Purol bij Winterteenen
Vefikadsk ffluy&h 9pecu£aa£,d5 et peA pond
MAANDAG 24 NOVEMBER 1930 DERDE BLAD PAG 9
DE SPELLINGKWESTIE
IV)
SPELLING EN TAAL
ER BESTAAT
GEEN SPELLINGTRADITIE
,flET STAAT ZOO RAAR."
Terloops hebben wij reeds even de aan
dacht er op gevestigd, dat een groot deel van
al 't misverstand inzake en de tegenzin tegen
de spelling-Kollewijn voortkomt uit de fun-
damenteele ketterij, dat spelling iets te
maken zou hebben met taal.
Dat deze meening zoo wijd en zijd verbreid
is, vindt zijn oorzaak goeddeels in 't onder
wijs.
Wanneer bij 't onderwijs gesproken wordt
over Nederlandsche taal wordt ongeveer al
tijd bedoeld: de spelling der Nederlandscho
taal. Men spreekt op school van taalles, taal
boek, taalschrift, taalfouten enz. Maar in de
meeste gevallen hoorde men te spreken van
spelles, spelboek, spclschrift, spelfouten.
Wanneer een kind schrijft: De rieviercn stro
men naar zee, dan kan men rievieren en
stromen desnoods spelfouten noemen, maar
taalfouten zijn het in geen geval.
En als 'k nu eens uit mijn eigen ervaring
mag vertellen: mijn „taalonderwijs" op de
kweekschool heeft bestaan in het lecrcn van
zooveel tot zooveel van Tenvey, de toe
passing daarvan, 't leeren van vreemde woor
den, 't maken van ontledingen en dictée's.
Allemaal dingen die geen eigenlijk taalon
derwijs zijn (beihalve de ontleding). Spelon-
derwijs, we worden het niet moede te her
halen, en taalonderwijs zijn niet hetzelfde,
want spelling is niets meer dan de wijze
waarop de taal zichtbaar op papier voorge
steld wordt
Eerst zijn er de woorden en daarna gaat
men die woorden opsohrijven, opdat anderen
ze op die manier óók leeren kennen. Maar
nu is die afbeelding, nu zijn die letterteekens
niet „de taal". Het gesproken woord, de
eigenlijke levende taal, is primair, het schrift
beeld secundair of eigenlijk nog minder. En
hoe dat schriftbeeld, die zichtbare voorstel
ling op papier nu is, dat doet aan de taal
niets af of toe, daardoor verandert de taal
niet. Of ik het woord „kachel" schrijf zooals
het daar staat of zóó: „kaggel" of gelijk Sie-
gernbeek het voorschreef: „kagchel", daar ver
andert dat woord niet door en die kachel
heelemaal niet. Of ik loopen met twee ó's
sdhrijf of met vier ó's, daar verandert het
werkwoord niet door, het begrip niet, de taal
niet.
Maar let nu wel, wanneer iedereen de
woorden eens ging schrijven op zijn eigen
manier, wat een schrikkelijke verwarring
zou dat geven!
In particuliere geschrift .1 en brieven
reeds, maar in publicaties, officieele stukken,
boeken en kranten vooral. Die spellingchaos
heeft eenmaal bestaan. Er is een tijd ge
weest, dat ieder schreef zooals hij wilde. Dat
was, toen schrijven nog geen alledaagsch
werk was. Toen er nog vele analphabeten
waren, ja er meer menschen waren die niet
dan die wel konden schrijven. Toen be
moeide de overheid zich nog niet met de
spelling. Toen schreef geen Minister van On
derwijs een bepaald systeem voor.
Waar echter in onze tijd het schriftelijk
verkeer zoo buitengewoon druk is en de
natie a.h.w. leeft bij het geschreven en ge
drukte woord, is spellingeenheid een (zij het
ook lang niet zóó kostbaar) nationaal bezit.
Het is goed dat er vaste normen en vormen
zijn, die men zich in zijn jeugd kan eigen
maken en die houvast geven in 't schriftelijk
verkeer van de burgers van hetzelfde land.
Dan weet men waar men zich aan te houden
heeft.
Spelling is dus de overeengekomen, de met
elkaar afgesproken manier, waarop we de
woorden zullen schrijven. En wat is nu rede
lijker en meer voor de hand liggend, dan dat
die afspraak zoo eenvoudig, logisch en ge
makkelijk te leeren mogelijk zal zijn
Waarom zullen we nu „visss" schrijven,
als we het woord willen opschrijven, dat
bestaat uit de drie klanken: v-i-s. Wat voor
zin heeft het om daar nog een ch achter te
zetten, die we todh niet uitspreken?
Wie 't thans vigeerende spellingstelsel over
ziet, bemerkt dat allerwege letters geschre
ven worden, die absoluut overbodig zijn. Wie
die letters schrijft, doet onnoodig, nutteloos,
monnikenwerk. Waarom wil men dit niet
inzien? Waarom wil men niet toegeven dat
spelling een „gebruiksvoorwerp is van alle
taal-schrijvendên", gelijk Anton van Duinker
ken het heeft genoemd.
Spelling is een gebruiksvoorwerp, net als
een paar schoenen.
„Wie zal uitmaken, vraagt Van Duinker
ken, dat de oude schoenen zijn versleten? De
kreupelganger op kapotte zolen. Wie zal be
wijzen dat de spelling te oud werd? De schrij
vende taalgebruiker, die zich regelmatig
moet bedenken bij de weerkeer van bepaalde
„moeilijkheden". Dat spelling of schoeisel
niet moeilijk zij, is geen eisch van gemak
zucht, maar een eisch van klare logika, die
Het derde artikel stond in ons blad van
17 November.
1) Waarom mogen we wel e.M.s schrijven
in plaats van kubieke centimeter: voor ons
gemak, maar niet vis in plaats van visch:
ook voor ons gemak?
het gebruiksvoorwerp zoo bruikbaar moge
lijk wenscht."
Inderdaad, het ls zoo eenvoudig mogelijk:
De spelling moet ons gemak dienen en in
plaats daarvan loopen wij, devotelijk, een of
ander spelsysteem achterna van een halve
eeuw terug en verketteren elkaar en foeteren
de kinderen uit, als zij, daarmee in strijd,
volgens hun gezond, logisch verstand hebben
geschreven: De vissen zwemmen in stromen
en sloten.
Het is, goed beschouwd, eenvoudig niet te
begrijpen, waarom velen bezwaar hebben de
spelling te vereenvoudigen, te vergemakke
lijken. Terwijl diezelfde lieden onverwijld een
steentje, bij ongeluk in hun sohoen geraakt,
eruit verwijderen, omdat dit vreemd voor
werp daar niet hoort en last veroorzaakt,
laten ze rustig de tallooze waardelooze, maar
onbeschrijfelijke last veroorzakende vreemde
voorwerpen in de schoenen hunner spelling
zitten met 't gevolg dat hun geschrijf menig
maal daarhenen waggelt als een gans.
Maar, zegt men, gij vereenvoudigers
schendt de traditie. Onze vaderen hebben
ook geschreven volgens De Vries en Te Win
kel en vóór Kollewijn was iedereen heel besl
tevreden met deze regeling.
Ziet, hier is weer een zoo vaak klakkeloos
nagewamvelde bewering, die alleen bewijst,
dat zij die ze hanteeren, van de spellinghis
torie evenveel verstand hebben „als een kip
van kousen stoppen."
Er bestaat geen spellingtraditie in ons
land.
We zullen er nog meer van hóoren.
Voor ditmaal genoeg alleen de stelling te
bewijzen uit het meest voor de hand liggend
materiaal.
In het jaar 18G5 werd er een nieuw spel
lingstolsel gepubliceerd door de Redactie van
'tWdb. der Nederl. Taal. Dit stelsel week
in verscheidene opzichten af van het toen
gebruikelijke spellingsysteem van Siegen-
beek.
De samenstellers van het nieuwe stelsel
(De Vries en Te Winkel) erkenden dus zelf
geen onaantastbare traditie). En het zou dus
wel abominabele dwaasheid zijn om uit een
misplaatste eerbied voor een niet bestaande
traditie, hun stelsel intact te willen laten,
waar *zij zelf de in hun tijd gangbare Siegen-
beeksche spelling hebben omvergekegeld. De
regeering heeft toen natuurlijk nog een
kleine twintig jaar gewacht, eer zij het
nieuwe sanctioneerde. Reeds was het stelsel
in gebruik bij dagbladen, onderwijs enz., vóór
zij er toe over ging de Troonrede in De Vries
en Te Winkel uit te vaardigen. Dat was 1S83.
„De invoering bij de Regering merkt Dr.
Gerlach Royen fijntjes op ging geleidelik,
zooals dat past aan behoedzame mannen,
voor wie vormelikheid boven inhoud gaat.
Het Ministerie van Justitie is. als ik me niet
vergis, Siegenbeek trouwer gebleven dan de
andere staatsburo's. (De geschiedenis zal zich
in dezen wel herhalen Redactie)".
Vóór eohter goed en wel (ambtelijk en al
gemeen beschaafd) het stelsel De Vries volle
dig was ingeburgerd en lang voor het tijd had
gehad zich een traditie te vormen, kwam
reeds ia 1891 Dr. Kollewijn met een vereen
voudigd stelsel, een bewonderenswaardig
stelsel, dat geheel gebazeerd is op de moderne
taalwetenschap, voortgekomen uit een nuch
tere, gezonde kijk op leven, onderwijs en
taal. Een systeem, waarover wel vertegen
woordigers van alle klassen, rangen en stan
den zich hebben vroolijk gemaakt, maar
waartegen in veertig jaar nooit een enkel
argument is ingebracht, dat steek hield.
Ja, zegt men dan ten einde raad, best mo
gelijk, maar het staal zoo raar. Als ik men-
selik met een i zie staan dan moet ik lachen.
Inderdaad er' is hier alle reden tot ladhen!
Het staat zoo raar! Houdt dat nu steek of
niet!! Als u voor 'teerst van uw leven een
hooge hoed opzet, staat dat óók raar. Maar
het kan best zijn dat straks, als de rarigheid
af gekeken is, ieder zal moeten toegeven,
dat hij u keurig staatl
Maar wat een gevaarlijk argument, voor
wie het bezigt. Het staat zoo raar, dat
beteekent: het is me vreemd, ik ben er niet
aan gewoon. Want wie er aan gewoon is,
vindt het niet meer raar.
Maar dan is uit die uitspraak voor wie ze
doet, ook een conclusie te trekken. Deze n.l.,
dat hij een persoon is met een enge cultu-
reele horizon, van geringe beperkte lectuur,
zóó beperkt, dat hij beter zou doen zich over
deze kwestie geen oordeel aan te matigen,
althans niet uit te spreken.
Immers uit de brochure van Prof. Dr. De
Vooys blijkt, welk zéér groot aantal werken
op alle gebieden van kennis en wetenschap
er reeds in de V. S. zijn verschenen en dat
er niet minder dan 71 tijdschriften van 190S
tot 1917 en 62 tijdschriften van 1917 tot 192S
artikelen in de V. S. hebben gebracht Iemand
die dus eenigszins meeleeft met 'tcultureele
leven van zijn tijd, en geregeld lectuur door
neemt van niet te eenzijdige richting, krijgt
dus noodzakelijk artikelen in Vereenvoudig
de Spelling onder 'toog en voor hem is het
niet „raar" meer, vis, menschelik, lopen ge
speld te zien.
Bovendien en ik mag dit hier zéér be
slist neerschrijven omdat het gaat over men-
eohen, die meenen er een meening over de
spellingkwestie op na te mogen houden en
die meening <JBk trachten te verdedigen;
(over hen, die hun onkunde ten dezen belij
den. gaat het dus niet!), bovendien, wie het
argument „raar", „ongewoon" tegen V. S.
aanvoert, heeft nooit veel uit vroeger tijd
gelezen, uit de Middeleeuwen, de 17e eeuw
bijv.
Wie lachen moeten (waar sommige lieden
toch al geen schik om hebben; nu ik gun het
ze; jedes Tierchen hat sein Plesierchen) om
menschelik, hebben nooit een middelneder-
landsche tekst gelezen, waar 't achtervoegsel
lik, meestal lie gespeld werd! Of een zeven
tiende eeuwschc tekst die spelt: „costclick
juweel", „onwaerdecrlick pani", „hoochlic/:",
„onsterfiickheyt", enz. enz. enz.
Maar laat ons ophouden.
Het sop is de kool niet waard.
BINNENLAND.
WOEKERBESTRIJDING
MEMORIE VAN ANTWOORD
Verschenen is de Memorie van Antwoord
op het wetsvoorstel ingediend door het
Tweede Kamerlid Van den Bergh c.s. tot
wettelijke regeling van thet geldschieters-
bedrijf.
Do voorstellers geven toe ,dat naast de
thans voorgestelde bepalingen wel plaats
zou zijn voor een regeling in den geest van
het. Duitsche stelsel, waarvan de werkings
feer veel en veel meer omvat dan het volks-
credietwezen alleen. De bezwaren, welke op
het gebied van het volkscredietwezen tegen
het Duitsche stelsel kunnen en moeten wor
den ingebracht, zijn althans ten deele van
geringer beteekenis, zoodra men zich op een
ander terrein bevindt. Dat de voorstellers na
ernstige overweging'nochtans niet met een
aanvullende bepaling zijn gekomen, vindt
zijn oorzaak eenerzijds in het feit, dat het
niet gemakkelijk was tenzij op technisch
zeer onelegante wijze zulk een bepaling
in dit wetsontwerp op te nemen- anderzijds
in de overweging, dat de woeker zich verre
weg het meest en het ergerlijkst in het
eigenlijke volkscredietwezen vertoont en
voor een beperking tot dit terrein dus zeer
veel aan te voeren viel.
De vraag of de voorgestelde regeling in
staat zal zijn de woekerpraktijken op doel
treffende wijze tegen te gaan, beantwoorden
de voorstellers bevestigend; zij staven dat
oordeel met een uitvoerig betoog. Intusschen
beweren zij niet, dat het ontwerp alle denk
bare en niet denkbare vormen van ontdui
king uitsluit.
De opmerkingen in het V. V. en ook in
de pers gemaakt, benevens enkele bespre
kingen met belanghebbenden gevoerd, heb
ben den voorstellers intusschen de overtui
ging bijgebracht, dat de bepalingen in het
wetsvoorstel betreffende de voorwaarden,
waaraan het geldschietersbedrijf zich zal
hebben te onderwerpen, in sommige, niet
onbelangrijke, opzichten te knellend waren,
waarom dan ook in de reeds vermelde Nota
van Wijzigingen veranderingen in dit op
zicht zijn aangebracht. Het betreft hier in
hoofdzaak een drietal punten
In de eerste plaats wordt het afzonderlijk
in rekening brengen van informatiekosten
thans toegelaten, mits deze kosten worden
gelimiteerd tot een bij algemeenen maat
regel van bestuur te bepalen bedrag. In de
tweede plaats is het verbod van het nemen
van interest bij vooruitbetaling geschrapt.
En ten slotte is de maximumgrens van 12
pCt interest, welke bij gemeentelijke ver
ordening nog zou kunnen worden verlaagd-
uit het ontwerp verdwenen. In de plaats
daarvan is thans een bepaling opgenomen,
dat bij algemeenen maatregel van bestuur
voor de vele" zeer verschillende mogelijk
heden rentemaxima zullen worden vastge
steld en wel zoodanig, dat zij het behalen
van een redelijke winst bij degelijk beheer
mogelijk maken.
Ten slotte wordt voorgesteld een commis
sie in te stellen uit ten minste vijf door de
Kroon te benoemen personen, welke aan de
regeerfrig voorlichting geeft omtrent alle met
het geldschietersbedrijf in verband staande
onderwerpen.
LIBERAAL MANIFEST
„De liberale beginselen kannen ons redden"
Het hoofdbestuur van de liberale staats
partij „De Vrijheidsbond" richt zich met
een manifest tot het Nederlandscho Volk.
Na enkele dwaasheden gezegd te hebben
over de vrijheidsberooving (radio-zendtijd),
en de onmacht der rechterzijde, vervolgt
het manifest:
„De liberale partij eerbiedigt de vrijheid.
Zij keert zich tegen dwangziek sectarisme,
hetzij dit komt van clericalen, hetzij van
socialistischen kant. Wie dus ongeacht
zijn kerkelijke gezindte eigen overtui
ging niet door den wetgever anderen wil
doen opleggen, schare zich aan haar zijde.
„Het liberalisme wenscht voor een ieder,
van welke maatschappelijke groep ook,
voorwaarden te zien geschapen om vooruit
te komen. Het wil belemmeringen uit den
weg ruimen, het persoonlijk streven naar
vooruitgang aanmoedigen en bevorderen.
Het beste in den mensch, zijn persoonlijk-
lijkheid, worde in zijn volle waarde gela-l
ten.
„Nooit had het liberalisme schooner roe
ping dan thans. In deze periode van ver
zwakt nationaal besef en van nationale
versplintering komt het op voor de natio
nale gedachte voor versterking van de ban
den tusschen Nederland en Indië, voor de
eenheid van ons volk.
„Het komt op voor den vrede niet alleen
tusschen volken onderling, maar ook tus
schen de verschillende klassen van één
volk. Wie de klassenstrijd prediken, bedrei
gen de harmonische samenwerking tus
schen de volken. Het liberalisme komt op
voor de klassenverzoening.
„De liberale partij bereidt zich op een
forsche krachtsontplooiing voor."
ALGEM. R.-K. WERKGEVERS-
VERËENIGING
CONGRES
De Algem. R.K. Werkgeversvereen. her
denkt heden het vijftienjarig bestaan dezer
organisatie. Ter gelegenheid daarvan werd
in den Haag een Congres gehouden, dat
aan de Economische Crisis gewijd was.
Te 10 uur opende de Federatievoorzitter,
de heer J. P. J. Assclbergs de bijeenkomst
met een rede.
Als inleiders traden daarna op de heeren
prof. H. Kaag en mr. B. J. M. van Spaendonck
terwijl prof. dr. F. A. Weve, rector-magni-
ficus van de R.K. Handels Hoogeschool te
Tilburg de Herdenkingsrede heeft uitge
sproken.
Mr. B. J. M. van Spaendonck behandelde
de volgende conclusies:
1. Voorzoover de moeilijkheden, die het
bedrijfsleven ook hier te lande ondervindt
veroorzaakt worden door de algemeene eco
nomische crisis, kunnen deze door maatre
gelen van uitsluitend nationale strekking
niet uit den weg worden geruimd.
2. Het internationale karakter van het
crisisverschijnsel ontheft echter noch het
Nederlandsche bedrijfsleven, noch de Regee
ring van hun verplichting, om alles in het
werk te stellen, om de gevolgen van de
crisis zooveel mogelijk te verzachten en de
maatregelen te treffen, die bij verbetering
der conjuctuur het Nederlandsche bedrijfs
leven in de gelegenheid moeten stellen,
onder zoo gunstig mogelijke voorwaarden
aan den internationalen concurrentiewed-
strijd doel te nemen.
3. Waar de ervaring duidelijk heeft aan
getoond, dat voorloopig van den Volken
bond geen oplossing van de internationale
economische problemen is te verwachten,
moet bij de keuze der maatregelen voorop
staan, dat Nederland op de eerste plaats
de redding moet zoeken bij zichzelf.
•i. Alle krachten moeten daarom worden
samengetrokken om onze welvaartsbronnen
te versterken: door waar eenigszins
gelijk te eischbn: Nederlandsch fabrikaat
door afweer van onreëele concurrentie in 't
buitenland (anti-dumping wetgeving); door
de introductie van het wederkeerigheidsbe-
ginsel in de regeling onzer handelsbetrekkin
gen met het buitenland (actieve handels
politiek); door de bevordering eener econo
mische naast de bestaande politieke
eenheid met de overzeesche gebiedsdeelen in
Oost en West; door het bedrijfsleven te be
vrijden van de drukkende en soms onbil
lijke fiscale lasten; door de bevordering
eener gezonde fiscale, sociale en loonpoli
tiek, waarbij de belangen van het gezin
in het bijzonder van het groote gezin op
de eerste plaats in het oog moeten worden
gevat; door verbetering der verhouding tus
schen het bankwezen en de industrie; door
verderen uitbouw van het nijverheids-, han
dels- en landbouwonderwijs; door ingrijpen
de reorganisatie van den economischen voor
lichtingsdienst
5. Wil de overheid haar taak op dit ter
rein behoorlijk kunnen vervullen, dan zal
op de eerste plaats moeten worden overge
gaan tot centralisatie van alle overheids
bemoeiingen met het bedrijfsleven in één
Departement
Prof. Kaag sprak over het crisisverschijn
sel, het conjunctuurverloop, de jongste crisis,
toekomstverwachtingen en conjunctuurpoli-
tiek van ondernemers, banken en overheid.
Leger en Vloot.
GEORG. OVERLEG LANDMACHT.
In een binnerkort te verwachten leger
order, wordt medegedeeld dat in de commis
sie van georganiseerd overleg der Landmacht
de tot óiitenant-generaal bevorderde gene-
raal-majoor P. J. van Munnikrede, die als
zoodanig bedankt heeft is vervangen door
den majoor der artillerie I. M. P. A. Qua-
dekker.
KOLONEL CRAMWINCKEL OVERLEDEN.
In den nacht van Zaterdag op Zondag is
Utrecht, na een korte ongesteldheid,
rerleden kolonel J. C. Cramwinckel, corn
mandant van het regiment genietroepen
Kolonel Cramwinckel werd in 1877 geboren.
In 1899 werd hij als officier beëedigd.
llit Oost-Indië
Ontvangst van Fijen te Medan.
MEDAN, 22 Nov. (Aneta). De burgemees-
r D. Baron Mackay heette namens ge
heel Ned.-Indië de heer Van Tijen bij zijn
aankomst te Medan welkom.
Hij zeide trotsch te zijn op den eersten
zakenvlieger, die in een handelsvliegtuigje
de groote moeilijke tocht volbracht en noo-
digde de heer Van Tijen uit aan te zitten
aan den maaltijd door het bestuur van De
Witte Sociteit aangeboden.
De heer Van Tijen beantwoordde den bur
gemeester met de eenvoudige woorden: „Ik
dank u zeer", waarna de eerawijn rond-|
ging, terwijl een driewerf „hoera" op de
litieberlchti
Knip- naai
lUin. 12 Tijdsein. 12.01—
12.151.13 Lunchmuzle!
iziek. 23 Vrouwenuurtj
?k. 6.30—6.45 Verbonds P.udlo
wartlertje. 6.43T.15 Cursus In schrlftverbcte-
ng. 7.357.45 Leün?. 7.453 Politieberichten.
Tijdsein; -
S.01—11.25 K.F. O. Propagani;
Muziek. 8.459 Lezil
Persberichten Vaz
5510 Muziek. 10—1
—11.10 Muziek. 11.10—11.23 i
•9.4S Muziek
9.40—0.55
TooneeL lf».so
HILVERSUM. (298 M.) A.V.R.O. S Tijd'
8.01—9.55 Gramofoonmuzlek. 10 Tijdsein, i
—10.15 Morgenwijding. 10.30—12 Col
Tijdsein. 12.01—2 C<
1.15—4.45 Pia
Halfuurtje
r. 2.303 Verzorging van den zen
Dcursus. 44.15 Gramofoonmuzlek
luziek. 4.45—5.15 Klnderknor-
5 Radii
Universiteit. 8 Tijdsein. 8.01—8.25 Gri
ziek. 8.25—8.40 Mannenzang. 8.40—9.30 Conce
9.30—9.40 Mannenzang. 0.4010 Octet. 10 I'e
berichten Vaz TJias. 10.10—11 Muziek. 11 Gra
foonmuzlek. 12 Sluiting.
DE RADIO VAN DE P. H.A.G.A.
)als bekend is, wordt de reis van het groo
er F IX vliegtuig PH.-AGA nhar Indiö c
gebruikt tot het nemen van proeven te
Gedurende de
•erblnding mogelijk
Koot wijk" kan"'L beschikken)
gelijk, de seinen
gen. zoowel op
lelnen Schiphol 6
(trajecten Boe-
i de lucht de seinen uit het moederland
Opmerkelijk
der
goede ontvangst van de
?gtuig toen dit boven de Mld-
dellandsche Zee ^vloog Gedurende^ den overtocht
küèn'e 'wi"sèr"we^'uT^rtracht."^ h«rrao/Kt '"kw'ti.ia.en'
Van Tijen blijft hier enkele dagen. Hijen kuststations. welke'voor dit' traject" In het
wenscht goed uit te slapen. De laatste twee.'bijzonder voor het vliegtuig van belang was.
dagen waren zeer zwaar voor hem. j hunprogramma5 der°proevent2opd^korte^folf
- onderbroken. Men kan dus niet nasruan. of de
gconditie
Radio Nieuws.
De Nederlandsche Selntoestellen Fabriek t«
tilversum verzoekt onderstaande rectificatie te
rillen publiceeren:
Naar aanleiding van een in het Volk ver-
chenen bericht omtrent do storing bjj de ont-
anst van de 298 M-golf van Hllversr
Ie meening geuit, dat de „lult
1 >lf in het vlieg
tuig op dit deel van de route voor het verkeei
met het moederland even gunstig waren als it
omgekeerde richting.
Op 16 dezer meldde het vliegtuig via hei
motorschip P. C. Hooft en IJmuiden Radio, tv
dens de vlucht van Cairo naar Bagdad, dat d<
korte-golfzender defect was en dat getrach'
zou worden deze na de aankomst op het lan
dingsterreln de.s avonds te herstellen.
Intusschen gelukte dit blijkens de verdei
tvangen mededeellngei
>lgendei
ding te
Gsdu:
fop volger
vlucht
l de lai
ioeshire naar
zon' au'oori
orden aangeduid.
aak
In de buurt van
Centraal Bureau van do Union, welke
den. dat in «de maand October een
afwijking van slechts een kilo periode bestond.
Indien men in aanmerking neemt, dat do nor
male frequentie van Hilversum 1104 kilo perlo
den bedraagt, terwül du frequentie der in golf
lengte nabtlgelegen stations, n.l. Aberdeen en
Turyn 995 resp. 1013 klloperioden bedraagt, ls
het duideltJk di
de storing van deze
nis zijn. Door gebruikmi
ring kan de bovengenoemd
quentle praktisch geheel ver
toe werden dan ook ln de r
geringe afwtjklngei
.tloni
:eeke-
I November de
De eene abonné breng! Je
andere mee.
c k da' tij U ook zoo?
rUkIng. Deze afwijking werd onmiddellijk
;che Golf (afstand
GedUl
L9 Noverr
ïrkte het
vliegtuig bo
ats Jt-
De Bond v
n Nederlan
adlohandelr
lengte. Zij dri
vliegtuig
len Britschen militairen lucht
KaraLsjl (van dc-n Brltsch
en telegraafdienst),
verderen voortgang van d
nadere berichten afgewacht.
s ln de radlo-brancho
PIEPNEUS EN BIBBERSNOET
Nadruk verboden.
65. Maar hij was nogal dik, on ook niet
gewend, om op één been te dansen. En op
eens plof! Daar viel hij achterover, boven
op den emmer. Ivrak-krak! ging de emmer,
en het water spoot naar alle kanten. Daar
was het Bibbersnoet nu juist om te doen ge
weest, snap je? Dat we allebei beenen maak
ten, snap je ook!
66. Maar het slot was, dat ik alwéér door
nat thuiskwam, en nog wel nadat ik pas be
loofd had, dat 't nooit weer zou gebeuren!
„Wie niet hooren wil, moet maar voelen!"
zei Vader, en zette me met 'n grooten wascli-
knijper op m'n neus en m'n staart, en met
vastgebonden pooten in den hoak. Nu, ik
vóélde het, dat kan ik je vertellen!
(Wordt Woensdag vervolgd.)'
FEUILLETON
De veldwachter van Randijk
Door K. STUURMAN
„Als-ie dat hoort van die hoed, komt hij
misschien in een goede stemming. Wie weet
krijgen we er alle drie nog een belooning
voor," lachte Jakob.
Al pratende waren ze dicht bij de woning
van Mingel gekomen. Het we6 een kleine,
ietwat vervallen boerderij- Vlak er naast
lag een 6tuk grond, dat de jongens altijd
gebruikten voor hun voetbalspel. Het was
hun plan ook vanmiddag daarheen te gaan,
als het niet te laat werd.
De boer stond op zijn erf, vóór het huis,
de kippen te voeren. Ilij keek op toen de
jongens aankwamen en zij zagen voor de
zooveelste maal, welk een terugstootend
Uiterlijk hij had.
„Boer Mingel, we worden gestuurd door
Remmere," begon Rob. „We hebben een
ouden versleten oed gevonden, ergens bij
de eenzame hoeve, 't Is een groene hoed, en
nou laat Remmers vragen of het 6oms uw
hoed is, omdat u die pa6 i6 kwijtgeraakt
Als-ie van u is, dan kunt u hem bij Ram
mens halen."
De boer keek Rob aan zonder iets te zeg
gen. Toen keek hij naar de anderen en nam
ze van het hoofd tot de voeten op. Dat lan
ge zwijgen bracht Karei in den waan, dat
de boer hen niet goed begrepen had. Daar
om wilde hij het wat verduidelijken:
„Rob heeft de hoed gevonden, ziet u. Wij
dachten dat-ie van die landloopar was, d;.>
ze zoekenMaar al6-t-ie nou ven u is-
Verder kwam hij niet, wantklets!
ln een ommezien en heel onverwaoht had
hij van den driftig geworden boer een oor
vijg te pakken, die klonk al6 een klok! Do
jongens stoven alle drie verschrikt achter
uit, terwijl Mingel hen toebeet:
„Leelijke kwajongens! Moeten jullie mij
voor den gek houden? Kom hier, dan zal ik
jullie met mijn hoed om de ooren slaan
Wat let me of ik geef jullie alle drie een
pak ransel, zoo groote lummels als jullie
zijn! Vooruit! uit mijn oogen!"
Onder het spreken had hij zich al meei
opgewonden, terwijl de jongens beteuterd
stonden te kijken, en Karei zijn oor wreef.
Bij de laatste woorden kwam de spin-nij
dige .boer weer op hen af, maar nu meak-
fen ze dat ze wegkwamen. Ongelukkig
kwam Rob met zijn gezicht onzacht in aan
raking met een boom. Karei en Jakob na
men den koristen weg. door over de sloot
te springen en zoo op den dijk te klimmen.
Maar Jakob haalde den teprong niet en
kwam met zijn beenen in het water terecht.
Vlug klauterde hij aan den kant en hoorde
achter zioh het valsohe lachen van den
boer.
Toen liepen ze met hun drieën terug naar
het dorp, de een kletsnat, de ander met een
blauw oog en de derde nog suizebollend
van den oorveeg.
HOOFDSTUK VIII
De Jongens gaan voetballen.
..Is dat wat?" was het eerste wat Ka re'
uitbracht, toen ze de hoeve van Mingel een
eindje acher zich hadden, „die vent ls niet
goed wijs".
„Om daar nou zoo kwaad om te worden!
't Was toch heelemaal geen grap van ons".
„Het kon wel eens een grap van Remmers
zijn", merkte Rob op.
„Hoe dat zoo?"
„Nou, we hebben hèm er toen tusschen
■genomen, misschien heeft hij het óii6 nou
gedaan"-
,,'t Kan best waar zijn. Er steekt ln ieier
geval wat achter dat die man zoo onzinnig
kwaad werd".
„Ik heb direct al gezegd, dat ik het een
rare boodschap vond", viel Jakob in. „Die
veldwachter heeft ons een koopje geleverd".
Ze waren onderhand wat van den schrik
bekomen en besloten tóch nog te gaan v jet-
ballen, als ze tenminste den bal ter leen
konden krijgen.
Nu, dat viel nogal mee. Jopie vand het
goed, als ze maar voor den bal zorgden. Dit
beloofden ze alle drie zoo ernstig mogelijk
en overgelukkig met liun bezit vertrokken
ze naar hun voetbalveld. Ze hadden net nog
een uurtje.
Toen ze weer voorbij de boerderij van
Mingel kwamen, zagen ze dat de boer er
niet meer 6tond. Gelukkig, je kon noo t
weten. Als hij ze zag, werd hij misschien
weer kwaad. En van dat nijdige kereltie
hadden ze hun bekomst-
Op het voetbal terrein hadden ze spoedig
een goal gemaakt, en ze spraken af, dal
ze om beurten doelverdediger zouden zijn
Rob werd daar het eerst voor aangewezen,
terwijl de anderen het doel zoo goed moge
lijk zouden bestoken Direct waren ze er
„in", en vooral Karei toonde, dat hij 1e
kunst verstond den bil eon flink eind weg
te Lappen. Hij was Jacob geregeld te vlug
af en Rob had de handen vol aan hem.
Binnen het kwartier had Karei s-l dr'e
doelpunten gemaakt en Jakob nog mtA één
Dat kwam zijn eer toch wel wat te na Hij
spande zich dubbel in om tenminste één
doelpuntje te haken. En werkelijk had hij
even later den bal heelemaal vrij voor zioh
Nu kwam het er op aan hem met een flinke
trap in het doel te scoren. Hij nam een aan
loopje, gaf den ba! een harden trap, zonder
den afetand te berekenen, enhet leder
vloog ver over het. doel heen en kwam te
recht op het erf van.... boer Mingel!
Dat was me toch wat! Dat-ie nou juisl
daar te land moest komen. Verschrikt ke
ken de jongens elkander aan. Hoe moesten
ze den bal nu terug krijgen? Ze hadden
nog wel beloofd er goed voor te zorgen! De
bal moest en zou terug. Maar hoe?
Mingel was wel nergens te zien op dal
oogenblik, maar de bal lag net onder het
raam van de keuken. Als de boer daar toe
vallig eens was! Om de bal vragen durfd n
ze niet.
Toen wilde Rob toonen dat hij durfde.
„Ik zal de bal weghalen, jongens", zei
hij, „kijken jullie dan uit of Mingel ooms
achter me aankomt en waarschuw dan. Ik
zal op handen en voeten langs het huis
kruipen, tot onder het keukenraam".
Dit werd algemeen goedgevonden en Rob
werd bewonderd om zijn moed, waar hij
zich in het hol van den leeuw ging wagen
De jongen wachtte niet lang met de uitvoe
ring van zijn plan. maar hij begaf zich di-
rce naar het hek van de boerderij en sonJ
even later op het erf. Bij de woning geko
men, liet hij zich op den grond zakken en
kroop tot onder het raam van de keuken.
De bal lag nu vlak onder zijn bereik. Ilij
I gréép 'mmaar meteen zag hij een scha
duw om den hoek van het huis. Hij schrok
geweldig en eprong óp, om het op een loo
pen te zetten. Toen zag hij, dat het maar
een kleine jongen was, die naar hem toe
kwam. Rob bleef nu staan, want voor dat
kleine, tengere ventje, dat nieuwsgierig
naar hem keek, behoefde hij niet bang te
zijn-
Het was Jozef Mingel, het neefje van den
boer. Rob begreep tenminste dat die het
moest zijn. Hij had de jongen een of twee
maal vluchtig gezien en kende hem dus
niet zoo goed. Maar in liet dorp werd er
wel eens over hem gesproken, leder wist
dat Jozef geen prettig leventje had bij den
boer. die het ventje tot zich genomen had,
toen diens ouders gestorven waren. Waar
om hij dat gedaan had, wi6t men niet, mis
schien wel omdat hij er moeilijk buiten
kon. Dit wi6ten ze in ieder geval wel dat
hij Jo^ef niet kon uitstaan en hem slechi
behandelde. Dikwijls moest hij hooren dal
zijn oom hem uit goedheid is huis genomen
had en hem niels dan last veroorzaakte.
Toch was het heelemaal geen ondeugende
jongen, tenminste niet meer dan andere
jongens van zijn leeftijd. Maar Mingel was
nu eenmaal een man zonder hart, die a-
altijd genoegen in had anderen te plagen.
Gelukkig was vrouw Mingel heel anders.
Door haar vriendelijkheid verzachtte zij hei
lot van den wees. zoodat hij bij haar vaak
bescherming zocht en vond.
Rob. die voelde dat hij hier zooiets als
een bondgenoot voor zich had, vroeg nu zoo
zecht mogelijk:
..Is-t-ie daar?"
..Wie?" vroeg Jozef, terwijl hij aarzelend
dichterbij kwam-
„De boer".
s'ee. Oom is een poosia geleden al
het dorp gegaan. Wat kom je hier
Rob wees naar don bal.
„Die i6 bij jullie op het erf terechtgeko
men en nou heb ik 'm even weggehaald.
„Zeg", liet hij er vertrouwelijk op volgen,
„vindt je die oom van je geen nare man?'
Intusschen waren Jakob en Karei, dis
gezien hadden, dat er geen onraad dreigde.,
er ook bij gekomen, hoewel ze nog steeds
een oogje in 't zeil bleven houden.
Jozef, die bij de vraag van Rob even had
nagedacht, gaf geen rechtstreeksdh ant
ivoord. maar begon ineens te vertellen:
„Gisteren moest ik z'n klompen schuren,
Nou en toen heb ik ze in het schuurtje ge
zet, vlak bij de bank, waarop een pot met
verf stond. Onze kat lag op die bank te sla
pen. Later is ze er afgesprongen cn heeft
ze die pot met verf omgegooid, zoodat alles
over en in de klompen van z'n oom liep,
Toen-ie ze zoo vond, kreeg ik voor m'n
straf een pak slaag en hij zei: ..Nou moet
dat konijnenhok er maar aan en de witte
zal ik doodmaken".
„Had je konijnen?"
„Ja. een paar mooie. Een prachtige wille
was er bij- Ik heb ze van tante gekregen,
maar oom heeft het eigenlijk nooit goed
gevonden. Toen ik vanmorgen opstond, zag
ik. dat-ie het heele hok in elkaar getrapt
had en de kommen waren weg. Die heeft
hii vast verkocht".
Bij de laatste woorden huilde hij bijna.
De jongens waren verontwaardigd.
„Wat gemeen", zei Jakob, „om je niet
eens die paar konijnen te gunnen".
„F.n je kon het toch niet helpen, dat van
die klompen", vond Karei. ..Nee hoor, 't is
een akelige kerel. Wat zei je tante er van
AVordt vervol jD.