mingel. Die bad, na het voorgevallene mei
die hond, ook een hekel aan Remmers, en
samen konden ze misschien wel eens een
middel vinden, om de ondergang van den
veldwachter te bewerken.
Hij trof Mingel thuis. Deze zat bij tafel
en rookte op zijn gemak uit een lange pijp
't Was bet theeuurije en z'n vrouw had
juist de kopjes ingeschonken. Jasper zette
zich neer en dronk eveneens met smaak
en zonder haa6t de thee uit, die Mingel
vrouw voor hem neerzette. Nadat ze een
poosje over koetjes en kalfjes hadden ge
praat, gaf Jasper z'n .zwager een wenk, die
beteekende dat bij met hem alleen wilde
zijn. Mingel werkte z'n vrouw de kamer
uit. onder voorwendsel dat de schuur noo-
dig wat opgeruimd moest, worden. Zijn
vrouw deed gedwee wat hij zei,- want ze
wist hoe hij anders kon opstui
Zie zoo, dacht Jasper, die
had het niet erg op de zuster
vrouw. Ze ivaa hora te «al, te deerlijk en
man in
elkaar zette, te verraden. Nee, Mingel was
te vertrouwen als hij-zelf, maar z'n vrouw,
en die jongen, die Jozef, dat waren er twee,
waar je mee oppassen moest.
Jasper Gooesen nam nu ook zijn gemak,
stak een sigaar op, strekte zijn beenen, en
begon:
„Ik wou je eens spreken over Remmers,
zie je. Je weet, het is een bijzondere vrind
van me, maar ik hoor de laatste dagen
van die eigenaardige dingen van hem
Ik geloof dat het tijd wordt dat Randijk
een andere veldwachter krijgt,"
Mingel knikte, terwijl zijn schuwe oogen
onderzoekend naar zijn zwager keken Toon
zei hij, een groote rookwolk uitblazende:
„Je hebt gelijk, zwager, volkomen gelijk.
De man moet bier noodig weg. Hij denkt
hier den baas te kunnen spelenMaar
het ongeluk is, dat hij nogal gezien is in
Randijk. De burgemeester is ook over hem
tevreden-"
„Daar zou misschien nog wel wat nan
te doen zijn," zei Jasper. „De mecning der
dorpelingen kan omslaan en die van den
burgemeester ook. Er hoeft maar iets voor
te valleneon woordje van ons hier
en daar gesprokenDe menechen ge-
looven gauw en graag het kwaad van een
ander."
...Taaaa.anwoordde Mingel wat ge
rekt, „dat is alles goed en wel, manr als
er nu eenmaal niets op hem aan te mer
ite n^valt.
*1- twordt vervolgd).