254 Nabetrachting op Guido Gezelles Eeuwfeest. Lezing gehouden voor den micro-loon der Bataviaschc Radiovcrccniging I. A. A. op Donderdag 26 Jnni 1930, met voordracht uit Gezelle's poëzie. Dn dichter P. C. Boutens smeekt in zijn ode Aan d_e Schoonheid: Kom niet, Schoonheid, eer we u zijn bereid In ons huis, in ons te ontvangen! liet is een belijdenis van armoede: wij staan te weinig open met gansch onze ziel voor de schoon heid en haar vreugden. Wij gaan den dag door in bezigheid en zorgen en vullen onze ledige uren vaak met dingen die niet bevredigen, al geven zij ons verstrooiing, en wij gaan de schoonheid voorbij, zonder het besef zelfs van onze armoede. Om ons deze armoede indachtig te maken moeten wij luiste ren naar den dichter: uit ons zelf weten wij het niet eens! Wij jagen schijnvreugden 11a, die onze ziel niet bevredigen, terwijl de ware blijdschap 0111 do dingen van werkelijke waardij, waaronder ook de schoonheid hoort, ons ongezien, naast-aan 011s wezen, voorbij gaan. En dnnrom eindigt Boutens zijn bede met de iregcls: Overval ons niet in onze schaamte: Schoonheid, kom nog niet! Maar dit mankt in ons wakker een verzet, een echo ook. Een verzet: want wie zal willens in zijn schaamte blijven; heeft niet elks hart de neiging zich daaruit op te heffen? Een echo: trots al ons vergeten is er in ons een klank losgesprongen, ver want aan hot geluid dezer regels, die hunkeren naai de schoonheid. En die klank wekt herinneringen aan tijden toon onze ziel jonger en ontvankelijker was, toen wij nog kind waren en ons de dingen nog als wonderen verschenen. Waarom zijn wij aan alles zoo gewend gerankt, en heeft ons leven ons doof en blind gemankt en ongevoelig voor wat één onzer grootste vreugden kan zijn? Ilct ligt aan ons zelf en aan onze verdwazing. Wij ontloopen het mooiste cn zoeken hot klatergoud Van vermaak. Gewend aan de herrie in allerlei vorm: produceer»-, transported»- en verkeersherrie, ook hier in de groote steden van Indie, verliezen wij ons ook in onzen vrijen tijd in de herrie, de amu- aeersherrie, in plaats vftn ons te bezinnen op de eigenlijke levenswaarden en te luisteren naar dc stem der schoonheid, die uit de stilte klinkt. Wij, onrustige cn gejaagde ■Hwintigste-ceuwors liooren liever het rumoer van de jazz-band, w ij voelen ons xict senang in dc stilte. Toch waag ik het, u dezen avond te spreken en iets te doen hooren van een dichter, die uit dc stilte, «le stilte van zijn vrome, beschouwende priester- wezen, heeft gezongen: Guido Gezelle. liet feit, dat liet 1 Mei j.l. een eeuw geleden was sinds Guido zijn hoofd op dc wereld stak, zooals zijn neef Caesar Gezelle, een zijner biografen, het uit drukt, geeft mij daartoe gereedc aanleiding, terwijl het feit, dut die gedenkdag nu reeds weer enkele maanden achter ons ligt, reden moge zijn voor een nabetrachting, meer dan Aoor een uitgebreide ver handeling. Die nalietrachting zal voor het grootste deel bestaan 111 het gezamenlijk luisteren naar zijn poezie, dat u beter dan ven lange redevoering over don dichter, kan voeren tot eon opnieuw herkennen en genieten van de schoonheid achter en in deze verzon. Tussclicn Gezelle cn ons ligt de wereldoorlog, waaraan wij do zware herinnering meedragen, cn waarvan de ganschc wereld, maar vooral Europa de destructieve gevolgen nog steeds Ondervindt, ook in het geestesleven, niet het minst in dc kunst. Daar om staan wij thans anders tegenover zijn werk dan een vorig geslacht of dan onze generatie in den tijd vóór den oorlog. Objectiever, maar ook meer ver vreemd. No den dood van Gezelle, 27 November 1S99, werd hij in Groot-Nederland eerst goed gewaardeerd. Tij- dcha het eerste tiental jaren der twintigste eeuw dweepten velen met hem, tot in het overmatige toe. Jlet was te hegrijpen als reactie tegen het vele on zuivere en onsrhoonc dat zelfs in dien tijd nog ais poezie werd geroemd, te begrijpen ook, omdat Ge zelle's vers zoo onmiddellijk aansprak. Sinds den oorlog echter ziet men, mede door den afstand die ons van hem is gaan scheiden, maar niet liet minst omdat de oorlog ons voor naakte .werkelijkheden stelde, zuiverder en juister. Zelfs onder Vlamingen is reactie gekomen tegen overmatige Gezelle-vcrecring. Karei van den Oever schreef: „Vertaal Gezelles gedichten en dit alles (n.l uju wiegelende alliteraties, zijn zangerig taal particularisme, zijn frisch rijm en zijn oude vers voeten) valt weg: het zuiver-gevoeldc blijft over. En dan ontdekt men allerongenaamst, dat de dichter Gezelle maar dorperig gewoon is, bijna dagelijks. Luttel beeldenplastiek, weinig visioenairs nagenoeg alles „stemming", geloofs en natuurstem ming." En: „Het klinkt hard voor de stamtrots onzer ooren, maar de groote Gezelle heeft zich zelf veroordeeld groot te blijven in het partikula- ristisch raam van West-Vlaandercn. Eens daar buiten: een dichterlijke schim". (In de „Hollandschc natie" voor een Vlaamsche spiegel). En W ies Moens, een der jongere Vlaamsche dich ters zeide, dat de kunst van Guido Gezelle groot is door haar beperktheden. Het groote van Gezelle, liet waarachtig dichter lijke wordt echter door allen erkend, en daarom was, vooral iu Vlaanderen, zijn eeuwfeest gewet tigd. Zijn beteekenis voor het Vlaamsche Volk en dc Vlaamsche taal is zeer groot. Taalvorscher cn taal geleerde, liecft hij de Vlaamsche sprake nieuwe levenssappen toegevoegd uit de oude Dietsche taal; vergeten woorden heeft hij weer opgedoken en in zijn verzen geplaatst als edelsteenen. Hij heeft medege werkt om een Vlaamsche algemeen beschaafde om gangstaal te vormen, want wie zou mccnen, dat. het zangerige Vlaamsch, dat ons in zijn verzen zoo be koort, de in Vlaanderen dagelijks gesproken taal is, vergist zich. Ook voor Holland en zijn taal is Gezelle's werk zeer zeker van groot belang. Vanavond echter willen wij, als nabetrachting op zijn eeuwfeest, den dichter Gezelle beluisteren, die zelf luisterde naar de taal dor dingen: Als de ziele luistert spreekt het al een taal, dat leeft. De taal der dingen laat hij spreken in zijn vers, het rliythme der dingen tracht hij in zijn gedichten te vatten en achter de dingen, als dc dragende kracht en het groote doel van alles ziet en eert hij God: Zinge wie dat lust te zingen met onedel stof gelann, van de bitter kleenc dingen door den grootcn Menscli gedaan 'k zinge Gods werk, en zijn name klink onsterflijk in mijn lied, als de grondtoon, noch 'k cn schome, dichter, voor mijn God mij niet! Ilij is een natuurmensch, wiens groote gevoelige hart met volle teugen geniet van de nardcschoon- heid, die oogen tekort heeft om alle heerlijkheid in liet leven der natuur te zien, cn die hij het aanschou wen van dat alles dc muziek der poëzie in zich hoort gaan zingen. Hoe heeft hij liet alles lief en hoe innig is zijn vrome jubel om de zaligheid van dc panische levcnswecldcnl Het groote symbool, de oorzaak onk van het bloei ende, uitbottende en zingende leven is de zon, voor hem het beeld van God. Veel verzen wijdt Jiij aan haar, cn in de gedichten van smart cn ellende en donkerheid, is het dc zon, het licht, dod, die uit komst brengen zullen, en waarheen zijn verlangen uitgaat. Mooi is in dit opzicht het vers over dc ge brandschilderde kerkramen, waarop in hun kleurige kleedij heiligen, martelaars enz. staan afgebeeld: De ramen. Die menschcn lossen zich allen op m liet witte licht, in God. Zijn vers „Paaschen" is een elegie op de zon. liet licht. Zichzelf vergelijkt hij hij een bloem die zich wondt naar de zon: Ik hen een hlommo en bloeie voor uw oogen geweldig zonnelicht. En zijn hart is als een bloemgewas, een bloem, die treurt en neerhangt als dc zon achter de wolken verdwijnt of in den nacht ondergaat. Hoor b.v. ook Zonnewende. Hij mankt het beeld nog inniger: in zijn vers „Tot de zonnc" voelt hij zich niet meer a I s de bloem, maar is hij een bloem geworden, cn spreekt hij ais bloem tot de zon: Zonne, als 'k in mijn groene blaren en vol waterpeerlen sta en dat gij komt uitgevaren, schouwt mijn bloeiend herte u na. Hoe verlangt hij naar lente cn zomer: 'k Zal mij van te dichten zw ichten zoo 'traijn hert niet wel en gaat: wie kan rijpe bezen lezen van 'non tak die drooge staat? Laat dc lieve wonnenbronnc, laat het leutig zonnen vier, laat de vérschc blommen kommen, laat weerom de lente, alhier! Dan jn, zal 'k genezen wezen, opstaan cn gespannen fel, of 'teen klare snare ware, dichten ende deunen wel! Doch niet alleen dc groote levenwekster Zon wordt door hem bezongen en geloofd, meer cn even schoon zijn de gedichten over de eenvoudigste dingen, plan ten en dieren in de natuur; niets is hem te gering of te onbelangrijk, cn hier komt het groote van zijn kunst uit: het openbaart zich in zijn genegen en lief derijke beschouwing van het kleine. Wilgen 1 n abce- lcn, roos en distel, muur en hagedoren, zoowel als het geringe kruipende mos verkrijgen in zijn verzen stem, cn hoe pijnt het hem in de ziel, wan. eer hij een rij hoornen ziet omgehakt en de zaag in het versehe sappige hout ziet gedreven. Het rhythme van het suizende wuivende riet zingt in zijn vers „O 't ruischen van het ranke riet!" Ook dc dieren, paarden koeien, vogels, muggen, mieren doen hem zingen van het bewegen en leven. Hoe innig is zijn toon in „Het Schrijverke", karak teristieke naam voor het watertorretje, dat over do watervlakte scheert. Stel hem u voor, den priester in zijn zwarte soutane, staande bij een of ander Vlaamsch slootje, in tweegesprek met dit beweeg lijke beestje: O krinklcndc, winklcnde wnterding met 't zwarte kabotsckcn aan, al zie ik toch géren uw kopje flink al schrijven op 'twaterke gaan! Zie hem ook opziende naar een wilg met een mee- zenncstje waarin de eitjes zijn uitgekomen. Welk een diep genot heeft hij in het bedrijvig leventje dat daar aangaat, cn wederom moet hij ervan zingen: Een moeren nestje is uitgebroken, dat in den wul gen tronk gedoken, met vijftien eikes blonk Dan weer zijn het de gierzwaluwen die met liem piepend gefluit hem een vers ontlokken: zie, zie, zie! Hoe rijk is zijn verstechniek cn hoe uitgebreid zijn woordmateriaal, hoe bijna volmaakt zijn versi ficatie! Wat weet door' zijn woorden hij zuiver en innig gelijkenis to treffen met klank cn kleur van wat hij bezingt. Beluister b.v. „Winterstiltc." Schaars heeft nij ©ver den kroon der schepping, den menscli, geschreven. Zijn eigen hart heeft hij uitgezongen en uitgeklaagd, zooals in Mater Dolo rosa, hij heeft voel gelegenheidsgedichten geschreven voor vrienden cn leerlingen hij bijzondere gelegen heden in hun leven, maar over zijn verhouding tot zijn mcdcmenschcn zingt hij zelden. Hier ontmoeten wij de tragedie van zijn leven: dc voornaamste bron voor inspiratie tot lyriek, de liefde, zag hij zich als priester, afgesneden, en eerlijk als hij is, daarover zwijgt hij dan, maar zijn hart moet hem toch bi|- wijlen wel in dc borst gespannen hebben! Caesar Gezelle ziet hierin oen der voornaamste redenen, zoo niet dc ecnigc, dat zijn oom lange jaren heeft ge zwegen. I-lij zegt, dat als de dichter in dien tijd had gezongen, hij de liefde had moeten bezingen, d:t mocht hij niet als priester, cn dus zweeg hij. Een andere reden is wel de ellende cn de smart hem door ruwe menschcn aangedaan, waarvoor zijn schuwe wezen zich bangelijk terugtrok, doch het niet zwijgen over do liefde schijnt wel de hoofdoorzaak van zijn zwijgen te zijn geweest. Wel geeft hij. de menschcn weer in aardige ta- frccltjes. Zoo hoort hij, wanneer hij te werken zit, huiten in do stad de koopman met bccksaln, water kers, venten, c 11,hij noemt dien roep op in zijn vers: „Bceksala"! Of lrij ziet het meisje met een teiltje melk, dit haar naam hoort roepen, omkijkt, en dc melk laat vallen: „Mietje". En met echten humor vertelt hij van Boorke Naas. Geestig is ook zijn beschrijving van don schoonmaak, dc „groote kuisch", in het liedeke „Gepooft, gepaft." Maar over het wonder der liefde heeft hij gezwegen. Ilij moest zich van het anrdsche af en omhoog wenden, zijn leven is aan Jezus gewijd: O. 'k sta mij zoo géren te midden in 'tveld en schouwe in dc diepte des hemels! welk vers eindigt: „En 'k vluchte in Uw armen, o Jesu!" Vergeefs ook zoeken wij in zijn verzen iets weer te vinden van den strijd die hem dit moet gekost heb ben, dit sluiten van zijn hart als het ware. En hier kom ik tot de reden, waarom hij ons, hij alle schoons dat hij te genieten geeft in zijn taalmuziek, tóch niet volkomen bevredigt. Voor ons gevoel ontbreekt de diepe toon in zijn verzen. Het is of zijn strijd slechts In het oppervlakkige is gebleven cn niet zijn lieelc wezen heeft beroerd. Hij heeft ontweken in zijn be deesdheid en is niet gekomen tot de synthese tus sclicn de twee krachten die zijn leven bewogen: de I 265 vreugde der zinnen eenerzijds en het puur-religicusc anderzijds. Want zijn vroomheid ismen vergeve mij het woord te gemakkelijk, te zeer uiter lijk. Echter, laat ik er dit onmiddellijk bijvoegen: daarom niet minder eerlijk. Want eerlijk is hij ge weest heel zijn leven, in alles. Maar wel minder diop. En dat is de reden dat zijn lied ons, die met verschrikkelijke feiten hebben te doen gekregen, die wij niet ontvluchten kunnen, niet meer zóó voldoet als het een vorig geslacht heeft ontroerd en bevre digd; wij kennen dc verscheuring te duidelijk, en deze laat zich niet ontvluchten. Doch bereiken niet alleen dc grootste dichters een dergelijke elk aan grijpende ontroeringskracht? Typeerend zijn Gezelle's woorden op zijn sterfbed: „Wat hoorde ik toch geerne de vogelkens schuifelen." Het waren niet zijn laatste. Die luidden als een belijdenis: „ik heb geleefd in simplicitate cordis ei veretate!" (in eenvoud van hart en oprechtheid). Gezelle is niet universeel. Ilij is geen man die de bergen bestijgt, hij voelt zich ook niet thuis op hot vlakke veld, tenminste niet 0111 er te wonen: hij jeunt, verheugt zich, zooals hij zelf zegt „Tusschen de twee". Maar stuat hij ons door deze houding niet nader, ons, ggwoncn menschcn; is hij ons daardoor niet meer vertrouwd? En daarom wil ik eindigen in een toon van waar deering om het genot dat zijn werk ons geeft. Ilij herinnert aan de mystieken Ruusbroec, Thomas ft Kempis, en wel sterk aan Fransiscus van Assisi. Als zij heeft hij ons loeren verstaan dat niet uiter lijke schatten, maar innerlijke blijdschap (o zeker, ook om uiterlijke dingen), innerlijke vrede het ware zijn, dat het de toestand der ziel is* waarop het voor ons aankomt. En hij heeft ons deze boodschap gebracht in een schoonon vorm, eenvoudig cn zoet vloeiend, zoodat wij gaarne luisteren. Zijn poëzie brengt ons tot de stilte van de vrome aanschouwing der dingen, waarin wij, als hij, Gods stem hooren. Daarom is het grondthema in onze nabetrachting van zijn eeuwfeest dankbaarheid voor die boodschap, welke Guido Gezelle ons bracht, uit de eeuwige wereld der schoonheid. WILLEM EVERS. Ons land le Chrisleiiik? door H. W. A AI.DERS. Als je eens weten wil hoe de menschen over liet tegenwoordige leven en dc maatschappelijke toestan den denken, dan moet je niet afgaan op wat de groote bladen daarover in ellenlange artikelen of korte asterisken je voorleggen, dan moet je niet je door brochures laten voorlichten, of hij partijleiders op informatie uitgaan, neen dan moet je je begeven midden onder bet gewone volk. Ik ondervond dat dezer dagen, toen ik van dc We reldtentoonstelling te Antwerpen terug keerde. Ik reisde „derde" natuurlijk neen niet alleen omdat 't goedkoopcr is, maar omdat je daar meer in aan raking komt met bet publick. I11 oen „derde" zijn de menschen gewoonlijk spraakzamer, jovialer, guller, ze geven zich gauwer. Ik houd wel van dat gemocdelijk gozollige. In de ,.2c" waait de wind van geblaseerdheid en kwasi- voornaamheid van would be-deftigheid en hooghar tige zelfgenoegzaamheid. Men is er beleefd'— uiterst beleefd soms zelf maar alleen omdat zulks be hoort liij iemand die „2e" reist, dat is je „standing" maar de warme, gulle medemensclilicldc ont breekt. Neen 'k moot niks bobben van dat: „Parrrdon voor en parrrdon na. Neon geef mij dun maar dat eenvoudige recht hartelijke: „Kom maar hier liefie", gen een zeventienjarig meisje, dat alleen reist en door een goedhartige dikzak van een volksvrouw in bescherming genomen wordt, die haar een roep kwatta toestopt en zegt: „we gaane same, hoor". Maar apropos ik dwaal af. Ik reisde dan „3e" van Antwerpen naar Holland en het gezelschap in de coupé bestond uit meerdere tentoonstellinghezoe- kers, zelfs die welke nog een uitstapje naar Brussel gemankt hadden en daarmee reusachtig geurden te genover lien die alleen Antwerpen bezocht hadden. Een menscli wil nou eenmaal graag, dat een medc- monsch hem bewondert, tegen hem opziet, nohtinc voor hem heeft, hem als meerder erkent daaruit verklaart zich liet kwaad der „ophakkerij". Wat nu echter opviel was, dat ze allemaal buiten gewoon hadden genoten, zich zeer hadden gcumu- soord, ondanks de lage valuta veel geld hadden ver teerd, scholden np Holland de.t zoo arm was aan amusement en toch, ja toch Holland prefereer den om te wonen ja waarom dan eigenlijk 't was er zoo duur en zoo stijf en niet zoo mooi als in België cn de menschcn waren in België hartelijker en maar waarom dan liever in Holland? Waar om? Wel om hcolemaal, om alles, 't Is toch je „ai ge" land hé? 't Is zoo ie gewoontes ziet u „we sijnne er nie soo in opgevoed en dan dat eten neéö da's hoe- lomaal niks". En toen kwam er een heelc stroom van dingen die men niet aangenaam vond. „Maar zie jc meneer", zei m'n overbuurman tot den lieer met gouden bril en «lik gouden horloge ketting naast me, «la's toch maar waar amusecrcii kun je je in Amsterdam toch maar niet zoo". En 1111 kwam de Amstcrdamsche inwoner op z'n volle kracht en sterke spanning en dc woordenreek sen persten zich z'n lippen uit als dc stoom uit een ketel met kokend water. „Zie je meneer, toon ik nog jonk was zoo'11 jaar of 18, 19 toen was 't nog wat; als je dan 'n café binne kwam, waren er vroolijke menschen en je kon daalijk meedoen, maar nou 't Is allemaal eve stijf en gores- serveerd cn «la's de schuld van Burgemeester Van der Vlugt, die drukt alles neer; as je de menschen 111 een café ziet zitte, dan kijke ze nog allemaal net, ja 'k kan 't nie anders zegge, of ze in de kerk zitte. Is me dat wat?" En m'n goudgoketende en doublé gebrilde buur man bevestigde dit alles hoofdknikkend cn conclu deerde tenslotte met gewichtig gebaar en venijnig heid in do klank van zijn stem weet u wat het is? en hij wachtte even, om de aandacht te span nen „Ons land wordt tegenwoordig tè Christe- 1 ij k". En het welgemeende hoofdknikken en vol mondig juist van «Ie andere medereizigers bewees in welke goede aarde dit woord gevallen was. En dat gaat net zoo lang tot de bom barst" We waren te Roozendaal en moesten van trein verwisselen. Ik nam het appodictisrh gesproken woord mee op m'n reis en dacht er over na. Ons land te Christelijk! Wat hebben de menschen toch een oppervlakkig oordeel. Christelijk zijn een verderf achten voor land en volk en dat dan alleen omdat men meent «lat het amusementslcven geil rukt wordt per slot van rekening een zelfzuchtige reden. En van dat amuse ment, waarin bestaat dat? O, dat vertelden de mede reizigers luide genoeg. Bioscoopbezoek en theater vreugde, dancing-sfeer en café-genietingen. Biertjes drinken en wijn zwelgen. Auto rijden cn dc groote meneer spelen. Vooral dit laatste is voor hem, die in z'n eigen kring en omgeving een kleine midden- Standsman is, naar 't schimpt een begeerlijke zaak groot doen en voornaam 'schijnen. O, wat toch een armzalig leven als je nou niets anders hebt dan dat. En wat laat het de menschen tenslotte toch onbevredigd. Dat wist de Prediker in zijn tijd ook reeds. En als men dan niet geniet wat men begeert, als men niet kan, wat men wil o, dan is het land te „Christelijk". Neen ons land is verre van te Christe lijk ons land is niet christelijk alleen in ons land zijn nog Christenen, gelukkig dat ze er zijn o dat zij vermenigvuldigd werden, opdat ons land Christelijk wlerd en God ons zegene. „Zekerlijk zijn heil is nabij degenen, die Hem vreezen, opdat in 011s land eere wone. De goedertieren heid en waarheid zullen elkaar ontmoeten; de ge rechtigheid en vrede zullen elkander kussen. De waarheid zal uit de aarde voortspruiten en de ge rechtigheid zal van den hemel nederzien. Ook zal de Heóre het goede geven en ons land zal zijn vrucht geven. Dc gerechtigheid zal voor Zijn aangezicht henengaan en Hij zal ze zetten op den weg Zijner voetstappen. (Psalm SC) 10—li). HAAR PLAATS. (VRIJ NAAR HET ENGELSCH). (Vervolg van het vorige nummerpag. 25/). „Niets", antwoordde Christine. „J ij moet enkele dingen andere gaan bekijken, zou ik zeggen; jc bont den laatsten tijd zoo saai en suf, een echte vrcugd- bedcrfstcr. Je moet je er maar vast op voorbereiden, dat, als je niet met ons mee wil doen, en niets voelt voor de dingen, waar wij belang in stellen, je meer en meer aan jezelf zult overgelaten worden. Misschien wil jc dat ook liever." Esther was bezig haar sprei op te vouwen voor deit nacht. Ze keerde zich om cn zei op ernstigen toon: „Chris, je hebt heelemaal geen reden, om mij zoo aan te vallen. Je weet, dat ik, sedert dien dag, op dc hoot, toen ik den Heere lieh loeren kennen als mijn Zaligmaker en Verlosser, ook alleen voor Hem heb trachten te leven; en sedert dat oogenblik trek ken de genoegens, die met Zijn wil in strijd zijn, mij ook niet langer aan. Maar het volbrengen van Zijn wil geeft groote vreugde, en jc zult nooit ware cn duurzame blijdschap kennen, voordat je je ook aan Hom hebt overgegeven." Christine gaf hier geen antwoord op. en even later lagen beiden te bed; maar lang, nadat Christine's regelmatige ademhaling aanduidde, dat zij sliep, lag Esther nog wakker ep verhief telkens opnieuw haar hart tot Hem, die nooit moede wordt, om naar ons te luisteren. Do Goode Herder zou hen beiden leiden langs wegen, zeer verschillend van die, welke Esther ver wachtte. Hij zou haar leiden langs stille wateren; en groene weiden zouden eveneens haar deel zijn, maar Christine zou vele gevaren en valstrikken ontmoeten, omdat zij alleen langs dien weg zou leeren inzien, dat zij een Verlosser, een Helper en een Steun noodig had. Enkele dngen later kwam er een brief van Wini fred Rogers, die Esthers hart verwarmde door de liefde en toegenegenheid, die uit eiken regel sprak. Mevrouw Rogers schreef, dat al die maanden het Rusthuis geheel vol was geweest, dat er tot begin October geen plaatsje open zou geweest zijn. rnaar dat nu twee vriendinnen, die samen een kamer zouden gehad liobbcn, die hadden moeten afschrijven wegens ziekte. Die kamer was dus dc laatste weck van Augustus vrij. Zou Esther nu niet lust hebben, 0111 «lie week te komen Het was dezelfde we die Christine vrij zou heb ben! Esthers hart sprong op van blijdschap. O, als zij haar nu maar. kon overhalen, om met haar mee te gaan naar Sunnyeombe en het plan, 0111 met Phyllis en haar vriendinnen naar Folkestone te gaan, wilde opgeven! Ademloos wachtte zij op een gele genheid. om het haar voor te stellen. Christine weigerde echter beslist om er op in te „lk ben toch blij voor jou, Essie", zei ze, ..jc zult er zeker heel erg genieten, maar mevrouw Rogers vraagt alleen jou, en daarenboven i.s het nu te laat voor mij, 0111 mijn plannen te wijzigen." „Maar Chris, twee vriendinnen zouden die kamer gehad hebben, er is dus voldoende ruimte, en ik weet. «lat ik maar behoef te schrijven, dat je ook juist die week vrij hebt, cn zc noodigt jou ook meteen uit om te komen." „Best mogelijk, maar ik kan nu niet alles in den war sturen op hot laatste moment. Het zou erg ondankbaar en onbeleefd zijn." Esther's laatste sprankje van hoop was dus uitge doofd, en hoewel zij meer dan gelukkig was met «lo uitnoodiging van mevrouw Rogers, was zij aan do andere zijde onuitsprekelijk bedroefd. De eerstvolgende «lagen vlogen 0111 door al do toebereidselen voor de uitstapjes. Daarop kwam de dag, waarop Esther voor het eerst afscheid moest nemen van haar zuster. „Het lijkt mij toch vreemd, Chris", zei ze, toen zo deze naar het station had gebracht en haar een plaats in «Ion trein hielp zoeken. Christine vond tot haar blijdschap een hoekplaatsje en nam dat gauw in beslag. „Ja, we zullen elkaar meer te vertellen hebben, do volgende week, dan wanneer we samen uit waren gegaan", zei Christine v rooi ijk. „Nu, tot ziens. Ik zal je dadelijk na aankomst schrijven en «x>k of Phyllis op tijd aan den trein was, om mij af te halen. Ik hoop, dat je morgen ook een goede reis mag hebben. Mijn groeten aan mevrouw Rogers. Tob nu niet don lieden tijd over me, maar probeer zooveel mogelijk te genieten", cn na een hartelijker kus, dan Esther in lang van haar gehad had, was Christine vertrokken. Esther's oogen stonden vol tranen, terwijl zij haar nakeek en haar wuiven beantwoordde. Zou Christine ooit weer dezelfde zijn na «lie week? „Tantetje, ik zal u missen", zei zc dien uvond tegen mevrouw Mostyn; „maar ik zal u schrijven en morgen over een week hoop ik weer terug te zijn." „Ik zal je erg missen, kind", zei mevrouw Mostyn, terwijl haar oogen vochtig werden. „Jc bent een hulp en een zegen hier in huis geweest. Ik hen toch zoo blij, dat jc gekomen bent, en ik heb je lief, alsof je mijn eigen kind was." „U weet niet, hoe gelukkig u mij daarmee maakt", zei Esther. „We zijn u toch zoo dankbaar, dut u dadelijk uw huis c.i uw hart voor ons heeft open gesteld, maar probeert u nu, terwijl we weg zijn, ook wat meer rust te nemen. U heeft nu alleen Cecil, om voor te zorgen, en tante, wil u ook niet probccren, wat meer tijd te vinden, om uw bijbel te lezen? Moeder heeft er indertijd zooveel troost uitgeput, toen zij wist, dat zij ons spoedig zou moeten verlaten en u weet niet, hoe gelukkig ik mij voel, sedert ik niet inijn zonden tot den Heer ben gegaan en vrede gevonden heb door Zijn bloed. Wil n «><>k niet tot Hem gaan en rust voor uw ziel vinden?" „Kind, bid v«x>r mij", zei mevrouw Mostyn, blijk baar geroerd. „Dat zal ik", zei Esther, „maar u moet zelf ook vragen om een nieuw hart; dc Bijbel zegt: „Wa^t allen hebben gezondigd en derven de heerlijkheid Gods cn worden 0111 niet gerechtvaardigd d«x»r Zijno genade door dc verlossing, die in Christus Jezus is". Er is geen andere naam door welke wc kunnen zalig worden. Onze goede werken brengen ons niet in den Hemel. Het is nog maar zoo kort, dat ik den Heer ken. Wij waren nog zoo jong, toen wij moeder verloren, en zij had haar Heiland ook pas op haar ziekbed leeren kennen, en eerst sedert ik zelf vrede heb gevonden, zijn mij weer enkele woorden te binnen geschoten, die zij mij indertijd over haar bekeering heeft meegedeeld." Zij spraken nog ceiiigen tijd samen over Esthers moeder, 011 toen werd het tijd, 0111 naar bed te gaan, want Esther moest den volgenden dag al vroeg op zijn. „Ben jc «laar werkelijk? O, wat ben ik blij, je weer eens te zien, Esther." De teedcrc omhelzing en de hartelijke woorden deden Esther, terwijl ze, vermoeid van de reis, de hall van het Rusthuis binnenstapte, op eens al haar verdriet vergeten. Een uur later, toen zij zich wat opgefrischt en een en ander gebruikt had, gingen zij samen op het kleine balkon zitten van «le zitkamer van mevrouw Rogers. „Neem nu dien gcmakkclijkcn stoel", zei haar gastvrouw, „011 vertel 111e dan eens alles, vanaf het oogenblik, dut jullie aan boord gingen. Hoe lang ia dat nu weer? Het lijkt mij wel drie jaar in plaats van enkele maanden." „Het lijkt mij ook al zoo lang geleden", zei Esther en weldra liud zij mevrouw Roger* deelgenoot ge mankt van al haar zorgen en voelde zich verlicht, nu ze zich eindelijk eens had kunnen uitspreken. Eerst bij het avondeten ontmoette Esther juffrouw Mordaunt, de vriendin van mevrouw Rogers, die aan het hoofd van «le inrichting stond. Esther schrikte echter, Uien zc haar zag, zoo teer zag ze er uit. Het was gelukkig, dat mevrouw Rogers zoo sterk cn ge zond was, vond ze. Toen kwamen ook de meisjes binnen, en was er druk gepraat in het rond. Na het eten bus mevrouw Rogers een hoofdstuk uit «Ion Bijhei voor cn droeg hen allen, voor dien nacht, iu de zorg van den Heer op. Die huisgodsdienstoefening deed Esther al veel goed. liet was zoo heel anders dan altijd in je eentje je bijbel te lezen, cn toen zij een uur later te l»ed lag en door de vitrages heen naar den helderen mane schijn lag ti- kijken, «lacht zij. «lat naar weg op dat oogenblik indeuluad langs stille waterbeken geleid werd. (Wordt vervolgd.) WOORDEN VAN LUTHER. Ouders moeten meer acht geven op dc ziel dan op liet lichaam van hun kind. Die ziel moeten zo beschouwen als een kostbaren, eeuwigen schat, hun door Go«l te bewaren gegeven tegen wereld en zonde. Want scherp zal eens dc Heere God onderzoeken, wat zij met dien schat zullen hebben gedaan. Laten wc in alle dingen liet beste hopen, en or om bidden, maar tegelijk op het ergste toch steeds bedacht zijn. ONZE JEUGDRUBRIEK. Gedurende de maand Augustus zal geen Jeugdiubriek in 't Zondagsblad verschijnen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1930 | | pagina 10