Purol bij Winterteenen Vefikadsk ffluy&h 9pecu£aa£,d5 et peA pond MAANDAG 24 NOVEMBER 1930 DERDE BLAD PAG 9 DE SPELLINGKWESTIE IV) SPELLING EN TAAL ER BESTAAT GEEN SPELLINGTRADITIE ,flET STAAT ZOO RAAR." Terloops hebben wij reeds even de aan dacht er op gevestigd, dat een groot deel van al 't misverstand inzake en de tegenzin tegen de spelling-Kollewijn voortkomt uit de fun- damenteele ketterij, dat spelling iets te maken zou hebben met taal. Dat deze meening zoo wijd en zijd verbreid is, vindt zijn oorzaak goeddeels in 't onder wijs. Wanneer bij 't onderwijs gesproken wordt over Nederlandsche taal wordt ongeveer al tijd bedoeld: de spelling der Nederlandscho taal. Men spreekt op school van taalles, taal boek, taalschrift, taalfouten enz. Maar in de meeste gevallen hoorde men te spreken van spelles, spelboek, spclschrift, spelfouten. Wanneer een kind schrijft: De rieviercn stro men naar zee, dan kan men rievieren en stromen desnoods spelfouten noemen, maar taalfouten zijn het in geen geval. En als 'k nu eens uit mijn eigen ervaring mag vertellen: mijn „taalonderwijs" op de kweekschool heeft bestaan in het lecrcn van zooveel tot zooveel van Tenvey, de toe passing daarvan, 't leeren van vreemde woor den, 't maken van ontledingen en dictée's. Allemaal dingen die geen eigenlijk taalon derwijs zijn (beihalve de ontleding). Spelon- derwijs, we worden het niet moede te her halen, en taalonderwijs zijn niet hetzelfde, want spelling is niets meer dan de wijze waarop de taal zichtbaar op papier voorge steld wordt Eerst zijn er de woorden en daarna gaat men die woorden opsohrijven, opdat anderen ze op die manier óók leeren kennen. Maar nu is die afbeelding, nu zijn die letterteekens niet „de taal". Het gesproken woord, de eigenlijke levende taal, is primair, het schrift beeld secundair of eigenlijk nog minder. En hoe dat schriftbeeld, die zichtbare voorstel ling op papier nu is, dat doet aan de taal niets af of toe, daardoor verandert de taal niet. Of ik het woord „kachel" schrijf zooals het daar staat of zóó: „kaggel" of gelijk Sie- gernbeek het voorschreef: „kagchel", daar ver andert dat woord niet door en die kachel heelemaal niet. Of ik loopen met twee ó's sdhrijf of met vier ó's, daar verandert het werkwoord niet door, het begrip niet, de taal niet. Maar let nu wel, wanneer iedereen de woorden eens ging schrijven op zijn eigen manier, wat een schrikkelijke verwarring zou dat geven! In particuliere geschrift .1 en brieven reeds, maar in publicaties, officieele stukken, boeken en kranten vooral. Die spellingchaos heeft eenmaal bestaan. Er is een tijd ge weest, dat ieder schreef zooals hij wilde. Dat was, toen schrijven nog geen alledaagsch werk was. Toen er nog vele analphabeten waren, ja er meer menschen waren die niet dan die wel konden schrijven. Toen be moeide de overheid zich nog niet met de spelling. Toen schreef geen Minister van On derwijs een bepaald systeem voor. Waar echter in onze tijd het schriftelijk verkeer zoo buitengewoon druk is en de natie a.h.w. leeft bij het geschreven en ge drukte woord, is spellingeenheid een (zij het ook lang niet zóó kostbaar) nationaal bezit. Het is goed dat er vaste normen en vormen zijn, die men zich in zijn jeugd kan eigen maken en die houvast geven in 't schriftelijk verkeer van de burgers van hetzelfde land. Dan weet men waar men zich aan te houden heeft. Spelling is dus de overeengekomen, de met elkaar afgesproken manier, waarop we de woorden zullen schrijven. En wat is nu rede lijker en meer voor de hand liggend, dan dat die afspraak zoo eenvoudig, logisch en ge makkelijk te leeren mogelijk zal zijn Waarom zullen we nu „visss" schrijven, als we het woord willen opschrijven, dat bestaat uit de drie klanken: v-i-s. Wat voor zin heeft het om daar nog een ch achter te zetten, die we todh niet uitspreken? Wie 't thans vigeerende spellingstelsel over ziet, bemerkt dat allerwege letters geschre ven worden, die absoluut overbodig zijn. Wie die letters schrijft, doet onnoodig, nutteloos, monnikenwerk. Waarom wil men dit niet inzien? Waarom wil men niet toegeven dat spelling een „gebruiksvoorwerp is van alle taal-schrijvendên", gelijk Anton van Duinker ken het heeft genoemd. Spelling is een gebruiksvoorwerp, net als een paar schoenen. „Wie zal uitmaken, vraagt Van Duinker ken, dat de oude schoenen zijn versleten? De kreupelganger op kapotte zolen. Wie zal be wijzen dat de spelling te oud werd? De schrij vende taalgebruiker, die zich regelmatig moet bedenken bij de weerkeer van bepaalde „moeilijkheden". Dat spelling of schoeisel niet moeilijk zij, is geen eisch van gemak zucht, maar een eisch van klare logika, die Het derde artikel stond in ons blad van 17 November. 1) Waarom mogen we wel e.M.s schrijven in plaats van kubieke centimeter: voor ons gemak, maar niet vis in plaats van visch: ook voor ons gemak? het gebruiksvoorwerp zoo bruikbaar moge lijk wenscht." Inderdaad, het ls zoo eenvoudig mogelijk: De spelling moet ons gemak dienen en in plaats daarvan loopen wij, devotelijk, een of ander spelsysteem achterna van een halve eeuw terug en verketteren elkaar en foeteren de kinderen uit, als zij, daarmee in strijd, volgens hun gezond, logisch verstand hebben geschreven: De vissen zwemmen in stromen en sloten. Het is, goed beschouwd, eenvoudig niet te begrijpen, waarom velen bezwaar hebben de spelling te vereenvoudigen, te vergemakke lijken. Terwijl diezelfde lieden onverwijld een steentje, bij ongeluk in hun sohoen geraakt, eruit verwijderen, omdat dit vreemd voor werp daar niet hoort en last veroorzaakt, laten ze rustig de tallooze waardelooze, maar onbeschrijfelijke last veroorzakende vreemde voorwerpen in de schoenen hunner spelling zitten met 't gevolg dat hun geschrijf menig maal daarhenen waggelt als een gans. Maar, zegt men, gij vereenvoudigers schendt de traditie. Onze vaderen hebben ook geschreven volgens De Vries en Te Win kel en vóór Kollewijn was iedereen heel besl tevreden met deze regeling. Ziet, hier is weer een zoo vaak klakkeloos nagewamvelde bewering, die alleen bewijst, dat zij die ze hanteeren, van de spellinghis torie evenveel verstand hebben „als een kip van kousen stoppen." Er bestaat geen spellingtraditie in ons land. We zullen er nog meer van hóoren. Voor ditmaal genoeg alleen de stelling te bewijzen uit het meest voor de hand liggend materiaal. In het jaar 18G5 werd er een nieuw spel lingstolsel gepubliceerd door de Redactie van 'tWdb. der Nederl. Taal. Dit stelsel week in verscheidene opzichten af van het toen gebruikelijke spellingsysteem van Siegen- beek. De samenstellers van het nieuwe stelsel (De Vries en Te Winkel) erkenden dus zelf geen onaantastbare traditie). En het zou dus wel abominabele dwaasheid zijn om uit een misplaatste eerbied voor een niet bestaande traditie, hun stelsel intact te willen laten, waar *zij zelf de in hun tijd gangbare Siegen- beeksche spelling hebben omvergekegeld. De regeering heeft toen natuurlijk nog een kleine twintig jaar gewacht, eer zij het nieuwe sanctioneerde. Reeds was het stelsel in gebruik bij dagbladen, onderwijs enz., vóór zij er toe over ging de Troonrede in De Vries en Te Winkel uit te vaardigen. Dat was 1S83. „De invoering bij de Regering merkt Dr. Gerlach Royen fijntjes op ging geleidelik, zooals dat past aan behoedzame mannen, voor wie vormelikheid boven inhoud gaat. Het Ministerie van Justitie is. als ik me niet vergis, Siegenbeek trouwer gebleven dan de andere staatsburo's. (De geschiedenis zal zich in dezen wel herhalen Redactie)". Vóór eohter goed en wel (ambtelijk en al gemeen beschaafd) het stelsel De Vries volle dig was ingeburgerd en lang voor het tijd had gehad zich een traditie te vormen, kwam reeds ia 1891 Dr. Kollewijn met een vereen voudigd stelsel, een bewonderenswaardig stelsel, dat geheel gebazeerd is op de moderne taalwetenschap, voortgekomen uit een nuch tere, gezonde kijk op leven, onderwijs en taal. Een systeem, waarover wel vertegen woordigers van alle klassen, rangen en stan den zich hebben vroolijk gemaakt, maar waartegen in veertig jaar nooit een enkel argument is ingebracht, dat steek hield. Ja, zegt men dan ten einde raad, best mo gelijk, maar het staal zoo raar. Als ik men- selik met een i zie staan dan moet ik lachen. Inderdaad er' is hier alle reden tot ladhen! Het staat zoo raar! Houdt dat nu steek of niet!! Als u voor 'teerst van uw leven een hooge hoed opzet, staat dat óók raar. Maar het kan best zijn dat straks, als de rarigheid af gekeken is, ieder zal moeten toegeven, dat hij u keurig staatl Maar wat een gevaarlijk argument, voor wie het bezigt. Het staat zoo raar, dat beteekent: het is me vreemd, ik ben er niet aan gewoon. Want wie er aan gewoon is, vindt het niet meer raar. Maar dan is uit die uitspraak voor wie ze doet, ook een conclusie te trekken. Deze n.l., dat hij een persoon is met een enge cultu- reele horizon, van geringe beperkte lectuur, zóó beperkt, dat hij beter zou doen zich over deze kwestie geen oordeel aan te matigen, althans niet uit te spreken. Immers uit de brochure van Prof. Dr. De Vooys blijkt, welk zéér groot aantal werken op alle gebieden van kennis en wetenschap er reeds in de V. S. zijn verschenen en dat er niet minder dan 71 tijdschriften van 190S tot 1917 en 62 tijdschriften van 1917 tot 192S artikelen in de V. S. hebben gebracht Iemand die dus eenigszins meeleeft met 'tcultureele leven van zijn tijd, en geregeld lectuur door neemt van niet te eenzijdige richting, krijgt dus noodzakelijk artikelen in Vereenvoudig de Spelling onder 'toog en voor hem is het niet „raar" meer, vis, menschelik, lopen ge speld te zien. Bovendien en ik mag dit hier zéér be slist neerschrijven omdat het gaat over men- eohen, die meenen er een meening over de spellingkwestie op na te mogen houden en die meening <JBk trachten te verdedigen; (over hen, die hun onkunde ten dezen belij den. gaat het dus niet!), bovendien, wie het argument „raar", „ongewoon" tegen V. S. aanvoert, heeft nooit veel uit vroeger tijd gelezen, uit de Middeleeuwen, de 17e eeuw bijv. Wie lachen moeten (waar sommige lieden toch al geen schik om hebben; nu ik gun het ze; jedes Tierchen hat sein Plesierchen) om menschelik, hebben nooit een middelneder- landsche tekst gelezen, waar 't achtervoegsel lik, meestal lie gespeld werd! Of een zeven tiende eeuwschc tekst die spelt: „costclick juweel", „onwaerdecrlick pani", „hoochlic/:", „onsterfiickheyt", enz. enz. enz. Maar laat ons ophouden. Het sop is de kool niet waard. BINNENLAND. WOEKERBESTRIJDING MEMORIE VAN ANTWOORD Verschenen is de Memorie van Antwoord op het wetsvoorstel ingediend door het Tweede Kamerlid Van den Bergh c.s. tot wettelijke regeling van thet geldschieters- bedrijf. Do voorstellers geven toe ,dat naast de thans voorgestelde bepalingen wel plaats zou zijn voor een regeling in den geest van het. Duitsche stelsel, waarvan de werkings feer veel en veel meer omvat dan het volks- credietwezen alleen. De bezwaren, welke op het gebied van het volkscredietwezen tegen het Duitsche stelsel kunnen en moeten wor den ingebracht, zijn althans ten deele van geringer beteekenis, zoodra men zich op een ander terrein bevindt. Dat de voorstellers na ernstige overweging'nochtans niet met een aanvullende bepaling zijn gekomen, vindt zijn oorzaak eenerzijds in het feit, dat het niet gemakkelijk was tenzij op technisch zeer onelegante wijze zulk een bepaling in dit wetsontwerp op te nemen- anderzijds in de overweging, dat de woeker zich verre weg het meest en het ergerlijkst in het eigenlijke volkscredietwezen vertoont en voor een beperking tot dit terrein dus zeer veel aan te voeren viel. De vraag of de voorgestelde regeling in staat zal zijn de woekerpraktijken op doel treffende wijze tegen te gaan, beantwoorden de voorstellers bevestigend; zij staven dat oordeel met een uitvoerig betoog. Intusschen beweren zij niet, dat het ontwerp alle denk bare en niet denkbare vormen van ontdui king uitsluit. De opmerkingen in het V. V. en ook in de pers gemaakt, benevens enkele bespre kingen met belanghebbenden gevoerd, heb ben den voorstellers intusschen de overtui ging bijgebracht, dat de bepalingen in het wetsvoorstel betreffende de voorwaarden, waaraan het geldschietersbedrijf zich zal hebben te onderwerpen, in sommige, niet onbelangrijke, opzichten te knellend waren, waarom dan ook in de reeds vermelde Nota van Wijzigingen veranderingen in dit op zicht zijn aangebracht. Het betreft hier in hoofdzaak een drietal punten In de eerste plaats wordt het afzonderlijk in rekening brengen van informatiekosten thans toegelaten, mits deze kosten worden gelimiteerd tot een bij algemeenen maat regel van bestuur te bepalen bedrag. In de tweede plaats is het verbod van het nemen van interest bij vooruitbetaling geschrapt. En ten slotte is de maximumgrens van 12 pCt interest, welke bij gemeentelijke ver ordening nog zou kunnen worden verlaagd- uit het ontwerp verdwenen. In de plaats daarvan is thans een bepaling opgenomen, dat bij algemeenen maatregel van bestuur voor de vele" zeer verschillende mogelijk heden rentemaxima zullen worden vastge steld en wel zoodanig, dat zij het behalen van een redelijke winst bij degelijk beheer mogelijk maken. Ten slotte wordt voorgesteld een commis sie in te stellen uit ten minste vijf door de Kroon te benoemen personen, welke aan de regeerfrig voorlichting geeft omtrent alle met het geldschietersbedrijf in verband staande onderwerpen. LIBERAAL MANIFEST „De liberale beginselen kannen ons redden" Het hoofdbestuur van de liberale staats partij „De Vrijheidsbond" richt zich met een manifest tot het Nederlandscho Volk. Na enkele dwaasheden gezegd te hebben over de vrijheidsberooving (radio-zendtijd), en de onmacht der rechterzijde, vervolgt het manifest: „De liberale partij eerbiedigt de vrijheid. Zij keert zich tegen dwangziek sectarisme, hetzij dit komt van clericalen, hetzij van socialistischen kant. Wie dus ongeacht zijn kerkelijke gezindte eigen overtui ging niet door den wetgever anderen wil doen opleggen, schare zich aan haar zijde. „Het liberalisme wenscht voor een ieder, van welke maatschappelijke groep ook, voorwaarden te zien geschapen om vooruit te komen. Het wil belemmeringen uit den weg ruimen, het persoonlijk streven naar vooruitgang aanmoedigen en bevorderen. Het beste in den mensch, zijn persoonlijk- lijkheid, worde in zijn volle waarde gela-l ten. „Nooit had het liberalisme schooner roe ping dan thans. In deze periode van ver zwakt nationaal besef en van nationale versplintering komt het op voor de natio nale gedachte voor versterking van de ban den tusschen Nederland en Indië, voor de eenheid van ons volk. „Het komt op voor den vrede niet alleen tusschen volken onderling, maar ook tus schen de verschillende klassen van één volk. Wie de klassenstrijd prediken, bedrei gen de harmonische samenwerking tus schen de volken. Het liberalisme komt op voor de klassenverzoening. „De liberale partij bereidt zich op een forsche krachtsontplooiing voor." ALGEM. R.-K. WERKGEVERS- VERËENIGING CONGRES De Algem. R.K. Werkgeversvereen. her denkt heden het vijftienjarig bestaan dezer organisatie. Ter gelegenheid daarvan werd in den Haag een Congres gehouden, dat aan de Economische Crisis gewijd was. Te 10 uur opende de Federatievoorzitter, de heer J. P. J. Assclbergs de bijeenkomst met een rede. Als inleiders traden daarna op de heeren prof. H. Kaag en mr. B. J. M. van Spaendonck terwijl prof. dr. F. A. Weve, rector-magni- ficus van de R.K. Handels Hoogeschool te Tilburg de Herdenkingsrede heeft uitge sproken. Mr. B. J. M. van Spaendonck behandelde de volgende conclusies: 1. Voorzoover de moeilijkheden, die het bedrijfsleven ook hier te lande ondervindt veroorzaakt worden door de algemeene eco nomische crisis, kunnen deze door maatre gelen van uitsluitend nationale strekking niet uit den weg worden geruimd. 2. Het internationale karakter van het crisisverschijnsel ontheft echter noch het Nederlandsche bedrijfsleven, noch de Regee ring van hun verplichting, om alles in het werk te stellen, om de gevolgen van de crisis zooveel mogelijk te verzachten en de maatregelen te treffen, die bij verbetering der conjuctuur het Nederlandsche bedrijfs leven in de gelegenheid moeten stellen, onder zoo gunstig mogelijke voorwaarden aan den internationalen concurrentiewed- strijd doel te nemen. 3. Waar de ervaring duidelijk heeft aan getoond, dat voorloopig van den Volken bond geen oplossing van de internationale economische problemen is te verwachten, moet bij de keuze der maatregelen voorop staan, dat Nederland op de eerste plaats de redding moet zoeken bij zichzelf. •i. Alle krachten moeten daarom worden samengetrokken om onze welvaartsbronnen te versterken: door waar eenigszins gelijk te eischbn: Nederlandsch fabrikaat door afweer van onreëele concurrentie in 't buitenland (anti-dumping wetgeving); door de introductie van het wederkeerigheidsbe- ginsel in de regeling onzer handelsbetrekkin gen met het buitenland (actieve handels politiek); door de bevordering eener econo mische naast de bestaande politieke eenheid met de overzeesche gebiedsdeelen in Oost en West; door het bedrijfsleven te be vrijden van de drukkende en soms onbil lijke fiscale lasten; door de bevordering eener gezonde fiscale, sociale en loonpoli tiek, waarbij de belangen van het gezin in het bijzonder van het groote gezin op de eerste plaats in het oog moeten worden gevat; door verbetering der verhouding tus schen het bankwezen en de industrie; door verderen uitbouw van het nijverheids-, han dels- en landbouwonderwijs; door ingrijpen de reorganisatie van den economischen voor lichtingsdienst 5. Wil de overheid haar taak op dit ter rein behoorlijk kunnen vervullen, dan zal op de eerste plaats moeten worden overge gaan tot centralisatie van alle overheids bemoeiingen met het bedrijfsleven in één Departement Prof. Kaag sprak over het crisisverschijn sel, het conjunctuurverloop, de jongste crisis, toekomstverwachtingen en conjunctuurpoli- tiek van ondernemers, banken en overheid. Leger en Vloot. GEORG. OVERLEG LANDMACHT. In een binnerkort te verwachten leger order, wordt medegedeeld dat in de commis sie van georganiseerd overleg der Landmacht de tot óiitenant-generaal bevorderde gene- raal-majoor P. J. van Munnikrede, die als zoodanig bedankt heeft is vervangen door den majoor der artillerie I. M. P. A. Qua- dekker. KOLONEL CRAMWINCKEL OVERLEDEN. In den nacht van Zaterdag op Zondag is Utrecht, na een korte ongesteldheid, rerleden kolonel J. C. Cramwinckel, corn mandant van het regiment genietroepen Kolonel Cramwinckel werd in 1877 geboren. In 1899 werd hij als officier beëedigd. llit Oost-Indië Ontvangst van Fijen te Medan. MEDAN, 22 Nov. (Aneta). De burgemees- r D. Baron Mackay heette namens ge heel Ned.-Indië de heer Van Tijen bij zijn aankomst te Medan welkom. Hij zeide trotsch te zijn op den eersten zakenvlieger, die in een handelsvliegtuigje de groote moeilijke tocht volbracht en noo- digde de heer Van Tijen uit aan te zitten aan den maaltijd door het bestuur van De Witte Sociteit aangeboden. De heer Van Tijen beantwoordde den bur gemeester met de eenvoudige woorden: „Ik dank u zeer", waarna de eerawijn rond-| ging, terwijl een driewerf „hoera" op de litieberlchti Knip- naai lUin. 12 Tijdsein. 12.01— 12.151.13 Lunchmuzle! iziek. 23 Vrouwenuurtj ?k. 6.30—6.45 Verbonds P.udlo wartlertje. 6.43T.15 Cursus In schrlftverbcte- ng. 7.357.45 Leün?. 7.453 Politieberichten. Tijdsein; - S.01—11.25 K.F. O. Propagani; Muziek. 8.459 Lezil Persberichten Vaz 5510 Muziek. 10—1 —11.10 Muziek. 11.10—11.23 i •9.4S Muziek 9.40—0.55 TooneeL lf».so HILVERSUM. (298 M.) A.V.R.O. S Tijd' 8.01—9.55 Gramofoonmuzlek. 10 Tijdsein, i —10.15 Morgenwijding. 10.30—12 Col Tijdsein. 12.01—2 C< 1.15—4.45 Pia Halfuurtje r. 2.303 Verzorging van den zen Dcursus. 44.15 Gramofoonmuzlek luziek. 4.45—5.15 Klnderknor- 5 Radii Universiteit. 8 Tijdsein. 8.01—8.25 Gri ziek. 8.25—8.40 Mannenzang. 8.40—9.30 Conce 9.30—9.40 Mannenzang. 0.4010 Octet. 10 I'e berichten Vaz TJias. 10.10—11 Muziek. 11 Gra foonmuzlek. 12 Sluiting. DE RADIO VAN DE P. H.A.G.A. )als bekend is, wordt de reis van het groo er F IX vliegtuig PH.-AGA nhar Indiö c gebruikt tot het nemen van proeven te Gedurende de •erblnding mogelijk Koot wijk" kan"'L beschikken) gelijk, de seinen gen. zoowel op lelnen Schiphol 6 (trajecten Boe- i de lucht de seinen uit het moederland Opmerkelijk der goede ontvangst van de ?gtuig toen dit boven de Mld- dellandsche Zee ^vloog Gedurende^ den overtocht küèn'e 'wi"sèr"we^'uT^rtracht."^ h«rrao/Kt '"kw'ti.ia.en' Van Tijen blijft hier enkele dagen. Hijen kuststations. welke'voor dit' traject" In het wenscht goed uit te slapen. De laatste twee.'bijzonder voor het vliegtuig van belang was. dagen waren zeer zwaar voor hem. j hunprogramma5 der°proevent2opd^korte^folf - onderbroken. Men kan dus niet nasruan. of de gconditie Radio Nieuws. De Nederlandsche Selntoestellen Fabriek t« tilversum verzoekt onderstaande rectificatie te rillen publiceeren: Naar aanleiding van een in het Volk ver- chenen bericht omtrent do storing bjj de ont- anst van de 298 M-golf van Hllversr Ie meening geuit, dat de „lult 1 >lf in het vlieg tuig op dit deel van de route voor het verkeei met het moederland even gunstig waren als it omgekeerde richting. Op 16 dezer meldde het vliegtuig via hei motorschip P. C. Hooft en IJmuiden Radio, tv dens de vlucht van Cairo naar Bagdad, dat d< korte-golfzender defect was en dat getrach' zou worden deze na de aankomst op het lan dingsterreln de.s avonds te herstellen. Intusschen gelukte dit blijkens de verdei tvangen mededeellngei >lgendei ding te Gsdu: fop volger vlucht l de lai ioeshire naar zon' au'oori orden aangeduid. aak In de buurt van Centraal Bureau van do Union, welke den. dat in «de maand October een afwijking van slechts een kilo periode bestond. Indien men in aanmerking neemt, dat do nor male frequentie van Hilversum 1104 kilo perlo den bedraagt, terwül du frequentie der in golf lengte nabtlgelegen stations, n.l. Aberdeen en Turyn 995 resp. 1013 klloperioden bedraagt, ls het duideltJk di de storing van deze nis zijn. Door gebruikmi ring kan de bovengenoemd quentle praktisch geheel ver toe werden dan ook ln de r geringe afwtjklngei .tloni :eeke- I November de De eene abonné breng! Je andere mee. c k da' tij U ook zoo? rUkIng. Deze afwijking werd onmiddellijk ;che Golf (afstand GedUl L9 Noverr ïrkte het vliegtuig bo ats Jt- De Bond v n Nederlan adlohandelr lengte. Zij dri vliegtuig len Britschen militairen lucht KaraLsjl (van dc-n Brltsch en telegraafdienst), verderen voortgang van d nadere berichten afgewacht. s ln de radlo-brancho PIEPNEUS EN BIBBERSNOET Nadruk verboden. 65. Maar hij was nogal dik, on ook niet gewend, om op één been te dansen. En op eens plof! Daar viel hij achterover, boven op den emmer. Ivrak-krak! ging de emmer, en het water spoot naar alle kanten. Daar was het Bibbersnoet nu juist om te doen ge weest, snap je? Dat we allebei beenen maak ten, snap je ook! 66. Maar het slot was, dat ik alwéér door nat thuiskwam, en nog wel nadat ik pas be loofd had, dat 't nooit weer zou gebeuren! „Wie niet hooren wil, moet maar voelen!" zei Vader, en zette me met 'n grooten wascli- knijper op m'n neus en m'n staart, en met vastgebonden pooten in den hoak. Nu, ik vóélde het, dat kan ik je vertellen! (Wordt Woensdag vervolgd.)' FEUILLETON De veldwachter van Randijk Door K. STUURMAN „Als-ie dat hoort van die hoed, komt hij misschien in een goede stemming. Wie weet krijgen we er alle drie nog een belooning voor," lachte Jakob. Al pratende waren ze dicht bij de woning van Mingel gekomen. Het we6 een kleine, ietwat vervallen boerderij- Vlak er naast lag een 6tuk grond, dat de jongens altijd gebruikten voor hun voetbalspel. Het was hun plan ook vanmiddag daarheen te gaan, als het niet te laat werd. De boer stond op zijn erf, vóór het huis, de kippen te voeren. Ilij keek op toen de jongens aankwamen en zij zagen voor de zooveelste maal, welk een terugstootend Uiterlijk hij had. „Boer Mingel, we worden gestuurd door Remmere," begon Rob. „We hebben een ouden versleten oed gevonden, ergens bij de eenzame hoeve, 't Is een groene hoed, en nou laat Remmers vragen of het 6oms uw hoed is, omdat u die pa6 i6 kwijtgeraakt Als-ie van u is, dan kunt u hem bij Ram mens halen." De boer keek Rob aan zonder iets te zeg gen. Toen keek hij naar de anderen en nam ze van het hoofd tot de voeten op. Dat lan ge zwijgen bracht Karei in den waan, dat de boer hen niet goed begrepen had. Daar om wilde hij het wat verduidelijken: „Rob heeft de hoed gevonden, ziet u. Wij dachten dat-ie van die landloopar was, d;.> ze zoekenMaar al6-t-ie nou ven u is- Verder kwam hij niet, wantklets! ln een ommezien en heel onverwaoht had hij van den driftig geworden boer een oor vijg te pakken, die klonk al6 een klok! Do jongens stoven alle drie verschrikt achter uit, terwijl Mingel hen toebeet: „Leelijke kwajongens! Moeten jullie mij voor den gek houden? Kom hier, dan zal ik jullie met mijn hoed om de ooren slaan Wat let me of ik geef jullie alle drie een pak ransel, zoo groote lummels als jullie zijn! Vooruit! uit mijn oogen!" Onder het spreken had hij zich al meei opgewonden, terwijl de jongens beteuterd stonden te kijken, en Karei zijn oor wreef. Bij de laatste woorden kwam de spin-nij dige .boer weer op hen af, maar nu meak- fen ze dat ze wegkwamen. Ongelukkig kwam Rob met zijn gezicht onzacht in aan raking met een boom. Karei en Jakob na men den koristen weg. door over de sloot te springen en zoo op den dijk te klimmen. Maar Jakob haalde den teprong niet en kwam met zijn beenen in het water terecht. Vlug klauterde hij aan den kant en hoorde achter zioh het valsohe lachen van den boer. Toen liepen ze met hun drieën terug naar het dorp, de een kletsnat, de ander met een blauw oog en de derde nog suizebollend van den oorveeg. HOOFDSTUK VIII De Jongens gaan voetballen. ..Is dat wat?" was het eerste wat Ka re' uitbracht, toen ze de hoeve van Mingel een eindje acher zich hadden, „die vent ls niet goed wijs". „Om daar nou zoo kwaad om te worden! 't Was toch heelemaal geen grap van ons". „Het kon wel eens een grap van Remmers zijn", merkte Rob op. „Hoe dat zoo?" „Nou, we hebben hèm er toen tusschen ■genomen, misschien heeft hij het óii6 nou gedaan"- ,,'t Kan best waar zijn. Er steekt ln ieier geval wat achter dat die man zoo onzinnig kwaad werd". „Ik heb direct al gezegd, dat ik het een rare boodschap vond", viel Jakob in. „Die veldwachter heeft ons een koopje geleverd". Ze waren onderhand wat van den schrik bekomen en besloten tóch nog te gaan v jet- ballen, als ze tenminste den bal ter leen konden krijgen. Nu, dat viel nogal mee. Jopie vand het goed, als ze maar voor den bal zorgden. Dit beloofden ze alle drie zoo ernstig mogelijk en overgelukkig met liun bezit vertrokken ze naar hun voetbalveld. Ze hadden net nog een uurtje. Toen ze weer voorbij de boerderij van Mingel kwamen, zagen ze dat de boer er niet meer 6tond. Gelukkig, je kon noo t weten. Als hij ze zag, werd hij misschien weer kwaad. En van dat nijdige kereltie hadden ze hun bekomst- Op het voetbal terrein hadden ze spoedig een goal gemaakt, en ze spraken af, dal ze om beurten doelverdediger zouden zijn Rob werd daar het eerst voor aangewezen, terwijl de anderen het doel zoo goed moge lijk zouden bestoken Direct waren ze er „in", en vooral Karei toonde, dat hij 1e kunst verstond den bil eon flink eind weg te Lappen. Hij was Jacob geregeld te vlug af en Rob had de handen vol aan hem. Binnen het kwartier had Karei s-l dr'e doelpunten gemaakt en Jakob nog mtA één Dat kwam zijn eer toch wel wat te na Hij spande zich dubbel in om tenminste één doelpuntje te haken. En werkelijk had hij even later den bal heelemaal vrij voor zioh Nu kwam het er op aan hem met een flinke trap in het doel te scoren. Hij nam een aan loopje, gaf den ba! een harden trap, zonder den afetand te berekenen, enhet leder vloog ver over het. doel heen en kwam te recht op het erf van.... boer Mingel! Dat was me toch wat! Dat-ie nou juisl daar te land moest komen. Verschrikt ke ken de jongens elkander aan. Hoe moesten ze den bal nu terug krijgen? Ze hadden nog wel beloofd er goed voor te zorgen! De bal moest en zou terug. Maar hoe? Mingel was wel nergens te zien op dal oogenblik, maar de bal lag net onder het raam van de keuken. Als de boer daar toe vallig eens was! Om de bal vragen durfd n ze niet. Toen wilde Rob toonen dat hij durfde. „Ik zal de bal weghalen, jongens", zei hij, „kijken jullie dan uit of Mingel ooms achter me aankomt en waarschuw dan. Ik zal op handen en voeten langs het huis kruipen, tot onder het keukenraam". Dit werd algemeen goedgevonden en Rob werd bewonderd om zijn moed, waar hij zich in het hol van den leeuw ging wagen De jongen wachtte niet lang met de uitvoe ring van zijn plan. maar hij begaf zich di- rce naar het hek van de boerderij en sonJ even later op het erf. Bij de woning geko men, liet hij zich op den grond zakken en kroop tot onder het raam van de keuken. De bal lag nu vlak onder zijn bereik. Ilij I gréép 'mmaar meteen zag hij een scha duw om den hoek van het huis. Hij schrok geweldig en eprong óp, om het op een loo pen te zetten. Toen zag hij, dat het maar een kleine jongen was, die naar hem toe kwam. Rob bleef nu staan, want voor dat kleine, tengere ventje, dat nieuwsgierig naar hem keek, behoefde hij niet bang te zijn- Het was Jozef Mingel, het neefje van den boer. Rob begreep tenminste dat die het moest zijn. Hij had de jongen een of twee maal vluchtig gezien en kende hem dus niet zoo goed. Maar in liet dorp werd er wel eens over hem gesproken, leder wist dat Jozef geen prettig leventje had bij den boer. die het ventje tot zich genomen had, toen diens ouders gestorven waren. Waar om hij dat gedaan had, wi6t men niet, mis schien wel omdat hij er moeilijk buiten kon. Dit wi6ten ze in ieder geval wel dat hij Jo^ef niet kon uitstaan en hem slechi behandelde. Dikwijls moest hij hooren dal zijn oom hem uit goedheid is huis genomen had en hem niels dan last veroorzaakte. Toch was het heelemaal geen ondeugende jongen, tenminste niet meer dan andere jongens van zijn leeftijd. Maar Mingel was nu eenmaal een man zonder hart, die a- altijd genoegen in had anderen te plagen. Gelukkig was vrouw Mingel heel anders. Door haar vriendelijkheid verzachtte zij hei lot van den wees. zoodat hij bij haar vaak bescherming zocht en vond. Rob. die voelde dat hij hier zooiets als een bondgenoot voor zich had, vroeg nu zoo zecht mogelijk: ..Is-t-ie daar?" ..Wie?" vroeg Jozef, terwijl hij aarzelend dichterbij kwam- „De boer". s'ee. Oom is een poosia geleden al het dorp gegaan. Wat kom je hier Rob wees naar don bal. „Die i6 bij jullie op het erf terechtgeko men en nou heb ik 'm even weggehaald. „Zeg", liet hij er vertrouwelijk op volgen, „vindt je die oom van je geen nare man?' Intusschen waren Jakob en Karei, dis gezien hadden, dat er geen onraad dreigde., er ook bij gekomen, hoewel ze nog steeds een oogje in 't zeil bleven houden. Jozef, die bij de vraag van Rob even had nagedacht, gaf geen rechtstreeksdh ant ivoord. maar begon ineens te vertellen: „Gisteren moest ik z'n klompen schuren, Nou en toen heb ik ze in het schuurtje ge zet, vlak bij de bank, waarop een pot met verf stond. Onze kat lag op die bank te sla pen. Later is ze er afgesprongen cn heeft ze die pot met verf omgegooid, zoodat alles over en in de klompen van z'n oom liep, Toen-ie ze zoo vond, kreeg ik voor m'n straf een pak slaag en hij zei: ..Nou moet dat konijnenhok er maar aan en de witte zal ik doodmaken". „Had je konijnen?" „Ja. een paar mooie. Een prachtige wille was er bij- Ik heb ze van tante gekregen, maar oom heeft het eigenlijk nooit goed gevonden. Toen ik vanmorgen opstond, zag ik. dat-ie het heele hok in elkaar getrapt had en de kommen waren weg. Die heeft hii vast verkocht". Bij de laatste woorden huilde hij bijna. De jongens waren verontwaardigd. „Wat gemeen", zei Jakob, „om je niet eens die paar konijnen te gunnen". „F.n je kon het toch niet helpen, dat van die klompen", vond Karei. ..Nee hoor, 't is een akelige kerel. Wat zei je tante er van AVordt vervol jD.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1930 | | pagina 9