ZONDAIGSBLAD
l
m
k
m
m
'>A
m m
mm
S
t
m
m
k
II If .«SS fc' 3 SS3?3ff-SS S7.c'>? &35?r ^5b«'.'ïT«ïTT^^
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiinniiiiMii
SCHAAKRUBRIEK.
/V J H CARON, Haarlernmermeerstraat 168. Amsterdam-W-
Redacteur
miniiiiiihiiiiiiiiiiiiiiiiii
Men word' verzoent correspondentie over deze rubriek aan bovenstaand adres ie richten.
Probleem nu. 221
Van: Ph. J. VAN DER LINDEN, Leiden.
A
■S;
1
i
f
s
Wit begint en geeft in twee zetten mat.
Wit (9): Kh4, Td3. Tf8, Lg3. Lg8. Ph8, pi.có, ga. h5
Zwart (5): Kfó, LfG, pi.cG, có, e7
EINDSPEL VAN J. BEHTING
Wit begint en wint
Wit (3): Kbl, Tel. Ph4
Zwart (5): Khi. Pgl, pi.g4, h2. h3
Oplossing van probleem 220
Van: S. S. LEWMANN
Wit (9): Kb8. Da7. Td4, Thó, Lh8, Pel. Pf8, pi.1.2
Zwart (12): Kcó. Dh3, ThO, Tii7, Ld2. Lfó, PbG, Pd5,
pi.c7. dG, d3, fi
Mat in twee zetten.
Slcutelzet: 1. b2—b3
Oplossing eindspel M. Verhoeven, Den Iluag.
1. g7-g8Df Dg2Xg8
2. Tc5c3t K b3ai
3. a7—a8Dt Dg8Xa8
4. Tc3—a3f KaiXa3
of 4. Ka4b5 5. Ta3Xa8 remis.
Goede oplossingen ontvangen van: G. J. D.
Aahlerg (220. eindspel), E. Droppert (220, eindspel;
218 en 219 van den vorigen keer) Rotterdam; P.
van den Roognarrl (220. eindspel ged.). W. F. ten
Boske (220). M Opbrork (?20. eindspel). H. C. J.
Spier (220. eindspel). Den Haag; Ph. J. van der
Linden (220), Leiden; L. Mol (220. eindspel), l.oos-
duinen: H. T. Nieuwhuls (220) Amersfoort; A. de
Oude (220) Kralingscbe Veer; J. Praagman (220.
eindspel), Schcvenmgen.
INDISCHE VERDEDIGING
Gespeeld ia het tournooi to San Remo.
Wit: BOGOLJUBOW Zwart: NIMZOWITSC1I
2. c2—c4
3. Pbl—c3
4. Ddl—b3
Pg8fG
Lf8—bi
CORRESFONDENTIE
EL C. J. S. te D. H. Integendeel, de .goede reeks,
die reeds niet klein was. in xerlongtlfe
J. v. M. tc M Den Hertog— RuiWr Practisrhe
8chaaklessen 4 declcn; Van Goor, "Gouda; 1ste
deeltje f 12:,.
J. P. te S. Nove )plo*sing door 1. Ld7eO cn 2.
Pr*, e
Er zijn al heel wat meeningen verkondigd gedu
rende de laatste twee jaren over de beantwoording
van de Nimzowitsch-verdediging.
Wij herinneren aan die voortzettingen, die dc drei
gende verdubbeling van pionnen op de c-baan kort
weg negeeren:
a. bet. dwingende 4. a2—a3, waarmede Samisch
successen geboekt beeft;
b. liet ontwikkelende 4. c2—e3, dat door Rubin
stein en Grünfeld werd aanbevolen;
c. de bekende voortzetting 4. Pel—f3. die Bogol-
jubow in „Die moderne Eröffnung" voorstelt.
Hiernaast kwtyncn andere zetten in trek, niet het
minst, toen Bogoljubow's optimisme in zake de
kwestie der dubbele pionnen op de c-baan door
Nimzowitsch gevoelig werd gestraft, Karlsbad 1929.
liet is Dr. Aljechin geweest, die de aandacht heeft
gevestigd op 4. Ddlb3, als de scherpste voortzet
ting. Deze zet dwingt zwart tot bepaalde varianten,
wat bijv. met het geval is na 4. Ddl—c2 waarna
zwart geheel vrij is. Gevolg van een cn ander is.
dat 4. Db3! 't meest gespeeld wordt.
c7c5
In het tournooi te Karlsbad bad Spielmann, naar
men meende, deze voortzetting volkomen weerlegd
door te nemen op c5 en den zwakken pion d7 onder
vuur te nemen. Het merkwaardige is. dat Nimzo
witsch (de eenige schaakmeester, die deze opening
volkomen begrijpt, naar de uitspraak van Dr.
Tartakower) nu toch weer 4. c7— cö beproeft
5. d4Xc5 Pb8—cG
6. Pgl—f3
Klaarblijkelijk gespeeld om Pc6—d4 tc verhinde
ren, waarna wit natuurlijk niet mag nemen op bi
wegens Dame-verlies door Pd4—c2t
Algemeen neemt men daarom aan, dat de tekst
zet inderdaad het sterkst is! Gezien echter de andere
dreiging PfG—e4. is het o.i. beter eerst 6. Lel—d2!
te spelen, te meer. omdat Pd4 in den grond der
/.aak een vuurwerk-dreiging is. Het is duidelijk, dat
wit met e2—e3, wat toch moet gespeeld worden, het
driftige paard bijna onmiddellijk kan terugjagen,
bijv.: 6. Lel—d2 PcGd4 7. Db3dl (a4) cn reeds
dreigt e2—e3.
Het is bevreemdend, dat G. Leld2 geen toepassing
vindt Zou er dan toch een addertje onder het gras
schuilen?
6Pf6e4
7. Leld2 Pe4Xc5
Na 7Pe4Xd2 8. Pf3Xd2, gevolgd door
000, beheerscht wit dc d-baan!
8. Db3c2 f7—f5
Om e2e4 te verhinderen.
9. e2e3 0—0
10. I.flo2 b7-b6
11. 0—0—0
Nu bezet wit de d-baan. Maar het nadeel is dc
minder veilige koningstclling.
11a7—a5
12. a2—a3?
Wit had 12. Pc3—bó moeten spelen. Het volgend
antwoord is heel geestig.
li a5—a4!
Stand na 12aó— a4!
I X
i
u Ui
i
i
i
a
i
li
i i
Jjjj <v^j
rfE
a
"V.
L/lE'-S
B
SP®
Ej
Dc6Xc2 i
LaGXbó
Dd8c7
Lb5Xc4
Lc4Xd5
Dc7cG
22. Tdóe5 volgt Pc5
volgd door
17. Pd2c4
18. dóXeG
19. Lf3Xa8
20. La8d5
21. TdlXdó
Nu valt pion eG, wai
TdóXfó faalt op Pc5-
TfSXfó.
22. eG—e7 DcGXdó
23. e7XfSDf Kg8—f8
24. Thl—cl l Dd5e5
25. h2h3 li7h5
2G. g2—g4 hóXg4
27. li3Xg4 Pa 5b3f
Nu wordt de dreiging eindelijk ook uitgevoerd.
28. Kclbl fóXg4
29. Tdl—gl Dcó—dó!
30. Tgl—dl
Op 30. TglXg4 volgt Dhlt cn mat.
30Ddöo4
31. Tdl—gl Pb3—d2f
32. Kbl—cl Dc4dó
Dekt pion g4 wegens 33. TglXg4? Pcö—h3f 34.
Kcl—dl Ddó—hit 35. Kdl—c2 Dhl-flfc
33. Dc2h7 Pd2-e4
Verbreekt alle samenwerking der witte stukken.
Stand na 33Pd2—et
B
ir -
S
ut
li
19
i
j§
i
IS
li
34. Dh7—hSf Kf8—f7
35. Kcl—bl Ddó—d3f
Wit geeft op. Mat door Pb3t enz. of Pc3f c
is niet te verhinderen.
13Lb4Xd2f
14. Pf3Xd2 PcG—aó
Dreigt b3 blijvend tc bezetten met een paard
15. Lc2—f3 d7d5!
1G. c4Xdó Lc8aG
Nu mag het paard bó niet verlaten wegens Ld3!
MIJN KLEINE HELD.
door Ernest Gilmore.
Op zekeren middag zat ik ccn uurtje bij een zie*
ken vriend van mij. toen ik luide kreten lioordo
aan den overkant van de straat.
Een stuk of wat schooljongens, die elkaar nazaten,
waren bij het omslaan van den hoek tegen een oude
vrouw op getornd, die een mand met schoon wasch-
gocd aan haar arm droeg- Het scheelde weinig, of
de oude vrouw zou op den grond geslagen zijn. Een
van de jongens pakte haar nog gauw bij den arm
en hield haar zoodoende staande.
„Dank je mijn beste jongen" .zei ze vriendelijk,
waarop al de andere jongens het uitproestten en
hard verder liepen.
De mand was op den grond gevallen, en het
schoone strijkgoed was er gedeeltelijk uitgegleden.
Haar kleine vriend hielp haar om het weer op to
rapen, maar verscheidene stukken zaten met
modder.
„Och, lieve deugd, wat moet ik beginnen?" jam
merde dc oude vrouw.
„Kun je ze niet weer overwasschen?" vroeg hij,
terwijl hij haar hielp oversteken, en zij dus vlak
onder het raam kwamen te staan, waar ik zat.
„Ja, dat kan ik wel. en dat zal ik ook wel moeten
doen, maar die eene keer heeft mij al zoo'n tijd
gekost, en nu moet ik ze voor hetzelfde geld dus
nog eens overdoen; en ik had zoo stellig beloofd,
dat ik zo vandaag thuis zou brengen. Mevrouw zal
zoo boos zijn als wat!" en de arme ziel zette haar
mand neer en begon te schreien.
„Ik kan niet gelooven, dat zo boos zal zijn, als
je haar vertelt, wat er gebeurd is. Ik wou, dat ik
je maar helpen kon! Wacht, ik heb een gulden;
dan heb je toch iets voor al je moeite.'
„O!" zei de arme oude ziel, „maar zal je moeder
dat wel goed vinden?"
.Moeder zal het best vinden, en de gulden is van
mij. Ik had er een bal voor willen koopen, maar ik
zal wel gauw weer aan het sparen gaan. Het spijt
me genoeg, dat Ik straks zoo tegen je opgebonsd
ben cn al dat goed nu bedorven is."
„Je bent een liove jongen", zei ze. „Ik zal nu maar
gauw naar huis gaan."
.Moet je dien kant op?" vroeg hij. „Nu, dan kan
ik een eindje met je meegaan. Geef mij je inand
maar zoo lang."
Verscheidene voorbijgangers glimlachten om het
stelletje. Ik weet niet, hoe do jongen heette, manr
In mijn hart staat hij opgeschreven als een held»
1
N°, 26 - JAARGANG 1930
bli l
NIEUWE LEÏDSCHE COURANT
TRANEN AFWISSCHEN
Want het Lam
Oponbaring
17.
Iioe tecder is dit beeld: God zal alle tranen van
hunne oogen afwisschen.
Hot wordt eerst gezegd van de ontelbare schare
dergencn die uit de groo'te verdrukking komen. En
later van de bewoners der nieuwe aarde: God zal
alle tranon van hunne oogen afwisschen, en do dood
zal niet meer zijn noch rouw noch gekrijt noch moeite
zal meer zijn, want de eerste dingen zijn weggegaan
(hfdst. 21 4).
Op beide plaatsen wordt ermede aangekondigd de
vervulling van de atoude profetie: Hij zal den dood
verslinden tot overwinning en de Hcore Heere zal
dc tranen van alle aangezichten afwisschen (Jes.
25 8), waar eraan voorafgaat, dat do Heere zal
„verslinden het bewindsel des aangezichts waarmede
alle volken bewonden zijn en het deksel waarmede
alle natiën bedekt zijn". Eerst wordt de rouwsluier
weggenomen cn daarna het betraande aangezicht
afgedroogd.
Het is duidelijk: dit alles is beeldspraak, wan:
in den hemel behoeven geen tranen meer gedroogd
te worden. Maar ge moet u toch eerst dat beeld
realiseercn om daarna te verstaan wat het u heeft
te zeggen.
Ga dan met dit woord eerst tot uw menschelijk
leven cn samenleven en wacht dan af tot ge ergens
dat tranen drogen ziet.
Wie droogt de tranen af? Is het niet moeder, die
haar schreiend kind op haar schoot neemt en het
gaat troosten totdat de lach weer door dc tranen
heenbreckt. En dan zegt ze tot haar lieveling: nu
gaan we ook die leelijke tranen afvegen. Ja, zeg:
zoo'n kind haar dan na, dc tranen afvegen. Zoo
verdwijnt bij het kind elk spoor van verdriet en zet
het onbekommerd zijn spel weer voort.
Nietwaar, zoo is het immers? Ook dat bewinden
van het aangezicht vinden we bij onze kinderen. Dan
houden zo hun handen stijf voor hun gezicht ot
leggen het hoofd voorover om maar ongestoord to
kunnen schreien. Alsof er nooit ccn eind aan zou
komen. Maar moeder weet dat betraande gezichtje
wel te vinden en vrij tc maken.
Zeg niet dat liet te kinderachtig is zoo tc spreken
over Gods treurende volk cn zijn vertroosting door
den Heere. Want de Heere zelf spreekt er zoo over
Natuurlijk, zegt gij, kindertranen zijn gauw ge
droogd cn gauw vergeten. Het is ook zoo. Maar erken
dan ook dat al do smarten van uw leven en zelfs
van uw sterven voor God niet meer zijn dan kinder
tranen, die Hij weet af te wisschen in een oogenblik
Is dit dan niet ccn geringschatting van do droef
heid, die onze arme ziel doorknaagt in dit moeilijke
aardsche leven? Is het niet een al te luchthartig
heengaan over de smart en den weedom die door
den dood wordt veroorzaakt?
Toch niet! Of meent ge dat de moeder die haar
kind de tranen afwischt het kinderverdriet licht
acht? Maar dan zou ze tooh niet alles ervoor laten
staan om zich met haar kind alleen in te laten en
dat kind tc troosten? Zelve wordt ze niet gedeerd
door wat haar kind doet schreien; ze staat erboven.
Maar zo weet dat haar kind erdoor overstelpt wordt,
en daarom buigt ze zich tot haar kind neer om zijn
verdriet weg te nemen.
Hoe wordt nu dit beeld, dat eerst met uw moeite
cn verdriet scheen te spotten, opeens krachtig en
overvloedig van troost.
Zoo hulpoloos als dat kind tegenover zijn kinder
verdriet, staat gij tegenover uw leed en ellende. Gij
kunt uzelf daar niet tegen troosten. Het verteert uw
leven en uw levenskracht. Het neemt u geheel in
beslag.
Maar nu komt uw sterke almachtige God, die
hoog boven al uw moeite cn verdriet is verheven,
die in zijn volzaligheid door niets gestoord of gedeerd
wordt, zich tot u nederbuigen. Hij laat zich met uw
lijden en droefheid in. Hij verstaat het alles. En dan
gaat Hij u troosten. Als ccn dien zijne moeder troost
(Jes. GG 13).
Hij neemt het bewindsel van uw aangezicht weg
Hij brengt u ertoe Hem uw betraand gezicht te
toonen. Hij spreekt u toe. Hij neemt u op en koestert
u aan zijn Vaderhart.
Zoo toont Hij u in uw verdriet andere dingen die
uw droefheid verzachten en wegnemen.
En ten slotte rust Hij niet voordat ook de sporen
van verdriet bij u zijn weggenomen. Hij wischt dc
tranen af.
Ten volle geschiedt dit eerst na dit leven.
Het Schriftwoord spreekt dan ook zoowel in
Jcsaja's profetie als in de Openbaring aan Johannes
van wat aan het einde geschiedt, in het rijk der
heerlijkheid.
Daar is alle droefheid in blijdschap, allo geween
in gejuich veranderd. Daar zijn metterdaad allo spo
ren van verdriet weggenomen.
Daar is de dood niet meer. Daar is ook geen rouw
meer. Hier maakt de dood plaatsen ledig. Maar daar
is het nieuwe racnschongcslacht. Daar is allee ge
reconstrueerd tot een nieuw wclaancensluitcrid ge
heel, dat geen leenden meer vertoont.
Daar zijn de eerste dingen voorbijgegaan. Maar
daar is ook geen gedachtenis meer van die dingen
die ons hier op aarde zooveel verdriet deden.
En, dit bovenal, God is daar alles in allen. Dut is
de zaligheid. Dat maakt alles goed. Dat vervult elk
gemis. Zooais het schreiende kind zijn trooost vindt
in moeder zelf en door haar alles 'vergeet wat
bedroefde.
Ook zoo is de Heilige Geest de Trooster die bij
u blijft in der eeuwigheid. Want Hij is het die den
troost indraagt in uw hart, die u voor Gods vertroos
tingen toegankelijk maakt, die in uw hart die won
derlijke en weldadige omzetting teweegbrengt, waar
door uw droefheid tot blijdschap wordt.
Dat gaat niet huiten het Woord van God, niet bui-
ten de Heilige Schrift om. Maar het is toch de
Heilige Geest die u dat Woord op het hart bindt,
die ermede aan uw ziel werkzaam is, zoolang totdat
Hij het van uw droefheid heeft gewonnen.
Zoo is het reeds in dit leven. Maar ook in het
eeuwige leven blijft deze Trooster bij u. Dan gaat
Hij u niet verlaten. Neen, dan is Hij het juist die
de eeuwige blijdschap in uw binnenste voedt en
onderhoudt.
Zooals het afwisschen der tranen van de kinder*
oogen niet maar een beweging met de handen is,
maar tegelijk is een wonder dat uit het moederhart
in het kinderhart overgaat, zoo is ook dit afwisschen
van de tranen dat God bij de zijnen doet tegelijk
het uiterlijk wegnemen van al wat aan dood en
verderf zou herinneren, èn het innerlijk verblijden
van het hart met vreugde.
Zal dit eens uw deel zijn, dan moet het in dit leven
"czocht worden. De Heilige Geest komt niet eerst
.1 het sterven tot ons, maar in het leven. Gelijk des
Christens eenige troost is allereerst voor het leven
cn dan ook voor het sterven.
En dc Heilige G?est troost u niet allereerst over
de verdrietelijkheden van dit leven. Neen, Hij troost
u allereerst over uw zonden. En alleen in dien weg
breidt Hij zijn vertroostingen over uw gansche leven
uit.
Niet de mcnsch, maar de zondaar wordt gered en
gezaligd en getroost, liet is juist dc zonde, die het
verdriet zoo wreed en vlijmend doet zijn in ons leven
en in ons sterven. Tegen al het andere is nog to
worstelen om erboven uit te komen. Maar de zondo
omgeeft ons rondom, ze drukt ons neer, zij is het die
het lijden zoo wrang maakt.
Maar daarom gaat met de volkomen overwinning
en vernietiging van dc zonde dan ook de wegneming
van alle verdriet gepaard. Dan als dc Heilige Geest
ook in ons het werk der vernieuwing zal voltooid
hebben, dan zal or zelfs geen naberouw over de
zonde meer zijn.
Dan zijn dc tranen voor altoos gedroogd. Door Hem
die we reeds in dit leven mochten danken:
Gij hebt, o Heer, in 't doodlijkst tijdsgewricht
Mijn ziel gered, mijn tranen willen drogen,
Mijn voet geschraagd; dies zat ik voor Gods oogen
Steeds wandelen in 't vroolijk levenslicht.
WEIDEGLOEIEN
Als zachtkcns dc zon naar het Westen neigt,
begint onze weide Ie gloeien:
in goudglans glijden de zeilen voorbij,
in goudglans grazen do koeien;
de nuchtere rietschelf slaat, als ccn paleis
uit tooveinproke, te glanzen;
en sprank'lcnd weerkaatsen de golfjes den gloed,
die op 't avondwindeko dansen.
't Is goud, dat van 't Hcmclsch Jeruzalem
de straten eens zal plaveien;
't is goud, dat do Eeuwige Bron van al licht
zacht over zijn zaal'gcn laat glijen,
dat hen omgolft als een ether fijn,
die hen spijst en hen drenkt en doet leven,
waar zij met vleugelenvooten op gAAn,
of waar zij, als Englen, in zweven.
't Is schoonihcidsgoud, wanrmede Hij drenkt
de aard. Zijner voeten schemel
't Is drooinegoud, dnt je mijmeren doet
van licilig-hoogheorlljken hemel!
NELLIE VAN KOL.
Voetbank.
>9»00—0000t000000>c00090<d0e00066