Met Gouden Feest der Vrije Universiteit De stichting der Vrije Universiteit Den merkwaardig oordeel. DONDERDAG 16 OCTOBER 1930 Een artikel met veel namen, die veel te denken geven. I 20 October 1880 in de Nieuwe Kerk te Amsterdam. Stichting, voortgang en uitbreiding. Op 20 October a.s. zal het vijftig jaar ge leden zijn, dat de Vrije Universiteit te Am sterdam werd geopend. Dat dit gedenkwaardige feit op feestelijke wijze zal worden herdacht, is alleszins ver klaarbaar; en dat ook ons blad aan deze gebeurtenis meer dan gewone aandacht schenkt, zal niemand verwonderen. Wil men de groote beteokenis van de richting der Vrije Universiteit verstaan, dan moet men vanzelf een halve eeuw in de geschiedenis terug. Eigenlijk veel verder. Want al lang te voren was de onmogelijk heid gevoeld op de openbare Rijksuniversi teiten de Christelijke beginselen tot gelding te brengen. B i 1 d c r d ij k vereenigde reeds in 1817 te Leiden eenige discipelen om zich heen, en in 1844 kwam bij Da Costa en Groen van Prinsterer de gedachte op aan de stichting van een zelfstandige inrichting voor Hooger Onderwijs. blinds 1854 had de Christelijke Gerefor- -.«Jferde Kerk haar eigen Theologische School te Kampen. En te Amsterdam was opgericht üet Christelijk Gereformeerd Seminarie, een •bhepping van den bekenden heer J. A. Wormse r en waaraan de gedachte ten grondslag lag, die later in de Vrije Univer siteit tot breedere ontwikkeling zou komen Ook had Prof. Moll reeds in 1874 de ge dachte van een vrije Universiteit aanbevolen. Eindelijk werd in 1878 opgericht De aanleidende oorzaak hiertoe was wel, dat de toestand aan de Rijksuniversiteiten en wel speciaal die der Theologische facul teiten, het Gereformeerde volksdeel met bange zorg vervulde. De Hooger Onderwijswet van 1876 gaf aan de Synode der Ned. Herv. Kerk het recht aan elk der Universiteiten twee professoren te benoemen, die de meer speciaal-kerkelijkc vakken zouden doceeren. Toen nu van de zes benoemde professoren er vijf de moderne richting bleken toegedaan Ie zijn toen kwam te Utrecht een kleine kring van mannen bijeen om met elkander te beraadslagen wat gedaan moest worden. In die samenkomst kwam weer de idee een eigen Universiteit ter sprake, en zoo constitueerde zich 22 Octo ber 1878 een voorloopig comité, waarin het gewichtige besluit viel tot oprichting van een Vei'eeniging voor Hooger Onderwijs op den grondslag der Gereformeerde beginselen. 5 December van dat jaar kwam deze Vei' eeniging tot stand. Deze Vereeniging is wel in hoofdzaak te danken aan de stuwkracht van D r. A. Kuy- per, die vooral in de Heraut de bezielde en bezielende vertolker was van wat hij en zijn medestanders beoogde. In een circulaire, gericht „aan de Gerefor meerden in den lande" werd van de op richting dezer Vereeniging kennis gegeven. Bij deze circulaire waren gevoegd dc statuten der Vereeniging ontworpen door de heeren De Geer, Kuyper en Rutgers. „Die statuten zoo werd in het begelei dend schrijven opgemerkt zullen u doen lo. dat we klein bij den weg en zeer bc- srheidcnlijk wenschtcn te beginnen, om dc pinnen onzer tenten allengs breeder uit te zetten, iia.v gelang de goede hand orazes Gods over ons dit toeliet; 2o. dat we niet tegen den bouwvalligen gevel eener theologische staatsfaculteit aan willen bouwen, maar dit huis onzes Gods op een eigen fundament zouden doen rusten; 3o. dat we op het stuk der gereformeerde beginselen alle halfslachtigheid en onvast heid met zorg hebben uitgebannen en een bazuin doen weerklinken van zeer izekcr geluid; en eindelijk 4o. dat we niet slechts een school bedoelen die aan de Ge reform eerde Kerken gereformeerde leeraars, maar die met Gods hulpc ook aan het gereformeerde volk duurzaam pleitbezorgers van zijn belangen in 's lands raadszaal en helden in het strijd perk der wetenschappen, vooral op het stuk onizer landshistorie, leveren kon." Bekende namen nit den eersten tijd. In het comité, dat de opriohtingsactic der Vereeniging leidde, hadden zitting dc heeren W. Hnvy, Dr. Ph. Hoedemakcr, Dr. Ph. S. van Ronkel, W. Kuhler Wzn., T. Sanders Jr., I. Esser, Dr. A. Kuyper, Dr. F. L. Rutgers, Ds. J. W. Felix, Prof. Mr. baron de Geer van Jutfaas, Ds. Gewin, Dr. van Goor, Dr. A. H. de Hartog, G. H. A. Grosheide en Jhr. Mr. A. F. de Savornin Lohman. Do statuten der Vereeniging werden 12 Fe.hr. 1S79 Koninklijk goedgekeurd. Tot directeuren werden benoemd de heeren Seefat, Hovy, Esser en Baron van Boetselaar; Int curatoren de heeren Ds. Felix, Mr. van Beech Calkoen, Dr. de Hartog en Mr. L. W. C. Keuchenius. En eindeiiik volgde de benoeming van dc eerste vijf I-Ioogleeraren, de heeren Dr. A. Kuvpcr, Dr. F. L. Rutgers, Dr. Ph. J. Hoede- maker, Mr. D. P. D. Fabius on Dr. F. W. J. Dilloo. T Vóór tot opening der Vrije Universiteit kon worden overgegaan is nog menige hef tige penn est rijd gevoerd, vooral tusschcn Dr. A. Kuvpcr en Dr. A. W. Bronsveld. De strijdschriften uit cfte merkwaardige dagen zijn thans oud en vergeeld, maar wie gevoel heeft voor schitterenden stijl en fijnen humor geniet nóg van deze veelgelezen brochures, die de literatuur onzer Vadcrlandsche Kerk geschiedenis op izcldzamc wijze verrijkt hebben. De gestichte Vereeniging bereikte naar doel: 20 October 18S0 kon dc Vrije Universi teit worden geopend. Ann den vooravond van dien dag weru in de Nieuwe Kerk te Amsterdam een ure des gebeds gehouden, waarbij Dr. Hoedema kcr de wijdingsrede hield. De begaafde pre diker had tot tekst gekozen 1 Sam. 13 19: Daar werd geen smid gevonden m het gansche land Israels, want de Filistijnen hadden gezegd: Opdat de Hebreen geen zwaard noch spies maken In hetzelfde kerkgebouw had den volgen den dag do opening der Vrijo Universiteit plaats. Het koor met het prachtige koperen hek, waar achter purperfluweel was gespan nen. had men voor deze gelegenheid tot ge hoorzaal ingericht 't Was in deze plechtige samenkomst, dal de grijze Jhr. Elout van Soetor- wou d e /van de directeuren der Vereenging een stichtingskapitaal van honderdduizend gulden overhandigde, daarbij den wensch uit sprekende, dat door de goede hand des Hee ren deze Stichting meer en meer een-middel mocht worden ter hereeniging van i Gereformeerden in den lande. 't Was een indrukwekkende samenkomst, daar in de historische Nieuwe Kerk. We kennen grijsaards, die haar hebben bijge woond cn nóg kunnen ze met bezieling spreken over dc onvergetelijke uren daar doorleefd. Een liberaal persman, die deze samen komst bijwoonde, was zoo eerlijk in zijn blad te verklaren, dat hij door den aanblik van de vele kloeke, energieke figuren van Calvinisten, die het koor der Nieuwe Kerk vulden, tot het inzicht was gekomen, dat dc carricaturen, die van Dr. Kuyper's volgelin gen o.a. in „Uilenspiegel" gegeven waren, met de werkelijkheid niet overeen kwamen. De eerste rector, Dr. A. K uype r, hield toen zijn nóg bekende magistrale redevoering „Souvereiniteit in eigen kring' en schetste daarin de nationale beteekenis, het wetenschappelijk bedoelen en het Gere formeerd karakter der Vrije Universiteit. Meesterlijk wist hij het recht der nieuwe Hoogeschool uit staatsrechtelijk en weten schappelijk oogpunt te verdedigen. Deze rede werd besloten met de machtige woorden: „Indien uit den Machtige Ja deze zaak niet ware, hoe zou ze stand kun nen houden? Het is tegen al wat groot heet, tegen een wereld van geleerden, tegen heel een eeuw van zoo ontzaglijke bekoring, gaan cn oproeien, wat we met onze stich ting bestaan. Daarom zie ivrij, zoolang uw zelfbesef meent dit te moeten doen, neder op onze personen, onze kracht, onze weten schappelijke beduidenis. „Gocl alles en mensch niets te achten", is de Calv tische belijdenis, die daar volle recht op schenkt. Dit éénc slechts bid ik u: al waart ge ook onze felste wederpartijder, onthoud aan de geestdrift die ons bezielt den tol van uw eerbied niet. Want immers, die belijdenis, waar wij weer het stof van af vaagden, was eens de zielskreet van een vertrapte natie; die Schrift, voor wier ge zag wij buigen, heeft eens bedroefden ge troost in uw eigen geslachten; en die Christus, wiens naam we in deze Stichting eeren, is Hij niet de Bezieler, de Verkorene, dc Aangebedene uwer eigen vaderen ge weest? Stel dus al, dat naar reeds in de stu deercel geschreven en in de hoogovens gezongen werd, stel dat naar uw eigen be lijdenis, het met de Schrift wezenlijk uit en het Christendom een overwonnen standpunt ware, ook dan nog vraag ik: Is dan toch dat Christendom ook in uw oog, historisch, niet een te imposant, te majestueus, te hei lig verschijnsel geweest, om smadelijk ineen tc zinken en om te vallen zonder eer? Of is er dan geen Noblesse oblige meer? En mocht een banier, als we van Golgotha meedroegen, dan ooit in 'svijands handen vallen, zoolang niet het uiterste was be proefd, nog één pijl onverschoten bleef, en er nog een lijfgarde, hoe klein ook, van dien door Golgotha gekroonde op deze erve leeft? Op die vraag heeft een: „Bij God, dat nooit!" in onze ziel weerklonken. Uit dat ..nooit" is deze stichting geboren. En op dat ,4n o o i l", als eed van trouw aan hoo ger beginsel, vraag ik een echo, mocht het een Amen zijn aan elk vaderlandsch hart!" Voortgang en uitbreiding. Zoo was dan de Vrije Universiteit geopend. Met een vijftal studenten werden de lessen begonnen in de localiteiten der Schotsche Zendingskerk te Amsterdam. Eiken morgen konden deze heeren de wei nig bemoedigende woorden lezen: v „Laat varen alle hoop, gij die hier binnentreedt". Een of andere zonderling voelde zich geroe pen eiken nacht weer deze bekende woorden uit Dante's „Inferno" met krijt op de muren te krassen. Ondanks deze sombere waarschuwing is men echter moedig voorwaarts getrokken, lui thans zal wel niemand ontkennen, dat ilc Vrije Universiteit voor ons land en zelfs ver daar buiten van groote beteekenis en tot rijken zegen is goweest. Dat geldt zeer zeker' in de eerste plaats van de theologische faculteit. Maar ook van de juridische cn litterairische faculteiten, die ons volk talrijke mannen hebben geleverd, die in rechtzaal en parlement, op pers- en onderwijsterrein met eere genoemd worden. Op 9 Januari 1885 werd het gebouw aan de Keizersgracht, waar thans de Vrije Uni versiteit nog gevestigd is, in gebruik ge nomen. Het Hospitium, naast het Universiteitsge bouw, werd 29 Januari 1835 door den tot regent benoemden hoogleeraar Dr. A. H. d c artog geopend met een rede over: „Het doel cn de inrichting van Hospitiën". Aan deze inrichting zullen ook de namen van mevr. Mond-Kuyper, mevr. T. II. Janssonius, mevr. A. M. Dekker-Ringnalda en mevr. C. M. E. Kuyper steeds in dankbare herinnering verhonden blijven. Het jaar 19(15 was in 't laven dezer Stich ting van zeer groote beteekenis. Toen toch werd door de Regeering aan de door de Vrije Universiteit verleende graden in de rechtswetenschap, in de klassieke letter kunde, in dc semiotische letterkunde en in de wijsbegeerte gelijke rechten toegekend als aan dc Rijksuniversiteiten. Weldra kon toen ook een begin gemaakt worden met. de Geneeskundige faculteit. Door den steun der Regeering cn dank zij de belangrijke nalatenschap van Ds. van Coeverden Adriani verrees naast de Psyrhia- trisch-Neurologischc kliniek van Prof. Bou- man aan het Vnleriusplein tc Amsterdam hot Physiologisch Laboratorium van Prof. Buytcndijk. Door het vertrek van hoogleeraren naar elders is deze faculteit wel eenigszins in den druk gekomen. En mede door de actie ten behoeve van dc te organiseeren Wis- cn Na tuurkundige faculteit, kon den laatsten tijd minder aandacht aan haar geschonken Er is nog eenigen tijd overwogen aan welke van deze twee faculteiten de thans beschik bare krachten het meest gewijd dienden te worden: aan den uitbouw van de Genees kundige, dan wel aan de inrichting van een Wis- en Natuurkundige Faculteit. Tenslotte werd het pleit beslecht ten gunste van laatst genoemde. De Geneeskundige Faculteit heelt thans één gewoon en één buitengewoon hoogleeraar. De inrichting van de Wis- en Natuurkun dige Faculteit, noodig geworden door de Hooger-Ondenvijswet, die vóór 1931 een vier de voorloopig „volledig" ingerichte Faculteit vereischte, zou de „effectus civilis" besten digd blijven, heeft haar beslag gekregen door een financieele actie in ons land en door de aanstelling van drie gewoon hoogleeraren en één buitengewoon hoogleeraar, die nu reeds allen in functie zijn. Denkelijk komt nu de Medische Faculteit met haar behoeften weer meer in het cen trum der belangstelling te staan. Reden tot blijdschap en dankbaarheid. Wij bedoelen allerminst in dit artikel een volledig overzicht te geven van al de weder waardigheden der Vrije Universiteit in de eerste vijftig jaren- van haar bestaan. Dat kan met volle vertrouwen worden over gelaten aan dc welversneden pen van een barer discipelen, Ds. J. C. Rullmann, wien werd opgedragen een gedenkboek te schrij ven. We stonden eenigszins uitvoerig stil bij de geboorte der straks jubileerende Hooge school, om daarna in vluchtige trekken haal verdere ontwikkeling te schetsen. 't Is een goede gewoonte van de Vereeni ging waarvan de Vrije Universiteit uitgaat, steeds in haar jaarverslagen dc namen op te nemen van Stichters, vroegere Directeu ren, Curatoren, Hoogleeraren enz. De gedachten vermenigvuldigen zich bij hem, die deze naamlijsten aandachtig be schouwt. Volgens het laatste jaarverslag zijn van de veertig Stichters er nog maar drie in leven: D. A. Beintema, A. Baron van Dedem en S. J. Seefat. En ook de andere lijsten getuigen van de vergankelijkheid van den mensch ook de sterkste is niet dan ijdelheid. Kuyper, Rutgers, Hoedemaker, Woltjer, Lohman, Bavinck, Biesterveld, Sillevis Smitt, Geesink, Hovy, Keuchenius, de Moor, Scheurer en nog tientallen anderen ze zijn heengegaan. Maar hun werk bleef en werd door een jonger geslacht voortgezet. En ook bleef de liefde van het Gereformeer de volk voor zijn eigen Hoogeschool. De bekende D s. R. J. W. Rudolph ook al weer reeds lang overleden sprak eens op een Universiteitsdag: „Wat is zij toch een bewonderenswaardige stichting, die Vrije Universiteit. Niet door de Overheid, niet door dezen of genen gelukoning, niet door de aanzienlijken gesticht en onderhou den, maar gesticht en gedragen door de lief de van het volk, vooral van dat volk dat van den vroegen morgen tot den laten avond moet slaven en sloven, is zij ons een rijk geschenk van den Hecre, onzen God, die deze stichting zoo op de harten van ons Christenvolk heeft gebonden." Er bestaat zeer zeker reden om het gouden feest der Vrije Universiteit dankbaar te vie ren. Met vijf studenten werd in 18S0 begon nen nü zijn er ongeveer 450! Toen waren er 5 hooglecraren nu 23! Vooral bij een Universiteit komt 't in de eerste plaats niet op dc uiterlijke dingen en cijfers aan. Maar toch geven ook deze cijfers tc denken cn ge tuigen van den vooruitgang, die mocht wor den bereikt. Op 't gouden feest mogen herhaald wor den de woorden door Dr. ,1. Woltjer op het zilveren jubileum gesproken: „Wij heb ben allen grond om met dankbaarheid te erkennen dc groote wijsheid en diepe weten schap, waarmede God dc stichters onzer Universiteit heeft toegerust, toen zij hare be ginselen vaststelden. En na onzen ootmoedi- gen dank en cere, die wij in onze binnen kamer en in het openhaar toebrengen aan onzen God, den Vader der geesten van alle vleesch, don oorsprong cn bewerker van alle goede gave, van elke vroede daad, zullen we ook in deze feestelijke samenkomst hulde brengen aan dc „mannen, die voorgangers waren onder de broederen", welke het eerst zijn saamgekomen, in het einde van 1S77 reeds, om de grondslagen te leggen onzer Vrije Universiteit." Na deze halve eeuw mag met grooten na druk en in dankbare blijdschap worden herhaald den wensch, waal-mede de Rector der Vrije Universiteit gewoon is zijn jaar verslag te besluiten: „VIVAT, CRESCAT, FLOREAT ACADEMIA LIBERA NOSTRA!" Wat Dr. Kuyper daarover eens mededeelde. Wie eenigszins de geschiedenis der Vrije Universiteit kent, weet, dat Dr. Abraham Kuyper de baanbreker en voorvechter dezer Stichting is geweest In ivele van zijn geschriften en redevoerin gen zijn dan ook zeer wetenswaardige bij zonderheden over de straks jubileerende Uni versiteit te vinden. Maar vooral kenmerkend is wat hij mede deelde in zijn rede „Een Geloofsstuk", uitge sproken in de jaarvergadering der Vereen, voor Hooger Onderwijs op Geref. grondslag, 4 Juli 1912 te Haarlem gehouden. Wat hij toen vertelde, noemde hij zelf „de voor mij persoonlijk altoos zoo sombere heu genis van de geboorteweeën, die aan het in het leven treden van onze Stichting vooraf gingen". In genoemde redevoering sprak Dr. Kuyper als volgt: „Toen op 26 April 1876 eindelijk dan toch de vrijmaking van ons Hooger Onderwijs in het Staatsblad werd afgekondigd, was ik wel reeds sinds 20 Maart 1S74 Kamerlid, maar zwierf, door zenuwkrankheid geheel ont wricht, als verloren man aan de Riviera. Er lag in wat zich toen tegen mij saam- pakte, iets bijna tergends. Reeds lang voor ik naar de Kamer ging, was ik ongezocht in het politieke vraagstuk Uitgegeven bij J. II. Kok te "Kampen. van het Hooger Onderwijs gemengd gewor den. Van Amsterdam's Athenaeum was de stoot hiertoe uitgegaan, toen onder leiding van Dr. Gunning, don chemicus, schier alle docenten aan deze Illustre School er destijds op vlasten om hoe eer hoe liever hun Athe naeum in een Universiteit te zien omgezet, iets waarbij men op wijlen Dr. van Ronkel en mij dan het oog had om ons te doen optreden in de nieuwe Theologische faculteit. Ook op deze bij-omstandigheid dient hier gelet, omdat dc Amsterdamsche Kamerleden op dezen wensch ingingen, en Minister Geertsema, om den steun van hun stemmen niet te derven, de begeerde vrijmaking in zijn straks in te dienen ontwerp opnam. Naar aanleiding van dit ontwerp nu, dat op 15 Januari 1874 bij de Kamer inkwam, scheen het mij, ook met het oog op wat men te Amsterdam voorhad, .hoog tijd odk onze Antirevolutionaire belangen nader in het oog te vatten, en hiertoe ging ik dan ook reeds aanstonds, zoo te Amsterdam in eniger kring, als in de residentie bij Groen en Elout over. En dat óók wel voor wat betreft de Theologische faculteit, toen reeds politiek struikelblok, maar toch veel meer nog ten principale voor wat aangaat het grondbe ginsel, waarop der Calvinisten wetenschap moest worden opgebouwd. Als vrucht van dat overleg stond toen al spoedig voor ons vast, dat heel het Amster damsche plan, als voor ons volstrekt waar deloos, moest worden losgelaten, en dat we, Mr. L. W. C. Keuchenius over de Vrije Universiteit en haar Stichter. Dat bij de stichting van de weldra jubi leerende Vrije Universiteit heel wat sombere profetiën hebben weerklonken, weten vele ouderen zich nog levendig tc herinneren. Maar ook werden stemmen gehoord, die getuigden van groot vertrouwen in het ,ygeloofsstuk", dat Dr. Kuyper en zijn mede standers durfden te bestaan. Wel heel duidelijk blijkt dit uit een arti kel, dat M r. L. W. C. Keuchenius „Eigen Haard", jaargang 1880. Dit artikel schreef in No. 42 van het bekende weekblad verscheen nog vóór de opening der Vrije Universiteit. 't Was een levensschets van Dr. A. Kuyper bij het portret, dat wij hierboven afdrukken. Kuyper was toen 43 jaar en stond dus in zijn volle, ongebroken levenskracht. Wij laten hier volgen wat over hem werd geschreven in verband met de Vrije Univer siteit, waarvan hij weldra als rector zou op treden. „De directeuren, curatoren cn hoogleeraren der Vrije Universiteit op Gereformeerden grondslag zijn, zoo als in dc kroniek van het tijdschrift „Stemmen voor Waarheid en Vrede" wordt opgemerkt, „druk in de weer geweest om de stichting, welke zij zich héb ben voorgesteld, voor onze oogen steeds dui delijker gestalte te doen aannemen". Al acht haar schrijver het voor zich niet mogelijk in die dusgenaamde universiteit iets te ontdekken, dat op leven gelijkt, op leven in den hoogeren zin des woords; al meent hij dat men slechts bezig is een beeld te omhangen met al dc waardig- heidsteekenen, waarmee een lichaam wordt gekleed; al verzekert hij, dat, hoe kunstig het mechanisme ook in elkander wordt gezet, het nooit een organisme zal worden, zoodat hij zegt dit drijven met droefheid en weerzin aan te zien, het feit kan niet worden geloochend, dat die Vrije Universiteit is opgericht; dat zij als zooda nig door de regeering is erkend en haar sta tuten, hij Koninklijk besluit van 12 Februari 1879 No. 23, zijn goedgekeurd; dat daarbij, overeenkomstig de haar bij de wet en van 's Konings wege verleende bevoegdheid, liooglecraars zijn aangesteld, en dat deze in richting van hooger onderwijs op het punt staat van geopend tc worden met een inwij dingsrede van den man, die, zooal niet haar ontwerper, dan toch haar ziel mag worden genoemd; die als hooglecraar daarbij is be noemd en die weldra als haar rector zal op treden. Die man is Dr. Abraham Kuyper. Zoo iemand met eerbied mag worden vermeld, dan is het zeker hij. Want hoe men ook over zijne werkzaamheid op kerkelijk of staat kundig, op godgeleerd of geschiedkundig gebied oordeele, of men het ontstaan der Vrije Universiteit lake of toejuiche: een levenloos beeld, waarbij men geheel koud kan blijven en zich nooit behoeft boos of beangst te maken, is hij in geen geval. Bezwaarlijk kan het worden ontkend, dat Dr. A. Kuyper meer dan eenig ander zich een naam verworven heeft bij het Nederland- sche volk en ook niemand zooals hij zich over een aanzienlijke schaar van bewonde raars en vereerders verblijden mag. Wij ge- looven niet, dat het mogelijk zoude zijn één Nederlander aan te wijzen van zooveel ge zag, van zooveel invloed en tegelijk van duizenden zoo geliefd als den heer Kuyper. Hij dankt dit roemvolle en benijdenswaar dige standpunt aan het feit, dat hij de schit terende geestesgaven, hem van God geschon ken, heeft weten dienstbaar te maken aan de verlevendiging van den Nederlandschen (volksgeest, aan de behartiging der teederste en dierbaarste volksbelangen, aan de ver heerlijking vooral van Hem, Dien nog een zeer groot gedeelte van het Nederlandsche j volk eert en aanbidt als den Verlosser van j zondaren, als den Koning der koningen, zon- I der wien het niets kan en ook niets j vermag." ter zake dienende, met niets minder vrede mochten nemen dan met een geheel zelfstan dige stichting, rustend op breed geplaveiden Ghristelijken grondslag. Alleen maar, al was men het hierover spoediger zelfs dan ik had durven hopen, eens, men dorst het niet aan. Het zou, zoo oordeelde men, een reiken met de hand naar den hemel zijn. En zoo wist men voorshands niet beter te doen, dan onze Anti revolutionaire Kamerclub aan te sporen, om voorloopig niet anders dan voor het beginsel der V r ij m a k i n g van het Hooger Onder wijs op te komen, en dit beginsel te helpen .vastleggen in de wet. Daartoe maakte onze club zich dan ook op, en ook ik, want op 20 Maart '74 was ik ook zelf in de Kamer gekomen, hunkerende reeds naar het oogenblik waarop ik ook zelf voor die vrijmaking mijn lans zou kunnen breken. Maar zie, juist toen op 8 Maart 1876 de gewichtige discussie over het wetsontwerp beginnen zou, schenen op eenmaal de don kerste wolken zich boven ons samen te pak ken. Immers, op dien dag zelf, het was zoo roerend aangrijpend, stierf plotseling Jan Willem van Loon, het eenige Kamerlid, dat ons als man van wetenschap ter zijde kon staan. Dan, voor Groeai van Prinsterer spreidde men reeds toen het ziekbed, dat kort daarna, zijn sterfbed zou worden. En wat mij zelf betreft, was ik reeds twee weken te voren genoodzaakt geweest, mi] aan allen parlementairen arbeid te onttrek ken en de wijk te nemen naar het buitenland. In niets kon ik meer helpen. Niet lang meer of alle lectuur zelfs werd mij ontzegd, voor alle schriftuur viel mij de pen uit de hand, en zielsbange tijden ben ik toen doorge kropen. Vooral toen de doffe nagalm van Groen's stenven tot mij kwam, beving mij een verlatenheid, die in ware zielsangst omsloeg. Ja, zoo werd ilc aangegrepen, dat mijn zenuwarts, Dr. Ramaer, het met mij- opgaf en zelfs weigerde, mij verder van consult te dienen. En in die bange dagen nu was het, dat mij letterlijk als een nachtmerrie de idee van de Universiteitsstichting rusteloos bleef kwellen. Het was altoos weer dat ideaal van een Vrije Universiteit, dat zich in mij als verwrong en geen uitweg kon vindon. Het moest, en ik kon niet. De winst der Vrijmaking was er. Het stond nu in de wet, dat wij een eigen Universiteit stichten konden, en zie, de winste bleef ongebruikt. Een gedachte, die te pijnlijker begon te kwellen, toen het gerucht tot mij kwam, hoe met Groen van Prinste- rer's sterven geheel onze Antirevolutionaire actie in 't land scheen te verloopen. Toen ik dan ook, na anderhalf jaar in den- vreemde te hebben omgedoold eindelijk dan toch weer half-hersteld terug mocht koeren, was het mijn eerste aandrift, om aanstonds weer met Elout, met Rutgers en Esser, de Universiteitsgedachte op het tapijt tc bren gen, doch ook nu, zonder dat 't voorshands verder kwam. Er was geen bezieling. Men dorst niet. Do oh zie, toen juist gebeurde, wat geen onzer had kunnen voorzien, want plotseling werd toen heel onze kring als besprongen door Kappeyne's „scherpe Resolutie", en daardoor was het of op eens alle man onder ons wakker werd. Het groote volkspet ionne- ment werd als door een tooverwoord uit den grond gestampt. Broeders, die tot dusver elk hun eigen weg gingen mochten ongezocht elkaar ontmoeten. Het had iets van een le ven, dat onder de doodsbeenderen begon te ritselen, als in Ezechiëls visioen. Een licht straal brak door de donkerheid. Het onver wacht succes deed geestdrift in aller gemoed ontvonken. En op eens gleed ons durf voor moedeloosheid in het hart Zoo week de doffe melancholie voor een allen aanpakkende wilsaandrift. De zwaarst- tillende van gisteren zag nu tegen niets meer op. En in die gemoedstemming werd toen van meerdere kanten tegelijk de idee der Universiteitsstichting weer aangegrepen. Men treuzelde niet meer, maar tastte door, en ont wierp zelfs statuten. Reeds op 12 Februari '79 stond ons statuut met koninklijke goed keuring in het Staatsblad. Nog hetzelfde jaar werden reeds de twee eerste hoog leeraren aangesteld. En nog eer het daarop volgend jaar ten einde liep, mocht ik. Gode zij lof, in dc Kerk op den Dam de inwijdings rede houden over „Souivcreiniteit in eigen HET GEBOUW DER VRIJE UNIVERSITEIT Lin op 't laatst zelfs snel van 1>'T' tot 18-0 .lo gehooiicwcr "n govveest van dc School, die immers ook uw liefde Hoogleeraren der Vrije Universiteit. Hieronder gaven wij, naar volgorde van hun benoeming, de name.n der Hoogleeraren aan de Vrije Universiteit in de vijftig jaren van haar bestaan. Achter de namen staat aangegeven de tijd, dat zij dit ambt bekleedden. De namen der overleden Hoogleeraren zijn met een f gemerkt De namen met slechts één jaarcijfer (dat van hun benoeming) zijn de Hoogleeraren, die thans aan de Vrije Universiteit werk zaam zijn. Dr. A. KUYPER (18S0—1901). f Dr. F. L. RUTGERS (1880—1911) f Dr. PH. J. HOEDEMAKER (1880—1887) f Mr. D. P. D. FABIUS (1880—1919). Dr. F. W. J. DILLOO (1880-1885). f Dr. J. WOLTJER (1881-1917). f Dr. A. H. de HARTOG (1882—1895). t Jhr. Mr. A. F. DE SAVORNIN LOHMAN (1884—1896). f Thr. Mr. W. H. DE SAVORNIN LOHMAN Azn. (1890—1896). f Dr. G. H. J. W. J. GEESINK (1890—1926) t Dr. H. H. KUYPER (1900). P. BIESTERVELD (1902—1908). f Dr. H. BAVINCK (1902—1921) f Dr. R. H. WOLTJER (1904). Mr. A. ANEMA (1904). Mr. P. A. DIEPENHORST (1904). Dr. C. VAN GELDEREN (1905). Dr. L. BOUMAN (1907), sinds 1925 buiten- gew. hoogleeraar. Dr. P. A. E. SILLEVIS SMITT (1912—1918) t Dr. F. W. GROSHEIDE (1912). Dr. A. GOSLINGA (1918). Dr. A. A. VAN fJCHELVEN (1918). Dr. J. WILLE (1918). Dr. F. J. J. BUYTENDIJK (1919—1924). Mr. W. ZEVENBERGEN (19201925). f Dr. G. CH. AALDERS (1920). Dr. V. HEPP (1922). Dr. H. J. POS (1924). Dr. J. WATERINK (1926). Dr. H. DOOYEWEERD (1926). Dr. D. H. TH. VOLLENHOVEN (1926). Dr. V. H. RUTGERS (1928). Dr. L. v. d. HORST (1928). Dr. J. COOPS Jr. (1930). Dr. G. J. SIZOO (1930). Mr. S. GERBRANDY (1930). Dr. J. F. KOKSMA (1930). Dr. M. VAN HAAFTEN (1930), buitengew. hoogleeraar. won, en wier verschijning op 't vaderlandsche erf een stuk -historie vormde, niet enkel van Calvinistische, maar zelfs van n a t i o- n a 1 e beteekenis."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1930 | | pagina 10