De Lustrumfeesten van het
Leidsch Sludentencorps
IN
WOENSDAG 25 JUNI 1930
TWEEDE BLAD PAG. 5
DE VLIEGENDE HOLLANDER
EEN SPEL VAN HET HOLLANDSCH
LANDSCHAP
De gelukkigen, die het waterfeestspel „De
Vliegende Hollander" hebben gezien, werden
reeds door den tocht per boot naar het speel
terrein in een ontvankelijke stemming ge
bracht.
Nauwelijks is men de fabrieksterreinen
buitem Spanjaardsbrug gepasseerd, of het
Hollandsch landschap opent zich in zijn
meest karakteristieke schoonheid. De bree
ds zwaaien en de scherpe bochten, waarmee
de Zijl. zich slingert door het lage malscho
land, openen steeds weer nieuwe vergezich
ten. Statige molens én in het lommer ver
scholen boerderijen, dorpen wier torenspit
ten even boven het geboomte uitpunten,
dat alles op de allerhevalligste wijze dooi
de natuurlijke gesteldheid van den bodem
en de ligging der wateren gerangschikt an
dan dit alles opgenomen in die voebte sfeer,
onder die parelende luchten, die het eigene
en het bizonder schoone van ons Holland
zijn, het maakt dat het Hollandsch hart
sneller klopt. Bereikt men de Kaag, dan
wordt men opnieuw getroffen door de tai-
looze mooie aspecten, welke zich onder het
.varen telkens weer vertooncn.
A'ls we op de tribune zijn aangekomen, dan
ontdekt men, dat het rustieke decor door
den heer H. Tb. Wijdeveld uitgevoerd, zich
geheel aansluit bij het vlakke land en du
wijde wateren, die onder steeds andere be
lichting opaliseeren onder den hoogen hemel
Rechts de barre vormen van het grijze kas
teel, dat massaal zich teekent tegen den
hemel. Oud-Germaansch met rondende wan
en van vlechtwerk, dat niet leem en klei
dichtgesmeerd. In het kasteel de hooge
poort; er voor een terms en een ophaalbrug,
die het isoleert bij overval. In het midden het
dorp Stavoren, een hutit-endorp met een lijn
baan, een duiventil, een paar werkplaatsen,
een paalwoning, een houten kerkje in aan
bouw alles primitief en in de oervormen van
het Germaansche leven der Sste eeuw. Ge
heel links huiten het havenhoofd de wacht
toren, alles grauw en grijs, maar prachtig
in barmonip met de verre luchten die tinte
len van een fijnen zilvernevel. Achter het
decor het lage -land van den Laeckpoider:
nog verder weer de spiegeling van even be
wogen water, waarachter geboomte, de wie
ken van een paar molens en het puntig spir-
6e torentje van Hoogmade; meer links al
weer tintelend water en in de verte het dorp
de Kaag, alles opgenomen in de 6feer. Hol
land op zijn sohooii6st: het kon hier ook
Friesland zijn. Hier is de romantiek van het
verleden maar sterker van beelding en zon
'der het zoetelijke dat de Romantiek 'soms
kenmerkt.-
Romantiek zoo als wij ons die altijd den
ken vol stoerheid en kracht juist uit dien
tijd, toen de Vikingen hun wilde stroop
tochten volbrachten; toen het Christendom
botste op de harde -heidensche harten dr.r
Friezen; toen de stugge hoogmoed van „het
vrouwtje van Stavoren" te pletter liep tegen
barre lotsbeschikkingen; toen „de forvveon-
de bern va.n Starum"den bodem onder zicli
voelde zinken in zee.
De oude sagen van Stavoren hier tot le
ven gebracht in 't krachtig dramatisch woord
\ran den dichter; maar omdat het sagen
zijn, op eigen en zeer aannemelijke wijze ge
rangschikt, dieper van beteekenis gemaant
door het optreden van Bonifacius eenec
zijd6che, de Noorsche zeekoningen anderzijd.?
Een meesterlijke vondst van den dichter
M. Nijhoff, om de legende van den „Vliegen
den Hollander" uit al dit dramatisch gebeu
ren te doen ontstaan.
En, zoo is het. Watergeestspel der studen
ten een Oer-Hollandsclh, Oer-Friesch .-'pel
geworden, dat zeker diepe indrukken zal
la-ten.
Da muziek bij dit spel.
De componist, de heer Matthijs Vermeulen
heeft niet aan de muziek een leidende it 1
toebedeeld in dien zin, dat het gedeclameer
de woord bij haar moet aansluiten. Slechts
bij een enkel lied geeft zij leiding. De mu
ziek dient slechts om sfeer te scheppen
Evenals liet gesproken woord, gaat zij haar
eigen 'gang, al tracht zij de sfeer van Jen
tekstinhoud weer te geven. Vermeulen \vü
de muziek beschouwd hebben „als eon
scherm, waarop de dichter zijn beelden pn-
39 jecteert." Deze muziek wordt niet door en
sein- orkest, maar door gramofoonplaten voort
47.50 gebracht, waarop de compositie natuurlijk
antie, van te voren is vastgelegd. Dit heeft natuur
lijk het voordeel dat men ze door geluids
versterking overal hoorbaar kan maken,
terwijl, zooals men weet orkestmuziek in
de buitenlucht bij ongunstigen wind ver
waait en in dit geval de moeilijkheid om ren
orkest onzichtbaar en toch goed te plaatsen
van overwegenden aard was.
Over de muziek, die moderne t-endenzen
bezit, zonder heslist hypermodern aan tt
doen, zwijgen we nu verder. In den Feest
wijzer vindt men een uitvoerige met noten
illustraties toegelichte verhandeling.
Het spel!
Natuurlijk begint het met muziek. Iloorn-
stooten van den torenwachter weerklinken,
er is bewegjng in de muziek, weldra erlangt
deze een eenigszins elegisch karakter. De
Hollander nadert, met zijn schip en meert
het bij den toren, dien hij beklimt. Uit .le
luidsprekers klinken de stoere verzen wijd
in 't rond. Men ziet den Hollander acteeien,
maar de verzen worden in de studio gezegd
door Paul Huf tegen den achtergrond der
muziek. De Hollander vertelt den toren
wachter zijn droom, dat hij zal varen met
een leeg schip. Dan spreekt de Torenwach
ter, wiens verzen worden vertolkt door Frits
van Dijk. Hij verklaart den droom van Jen
Hollander in duistere bewoordingen.
„Ik vrees dat uw schip
Schoon leeg, niet zwaarteloos genoeg zal
zijn,- om water
Voor wolken te verwisselen in 's hemels hoog
een baai in te varen door het witte
midden,
Maar dat zijn leegte eer zijn zal de onver
vulbaarheid
Van een zoo sterke vlucht, dat de zee oever
loos
En door haar overloosheid onontkoombaar
Inmiddels ontwaakt het dorp. De visschers
beklimmen hun schepen en hijschen de zei-
om uit te gaan voor nieuwe vaart; in
de lijnbaan wordt het groote wiel gedraaid,
timmerlieden zagen, de smid zwaait Jen
voorhamer, vrouwen gaan naar de duiven
til en openen de hokjes; andere vrouwen
wasschen of boeten de netten der visschero;
m schuit worden versche groenten aan
gevoerd; man-denvledhtsters tijgen aan den
arbeid. Ladders worden bij den nog onvol-
tooiden kerk geplaatst en de bouwlieden be
ginnen onder toezicht van Eobaan, een mon
nik, hun arbeid. Het is een tooneel vol le
en bedrijvigheid, een tooneel van wat
rouden willen noemen gestyleerd rea
lisme. De figuren in hun kleurige kleeding
doen het mooi tegen den grauwen achter
grond van leem en riet en- hout. De kleuren
zijn niet fel, maar in hun eenigszins doffe
lonen geheel in harmonie met het decor.
Men bewondert in de harmonie van dit alles
suiver artistiek aanvoelen van den ont
werper Wijdeveld. Men bewondert vooral
niet minder de regie van Johan de Meester
Jr. die met het weinig aan discipline ge
wende materiaal der studenten toch eenheid
wist te scheppen, mooie en levendige groe
peeringen.
Dit alles mag evenwel de aandacht niet
afleiden van het gesprek tueschen den To
renwachter en den Hollander, die nadat hem
de beteekenis van zijn droom is onthuld een-
soort levensbeschrijving geeft in stoere ver-
zen, welke van mooie actie worden' bege
leid. Hij eindigt
,De schim zei, dat mijn schip geen lading
voeren zou.
't Klonk als bevrijding. Goed, het zij de
laatste reis,
Maar van de zee, mijn zee! O torenwachter,
Uw doem van oeverloosheid heeft mij met
verschrikt".
Intussdhen heeft Thijs, de zoon van Ed
warda, gebiedster van Friesland, den toren
beklommen. De Hollander zal worden uit
gezonden om nooit vermoede schatten uit
verre gewesten naar Stavoren te brengen
Thijs heeft het verlof zijner moeder'om
hem te vergezellen.
Als Thijs uitgesproken is komen vlugge
■bythriven en in een levendig gezang zingen
le matrozen hun koor, dat tevens een voor
spelling is van het bekende motief der 6fige-
't Blonde goud,
Graan, graan,
De zee in. nu öf nooit
Goed bloed
Langs bakboord in
Lang6 stuurboord uitgegooid.
De strophen van dit lied worden afgewis
seld door beschouwelijke en gedragen stro
phen, docr een tenorsolist, den heer Hatnnc-
-.eer mooi en gevoelig voorgedragen. Wij
zijn nu gekomen aan het einde van de pro
loog, rnet de verzen:
„Zoo gaat het eenen korten tijd:
De zon, de sterren van den nacht,
Zij varen.voort in eeuwigheid;
Maar onze reis is, na een tijd,
Gelukkiglijk volbracht".
de earste handeling.
I-Iet is een prachtig gezicht, als de groote
vleugeldeuren van het kasteel zich openen
en Edwarda, Radbouds nicht naar buiten
treedt en langzaam met haar gevolg het ter
ras afdaalt over de brug schrijdt en ten
slotte op het havenhoofd staat. Het is geen
flonkerend kleurenspel en tóch is het kleu
rig, maar alle kleuren zijn gedoopt in de
sfeer van 'tgoudig grijze en zilverig blauwe
van de atmospheer boven het water. Daar
door doet alles, zoo fleurig en zoo oerfrisch
aan, terwijl Edwarda onder sobere actie
verder schrijdt worden haar trotsche vereen
op uitnemende wijze in de studio gezegd
door Jonkvp. Witsen Elias. Door een eigen
aardig systeem kan de illusie of Edwarda
spreekt bewaard blijven. Op de hoofdplan
nen der handelingen bevinden zich luidspre
kers die het gesprokene prachtig weergeven.
Edwarda geeft opdracht, de vloot te laden
met al haar kostbaarheden, die ze bezit.
„Maar twintigmaal zijn waarde
Brenge het goud weerom, waar ons gij uel-
kom waart.
Laadt in! Nooit werd een vloot zoo zwaar
bevracht!"
Een dankbaar gebruik heeft de dichter in
Edwarda's verzen gemaakt van de alliteratie,
gelijk men .weet de oorspronkelijken diciu-
vorm der oude Germanen. Deze alliteratie
geeft aan de verzen iefs van stoere, ongecul
tiveerde of laat ons liever zeggen: natuur-
lijke kracht. Ik geef een voorbeeld:
„Ginds volk, slaat Stavo's staf, de stut der
stad, de ctok
Waar, Friso, treurende bij Troje's vuur, op
steunde;
Waar hij'mee reisde in zijn ruw bootje,-en
mee aan land sprong.
Toen hij hier schipbreuk leed, om Stavoren
te stichten.
Vroom volk, bid, dat die Staf ons 6terke, en
zijner zonen
Schepen bescherme."
Plotseling klinkt Je rauwe kreet van den
bedelaar: „Brood, brood!" Edwarda hoort
het niet. De bedelaar herhaalt zijn klacht.
Edwarda geeft den Hollander de opdracht
haar vloot te bestieren en stelt haar zoon
Thijs onder zijn hoede, met het bevel, dat hij
zijn kapitein moet gehoorzamen.
Intusschen zet de bedelaar zijn klachten
voort Eindelijk verwaardigt Edwarda hem te
antwoorden:
Het Vrouwtje van Stavoren breekt het zwaard van den Vliegenden Hollander
Edwarda daalt in hevige gèinoedsbeweging
naar het terras af. Zij deelt mede in de lOl»-
be zout water en een visch te hebben ge
vonden. Allerlei onheilspellende teeker.en
wijzen er op, dat Stavoren als een vlot op
het water drijft Zij 6meekt Bonifacius. al
vorens zijn kerk te wijden, Stavoren te rei
den van den ondergang en als de eerste van
haar volk wil zij de Christelijken tempel bin
nentreden. Bonifacius eischt van haar, dat
zij het volk in haar hooge buig zal toelaten
en zelf afstand doen van haar kroon om deze
aan Thijs over te dragen.
Dat is te veel voor de hooghartige vrouw.-.
„Dacht gij, dat Friesland is als Frankrijk-
waar uw ark
Koningen knutselt, zalft, redt, uitroeit en
intusschen
De baten zelf beheert? Wilt ge een vorstin
verstouten,
Landlooper, om het volk te paaien mn h.viv
Dan roept zij Yvo, haar koerier, om ei-li
boodschap te zenden naar Bremen. Ma
Yvo's paard ligt vergiftigd in den 6tal De
Torenwachter daalt af van zijn hooge pist
en meldt ontzet, dat de vloot geplunderd
drijft op zee ten buit gevallen aan Je V:
kinger.
Edwarda gelooft het niet. Met een:
r
offen,
turf-
k, le-
kwa-
VAN
den
i overzicht van het eiland, ivaarop het watcrfcestspel uDc Vliegende Hollanderwerd
uitgevoerd,- - .w
Het bekende motief van de Friesche sage
wordt nu op hoogst origineele wijze uitge
werkt. De bedelaar spreekt het oordeel ui:
over Stavoren en zijn vrouwe. Daarop geef!
de kapitein aan Thijs bevel het brood te ha
len, omdat een zeeman op Pèschen niet
gaarne met een 6lacht voorteeken in zee
gaat. Daard-oor valt de Hollander in onge
nade bij Edwarda en het bevel over de viool
wordt aan Lothar opgedragen, terwijl uit
dagend de groene zegelring in zee wordt ge-
Intusschen nadert een boot met Bonifacius
en zijn gevolg, terwijl de vloot van Stavorer
uitvaart om de schattën der wereld te zoe
ken.
Het volk viert feest om het uitzeilen {Ier
vloot. Eenzaam staat.de Hollander op rijn
leeg schip. Thijs evenwel, die hem verlaten
heeft,-ktynt tot-hem terug. De burgers ver
dwljïiéri in hun woningen. Slechts; Eobaan
komt uit de kerk getreden, terwijl Bonifa
cius met zijn gevolg landt.
De tweede handeling
begint met een rede van Bonifacius, die het
plan heeft met Paschen het nieuwe kerkje
te Stavoren te wijden. De klok wordt in
den toren geheschen, verschillende toebereid
selen worden gemaakt. Tegenover de klan
ken van het heidendom hoort men nu die
van het Christendom.
Dïin neemt de heidensche Torenwachter
het woord. Bonifacius heeft te kennen gege
ven, dat hij ha zijn reis door Friesland in
Engeland wen se tit te sterven.
De Torenwachter, dje. grauw is van het
jarenlange staren over de wateren, en ver
trouwd is met de nukken der natuur, en die
de geheimzinnige gave der voorspelling
heeft gekregen zegt:
„Het wordt tijd, dat ik 6preek, want ik voel
deernis, grijsaard,
Voor 't hevig vuur van uw verwelkt.; huid.
Wanneer
Gij hooren wilt naar iemand zonder boeken
maar
Die leest wat op het water staat geschreven,
vlucht,
Vlucht dan uit Friesland!"
Hij vertelt daarop alles wat zich tusschen
Edwarda en den Hollander heeft afgespeeld.
Bonifacius blijft evenwel bij zijn voornemen
zelf de kerk te wijden. Hij geeft vervolgens
opdracht, dat men - in de waterput zoo diep
mogelijk een .tobbe zal laten zinken, ten
einde het water te bezigen voor de wijding.
Er volgt nu een prachtig intermezzo, waarbij
de muziek geheel gebaseerd is op heel ouda
Gregoriaansche motieven. Een statige pro
cessie stelt zich op en tevens krijgen we. zin
volle voorstelling van het ledige graf op den
Paaschmorgen, met ter weerszijden de twee
engelen. Er ontspint zich een stijlvol diaioög
tusschen de vrouwen die den Heiland zoeken
en de Engelen.
Intusschen laten twee vrouwen de tobbe
in de put zinken en halen dien naar boven.
Er schijnt iets bijzonders in te zijn. Een of
ficier geeft de vrouwen bevel niet naar de
kerk, maar met de tobbe naar het kasteel
van Edwarda te gaan.
Tegelijkertijd bereikt ter andere zijde van
liet tooneel de processie de plaats waar het
schip van den Hollander ligt. gemoerd.
Bonifacius doet vergeefscho moeite, dat
de Hollander zijn hoofd voor Christus buigt
cn zijn schip wordt gezegend.
„Dit hout behoeft geen heil! De zagen en
T, spijk era
Hebben er voor gezorgd, dat dit bosch noou
meer bloeit.
Maar de ziel dit dit zelfgebouwde heeft
doortrokken,
Waakt dat het nooit verwelkt. En ik, een
naamloos ménsch.
Verbind mij aan mijn werk tot aan den
laatsten dag.'
Zoo spreekt de Hollander dus het oordeel
uit, dat hij tot den jongsten dag doelloos
over de wateren zal zwerven en de schrik
zal zijn van alles wat de zee bevaart. Dok
Thijs verlaat het schip niet.
Als de processie nu weer in fitatigen tred
naar de kerk zal gaan, om de wijdmgshan
delingen te verrichten, komt uit het kasteel
een afdeeling soldaten, die dit belet. Her. is
.altijd een indrukwekkend tooneel wanneer
door de hooge poorten een groep menschep
het terras afdaalt. Na de soldaten vo'gt
Edwarda, omstuwd van haar edelen en
edel vrouwen.
Het spel bereikt nu met de
de hoogste spanning.
derde handeling
ontslaat zij den Torenwachter, die het schip
van den Hollander bestijgt.
Woedend wendt Edwarda zich van hem
af en geeft aan het volk last een vierschaar
te benoemen, die op Oud-Germaansche wij
ze het godenoordeel over Bonifacius zal in
roepen. Maar zelfs indien het lot niet den
dood zal zijn, dan nog beticht zij hem
hoogverraad en verbant hem uit 'Friesland.
De verzen die Edwarda daarna spreekt
en waarmee zij Bonifacius het land uitbant
zijn vol stoere kracht. En dan beveelt zij, na
dat Bonifacius met de zijnen zich in de boot
hebben begeven, aan het volk, om een ander
feest te vieren dan het Christelijke Paasch
feest. De Hollander vaart met Thijs en den
Torenwachter uit om de vloot te zoeken-
Tooneelen vol hevige actie houden nu het
oog geboeid. Een groteske stoet van feeste
lingen, die zich vermomd heeft met dieren
koppen en maskers van fant36ti6chen vorir
vult het tooneel. Een rollend schip op wie
len vreemd opgetuigd, wordt-door zingende
boeren voortgetrokken. En terwijl de feest
vreugde stijgt, gaat Edwarda eenzaam naa;
haar kasteel; Steeds wildei* 6tijgen ae gol
ven van het rumoer. De heidensche schep-
pingshymne wordt aangeheven:
Stavo nam steen
Yoo-r beenderen, zee
Voor bloed, voor vleescii
Aarde in zijn vorm;
En de Fries werd gebaard,
Korenbehaard,
Met óogen van.hemel
En hart van storm
liet rhythme waarop deze hymne wordt
gezongen wordt steeds woester, steeds harts
tochtelijker. Stavoren danst het lied van zijn
ondergang. Want plotseling komen de gril
lige Noorsche d-raken de haven binnenvallen
en in weinige oogenblikken bezetten 'le Vi
kingen bet plein en het dorp. De verschrikte
burgers ijlen naar de burg van Edwarda. De
soldaten pogen de Noren nog tegen te hou
den, te vergeefs. Zij wijken- -terug over de
brug - kl' knsleel, -lie -wordt opgehaald.
De Vikingen hebben nu vrij spel, plunderen
en berooven de stad, steken de wallen doa
en Stavoren verzinkt langzaam in zee.
Dan spreekt Oddo de geduchte hoofdman
der zeekoningen en beveelt zijn volk met
veroverde sohatten huiswaarts te keeren
naar de fjorden. Ilij vertelt iets uit den
strijd, dien de zeekoningen reeds vroeger
ha-dden met Radbouds krijgers. Hij deelt me
'e, hoe ze op de door Edwarda uitgezonden
loot „pluimen en geen krijgers" hadden ge-
onden. En nauwelijks hadden ze die sche
pen geplunderd, of daar verscheen sta*
op den voorplecht van zijn leeg selup, de
Hollander, die zijn woeste eeuwigheids vaart
over de onmetelijke wateren begonnen wa6
en dwars door de drakenvloot heenzeilde,
eenzaam en trot6ch.
„Wij, schuimverschroeide mannen
Zagen zulk zeilen nooit, zooals hij, volgo-
brast,
Hoog aan den wind, zijn recht spoor naar
den horizon
Voortzette, en mateloos verlangen greep
ons aan
Hem na te volgen.
Slechts door als prooi u, Stavoren, hun voor
te werpen,
Hield ik mijn mannen van den dood terug.
De Vikingen verdwijnen. Het dorp zinkt
langzaam in de golven. De bedelaar komt
uit de kerk. Edwarda komt eenzaam uit hel
kasteel, ziét den bedelaar, en dwaalt terug
naar het kasteel. Alles is verlaten. Somber
luidt de klok. Kn dan in snelle vaart klieft
de Vliegende Hollander cle wateren, voor
het verzonken Stavoren.
Zoo is vooral het slot van het drama vol
in aangrijpende kracht en schoonhei Men
had inderdaad voor een openluchtspel geen
gelukkiger keuze kunnen doen.
Tot zoover over spel en spelers. De weers
omstandigheden waren gisteren niet zoo bui
ten gewoon gunstig. Een oogenblik zelfs
dreigde de regen alles te zullen bederven,
maar gelukkig is later de lucht een weinig
opgeklaard en is het verder droog gebleven,
hoewol het colbertje en cle meer ofheieei.-
kleeding, aU-tjoede de luchtige japonnen dei-
dames wel een jas en een mantel konden
■erdragen.
De belangstelling voor het spel was enorm
In een zestal booten van de „Volharding"
had het vervoer der belangstellenden plaats,
onder welke zich verschillende autoriteiten
bevonden niet alleen uit Academie-kringen,
maar ook uit de burgerij. O.a. was aauwezig
hef, voltallige college van B. cn W. en de
Gemeentesecretaris.
Het duurde nog al eenigen tijd, voordat
de booten zich van hun mcnschenlast had
den ontdaan, maar het spel woog wel togen
een beetje moeite en geduldsoefening mi.
Het had een bijzonder vlot verloop en dat
maakt veel goed, ook toen na afloop J*
booten weer vol moesten stroomen, waar
oerk nog al eenigen tijd mee heenging.
Nog enkele opmerkingen moeten ons
het hart. Hoe schoon ook het intermezzo
was, waarin het gebeurde op den Paasch
morgen werd gesymboliseerd, hoe plechtig
en vol pieteit deze pasages werden voorge
dragen en hoe hoog uit een aesthetisch oog
punt juist deze passages waren, we geloo-
ven toch, dat in deze sfeer, in deze jmge-
ving, de heiligheid van Christus' verrijzenis
niet tot onderwerp van „spel" mochi wor
den gemaakt. We zullen niet ontkennon, dat
dit intermezzo in de handeling paste en lat
zooveel mogelijk alles is vermeden, wat ge
voelige zielen aanstoot zou kunnen geven.
We gelooven zelfs, dat velen er in hun z:ei
door ontroerd zijn geworden, maar toch dit
onderwerp is te heilig om op de planken ge
bracht te worden, met geen andere bedoe
ling dan de aanwezigen eenig aesthefisc'n
genot te schenken en het spel treffender en
plechtiger te maken. Daarvoor is het Evan
gelie van den Paaschmorgen ons te lief en
te teer cn te verheven.
KERKCONCERT IN DE PIETERSKERK
REDE VAN PROF. DR. VAN WIJK
In de Pieterskerk is gisteravond vanwege
het lustrum-comité voor de burgerij een
concert gegeven, waarvoor de rector-magni-
ficus Prof. Dr. N. v. Wijk een openingsrede
heeft gesproken, waaraan we het volgende
ontléenén:
Op den 3on October 1574 verzamelde Lei-
dens bevolking zich in deze Pieterskerk om
God te danken voor de bevrijding harerstad
en toen reeds vier maanden later met een
Prof. Dr. N. VAN WIJK
voortvarendheid, die aan onzen tijd ten
voorbeeld moge strekken de noodigo toe
bereidselen voor de opening der Universi
teit, die schoone belooning voor zooveel
moed en vastberadenheid, waren voltooid,
hield wederom in de Pieterskerk dezelfde
Pieter Comelisz, die op den dag der bevrij-
dig den dienst had geleid, een indrukwek
kende rede, waarin hij God's zegen af
smeekte over de Leidsche Universiteit „tot
oer en grootmaking van Zijnen Heiligen
Naam, tot opbouwing en stichting Zijner
Gemeente en tot zaligheid, geleerdheid en
ervarenheid in alle eerlijke en loffelijke
kunsten van de Hollandsche, Zeeuwsehe cn
andere natiën, en tot welvaart van het Va
derland en der stad Leiden".
Sedert dien merkwaardigen dag, waarvan
ook deze 71ste Lustrumviering de herden
king wil zijn, hebben herhaaldelijk groote
Liniversiteits-plechtigheden plaats gehad in
deze zelfde kerk, die daardoor als 't ware
de innige banden, welke van den aanvang
af burgerij cn Universiteit verbonden heb
ben, symboliseert
Voor den rector eener Universiteit is he*
een vreugdevol gevoel, te kunnen verklaren,
dat de wederzijdsche verhouding van den
Academischen Senaat en de studenten, ver
tegenwoordigd door hun besturen en com
missies, een verhouding is van hartelijkheid
en vertrouwen. Wanneer dit het geval is
in dc mate van thans, dan is één der hoofd
voorwaarden voor den bloei der Universiteit
vervuld.
Stelt men aan iemand de vraag: Wat ls
het doel, wat is het ideaal eener Universi
teit?, dan zijn er heel wat antwoorden mo
gelijk. Reeds in één zelfden maatschappelij-
ken kring zullen meeningsverschillen tot
uiting komen, en die worden nog grooter,
wanneer men zich tot andere groepen en
tot andere volken wendt, gezièn de groot»
verschillen wat historische cn geestelijke
ontwikkeling betreft. Maar zekere ideeën zal
men tocih heinde en verre terugvinden, en
daaronder deze: dat ook in onze dagen, nu
de afzonderlijke wetenschappen zoo gespe
cialiseerd zijn, dat bijna ieder zich met de
beoefening van een zeer beperkt gebied
moet tevreden stellen, onze jonge mannen
en vrouwen in hun studietijd desniettemin
moeten streven naar een zoo veelzijdig mo
gelijke vorming der persoonlijkheid, als
voorbereiding voor het verdere leven; slechts
weinigen zijn geschapen voor een streng we
tenschappelijke loopbaan, maar dienaren en
tot zekere hoogte bouwmeesters der toekom
stige maatschappij zijn al onze studenten.
Aan de voorbereiding tot deze taak werkt
de geheele. LIniversiteit mede.
Allen, die thans 't 71ste lustrum der Leid
sche Universiteit vieren, verheugen zich, dat
deze Universiteit in de stad Leiden gevestigd
is en blijft. Hier spreekt elke gracht en straat
en steeg van gemeenschappelijke traditie van
stad en academie.
Elke reünist, die gisteren naar Ledden ge
komen is, voelt zich gelukkig, weder door
Leidens straten te wandelen, waar iedere
steen schoone herinneringen oproept uit een
der beste perioden van zijn leven. Men be
grijpt zich zelf wel eens het best op oogen
blikken van groote vreugde en op oogen-
j blikken van rouw. Toen in Februari van het
vorige jaar onze stad door een ongehoorde
ramp getroffen werd, toen heeft ieder onzer
diep gevoeld, wat hij op andere oogenblik
ken misschien slechts flauw besefte: dat
Universiteit en stad onverbreekbaar verbon
den zijn en dat lief eai leed van de een te
vens lief en leed van ander is, en dat zelfde
gevoelden toen ook al die oud-studenten, dio
thans op deze dagen van vreugd de stichting
hunner Universiteit zijn komen herdenken.
Deze enge banden tusschen Leiden en zijn
Universiteit maken voor ons allen de ver-
eeniging in één persoon van het burger^
meesterschap onzer stad en 't Curatorschap
zelfs president-curatorschap der Unnersi-
teit zoo iets gewoons en natuurslijks.
Het spreekt voor ons van zeil. hoe zeer
wij er ons steeds over blijven verblijden,
dat de zelfde persoon, die zijn onvermoeid»
zorgen wijdt aan de opperleiding der Leid
sche zaken, tevens pleegt op te komen voor
de belangen onzer Universiteit
Concordia res parvao crescunt door
eendracht worden kleine dingen groot, zoo
luidde de zinspreuk van de Republiek der
Vercenigde Nederlanden. De waarheid van
deze spreuk beamend, hopen wij op een be
stendiging tot in lengte van dagen van de
eendrachtigheid van Leidens burgerij, zijn
Universiteit, zijn studenten.
Het concert, dat thans gaat aanvangen,
is bedoeld als een symbool onzer saamhoo-
riglieidmoge het bij ons allen deze stem
ming wekken!
Het concert
Na de onder ademlooze stilte aangehoorde
rede van den Rector-Magnificus dor Leid
sche Universiteit klonken statig van het
groote orgel in de Pieterskerk de tonen van
het oude Wilhelmus. Als één man stond de
duizendkoppige menigte op en stemde uit
volle borst in met ons prachtige oude lied
van strijd en vrijheid en geloof.
Toen speelde de heer Mens liet majesti-
euze orgelconcert in A-dur van Handel. De
heer Mens heeft in de prachtige voordracht
van dit heerlijke werk weer laten hooren,
welk een meester hij is op zijn prachtig in
strument.
Na het inleidend con maesta, ontplooit
zich de weelde van het allegro, een feest
van zich in weelderigen overvloed strenge
lende melodieën en toch dit alles gebonden
in do strenge statie van het rhythme. Dan
het plechtig adagio, eenigszins weemoedig
getint cn eindelijk dio bruisende schoon
heid van dc finale, bijna overdadig in de
wijze waarop de coloratuur der verschil
lende stommen is vervlochten. En hoe prach
tig wist de organist hier de partijen van 't
eene register op 't andere over te brengen.
We dnchten aan liet bekende Oud-Neder-
landsche lied:
„Men hoort er niets, dan engelenzang en
harpengespel
Trompetten en klarinetten en die veclkens
al zoo wel'
Als derde nummer speelde Leo Mens nog
de Prélude Op. 18 van Gesar Franck. een
mijmerend poëtisch werk vol extatische
vreugde, steeds getemperd door iets van'
weemoed. Dezelfde wijding van Hilndel maar
anders getimbreerd. Jlandcl houdt steeds
nog de aarde vast, terwijl Franck zich uit
sluitend schijnt te bewegen in ijle sferen
boven dc aarde.
De orgelmuziek werd afgewisseld door
fluitspel, waarvoor dc virtuooso cn gevoelige
(Zie vervolg op pag. 6)
Het gevolg van Edtcarda verlaat den burcht.