Met Gouden Feest der
Vrije Universiteit
De stichting der Vrije Universiteit
Den merkwaardig oordeel.
DONDERDAG 16 OCTOBER 1930
Een artikel met veel namen, die veel te denken geven.
I
20 October 1880 in de Nieuwe Kerk te Amsterdam.
Stichting, voortgang en uitbreiding.
Op 20 October a.s. zal het vijftig jaar ge
leden zijn, dat de Vrije Universiteit te Am
sterdam werd geopend.
Dat dit gedenkwaardige feit op feestelijke
wijze zal worden herdacht, is alleszins ver
klaarbaar; en dat ook ons blad aan deze
gebeurtenis meer dan gewone aandacht
schenkt, zal niemand verwonderen.
Wil men de groote beteokenis van de
richting der Vrije Universiteit verstaan, dan
moet men vanzelf een halve eeuw in de
geschiedenis terug.
Eigenlijk veel verder.
Want al lang te voren was de onmogelijk
heid gevoeld op de openbare Rijksuniversi
teiten de Christelijke beginselen tot gelding
te brengen.
B i 1 d c r d ij k vereenigde reeds in 1817 te
Leiden eenige discipelen om zich heen, en
in 1844 kwam bij Da Costa en Groen
van Prinsterer de gedachte op aan de
stichting van een zelfstandige inrichting
voor Hooger Onderwijs.
blinds 1854 had de Christelijke Gerefor-
-.«Jferde Kerk haar eigen Theologische School
te Kampen. En te Amsterdam was opgericht
üet Christelijk Gereformeerd Seminarie, een
•bhepping van den bekenden heer J. A.
Wormse r en waaraan de gedachte ten
grondslag lag, die later in de Vrije Univer
siteit tot breedere ontwikkeling zou komen
Ook had Prof. Moll reeds in 1874 de ge
dachte van een vrije Universiteit aanbevolen.
Eindelijk werd in 1878 opgericht
De aanleidende oorzaak hiertoe was wel,
dat de toestand aan de Rijksuniversiteiten
en wel speciaal die der Theologische facul
teiten, het Gereformeerde volksdeel met
bange zorg vervulde.
De Hooger Onderwijswet van 1876 gaf aan
de Synode der Ned. Herv. Kerk het recht
aan elk der Universiteiten twee professoren
te benoemen, die de meer speciaal-kerkelijkc
vakken zouden doceeren.
Toen nu van de zes benoemde professoren
er vijf de moderne richting bleken toegedaan
Ie zijn toen kwam te Utrecht een kleine
kring van mannen bijeen om met elkander
te beraadslagen wat gedaan moest worden.
In die samenkomst kwam weer de idee
een eigen Universiteit
ter sprake, en zoo constitueerde zich 22 Octo
ber 1878 een voorloopig comité, waarin het
gewichtige besluit viel tot oprichting van
een Vei'eeniging voor Hooger Onderwijs op
den grondslag der Gereformeerde beginselen.
5 December van dat jaar kwam deze Vei'
eeniging tot stand.
Deze Vereeniging is wel in hoofdzaak te
danken aan de stuwkracht van D r. A. Kuy-
per, die vooral in de Heraut de bezielde
en bezielende vertolker was van wat hij en
zijn medestanders beoogde.
In een circulaire, gericht „aan de Gerefor
meerden in den lande" werd van de op
richting dezer Vereeniging kennis gegeven.
Bij deze circulaire waren gevoegd dc statuten
der Vereeniging ontworpen door de heeren
De Geer, Kuyper en Rutgers.
„Die statuten zoo werd in het begelei
dend schrijven opgemerkt zullen u doen
lo. dat we klein bij den weg en zeer bc-
srheidcnlijk wenschtcn te beginnen, om dc
pinnen onzer tenten allengs breeder uit te
zetten, iia.v gelang de goede hand orazes Gods
over ons dit toeliet;
2o. dat we niet tegen den bouwvalligen
gevel eener theologische staatsfaculteit aan
willen bouwen, maar dit huis onzes Gods
op een eigen fundament zouden doen rusten;
3o. dat we op het stuk der gereformeerde
beginselen alle halfslachtigheid en onvast
heid met zorg hebben uitgebannen en een
bazuin doen weerklinken van zeer izekcr
geluid;
en eindelijk 4o. dat we niet slechts een
school bedoelen die aan de Ge reform eerde
Kerken gereformeerde leeraars, maar die met
Gods hulpc ook aan het gereformeerde volk
duurzaam pleitbezorgers van zijn belangen in
's lands raadszaal en helden in het strijd
perk der wetenschappen, vooral op het stuk
onizer landshistorie, leveren kon."
Bekende namen nit den eersten tijd.
In het comité, dat de opriohtingsactic der
Vereeniging leidde, hadden zitting dc heeren
W. Hnvy, Dr. Ph. Hoedemakcr, Dr. Ph. S.
van Ronkel, W. Kuhler Wzn., T. Sanders Jr.,
I. Esser, Dr. A. Kuyper, Dr. F. L. Rutgers,
Ds. J. W. Felix, Prof. Mr. baron de Geer
van Jutfaas, Ds. Gewin, Dr. van Goor, Dr.
A. H. de Hartog, G. H. A. Grosheide en Jhr.
Mr. A. F. de Savornin Lohman.
Do statuten der Vereeniging werden 12
Fe.hr. 1S79 Koninklijk goedgekeurd.
Tot directeuren werden benoemd de heeren
Seefat, Hovy, Esser en Baron van Boetselaar;
Int curatoren de heeren Ds. Felix, Mr. van
Beech Calkoen, Dr. de Hartog en Mr. L. W.
C. Keuchenius.
En eindeiiik volgde de benoeming van dc
eerste vijf I-Ioogleeraren, de heeren Dr. A.
Kuvpcr, Dr. F. L. Rutgers, Dr. Ph. J. Hoede-
maker, Mr. D. P. D. Fabius on Dr. F. W. J.
Dilloo. T
Vóór tot opening der Vrije Universiteit
kon worden overgegaan is nog menige hef
tige penn est rijd gevoerd, vooral tusschcn Dr.
A. Kuvpcr en Dr. A. W. Bronsveld. De
strijdschriften uit cfte merkwaardige dagen
zijn thans oud en vergeeld, maar wie gevoel
heeft voor schitterenden stijl en fijnen humor
geniet nóg van deze veelgelezen brochures,
die de literatuur onzer Vadcrlandsche Kerk
geschiedenis op izcldzamc wijze verrijkt
hebben.
De gestichte Vereeniging bereikte naar
doel: 20 October 18S0 kon dc Vrije Universi
teit worden geopend.
Ann den vooravond van dien dag weru
in de Nieuwe Kerk te Amsterdam een ure
des gebeds gehouden, waarbij Dr. Hoedema
kcr de wijdingsrede hield. De begaafde pre
diker had tot tekst gekozen 1 Sam. 13 19:
Daar werd geen smid gevonden m het
gansche land Israels, want de Filistijnen
hadden gezegd: Opdat de Hebreen geen
zwaard noch spies maken
In hetzelfde kerkgebouw had den volgen
den dag
do opening der Vrijo Universiteit
plaats. Het koor met het prachtige koperen
hek, waar achter purperfluweel was gespan
nen. had men voor deze gelegenheid tot ge
hoorzaal ingericht
't Was in deze plechtige samenkomst, dal
de grijze Jhr. Elout van Soetor-
wou d e /van de directeuren der Vereenging
een stichtingskapitaal van honderdduizend
gulden overhandigde, daarbij den wensch uit
sprekende, dat door de goede hand des Hee
ren deze Stichting meer en meer een-middel
mocht worden ter hereeniging van i
Gereformeerden in den lande.
't Was een indrukwekkende samenkomst,
daar in de historische Nieuwe Kerk. We
kennen grijsaards, die haar hebben bijge
woond cn nóg kunnen ze met bezieling
spreken over dc onvergetelijke uren daar
doorleefd.
Een liberaal persman, die deze samen
komst bijwoonde, was zoo eerlijk in zijn
blad te verklaren, dat hij door den aanblik
van de vele kloeke, energieke figuren van
Calvinisten, die het koor der Nieuwe Kerk
vulden, tot het inzicht was gekomen, dat dc
carricaturen, die van Dr. Kuyper's volgelin
gen o.a. in „Uilenspiegel" gegeven waren,
met de werkelijkheid niet overeen kwamen.
De eerste rector, Dr. A. K uype r, hield
toen zijn nóg bekende magistrale redevoering
„Souvereiniteit in eigen kring'
en schetste daarin de nationale beteekenis,
het wetenschappelijk bedoelen en het Gere
formeerd karakter der Vrije Universiteit.
Meesterlijk wist hij het recht der nieuwe
Hoogeschool uit staatsrechtelijk en weten
schappelijk oogpunt te verdedigen.
Deze rede werd besloten met de machtige
woorden: „Indien uit den Machtige Ja
deze zaak niet ware, hoe zou ze stand kun
nen houden? Het is tegen al wat groot heet,
tegen een wereld van geleerden, tegen heel
een eeuw van zoo ontzaglijke bekoring,
gaan cn oproeien, wat we met onze stich
ting bestaan. Daarom zie ivrij, zoolang uw
zelfbesef meent dit te moeten doen, neder op
onze personen, onze kracht, onze weten
schappelijke beduidenis. „Gocl alles en
mensch niets te achten", is de Calv
tische belijdenis, die daar volle recht op
schenkt. Dit éénc slechts bid ik u: al waart
ge ook onze felste wederpartijder, onthoud
aan de geestdrift die ons bezielt den
tol van uw eerbied niet. Want immers, die
belijdenis, waar wij weer het stof van af
vaagden, was eens de zielskreet van een
vertrapte natie; die Schrift, voor wier ge
zag wij buigen, heeft eens bedroefden ge
troost in uw eigen geslachten; en die
Christus, wiens naam we in deze Stichting
eeren, is Hij niet de Bezieler, de Verkorene,
dc Aangebedene uwer eigen vaderen ge
weest? Stel dus al, dat naar reeds in de stu
deercel geschreven en in de hoogovens
gezongen werd, stel dat naar uw eigen be
lijdenis, het met de Schrift wezenlijk uit en
het Christendom een overwonnen standpunt
ware, ook dan nog vraag ik: Is dan toch
dat Christendom ook in uw oog, historisch,
niet een te imposant, te majestueus, te hei
lig verschijnsel geweest, om smadelijk ineen
tc zinken en om te vallen zonder eer? Of is
er dan geen Noblesse oblige meer?
En mocht een banier, als we van Golgotha
meedroegen, dan ooit in 'svijands handen
vallen, zoolang niet het uiterste was be
proefd, nog één pijl onverschoten bleef, en
er nog een lijfgarde, hoe klein ook, van dien
door Golgotha gekroonde op deze erve leeft?
Op die vraag heeft een: „Bij God, dat
nooit!" in onze ziel weerklonken. Uit dat
..nooit" is deze stichting geboren. En op
dat ,4n o o i l", als eed van trouw aan hoo
ger beginsel, vraag ik een echo, mocht het
een Amen zijn aan elk vaderlandsch hart!"
Voortgang en uitbreiding.
Zoo was dan de Vrije Universiteit geopend.
Met een vijftal studenten werden de lessen
begonnen in de localiteiten der Schotsche
Zendingskerk te Amsterdam.
Eiken morgen konden deze heeren de wei
nig bemoedigende woorden lezen: v „Laat
varen alle hoop, gij die hier binnentreedt".
Een of andere zonderling voelde zich geroe
pen eiken nacht weer deze bekende woorden
uit Dante's „Inferno" met krijt op de muren
te krassen.
Ondanks deze sombere waarschuwing is
men echter moedig voorwaarts getrokken,
lui thans zal wel niemand ontkennen, dat
ilc Vrije Universiteit voor ons land en zelfs
ver daar buiten van groote beteekenis en tot
rijken zegen is goweest.
Dat geldt zeer zeker' in de eerste plaats
van de theologische faculteit. Maar ook van
de juridische cn litterairische faculteiten, die
ons volk talrijke mannen hebben geleverd,
die in rechtzaal en parlement, op pers- en
onderwijsterrein met eere genoemd worden.
Op 9 Januari 1885 werd het gebouw aan
de Keizersgracht, waar thans de Vrije Uni
versiteit nog gevestigd is, in gebruik ge
nomen.
Het Hospitium, naast het Universiteitsge
bouw, werd 29 Januari 1835 door den tot
regent benoemden hoogleeraar Dr. A. H. d c
artog geopend met een rede over: „Het
doel cn de inrichting van Hospitiën". Aan
deze inrichting zullen ook de namen van
mevr. Mond-Kuyper, mevr. T. II. Janssonius,
mevr. A. M. Dekker-Ringnalda en mevr. C.
M. E. Kuyper steeds in dankbare herinnering
verhonden blijven.
Het jaar 19(15 was in 't laven dezer Stich
ting van zeer groote beteekenis. Toen toch
werd door de Regeering aan de door de
Vrije Universiteit verleende graden in de
rechtswetenschap, in de klassieke letter
kunde, in dc semiotische letterkunde en in
de wijsbegeerte gelijke rechten toegekend als
aan dc Rijksuniversiteiten.
Weldra kon toen ook een begin gemaakt
worden met. de Geneeskundige faculteit.
Door den steun der Regeering cn dank zij
de belangrijke nalatenschap van Ds. van
Coeverden Adriani verrees naast de Psyrhia-
trisch-Neurologischc kliniek van Prof. Bou-
man aan het Vnleriusplein tc Amsterdam
hot Physiologisch Laboratorium van Prof.
Buytcndijk.
Door het vertrek van hoogleeraren naar
elders is deze faculteit wel eenigszins in den
druk gekomen. En mede door de actie ten
behoeve van dc te organiseeren Wis- cn Na
tuurkundige faculteit, kon den laatsten tijd
minder aandacht aan haar geschonken
Er is nog eenigen tijd overwogen aan welke
van deze twee faculteiten de thans beschik
bare krachten het meest gewijd dienden te
worden: aan den uitbouw van de Genees
kundige, dan wel aan de inrichting van een
Wis- en Natuurkundige Faculteit. Tenslotte
werd het pleit beslecht ten gunste van laatst
genoemde. De Geneeskundige Faculteit heelt
thans één gewoon en één buitengewoon
hoogleeraar.
De inrichting van de Wis- en Natuurkun
dige Faculteit, noodig geworden door de
Hooger-Ondenvijswet, die vóór 1931 een vier
de voorloopig „volledig" ingerichte Faculteit
vereischte, zou de „effectus civilis" besten
digd blijven, heeft haar beslag gekregen door
een financieele actie in ons land en door de
aanstelling van drie gewoon hoogleeraren
en één buitengewoon hoogleeraar, die nu
reeds allen in functie zijn.
Denkelijk komt nu de Medische Faculteit
met haar behoeften weer meer in het cen
trum der belangstelling te staan.
Reden tot blijdschap en dankbaarheid.
Wij bedoelen allerminst in dit artikel een
volledig overzicht te geven van al de weder
waardigheden der Vrije Universiteit in de
eerste vijftig jaren- van haar bestaan.
Dat kan met volle vertrouwen worden over
gelaten aan dc welversneden pen van een
barer discipelen, Ds. J. C. Rullmann, wien
werd opgedragen een gedenkboek te schrij
ven.
We stonden eenigszins uitvoerig stil bij
de geboorte der straks jubileerende Hooge
school, om daarna in vluchtige trekken haal
verdere ontwikkeling te schetsen.
't Is een goede gewoonte van de Vereeni
ging waarvan de Vrije Universiteit uitgaat,
steeds in haar jaarverslagen dc namen op
te nemen van Stichters, vroegere Directeu
ren, Curatoren, Hoogleeraren enz.
De gedachten vermenigvuldigen zich bij
hem, die deze naamlijsten aandachtig be
schouwt.
Volgens het laatste jaarverslag zijn van
de veertig Stichters er nog maar drie in
leven: D. A. Beintema, A. Baron van Dedem
en S. J. Seefat.
En ook de andere lijsten getuigen van de
vergankelijkheid van den mensch ook
de sterkste is niet dan ijdelheid.
Kuyper, Rutgers, Hoedemaker, Woltjer,
Lohman, Bavinck, Biesterveld, Sillevis
Smitt, Geesink, Hovy, Keuchenius, de Moor,
Scheurer en nog tientallen anderen ze
zijn heengegaan.
Maar hun werk bleef en werd door een
jonger geslacht voortgezet.
En ook bleef de liefde van het Gereformeer
de volk voor zijn eigen Hoogeschool.
De bekende D s. R. J. W. Rudolph
ook al weer reeds lang overleden sprak
eens op een Universiteitsdag: „Wat is zij
toch een bewonderenswaardige stichting, die
Vrije Universiteit. Niet door de Overheid,
niet door dezen of genen gelukoning, niet
door de aanzienlijken gesticht en onderhou
den, maar gesticht en gedragen door de lief
de van het volk, vooral van dat volk dat
van den vroegen morgen tot den laten
avond moet slaven en sloven, is zij ons een
rijk geschenk van den Hecre, onzen God, die
deze stichting zoo op de harten van ons
Christenvolk heeft gebonden."
Er bestaat zeer zeker reden om het gouden
feest der Vrije Universiteit dankbaar te vie
ren. Met vijf studenten werd in 18S0 begon
nen nü zijn er ongeveer 450! Toen waren
er 5 hooglecraren nu 23! Vooral bij een
Universiteit komt 't in de eerste plaats niet
op dc uiterlijke dingen en cijfers aan. Maar
toch geven ook deze cijfers tc denken cn ge
tuigen van den vooruitgang, die mocht wor
den bereikt.
Op 't gouden feest mogen herhaald wor
den de woorden door Dr. ,1. Woltjer op
het zilveren jubileum gesproken: „Wij heb
ben allen grond om met dankbaarheid te
erkennen dc groote wijsheid en diepe weten
schap, waarmede God dc stichters onzer
Universiteit heeft toegerust, toen zij hare be
ginselen vaststelden. En na onzen ootmoedi-
gen dank en cere, die wij in onze binnen
kamer en in het openhaar toebrengen aan
onzen God, den Vader der geesten van alle
vleesch, don oorsprong cn bewerker van alle
goede gave, van elke vroede daad, zullen we
ook in deze feestelijke samenkomst hulde
brengen aan dc „mannen, die voorgangers
waren onder de broederen", welke het eerst
zijn saamgekomen, in het einde van 1S77
reeds, om de grondslagen te leggen onzer
Vrije Universiteit."
Na deze halve eeuw mag met grooten na
druk en in dankbare blijdschap worden
herhaald den wensch, waal-mede de Rector
der Vrije Universiteit gewoon is zijn jaar
verslag te besluiten:
„VIVAT, CRESCAT, FLOREAT
ACADEMIA LIBERA NOSTRA!"
Wat Dr. Kuyper daarover eens mededeelde.
Wie eenigszins de geschiedenis der Vrije
Universiteit kent, weet, dat Dr. Abraham
Kuyper de baanbreker en voorvechter
dezer Stichting is geweest
In ivele van zijn geschriften en redevoerin
gen zijn dan ook zeer wetenswaardige bij
zonderheden over de straks jubileerende Uni
versiteit te vinden.
Maar vooral kenmerkend is wat hij mede
deelde in zijn rede „Een Geloofsstuk", uitge
sproken in de jaarvergadering der Vereen,
voor Hooger Onderwijs op Geref. grondslag,
4 Juli 1912 te Haarlem gehouden.
Wat hij toen vertelde, noemde hij zelf „de
voor mij persoonlijk altoos zoo sombere heu
genis van de geboorteweeën, die aan het in
het leven treden van onze Stichting vooraf
gingen".
In genoemde redevoering sprak Dr. Kuyper
als volgt:
„Toen op 26 April 1876 eindelijk dan toch
de vrijmaking van ons Hooger Onderwijs in
het Staatsblad werd afgekondigd, was ik wel
reeds sinds 20 Maart 1S74 Kamerlid, maar
zwierf, door zenuwkrankheid geheel ont
wricht, als verloren man aan de Riviera.
Er lag in wat zich toen tegen mij saam-
pakte, iets bijna tergends.
Reeds lang voor ik naar de Kamer ging,
was ik ongezocht in het politieke vraagstuk
Uitgegeven bij J. II. Kok te "Kampen.
van het Hooger Onderwijs gemengd gewor
den. Van Amsterdam's Athenaeum was de
stoot hiertoe uitgegaan, toen onder leiding
van Dr. Gunning, don chemicus, schier alle
docenten aan deze Illustre School er destijds
op vlasten om hoe eer hoe liever hun Athe
naeum in een Universiteit te zien omgezet,
iets waarbij men op wijlen Dr. van Ronkel
en mij dan het oog had om ons te doen
optreden in de nieuwe Theologische faculteit.
Ook op deze bij-omstandigheid dient hier
gelet, omdat dc Amsterdamsche Kamerleden
op dezen wensch ingingen, en Minister
Geertsema, om den steun van hun stemmen
niet te derven, de begeerde vrijmaking in
zijn straks in te dienen ontwerp opnam.
Naar aanleiding van dit ontwerp nu, dat
op 15 Januari 1874 bij de Kamer inkwam,
scheen het mij, ook met het oog op wat men
te Amsterdam voorhad, .hoog tijd odk onze
Antirevolutionaire belangen nader in het
oog te vatten, en hiertoe ging ik dan ook
reeds aanstonds, zoo te Amsterdam in eniger
kring, als in de residentie bij Groen en
Elout over. En dat óók wel voor wat betreft
de Theologische faculteit, toen reeds politiek
struikelblok, maar toch veel meer nog ten
principale voor wat aangaat het grondbe
ginsel, waarop der Calvinisten wetenschap
moest worden opgebouwd.
Als vrucht van dat overleg stond toen al
spoedig voor ons vast, dat heel het Amster
damsche plan, als voor ons volstrekt waar
deloos, moest worden losgelaten, en dat we,
Mr. L. W. C. Keuchenius over de Vrije Universiteit en haar Stichter.
Dat bij de stichting van de weldra jubi
leerende Vrije Universiteit heel wat sombere
profetiën hebben weerklonken, weten vele
ouderen zich nog levendig tc herinneren.
Maar ook werden stemmen gehoord, die
getuigden van groot vertrouwen in het
,ygeloofsstuk", dat Dr. Kuyper en zijn mede
standers durfden te bestaan.
Wel heel duidelijk blijkt dit uit een arti
kel, dat M r. L. W. C. Keuchenius
„Eigen Haard", jaargang 1880. Dit artikel
schreef in No. 42 van het bekende weekblad
verscheen nog vóór de opening der Vrije
Universiteit.
't Was een levensschets van Dr. A. Kuyper
bij het portret, dat wij hierboven afdrukken.
Kuyper was toen 43 jaar en stond dus in zijn
volle, ongebroken levenskracht.
Wij laten hier volgen wat over hem werd
geschreven in verband met de Vrije Univer
siteit, waarvan hij weldra als rector zou op
treden.
„De directeuren, curatoren cn hoogleeraren
der Vrije Universiteit op Gereformeerden
grondslag zijn, zoo als in dc kroniek van het
tijdschrift „Stemmen voor Waarheid en
Vrede" wordt opgemerkt, „druk in de weer
geweest om de stichting, welke zij zich héb
ben voorgesteld, voor onze oogen steeds dui
delijker gestalte te doen aannemen".
Al acht haar schrijver het voor zich niet
mogelijk in die dusgenaamde universiteit
iets te ontdekken, dat op leven gelijkt, op
leven in den hoogeren zin des woords; al
meent hij dat men slechts bezig is een
beeld te omhangen met al dc waardig-
heidsteekenen, waarmee een lichaam
wordt gekleed; al verzekert hij, dat, hoe
kunstig het mechanisme ook in elkander
wordt gezet, het nooit een organisme zal
worden, zoodat hij zegt dit drijven met
droefheid en weerzin aan te zien, het feit
kan niet worden geloochend, dat die Vrije
Universiteit is opgericht; dat zij als zooda
nig door de regeering is erkend en haar sta
tuten, hij Koninklijk besluit van 12 Februari
1879 No. 23, zijn goedgekeurd; dat daarbij,
overeenkomstig de haar bij de wet en van
's Konings wege verleende bevoegdheid,
liooglecraars zijn aangesteld, en dat deze in
richting van hooger onderwijs op het punt
staat van geopend tc worden met een inwij
dingsrede van den man, die, zooal niet haar
ontwerper, dan toch haar ziel mag worden
genoemd; die als hooglecraar daarbij is be
noemd en die weldra als haar rector zal op
treden.
Die man is Dr. Abraham Kuyper. Zoo
iemand met eerbied mag worden vermeld,
dan is het zeker hij. Want hoe men ook over
zijne werkzaamheid op kerkelijk of staat
kundig, op godgeleerd of geschiedkundig
gebied oordeele, of men het ontstaan der
Vrije Universiteit lake of toejuiche: een
levenloos beeld, waarbij men geheel koud
kan blijven en zich nooit behoeft boos of
beangst te maken, is hij in geen geval.
Bezwaarlijk kan het worden ontkend, dat
Dr. A. Kuyper meer dan eenig ander zich
een naam verworven heeft bij het Nederland-
sche volk en ook niemand zooals hij zich
over een aanzienlijke schaar van bewonde
raars en vereerders verblijden mag. Wij ge-
looven niet, dat het mogelijk zoude zijn één
Nederlander aan te wijzen van zooveel ge
zag, van zooveel invloed en tegelijk van
duizenden zoo geliefd als den heer Kuyper.
Hij dankt dit roemvolle en benijdenswaar
dige standpunt aan het feit, dat hij de schit
terende geestesgaven, hem van God geschon
ken, heeft weten dienstbaar te maken aan de
verlevendiging van den Nederlandschen
(volksgeest, aan de behartiging der teederste
en dierbaarste volksbelangen, aan de ver
heerlijking vooral van Hem, Dien nog een
zeer groot gedeelte van het Nederlandsche
j volk eert en aanbidt als den Verlosser van
j zondaren, als den Koning der koningen, zon-
I der wien het niets kan en ook niets
j vermag."
ter zake dienende, met niets minder vrede
mochten nemen dan met een geheel zelfstan
dige stichting, rustend op breed geplaveiden
Ghristelijken grondslag.
Alleen maar, al was men het hierover
spoediger zelfs dan ik had durven hopen,
eens, men dorst het niet aan. Het
zou, zoo oordeelde men, een reiken met de
hand naar den hemel zijn. En zoo wist men
voorshands niet beter te doen, dan onze Anti
revolutionaire Kamerclub aan te sporen, om
voorloopig niet anders dan voor het beginsel
der V r ij m a k i n g van het Hooger Onder
wijs op te komen, en dit beginsel te helpen
.vastleggen in de wet.
Daartoe maakte onze club zich dan ook op,
en ook ik, want op 20 Maart '74 was ik ook
zelf in de Kamer gekomen, hunkerende reeds
naar het oogenblik waarop ik ook zelf voor
die vrijmaking mijn lans zou kunnen breken.
Maar zie, juist toen op 8 Maart 1876 de
gewichtige discussie over het wetsontwerp
beginnen zou, schenen op eenmaal de don
kerste wolken zich boven ons samen te pak
ken. Immers, op dien dag zelf, het was zoo
roerend aangrijpend, stierf plotseling Jan
Willem van Loon, het eenige Kamerlid, dat
ons als man van wetenschap ter zijde kon
staan. Dan, voor Groeai van Prinsterer
spreidde men reeds toen het ziekbed, dat kort
daarna, zijn sterfbed zou worden.
En wat mij zelf betreft, was ik reeds twee
weken te voren genoodzaakt geweest, mi]
aan allen parlementairen arbeid te onttrek
ken en de wijk te nemen naar het buitenland.
In niets kon ik meer helpen. Niet lang meer
of alle lectuur zelfs werd mij ontzegd, voor
alle schriftuur viel mij de pen uit de hand,
en zielsbange tijden ben ik toen doorge
kropen. Vooral toen de doffe nagalm van
Groen's stenven tot mij kwam, beving mij
een verlatenheid, die in ware zielsangst
omsloeg. Ja, zoo werd ilc aangegrepen, dat
mijn zenuwarts, Dr. Ramaer, het met mij-
opgaf en zelfs weigerde, mij verder van
consult te dienen.
En in die bange dagen nu was het, dat mij
letterlijk als een nachtmerrie de idee van de
Universiteitsstichting rusteloos bleef kwellen.
Het was altoos weer dat ideaal van een Vrije
Universiteit, dat zich in mij als verwrong en
geen uitweg kon vindon. Het moest, en ik
kon niet. De winst der Vrijmaking was er.
Het stond nu in de wet, dat wij een eigen
Universiteit stichten konden, en zie, de
winste bleef ongebruikt. Een gedachte, die te
pijnlijker begon te kwellen, toen het gerucht
tot mij kwam, hoe met Groen van Prinste-
rer's sterven geheel onze Antirevolutionaire
actie in 't land scheen te verloopen.
Toen ik dan ook, na anderhalf jaar in den-
vreemde te hebben omgedoold eindelijk dan
toch weer half-hersteld terug mocht koeren,
was het mijn eerste aandrift, om aanstonds
weer met Elout, met Rutgers en Esser, de
Universiteitsgedachte op het tapijt tc bren
gen, doch ook nu, zonder dat 't voorshands
verder kwam. Er was geen bezieling. Men
dorst niet.
Do oh zie, toen juist gebeurde, wat geen
onzer had kunnen voorzien, want plotseling
werd toen heel onze kring als besprongen
door Kappeyne's „scherpe Resolutie", en
daardoor was het of op eens alle man onder
ons wakker werd. Het groote volkspet ionne-
ment werd als door een tooverwoord uit den
grond gestampt. Broeders, die tot dusver elk
hun eigen weg gingen mochten ongezocht
elkaar ontmoeten. Het had iets van een le
ven, dat onder de doodsbeenderen begon te
ritselen, als in Ezechiëls visioen. Een licht
straal brak door de donkerheid. Het onver
wacht succes deed geestdrift in aller gemoed
ontvonken. En op eens gleed ons durf voor
moedeloosheid in het hart
Zoo week de doffe melancholie voor een
allen aanpakkende wilsaandrift. De zwaarst-
tillende van gisteren zag nu tegen niets meer
op. En in die gemoedstemming werd toen
van meerdere kanten tegelijk de idee der
Universiteitsstichting weer aangegrepen. Men
treuzelde niet meer, maar tastte door, en ont
wierp zelfs statuten. Reeds op 12 Februari
'79 stond ons statuut met koninklijke goed
keuring in het Staatsblad. Nog hetzelfde
jaar werden reeds de twee eerste hoog
leeraren aangesteld. En nog eer het daarop
volgend jaar ten einde liep, mocht ik. Gode
zij lof, in dc Kerk op den Dam de inwijdings
rede houden over „Souivcreiniteit in eigen
HET GEBOUW DER VRIJE UNIVERSITEIT
Lin op 't laatst zelfs snel
van 1>'T' tot 18-0 .lo gehooiicwcr "n govveest
van dc School, die immers ook uw liefde
Hoogleeraren der
Vrije Universiteit.
Hieronder gaven wij, naar volgorde van
hun benoeming, de name.n der Hoogleeraren
aan de Vrije Universiteit in de vijftig jaren
van haar bestaan.
Achter de namen staat aangegeven de tijd,
dat zij dit ambt bekleedden.
De namen der overleden Hoogleeraren zijn
met een f gemerkt
De namen met slechts één jaarcijfer (dat
van hun benoeming) zijn de Hoogleeraren,
die thans aan de Vrije Universiteit werk
zaam zijn.
Dr. A. KUYPER (18S0—1901). f
Dr. F. L. RUTGERS (1880—1911) f
Dr. PH. J. HOEDEMAKER (1880—1887) f
Mr. D. P. D. FABIUS (1880—1919).
Dr. F. W. J. DILLOO (1880-1885). f
Dr. J. WOLTJER (1881-1917). f
Dr. A. H. de HARTOG (1882—1895). t
Jhr. Mr. A. F. DE SAVORNIN LOHMAN
(1884—1896). f
Thr. Mr. W. H. DE SAVORNIN LOHMAN Azn.
(1890—1896). f
Dr. G. H. J. W. J. GEESINK (1890—1926) t
Dr. H. H. KUYPER (1900).
P. BIESTERVELD (1902—1908). f
Dr. H. BAVINCK (1902—1921) f
Dr. R. H. WOLTJER (1904).
Mr. A. ANEMA (1904).
Mr. P. A. DIEPENHORST (1904).
Dr. C. VAN GELDEREN (1905).
Dr. L. BOUMAN (1907), sinds 1925 buiten-
gew. hoogleeraar.
Dr. P. A. E. SILLEVIS SMITT (1912—1918) t
Dr. F. W. GROSHEIDE (1912).
Dr. A. GOSLINGA (1918).
Dr. A. A. VAN fJCHELVEN (1918).
Dr. J. WILLE (1918).
Dr. F. J. J. BUYTENDIJK (1919—1924).
Mr. W. ZEVENBERGEN (19201925). f
Dr. G. CH. AALDERS (1920).
Dr. V. HEPP (1922).
Dr. H. J. POS (1924).
Dr. J. WATERINK (1926).
Dr. H. DOOYEWEERD (1926).
Dr. D. H. TH. VOLLENHOVEN (1926).
Dr. V. H. RUTGERS (1928).
Dr. L. v. d. HORST (1928).
Dr. J. COOPS Jr. (1930).
Dr. G. J. SIZOO (1930).
Mr. S. GERBRANDY (1930).
Dr. J. F. KOKSMA (1930).
Dr. M. VAN HAAFTEN (1930), buitengew.
hoogleeraar.
won, en wier verschijning op 't vaderlandsche
erf een stuk -historie vormde, niet enkel
van Calvinistische, maar zelfs van n a t i o-
n a 1 e beteekenis."