De Lustrumfeesten van het Leidsch Sludentencorps IN WOENSDAG 25 JUNI 1930 TWEEDE BLAD PAG. 5 DE VLIEGENDE HOLLANDER EEN SPEL VAN HET HOLLANDSCH LANDSCHAP De gelukkigen, die het waterfeestspel „De Vliegende Hollander" hebben gezien, werden reeds door den tocht per boot naar het speel terrein in een ontvankelijke stemming ge bracht. Nauwelijks is men de fabrieksterreinen buitem Spanjaardsbrug gepasseerd, of het Hollandsch landschap opent zich in zijn meest karakteristieke schoonheid. De bree ds zwaaien en de scherpe bochten, waarmee de Zijl. zich slingert door het lage malscho land, openen steeds weer nieuwe vergezich ten. Statige molens én in het lommer ver scholen boerderijen, dorpen wier torenspit ten even boven het geboomte uitpunten, dat alles op de allerhevalligste wijze dooi de natuurlijke gesteldheid van den bodem en de ligging der wateren gerangschikt an dan dit alles opgenomen in die voebte sfeer, onder die parelende luchten, die het eigene en het bizonder schoone van ons Holland zijn, het maakt dat het Hollandsch hart sneller klopt. Bereikt men de Kaag, dan wordt men opnieuw getroffen door de tai- looze mooie aspecten, welke zich onder het .varen telkens weer vertooncn. A'ls we op de tribune zijn aangekomen, dan ontdekt men, dat het rustieke decor door den heer H. Tb. Wijdeveld uitgevoerd, zich geheel aansluit bij het vlakke land en du wijde wateren, die onder steeds andere be lichting opaliseeren onder den hoogen hemel Rechts de barre vormen van het grijze kas teel, dat massaal zich teekent tegen den hemel. Oud-Germaansch met rondende wan en van vlechtwerk, dat niet leem en klei dichtgesmeerd. In het kasteel de hooge poort; er voor een terms en een ophaalbrug, die het isoleert bij overval. In het midden het dorp Stavoren, een hutit-endorp met een lijn baan, een duiventil, een paar werkplaatsen, een paalwoning, een houten kerkje in aan bouw alles primitief en in de oervormen van het Germaansche leven der Sste eeuw. Ge heel links huiten het havenhoofd de wacht toren, alles grauw en grijs, maar prachtig in barmonip met de verre luchten die tinte len van een fijnen zilvernevel. Achter het decor het lage -land van den Laeckpoider: nog verder weer de spiegeling van even be wogen water, waarachter geboomte, de wie ken van een paar molens en het puntig spir- 6e torentje van Hoogmade; meer links al weer tintelend water en in de verte het dorp de Kaag, alles opgenomen in de 6feer. Hol land op zijn sohooii6st: het kon hier ook Friesland zijn. Hier is de romantiek van het verleden maar sterker van beelding en zon 'der het zoetelijke dat de Romantiek 'soms kenmerkt.- Romantiek zoo als wij ons die altijd den ken vol stoerheid en kracht juist uit dien tijd, toen de Vikingen hun wilde stroop tochten volbrachten; toen het Christendom botste op de harde -heidensche harten dr.r Friezen; toen de stugge hoogmoed van „het vrouwtje van Stavoren" te pletter liep tegen barre lotsbeschikkingen; toen „de forvveon- de bern va.n Starum"den bodem onder zicli voelde zinken in zee. De oude sagen van Stavoren hier tot le ven gebracht in 't krachtig dramatisch woord \ran den dichter; maar omdat het sagen zijn, op eigen en zeer aannemelijke wijze ge rangschikt, dieper van beteekenis gemaant door het optreden van Bonifacius eenec zijd6che, de Noorsche zeekoningen anderzijd.? Een meesterlijke vondst van den dichter M. Nijhoff, om de legende van den „Vliegen den Hollander" uit al dit dramatisch gebeu ren te doen ontstaan. En, zoo is het. Watergeestspel der studen ten een Oer-Hollandsclh, Oer-Friesch .-'pel geworden, dat zeker diepe indrukken zal la-ten. Da muziek bij dit spel. De componist, de heer Matthijs Vermeulen heeft niet aan de muziek een leidende it 1 toebedeeld in dien zin, dat het gedeclameer de woord bij haar moet aansluiten. Slechts bij een enkel lied geeft zij leiding. De mu ziek dient slechts om sfeer te scheppen Evenals liet gesproken woord, gaat zij haar eigen 'gang, al tracht zij de sfeer van Jen tekstinhoud weer te geven. Vermeulen \vü de muziek beschouwd hebben „als eon scherm, waarop de dichter zijn beelden pn- 39 jecteert." Deze muziek wordt niet door en sein- orkest, maar door gramofoonplaten voort 47.50 gebracht, waarop de compositie natuurlijk antie, van te voren is vastgelegd. Dit heeft natuur lijk het voordeel dat men ze door geluids versterking overal hoorbaar kan maken, terwijl, zooals men weet orkestmuziek in de buitenlucht bij ongunstigen wind ver waait en in dit geval de moeilijkheid om ren orkest onzichtbaar en toch goed te plaatsen van overwegenden aard was. Over de muziek, die moderne t-endenzen bezit, zonder heslist hypermodern aan tt doen, zwijgen we nu verder. In den Feest wijzer vindt men een uitvoerige met noten illustraties toegelichte verhandeling. Het spel! Natuurlijk begint het met muziek. Iloorn- stooten van den torenwachter weerklinken, er is bewegjng in de muziek, weldra erlangt deze een eenigszins elegisch karakter. De Hollander nadert, met zijn schip en meert het bij den toren, dien hij beklimt. Uit .le luidsprekers klinken de stoere verzen wijd in 't rond. Men ziet den Hollander acteeien, maar de verzen worden in de studio gezegd door Paul Huf tegen den achtergrond der muziek. De Hollander vertelt den toren wachter zijn droom, dat hij zal varen met een leeg schip. Dan spreekt de Torenwach ter, wiens verzen worden vertolkt door Frits van Dijk. Hij verklaart den droom van Jen Hollander in duistere bewoordingen. „Ik vrees dat uw schip Schoon leeg, niet zwaarteloos genoeg zal zijn,- om water Voor wolken te verwisselen in 's hemels hoog een baai in te varen door het witte midden, Maar dat zijn leegte eer zijn zal de onver vulbaarheid Van een zoo sterke vlucht, dat de zee oever loos En door haar overloosheid onontkoombaar Inmiddels ontwaakt het dorp. De visschers beklimmen hun schepen en hijschen de zei- om uit te gaan voor nieuwe vaart; in de lijnbaan wordt het groote wiel gedraaid, timmerlieden zagen, de smid zwaait Jen voorhamer, vrouwen gaan naar de duiven til en openen de hokjes; andere vrouwen wasschen of boeten de netten der visschero; m schuit worden versche groenten aan gevoerd; man-denvledhtsters tijgen aan den arbeid. Ladders worden bij den nog onvol- tooiden kerk geplaatst en de bouwlieden be ginnen onder toezicht van Eobaan, een mon nik, hun arbeid. Het is een tooneel vol le en bedrijvigheid, een tooneel van wat rouden willen noemen gestyleerd rea lisme. De figuren in hun kleurige kleeding doen het mooi tegen den grauwen achter grond van leem en riet en- hout. De kleuren zijn niet fel, maar in hun eenigszins doffe lonen geheel in harmonie met het decor. Men bewondert in de harmonie van dit alles suiver artistiek aanvoelen van den ont werper Wijdeveld. Men bewondert vooral niet minder de regie van Johan de Meester Jr. die met het weinig aan discipline ge wende materiaal der studenten toch eenheid wist te scheppen, mooie en levendige groe peeringen. Dit alles mag evenwel de aandacht niet afleiden van het gesprek tueschen den To renwachter en den Hollander, die nadat hem de beteekenis van zijn droom is onthuld een- soort levensbeschrijving geeft in stoere ver- zen, welke van mooie actie worden' bege leid. Hij eindigt ,De schim zei, dat mijn schip geen lading voeren zou. 't Klonk als bevrijding. Goed, het zij de laatste reis, Maar van de zee, mijn zee! O torenwachter, Uw doem van oeverloosheid heeft mij met verschrikt". Intussdhen heeft Thijs, de zoon van Ed warda, gebiedster van Friesland, den toren beklommen. De Hollander zal worden uit gezonden om nooit vermoede schatten uit verre gewesten naar Stavoren te brengen Thijs heeft het verlof zijner moeder'om hem te vergezellen. Als Thijs uitgesproken is komen vlugge ■bythriven en in een levendig gezang zingen le matrozen hun koor, dat tevens een voor spelling is van het bekende motief der 6fige- 't Blonde goud, Graan, graan, De zee in. nu öf nooit Goed bloed Langs bakboord in Lang6 stuurboord uitgegooid. De strophen van dit lied worden afgewis seld door beschouwelijke en gedragen stro phen, docr een tenorsolist, den heer Hatnnc- -.eer mooi en gevoelig voorgedragen. Wij zijn nu gekomen aan het einde van de pro loog, rnet de verzen: „Zoo gaat het eenen korten tijd: De zon, de sterren van den nacht, Zij varen.voort in eeuwigheid; Maar onze reis is, na een tijd, Gelukkiglijk volbracht". de earste handeling. I-Iet is een prachtig gezicht, als de groote vleugeldeuren van het kasteel zich openen en Edwarda, Radbouds nicht naar buiten treedt en langzaam met haar gevolg het ter ras afdaalt over de brug schrijdt en ten slotte op het havenhoofd staat. Het is geen flonkerend kleurenspel en tóch is het kleu rig, maar alle kleuren zijn gedoopt in de sfeer van 'tgoudig grijze en zilverig blauwe van de atmospheer boven het water. Daar door doet alles, zoo fleurig en zoo oerfrisch aan, terwijl Edwarda onder sobere actie verder schrijdt worden haar trotsche vereen op uitnemende wijze in de studio gezegd door Jonkvp. Witsen Elias. Door een eigen aardig systeem kan de illusie of Edwarda spreekt bewaard blijven. Op de hoofdplan nen der handelingen bevinden zich luidspre kers die het gesprokene prachtig weergeven. Edwarda geeft opdracht, de vloot te laden met al haar kostbaarheden, die ze bezit. „Maar twintigmaal zijn waarde Brenge het goud weerom, waar ons gij uel- kom waart. Laadt in! Nooit werd een vloot zoo zwaar bevracht!" Een dankbaar gebruik heeft de dichter in Edwarda's verzen gemaakt van de alliteratie, gelijk men .weet de oorspronkelijken diciu- vorm der oude Germanen. Deze alliteratie geeft aan de verzen iefs van stoere, ongecul tiveerde of laat ons liever zeggen: natuur- lijke kracht. Ik geef een voorbeeld: „Ginds volk, slaat Stavo's staf, de stut der stad, de ctok Waar, Friso, treurende bij Troje's vuur, op steunde; Waar hij'mee reisde in zijn ruw bootje,-en mee aan land sprong. Toen hij hier schipbreuk leed, om Stavoren te stichten. Vroom volk, bid, dat die Staf ons 6terke, en zijner zonen Schepen bescherme." Plotseling klinkt Je rauwe kreet van den bedelaar: „Brood, brood!" Edwarda hoort het niet. De bedelaar herhaalt zijn klacht. Edwarda geeft den Hollander de opdracht haar vloot te bestieren en stelt haar zoon Thijs onder zijn hoede, met het bevel, dat hij zijn kapitein moet gehoorzamen. Intusschen zet de bedelaar zijn klachten voort Eindelijk verwaardigt Edwarda hem te antwoorden: Het Vrouwtje van Stavoren breekt het zwaard van den Vliegenden Hollander Edwarda daalt in hevige gèinoedsbeweging naar het terras af. Zij deelt mede in de lOl»- be zout water en een visch te hebben ge vonden. Allerlei onheilspellende teeker.en wijzen er op, dat Stavoren als een vlot op het water drijft Zij 6meekt Bonifacius. al vorens zijn kerk te wijden, Stavoren te rei den van den ondergang en als de eerste van haar volk wil zij de Christelijken tempel bin nentreden. Bonifacius eischt van haar, dat zij het volk in haar hooge buig zal toelaten en zelf afstand doen van haar kroon om deze aan Thijs over te dragen. Dat is te veel voor de hooghartige vrouw.-. „Dacht gij, dat Friesland is als Frankrijk- waar uw ark Koningen knutselt, zalft, redt, uitroeit en intusschen De baten zelf beheert? Wilt ge een vorstin verstouten, Landlooper, om het volk te paaien mn h.viv Dan roept zij Yvo, haar koerier, om ei-li boodschap te zenden naar Bremen. Ma Yvo's paard ligt vergiftigd in den 6tal De Torenwachter daalt af van zijn hooge pist en meldt ontzet, dat de vloot geplunderd drijft op zee ten buit gevallen aan Je V: kinger. Edwarda gelooft het niet. Met een: r offen, turf- k, le- kwa- VAN den i overzicht van het eiland, ivaarop het watcrfcestspel uDc Vliegende Hollanderwerd uitgevoerd,- - .w Het bekende motief van de Friesche sage wordt nu op hoogst origineele wijze uitge werkt. De bedelaar spreekt het oordeel ui: over Stavoren en zijn vrouwe. Daarop geef! de kapitein aan Thijs bevel het brood te ha len, omdat een zeeman op Pèschen niet gaarne met een 6lacht voorteeken in zee gaat. Daard-oor valt de Hollander in onge nade bij Edwarda en het bevel over de viool wordt aan Lothar opgedragen, terwijl uit dagend de groene zegelring in zee wordt ge- Intusschen nadert een boot met Bonifacius en zijn gevolg, terwijl de vloot van Stavorer uitvaart om de schattën der wereld te zoe ken. Het volk viert feest om het uitzeilen {Ier vloot. Eenzaam staat.de Hollander op rijn leeg schip. Thijs evenwel, die hem verlaten heeft,-ktynt tot-hem terug. De burgers ver dwljïiéri in hun woningen. Slechts; Eobaan komt uit de kerk getreden, terwijl Bonifa cius met zijn gevolg landt. De tweede handeling begint met een rede van Bonifacius, die het plan heeft met Paschen het nieuwe kerkje te Stavoren te wijden. De klok wordt in den toren geheschen, verschillende toebereid selen worden gemaakt. Tegenover de klan ken van het heidendom hoort men nu die van het Christendom. Dïin neemt de heidensche Torenwachter het woord. Bonifacius heeft te kennen gege ven, dat hij ha zijn reis door Friesland in Engeland wen se tit te sterven. De Torenwachter, dje. grauw is van het jarenlange staren over de wateren, en ver trouwd is met de nukken der natuur, en die de geheimzinnige gave der voorspelling heeft gekregen zegt: „Het wordt tijd, dat ik 6preek, want ik voel deernis, grijsaard, Voor 't hevig vuur van uw verwelkt.; huid. Wanneer Gij hooren wilt naar iemand zonder boeken maar Die leest wat op het water staat geschreven, vlucht, Vlucht dan uit Friesland!" Hij vertelt daarop alles wat zich tusschen Edwarda en den Hollander heeft afgespeeld. Bonifacius blijft evenwel bij zijn voornemen zelf de kerk te wijden. Hij geeft vervolgens opdracht, dat men - in de waterput zoo diep mogelijk een .tobbe zal laten zinken, ten einde het water te bezigen voor de wijding. Er volgt nu een prachtig intermezzo, waarbij de muziek geheel gebaseerd is op heel ouda Gregoriaansche motieven. Een statige pro cessie stelt zich op en tevens krijgen we. zin volle voorstelling van het ledige graf op den Paaschmorgen, met ter weerszijden de twee engelen. Er ontspint zich een stijlvol diaioög tusschen de vrouwen die den Heiland zoeken en de Engelen. Intusschen laten twee vrouwen de tobbe in de put zinken en halen dien naar boven. Er schijnt iets bijzonders in te zijn. Een of ficier geeft de vrouwen bevel niet naar de kerk, maar met de tobbe naar het kasteel van Edwarda te gaan. Tegelijkertijd bereikt ter andere zijde van liet tooneel de processie de plaats waar het schip van den Hollander ligt. gemoerd. Bonifacius doet vergeefscho moeite, dat de Hollander zijn hoofd voor Christus buigt cn zijn schip wordt gezegend. „Dit hout behoeft geen heil! De zagen en T, spijk era Hebben er voor gezorgd, dat dit bosch noou meer bloeit. Maar de ziel dit dit zelfgebouwde heeft doortrokken, Waakt dat het nooit verwelkt. En ik, een naamloos ménsch. Verbind mij aan mijn werk tot aan den laatsten dag.' Zoo spreekt de Hollander dus het oordeel uit, dat hij tot den jongsten dag doelloos over de wateren zal zwerven en de schrik zal zijn van alles wat de zee bevaart. Dok Thijs verlaat het schip niet. Als de processie nu weer in fitatigen tred naar de kerk zal gaan, om de wijdmgshan delingen te verrichten, komt uit het kasteel een afdeeling soldaten, die dit belet. Her. is .altijd een indrukwekkend tooneel wanneer door de hooge poorten een groep menschep het terras afdaalt. Na de soldaten vo'gt Edwarda, omstuwd van haar edelen en edel vrouwen. Het spel bereikt nu met de de hoogste spanning. derde handeling ontslaat zij den Torenwachter, die het schip van den Hollander bestijgt. Woedend wendt Edwarda zich van hem af en geeft aan het volk last een vierschaar te benoemen, die op Oud-Germaansche wij ze het godenoordeel over Bonifacius zal in roepen. Maar zelfs indien het lot niet den dood zal zijn, dan nog beticht zij hem hoogverraad en verbant hem uit 'Friesland. De verzen die Edwarda daarna spreekt en waarmee zij Bonifacius het land uitbant zijn vol stoere kracht. En dan beveelt zij, na dat Bonifacius met de zijnen zich in de boot hebben begeven, aan het volk, om een ander feest te vieren dan het Christelijke Paasch feest. De Hollander vaart met Thijs en den Torenwachter uit om de vloot te zoeken- Tooneelen vol hevige actie houden nu het oog geboeid. Een groteske stoet van feeste lingen, die zich vermomd heeft met dieren koppen en maskers van fant36ti6chen vorir vult het tooneel. Een rollend schip op wie len vreemd opgetuigd, wordt-door zingende boeren voortgetrokken. En terwijl de feest vreugde stijgt, gaat Edwarda eenzaam naa; haar kasteel; Steeds wildei* 6tijgen ae gol ven van het rumoer. De heidensche schep- pingshymne wordt aangeheven: Stavo nam steen Yoo-r beenderen, zee Voor bloed, voor vleescii Aarde in zijn vorm; En de Fries werd gebaard, Korenbehaard, Met óogen van.hemel En hart van storm liet rhythme waarop deze hymne wordt gezongen wordt steeds woester, steeds harts tochtelijker. Stavoren danst het lied van zijn ondergang. Want plotseling komen de gril lige Noorsche d-raken de haven binnenvallen en in weinige oogenblikken bezetten 'le Vi kingen bet plein en het dorp. De verschrikte burgers ijlen naar de burg van Edwarda. De soldaten pogen de Noren nog tegen te hou den, te vergeefs. Zij wijken- -terug over de brug - kl' knsleel, -lie -wordt opgehaald. De Vikingen hebben nu vrij spel, plunderen en berooven de stad, steken de wallen doa en Stavoren verzinkt langzaam in zee. Dan spreekt Oddo de geduchte hoofdman der zeekoningen en beveelt zijn volk met veroverde sohatten huiswaarts te keeren naar de fjorden. Ilij vertelt iets uit den strijd, dien de zeekoningen reeds vroeger ha-dden met Radbouds krijgers. Hij deelt me 'e, hoe ze op de door Edwarda uitgezonden loot „pluimen en geen krijgers" hadden ge- onden. En nauwelijks hadden ze die sche pen geplunderd, of daar verscheen sta* op den voorplecht van zijn leeg selup, de Hollander, die zijn woeste eeuwigheids vaart over de onmetelijke wateren begonnen wa6 en dwars door de drakenvloot heenzeilde, eenzaam en trot6ch. „Wij, schuimverschroeide mannen Zagen zulk zeilen nooit, zooals hij, volgo- brast, Hoog aan den wind, zijn recht spoor naar den horizon Voortzette, en mateloos verlangen greep ons aan Hem na te volgen. Slechts door als prooi u, Stavoren, hun voor te werpen, Hield ik mijn mannen van den dood terug. De Vikingen verdwijnen. Het dorp zinkt langzaam in de golven. De bedelaar komt uit de kerk. Edwarda komt eenzaam uit hel kasteel, ziét den bedelaar, en dwaalt terug naar het kasteel. Alles is verlaten. Somber luidt de klok. Kn dan in snelle vaart klieft de Vliegende Hollander cle wateren, voor het verzonken Stavoren. Zoo is vooral het slot van het drama vol in aangrijpende kracht en schoonhei Men had inderdaad voor een openluchtspel geen gelukkiger keuze kunnen doen. Tot zoover over spel en spelers. De weers omstandigheden waren gisteren niet zoo bui ten gewoon gunstig. Een oogenblik zelfs dreigde de regen alles te zullen bederven, maar gelukkig is later de lucht een weinig opgeklaard en is het verder droog gebleven, hoewol het colbertje en cle meer ofheieei.- kleeding, aU-tjoede de luchtige japonnen dei- dames wel een jas en een mantel konden ■erdragen. De belangstelling voor het spel was enorm In een zestal booten van de „Volharding" had het vervoer der belangstellenden plaats, onder welke zich verschillende autoriteiten bevonden niet alleen uit Academie-kringen, maar ook uit de burgerij. O.a. was aauwezig hef, voltallige college van B. cn W. en de Gemeentesecretaris. Het duurde nog al eenigen tijd, voordat de booten zich van hun mcnschenlast had den ontdaan, maar het spel woog wel togen een beetje moeite en geduldsoefening mi. Het had een bijzonder vlot verloop en dat maakt veel goed, ook toen na afloop J* booten weer vol moesten stroomen, waar oerk nog al eenigen tijd mee heenging. Nog enkele opmerkingen moeten ons het hart. Hoe schoon ook het intermezzo was, waarin het gebeurde op den Paasch morgen werd gesymboliseerd, hoe plechtig en vol pieteit deze pasages werden voorge dragen en hoe hoog uit een aesthetisch oog punt juist deze passages waren, we geloo- ven toch, dat in deze sfeer, in deze jmge- ving, de heiligheid van Christus' verrijzenis niet tot onderwerp van „spel" mochi wor den gemaakt. We zullen niet ontkennon, dat dit intermezzo in de handeling paste en lat zooveel mogelijk alles is vermeden, wat ge voelige zielen aanstoot zou kunnen geven. We gelooven zelfs, dat velen er in hun z:ei door ontroerd zijn geworden, maar toch dit onderwerp is te heilig om op de planken ge bracht te worden, met geen andere bedoe ling dan de aanwezigen eenig aesthefisc'n genot te schenken en het spel treffender en plechtiger te maken. Daarvoor is het Evan gelie van den Paaschmorgen ons te lief en te teer cn te verheven. KERKCONCERT IN DE PIETERSKERK REDE VAN PROF. DR. VAN WIJK In de Pieterskerk is gisteravond vanwege het lustrum-comité voor de burgerij een concert gegeven, waarvoor de rector-magni- ficus Prof. Dr. N. v. Wijk een openingsrede heeft gesproken, waaraan we het volgende ontléenén: Op den 3on October 1574 verzamelde Lei- dens bevolking zich in deze Pieterskerk om God te danken voor de bevrijding harerstad en toen reeds vier maanden later met een Prof. Dr. N. VAN WIJK voortvarendheid, die aan onzen tijd ten voorbeeld moge strekken de noodigo toe bereidselen voor de opening der Universi teit, die schoone belooning voor zooveel moed en vastberadenheid, waren voltooid, hield wederom in de Pieterskerk dezelfde Pieter Comelisz, die op den dag der bevrij- dig den dienst had geleid, een indrukwek kende rede, waarin hij God's zegen af smeekte over de Leidsche Universiteit „tot oer en grootmaking van Zijnen Heiligen Naam, tot opbouwing en stichting Zijner Gemeente en tot zaligheid, geleerdheid en ervarenheid in alle eerlijke en loffelijke kunsten van de Hollandsche, Zeeuwsehe cn andere natiën, en tot welvaart van het Va derland en der stad Leiden". Sedert dien merkwaardigen dag, waarvan ook deze 71ste Lustrumviering de herden king wil zijn, hebben herhaaldelijk groote Liniversiteits-plechtigheden plaats gehad in deze zelfde kerk, die daardoor als 't ware de innige banden, welke van den aanvang af burgerij cn Universiteit verbonden heb ben, symboliseert Voor den rector eener Universiteit is he* een vreugdevol gevoel, te kunnen verklaren, dat de wederzijdsche verhouding van den Academischen Senaat en de studenten, ver tegenwoordigd door hun besturen en com missies, een verhouding is van hartelijkheid en vertrouwen. Wanneer dit het geval is in dc mate van thans, dan is één der hoofd voorwaarden voor den bloei der Universiteit vervuld. Stelt men aan iemand de vraag: Wat ls het doel, wat is het ideaal eener Universi teit?, dan zijn er heel wat antwoorden mo gelijk. Reeds in één zelfden maatschappelij- ken kring zullen meeningsverschillen tot uiting komen, en die worden nog grooter, wanneer men zich tot andere groepen en tot andere volken wendt, gezièn de groot» verschillen wat historische cn geestelijke ontwikkeling betreft. Maar zekere ideeën zal men tocih heinde en verre terugvinden, en daaronder deze: dat ook in onze dagen, nu de afzonderlijke wetenschappen zoo gespe cialiseerd zijn, dat bijna ieder zich met de beoefening van een zeer beperkt gebied moet tevreden stellen, onze jonge mannen en vrouwen in hun studietijd desniettemin moeten streven naar een zoo veelzijdig mo gelijke vorming der persoonlijkheid, als voorbereiding voor het verdere leven; slechts weinigen zijn geschapen voor een streng we tenschappelijke loopbaan, maar dienaren en tot zekere hoogte bouwmeesters der toekom stige maatschappij zijn al onze studenten. Aan de voorbereiding tot deze taak werkt de geheele. LIniversiteit mede. Allen, die thans 't 71ste lustrum der Leid sche Universiteit vieren, verheugen zich, dat deze Universiteit in de stad Leiden gevestigd is en blijft. Hier spreekt elke gracht en straat en steeg van gemeenschappelijke traditie van stad en academie. Elke reünist, die gisteren naar Ledden ge komen is, voelt zich gelukkig, weder door Leidens straten te wandelen, waar iedere steen schoone herinneringen oproept uit een der beste perioden van zijn leven. Men be grijpt zich zelf wel eens het best op oogen blikken van groote vreugde en op oogen- j blikken van rouw. Toen in Februari van het vorige jaar onze stad door een ongehoorde ramp getroffen werd, toen heeft ieder onzer diep gevoeld, wat hij op andere oogenblik ken misschien slechts flauw besefte: dat Universiteit en stad onverbreekbaar verbon den zijn en dat lief eai leed van de een te vens lief en leed van ander is, en dat zelfde gevoelden toen ook al die oud-studenten, dio thans op deze dagen van vreugd de stichting hunner Universiteit zijn komen herdenken. Deze enge banden tusschen Leiden en zijn Universiteit maken voor ons allen de ver- eeniging in één persoon van het burger^ meesterschap onzer stad en 't Curatorschap zelfs president-curatorschap der Unnersi- teit zoo iets gewoons en natuurslijks. Het spreekt voor ons van zeil. hoe zeer wij er ons steeds over blijven verblijden, dat de zelfde persoon, die zijn onvermoeid» zorgen wijdt aan de opperleiding der Leid sche zaken, tevens pleegt op te komen voor de belangen onzer Universiteit Concordia res parvao crescunt door eendracht worden kleine dingen groot, zoo luidde de zinspreuk van de Republiek der Vercenigde Nederlanden. De waarheid van deze spreuk beamend, hopen wij op een be stendiging tot in lengte van dagen van de eendrachtigheid van Leidens burgerij, zijn Universiteit, zijn studenten. Het concert, dat thans gaat aanvangen, is bedoeld als een symbool onzer saamhoo- riglieidmoge het bij ons allen deze stem ming wekken! Het concert Na de onder ademlooze stilte aangehoorde rede van den Rector-Magnificus dor Leid sche Universiteit klonken statig van het groote orgel in de Pieterskerk de tonen van het oude Wilhelmus. Als één man stond de duizendkoppige menigte op en stemde uit volle borst in met ons prachtige oude lied van strijd en vrijheid en geloof. Toen speelde de heer Mens liet majesti- euze orgelconcert in A-dur van Handel. De heer Mens heeft in de prachtige voordracht van dit heerlijke werk weer laten hooren, welk een meester hij is op zijn prachtig in strument. Na het inleidend con maesta, ontplooit zich de weelde van het allegro, een feest van zich in weelderigen overvloed strenge lende melodieën en toch dit alles gebonden in do strenge statie van het rhythme. Dan het plechtig adagio, eenigszins weemoedig getint cn eindelijk dio bruisende schoon heid van dc finale, bijna overdadig in de wijze waarop de coloratuur der verschil lende stommen is vervlochten. En hoe prach tig wist de organist hier de partijen van 't eene register op 't andere over te brengen. We dnchten aan liet bekende Oud-Neder- landsche lied: „Men hoort er niets, dan engelenzang en harpengespel Trompetten en klarinetten en die veclkens al zoo wel' Als derde nummer speelde Leo Mens nog de Prélude Op. 18 van Gesar Franck. een mijmerend poëtisch werk vol extatische vreugde, steeds getemperd door iets van' weemoed. Dezelfde wijding van Hilndel maar anders getimbreerd. Jlandcl houdt steeds nog de aarde vast, terwijl Franck zich uit sluitend schijnt te bewegen in ijle sferen boven dc aarde. De orgelmuziek werd afgewisseld door fluitspel, waarvoor dc virtuooso cn gevoelige (Zie vervolg op pag. 6) Het gevolg van Edtcarda verlaat den burcht.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1930 | | pagina 5