236
a
DE BEIDE ZWERVERS
Lisc, het schrandere meisje van vijftien jaar, had
lntussohcn mi et et.il gezeten.
Zoodra zij dat de manen in het woonvertrek
aan tafel zaten, was zij met een scherp mee gewa
pend naar buiten gesneld.
Vlug had zij het schuurtje geopend en daar lagen
de beide knapen naast elkaar op het stroo. De
tranon stonden hen in de oogen en zij rilden toen ze
de schuurdeur hoorden opengaan.
Doch dat viel wat mee, want in plaats van het
grijnzende gezicht van Jurrien, zagen ze het vrien
delijke dochtertje van den boer veisdhijncn.
liet meisje knielde bij de jongens neer en zonder
iets te zeggen sneed ze de touwen- door, waarmee
hun handen en voeten gebonden waren.
Ze beduidde nu de jongens haar vlug te volgen
cn dat deden ze natuurlijk graag, schoon ze niet be
grepen, wat het meisje eigenlijk wilde. Vlug ging
het nu naaf de groote schuur, wuar een hooiwagen
stond, half vol met hooi.
De boer hod dien morgen de wogen willen los
sen, doch was er nog maar half mee gereed, toen
zijn vrouw hem kwam roepen voor het morgen-
Lize beval nu den jongens op den wagen te klim
men en in het hooi te gaan liggen. Zoodra ze er
lagcn begon het meisje met een gaffel het hooi, dat
al in de schuur opgetast lag over de jongens heen
te gooien, 't Werd een hecle vracht, maar de knapen
hadden er geen last van want het hooi lag maar
los over hen heen.
De bedoelijig van Lize begrepen ge nu wel zoo
ze meenden. Ze moesten verscholen zijn tegen dat
Jurrien kwam; die zou natuurlijk alles afzoeken,
maar het niet in z'n hoofd krijgen, om in bet hooi
te gaan zoeken.
Doch de berekening kwarn anders uit.
De jongens hoorden, dat er een paard voor den
wagen werd gespannen. Langzaam werd de wagen
achteruit de schuur uit gereden, de boer nam
plaats op het zitkistje cn stapvoets ging het 't erf
„Auf wiedersehn! Auf wiedersehn!" hoorden ze
Lize nog roepen. De boer antwoordde lachend dien
groet, maar Quirijn en Sijmcn daohten dat die vrien
delijke groet wel eens voor hen bestemd kon zijn
en hartelijk hoopten ze, dnt die wcnsch vervuld zou
wordm cn zij het hartelijke kind nog eens zöuden
terugzien.
Toen de wagen i»H het gezicht verdwenen was,
ging Lize het huis binnen. Jurriën en Wiekert za
ten nog rustig hij de tafel cn waren in druk gesprek
met de boerin voor zoover dat mogelijk was. Als
dr boerin niicls van Jurriën's redevoeringen begreep,
zei ze maar: „Ach sol ach sol" en dan knikte ze
maar eens, of ze zeggen wilde: 't is in orde hoor, ik
begrijp er alles van!
Doch ten slotte kwam er aan het gesprek een
einde, 't Had Wiekert allang verveeld; hij was lie
ver naar buiten gogaan. Alleen het feit, dat de boe
rin beloofd had een lekkere Duitsohe pannekoek te
zullen bakken met vruchten er in, had hem op z'n
plaats gehouden.
Nu oordeelde Jurrien echter ook, dat ze wel eens
de boerderij konden gaan bezichtigen. Meteen kon
hij eens gaan zien hoe de beide knapen het maak
ten.
Wacht, daar schoot hem iets te binnen: zouden
ze al brood gehad hebben?
Ilij vroeg het aan Lize, doch die begreep hem
blijkbaar niet en verwees hem naar hoA* moeder.
De goede vrouw schrok er van. Dat ze daaraan toch
niet gedacht had.
Vlug sneed ze een paar plakken roggebrood,
smeerde ze flink met boter cn legde er een païn
schijven ham op.
Daarmee gewapend begaven de beide mannen zich
nu naar het schuurtje, 't Zat nog goed op slot,
toen de deur open was, schrok Jurrien toch gewel
dig.
„Wel sapperloot!" zei Wiekert „de apen zijn weg,
nu krijgen ze natuurlijk do lekkere boter}
piet."
Jurrien werd door deze opmerking nog nijdiger,
dan hij reeds was; hij gaf den knecht niet eens ant
woord, maar liep dadelijk naap de boerderij terug
om aan de boerin het noodlottige nieuws te ver
tellen.
Het goede mensdh brak uit in Jammerklachten
over zulk een euveldaad; dat ging te ver, dat ging
veel te ver. Ze kon niet begrijpen, dat kinderen zoo
ondeugend durfden zijn.
Van deze opmerkingen trok Jurrién zich weinig
aan; voor hem was het maar de vraag: hoe krijg
ik die jongens weer terug on op die vraag kon de
goede vrouw Baumg&rten ook geen antwoord ge
ven, evenmin als Lize.
„We gaan zo na", zei Jurriön ten slotte cn of
schoon Wiekert daarin heel weinig zin had cn te
genwierp, dat ze toch immers niet wisten welke
richting de bengels waren heengegaan, het hielp
niemendal: Jurrien besliste, dat ze natuurlijk
Duitschland dieper waren ingetrokken cn dat het
dus zaak was, hen zoo vlug mogelijk te volgen. Zoo
cn ze er dan op uit in dezelfde ridhting die
boer Baunigarten enkele uren te voren met z'n hooi
wagen was gegaan.
Onderweg gaf Jurrien z'n overkropt gemoed lucht
i 'n brave scheldpartij op de jongens, cn op zich-
df cn op Wiekert. 't Was ook om averechts van te
worden: hij had ze in z'n macht gehad cn nu wa
ll ze toch nog weer gevlogen.
Al mopperend en brommend stapten de mannen
flink aan cn bereikten ten slotte een dorp, dat heer
lijk in het groen verscholen log, aan den oever van
den Itijn.
Even voor zij het dorp ingingen ontmoetten ze
een wagen, waarop zoowaar Bnumgarten zat. Hij
lachte vriendelijk, hield z'n paard in cn vroeg waar-
n ze zoo als hazen liepen. Toen deed Jurfiëh het
irhaal.
De Jiocr schudde schijnbaar verontwaardigd
het hoofd.
„Maar wat wil je nu?" vroeg hij.
Ja, dat wist Jurrien natuurlijk ook niet.
„Als je zoo blijft doorloopen, kom je ten slotte in
Zwitserland terecht, maar zul je de jongens dan
hebben? Misschien hebben ze zioh wel verborgen op
mijn boerderij; ik geloof nooit dat de jongens in
zoo'n korten tijd zoover weg kunnen loopon."
„Daar heeft de boer groot gelijk in", zei Wiekert,
die het loopon allang zat was. „We moesten maar
Ie ru g ga aai".
De boer hielp Jurrien over z'n aarzeling hoen,
door de mannen ui't te noodigen mee terug te rij
den naar de boerderij, wellicht waren de jongens
alweer boven water gekomen. Zoo reden Jurrien en
Wiekert dan met Baumgurtcn mee terug naar de
boerderij.
Daar waren de jongens natuurlijk niet.
Maar er was iets anders.
De boerin was juist gereed gekomen met de be
loofde pannekoeken en eerlijk gezegd hadden de
mannen daarin op 't obgenblik veel meer trek dan
in 't zoeken van de weggeloopen jongens.
't Pannekoekcnimanl smaakte uitstekend en na
afloop daarvan besloten ze eenvoudig naar Reingout
terug te keeren en hem mee te deelen, dat de jon
gens onvindbaar waren. Ze namen hartelijk af
scheid van Bauingcrtcn cn z'n vrouw cn stapten
toen weg in de richting van hun roeiboot.
Lize diie achter de boerderij hen stond na te
kijken, riep ditmaal niet: „Auf wiedersehn!"
HOOFDSTUK IX.
„NAAR OOSTLAND WILLEN WIJ VAREN"
„Nog één avond cn dan ben ik gereed," fluisterde
Mijndert, Wulfert in 't oor, terwijl hij een ring r~
z'n voet schoof, waaraan een ketting was bevetli
„Gelukkig, ik wou dat ik je halpen kon, maar dat
gaat niet. Duizend maal heb ik al geprobeerd
van mijn voed ook «len ring to schuiven, maar al
tijd vergeefs."
„Hoeft niet, 't is heter zoo, en morgen nacht haal
ik' een vijl cn dan vijlen we de hecle boel door.
Wat zal Jurriön op z'n neus kijken."
„Moge God en do heiligen ons bijstaan", zei Wulf,
„het wordt een hachelijke onderneming. En als
gelukt wat hebben we dan nog? Weet jij waar
zitten?"
„Wat zou dnt, er zijn hier allerlei jongens in dit
rattenncst cn ze zullen ons den weg wel wijzen,
daaraan behoef je geen oogenblik te twijfelen".
c zou graag eens weten, waar Sijmen op
oogenblik zit."
„Allang in Jutfaas, geloof dnt maar en Quirijn, die
•me jongen zal verdronken zijn.
„Dat overleeft Aagt nooit", meende Wulfert.
„Hoor eens", zei Mijndert nu opeens, „als je met
zulke akelige geschiedenissen begint hou ik op met
praten hoor. 't Is trouwens hoog tijd om te gaan
slapen. Ik kruip lekker ih m'n stroobos. Welterustcnl''
(Wordt vervolgd.)
ONS KNUTSELHOEKJE
NOG 'N BRIEVENSTANDAARD.
Wie er geen kaas van gegeten heeft om „hout" te
bewerken, heeft natuurlijk aan het werkstukje van
•leden week niets. Geen nood. Toch 'n hrievcn-
etandaard, maar nu van karton. Figuur I geeft
den uitslag van het bakje. Teekenen, uitsnijden cn
riksen. Teekencn twee rechthoeken op het karton,
één groot 9x3 C.M. cn één 11x5 c M.
Snijd beide rechthoeken uit en plak ze op elkaar.
Dit i6 de bodem. Plak het bakje er op vast. Om
randen cn met sierpapier beplakken. Gebruik hier
voor leder-imitatie. In de overlangsclie snede bij
Fig. I A bevestigen wc een linnen kokertje, waar
we een potlood of pen in kunnen steken. Van dit
kokertje, fig. Ill, steken wc de randen A en B door
de gleuf bij A Fig I en plakken ze nan den binnen
kant vast. Bet sierpapier even doordrukken niet
den achterkant van een mes. Nu de binnenbephik-
king en de standaard is klaar.
o
LACHPLAATJE
Vrouw van den dorpsbrievengaarder tot haar
man: „O Piet wat is hij schattig? Kijk eens hoe lok
ker hij de lijm van de postzegels likt.
EVENTJES LACHEN
HOE SLIM.
A. Weet je wel waarom de paarden staande sla
pen?
B. Omdat zo geen bed hebben.
A. Neen!
B. Omdat ze niet willen liggen.
A. Neen!
B. Waarom dan?
A. Uit gemakzucht: dan behoeven ze 's morgens
-vroeg niet op te staan.
FINANCIEEL GENIE.
Student: Wnt geeft ge voor dat boek?
Handelaar in oude boeken: Zes gulden.
Student: Goed!
Hij ontvangt het geld en vraagt: Voor hoeveel ver
koopt ge nu zoo'n boek weer
Ja, minstens voor zeven gulden.
Student: Wel, dan koop ik het terug, maar op cre-
diot.
GEMAKKELIJK GENOEG.
Mevrouw: Dokier, kan je ook iets aan mijn man
oen?
Dokter: Wat scheelt er aan?
Mevrouw: Hij tobt over geld.
Dokter: Zoo, daar zal ik hem wel van af helpen.
ECHT VADERLANDSLIEVEND.
Üp een volksmecting in Amerika, riep eens een
i jrekcr in het vuur zijner rede: „Ja, een ecJit patriot
1 gaarne voor het vaderland sterven, zelfs al zou
2-cm dit het leven kosten".
DE NIEUWE HOED.
Zij: „Ik hel> een onpleizierigc ontdekking gedaan.
Die vrouw van hiernaast draagt denzelfdcn hoed
als ik".
Hij: „Dat bcteckcnt dus, dat jij een nieuwen wilt
koopen."
Zij: „Ja, dat lijkt me goedkoopcr dan verhuizen,
vind jc ook niet?"
EEN TROOST.
„Wel Jantje, maken de tweelingen veel lawaai
's nachts?"
„Gelukkig schreeuwt de cene zoo hard, dat je de
andere niet hooien kan!"
GESCHIEDENIS.
Leeraar: Wanneer leefde Godfried van Bouillon?
Leerling: Als hij niets Anders te eten had.
OPLOSSING
VAN DEN VORIGEN REBUS
V. R. ben ik gierig en met L. een rivier in ons
laad,
No 118.
Voor elk woord een letter plaatsen en van die
letters een spreekwoord vormen:
oorts om ond and uit ver oos
wik rdc oed aart aad der njer
- ank.
No 119.
Wat kun jv» maken van:
U Tiel vore.
No. 120.
Met H. ben ik een viervoetig dier,
Met L. een boom cn met
W. een bloem.
OPLOSSINGEN.
No 113. 1 pauw; 2 wolf; 3. das.
No. 111 Gcnemuiden.
No. 115 Waar het hart vol van is, loopt de mond
van over.
No. 116 A buis; Abuis.
Behoed uw hart boven ai dat te bewaren is, want
daaruit zijn de uitgangen des levens.
WIE HET WEET MAG HET ZEGGEN
Met B. hen ik oen lichaamsdeel van een dier:
met II. is dat den weg verspert of iets afsluit; met
ONS TEEKENHOEKJE
DE ROZEKNOP.
„Mijn sahaamle haard verdoofde;
'k Ben ziekelijk; 't is koud:
In God es naam, mijn zoontje,
Ga, raap mij nog wat hout!"
„Volgaarne, lieve moeder,
Maai* eerst een kusje." „^oml"
En 't minnend kindje keek nog
Aan 't deurken knikkend ooi.
„God loonc u! Goede Hemel,
Bewaar hem voor 't verderft
Dat Iiij eens als zijn vader,
Het Paradijs verwervT"
In 't einde zag de moeder,
Haar blijde zoontje weer
Ilij stortte voor haar voeten
Een zwaren bussel 1) neer.
„Hoor, moeder, *k vond een knaapje,
Zoo groot als ik, in 't woud.
Het hielp mij «pegeliuppeld,
Tot t lezen van dit hout
„Opeens verdween het knaapje,
Onz' Heer weet waarhocnl
Als ik hem wilde danken,
Stond ik daar droef alleen."
„Nooit liegt gc, kind, ik weet het.
Maar mooglijk zijt ge mis.
Breng eens met u dat knaapje
Dan weet ik, wie het is."
Weer trok de lieve kleine,
Naar 't ver gelegen woud!
Weer hielp dat vrecmdelingsken
Tot 't lezen van wat hout
„Zh?, moeder, beste moeder,
Een zwaren bussel weer."
„En 't knaapje dan, mijn zoontje?"
„Verdwenen als weleer."
„H Gaf mij dat rozeknópjen
En sprak met hemcllaoh:
'k Zal ginder bij u komen,
Als 't opgaat 2) Goeden dag!"
Dc moeder stelde 't roosken
In 't water, dankte God,
En zag naar 't hloompjen dikwijls:
Gesloten bleef dc bot
Maar op een goeden morgen
Vond zij de roos in fleur:
Een traan kwam in haar oogen
Bij d' ingeaamden geur.
't Werd later, en haar zoontje
Was nog niet opgestaan.
„Mijn beste, 't kind gaat komen!"
Die tijding brengt zij aan.
Zij steigert naar het koetsken;
Daar lag het zoete wicht,
Nog nooit zoo lief, zoo blozend,
Zoo hemelsdh van gezicht
Zij kust het in vervoering;
„Reeds komt het morgenrood!
„Sta op, mijn kind!...." Maar hemel;
Het kind lag stijf en dood.
PRUDENS VAN DUYSE.
Een bussel is een bes.
Als 't opgaat wil zeggen: als 't opengaat
KLEINE GESCHIEDENISSEN.
Walter Scott leefile met zijn vrouw in een zeer
harmonisch huwelijk. Op een dag kwam zij zeer vcz>
ontwaardigd in zijn werkkamer cn riep:
Als de kinderen thuis komen, zal ik ze eens goed
straffen.
- Waarom don lieve? vroeg de schrijver.
—Ze hebben mijn naaidoos geheel in dc war ge
maakt. Alles is onderstboven gebaald en niets meer
kan ik vinden.
Dat spijt me, zeide Scott, op treurigen toon. Maar
je beoordeelt de kinderen verkeerd. Ik wou je een
plezier doen. Daar jij altijd met zooveel zorg alles
op mijn lessenaar ordelijk maakt, wou ik op mijn
beurt, jou arbeidsveld een beetje in orde maken.
Men vroeg Talleyrand waarom Jiij niet zijn me
moires schreef.
Lachend antwoordde hij: „Waarom? Ik weet heel
zeker dat mijn kamerdienaar en mijn kok ze zullen
schrijven.
Gedurende den Amerikaanschcn burgeroorlog
kwam een bezoeker bij president Lincoln in het
Witte Huis en vroeg ongegeneerd, hoeveel troepen,
naar zijn schatting de vijand nog m hei veld had.
Dat kan ik jc preoius zeggen, antwoordde Lincoln
1200 duizend.
Maar lioe weet u dat. Zoo voel?
Ik heb ze natuurlijk niet geteld. Maar daar mijn
gene-raals bij iedere nederlaag als verontschuldiging
aangeven, dat dc vijand viermaal sterker was dan zij,
moeten er nog wel zoo veel zijn.
Tijdens den burgeroorlog werden door de Zuide
lijken een generaal van de Noordelijke Staten met
tachtig cavalleriston gevangen genomen.
1 ineoln was zeer bedroefd over het verlies van de
tachtig paarden.
ik vind het ongelooflijk, dot men er zoo onvoors
ziclitig mee kan omgaan.
En de generaal, vroeg een officier is dat dan geen
verlies.
Niet dat ik weet, zeide Lincoln. Met een pen ne
st reek kan ik een nieuwen generaal krijgen, maac
,lat is mij niet mogelijk bij paarden.