HET SCHOONE, OUDE LIER
Radio Nieuws.
Gemengd Nieuws.
KOFFIE-SOORTEN
v. ROSSEM's
:en gele napoleon
DINSDAG 24 JUNI 1930
TWEEDE BLAD PAG. 5
VLAANDEREN-IN-LENTETOOI
.V.
Een bezoek aan de stad van
Union Bergman en Felix Timmermans
IET DEN SCHRIJVER VAN PALLIETER
OP STAP
Wie in de lente door Vlaanderen reist,
leeft zijn tijd goed gekozeru-Niet alleen, dat
iet land zich in z'n fraaisten tooi vertoont,
naar het zijn het jonge groen, de witte
loesems, met de daartusschcn zich verschui
ende roodstcenen huisjes, die al dadelijk
ns het natuurtafereel in werkelijkheid
oen zien, dat uit de beschrijvingskunst
in verhaaltrant der litteraire Vlamingen in
inze verbeelding bestond.
Al die „wegels" of ook: wegelkens
Je we vanuit den trein door het landschap
ien slingeren, zij roepen in ons op de tnl-
ijke momenten, die we reeds uit lectuur
enden. Het heeft schijnbaar alle schrijvers
epakt, dat merkwaardige van het rustige
eld en de zich daartusschen eenzaam voort
lewegende figuur. Uitnemende manier trou-
irens om de personen gelegenheid te geven
igen gedachten uit te spreken. Hier en daar
troomt meestal snel een riviertje door
en diep uitgeschuurde en sterk kronkelen-
Ie bedding. Geen wonder, dat vele volks-
ertelsels, veel schrijversverbeelding zich
an deze voortkabbelende stroompjes heb-
en vastgehecht
Bovenal draagt Vlaanderen-in-lcntetooi er
oe bij ons te doordringen van de liefde
oor de natuur, de zon en wuivende winden
nadat in het Noorden het materialisme
tachtigers in een dof pessimisme z'n
inde vond, onze letteren zoo vanuit Z.Ne-
erland heerlijk verkwikte.
Ook zijn in de lente Vlaanderen's oude
ieden nog niet bevolkt met de talrijke
ondslenterende groepen toeristen-van-aller-
ei-slag, die juist hier aan 't karakteristieke
ooveel afbreuk doen. Ilc denk dan niet aan
iet nijvere Gent, waar meteen de ingeto-
renheid der wetenschap haar rustigen zetel
indt, maar aan het stille Brugge. Wie hier
n zijn herinnering wil voorbij zien trek-
len, langs de oude gevels, langs het nog
teeds van grootschheid en kracht getui-
jende Belfort, over de hooggewelfde for-
che bruggen, de ommegangen en gildestoe-
en uit Brugge's glorietijd, de lente is voor
lem het seizoen. Het ontluikende leven
ondom het stille maar voorname „Gruut-
muse", de feestelijkheid der eerste warme
onnestralen die het oude gebouw komen
loesteren, het is slechts in het voorjaar te
lien. Evenzoo het Minnewater, zooals Mau-
its Sabbe het zag en waarin zijn Philosoof
'an het Sashuis zulk een „schoon geval van
luwelij'ksliefde" liet verdrinken. En eindelijk
kzelle's geboortewoning in de Bollest raat.
let huis van „Pier Jan, die geen Fransch
kan", met den hof, de bank achter het
lis, de molens op den wal bij de Kruispoort
er getuigt alles van dat luchtige en tege-
k innige medeleven met Gods rijke schep-
jig, dat ons door Gezelle's poëzie en proza
il bekend, maar alleen nog niet eigen was.
iVntwerpen had zioh feestelijk opgetooid
de vele vreemdelingen, die de wereldten-
)onstclling komen bezoeken, te ontvangen,
.ichtzuilen op de Keizerlei, de hoofdstraten
vervlagd met doeken van allerlei kleur.
Jitlbundig en rijk, in de versieringsmasten
en kleurschakeering, die de doeken der
'laamsohe meesters in herinnering roept.
Iverigens een handelsstad zooals wij Noord-
teel crl anders dat ook kennen.
Van Antwerpen met de bus, binnenkort
net de electrische, een half uur en men
taat in Lier. Midden op een groot plein
tapt men uit in de stad van Anton Berg-
nan en Felix Timmermans. Althans zoo
Bggen litteratoren en zij, die van literatuur
louden.
Sociologen zouden mogelijk Zeggen, de
tad, welke vroeger bier brouwde én een
lite van rijke bierbrouwers bezat van
ïun groote behuizingen is slechts weinig
>ver en nu bestaat van schoenmakerij en
antfabricagc, een weinig florcerende huis-
ndustrie. Veel Lierenaars werken in de
ritwerpsche fabrieken en havens.
Lier moge stil zijn, het groote plein heeft
oor z'n weidschheid nog een voornaam
arakter. Natuurlijk een Belfort, niet hoog,
naar een vriendelijk torentje. Het stadhuis,
nvaar barok is er tegenaan gebouwd.
Timmermans' secretaris had ons geschre-
?en dat de schrijver gaarne bereid was ons
ezelschap in Lier te ontvangen. Zijn woon-
ïuis was spoedig gevonden. Timmermans
reedt naar buiten; we worden voorgesteld.
)e gemakkelijkheid van den Vlaamschen
mgang hield zich geheel schuil. Stil,
latig, 'n weinig stijf, toch deftig, maar
eker niet joviaal drukt de bekende schrij-
er ons de hand. Het was 'n oogenblik stil.
liet een uitbundige hoofdzwaai of herken-
ende lach, maar rustig, zacht sprekend
raagt hij ons even binnen te treden. Het
erste wat we zien is het origineel van „De
rie Koningen", dan een Toorop en de
Vlaamsche Kenmis" van Anton Pieck. Zijn
re bij 'n schilder of 'n sohrijver in huis? Even
ondgewandeld in de vriendelijke woning
|en we staan weer op straat Timmermans
gehoed en gejasd zal ons geleiden. Door de
verlaten straten van Lier stappen we voort;
dc voorbijgangers groeten even, met stil
herkennen. Ze kennen allen Timmermans
„Daar" «egt hij „liet ik Anne Marie wonen,
en dit hier is de school waar ds kinderen
hun lessen leerden spellen".
Even de kerk bezoeken. De gebrandschil
derde ramen dragen sterk de gevolgen van
den oqrlog, men heeft de ontbrekende stuk
jes met witglas aangevuld. Natuurlijk ook
hier Vlaamsche schilderkunst te bewonde
ren, Timmermans bekijkt ze of hij ze voor
't eerst ziet, bewondert de warmte van het
blauw, vertelt een oud-verhaal van kostbare
verf-berciding. Uit de kerk staan we voor
een estaminet, ,,'t Lief Vrouwken". Hier,
vertelt onze gids, landen na een kerkelijke
trouwplechtigheid van eenvoudige lieden, de
bruiloftsgangens aan, om zoo spoedig moge
lijk zich de feeststemming eigen te maken.
Timmermans lacht goedmoedig over zulk
een overhaasting van zijn trouwe Lierenaars.
Lier schijnt op dit punt een zekere repu
tatie te hebben. Th. Rutten, in a'n boek over
Timmermans (1928) schrijft er ook over en
tracht een verklaring te geven:
„Eerst 'n kapel en dan 'n herberg, dat is
de geest van Lier vroomheid en zinnelijk
heid't Is kermis met vuurwerken omdat
de processie uitgaat, in volle luister, zingend
en wierokend, met de schutspatronen op de
oude vanen. Eerst de Heilige met waslicht
vereerd en er dan 'n goede pint op gezet en
'n volle maaltijd. Het is de natuurlike be
vruchting van het samenkoppelend Kempies
en Brabants element" (blz. 33).
Van de omstandigheid, dat we ons diner
gaan bestellen, maakt Timmermans gebruik
om een glas bier aan te bieden. Dat mag niet
afgeslagen.
We passeeren een fotograaf, levensgroot
hangt Timmerman's portret in de étalage;
ook, als fraai borduurwerk, z'n „Drie Ko
ningen". Timmermans bewondert de bewer
king en zegt dat de kleeren 'zoo natuurlijk om
de lichamen hangen. Vlak voor den ingang
van het Begijnhof wijst hij ons waar zijn
grootvader woonde, die smid was. „Kijk",
zegt hij, „hier speelde zich de liefdesge
schiedenis van mijn ouders af, mijn moeder
wonde daar, zoo schuin tegenover elkaar.
Er werden dan 's avonds vanuit het raam
briefjes naar elkaar overgeworpenEn
daaruit ben ik ontstaan, als nummer der
tien".
Hij toont ons de offerbusjes, waar de kin
deren muntstukken in werpen om hun
ouders hebben het ten stelligste verzekerd
muziek te hooren. Ook Pirroen deed
hot
In de poort van 't Begijnhof vertelt Tim-
meimans de legende van de Begijnhofsleutel»,
poort moest op bepaalden tijd op slot en er
was maar één sleutel, dus wist men wie te
laat kwam. Op een avond staat na de slui
ting een gerechtsdienaar om het hoekje.
Stilletjes wordt de deur van buiten met een
sleutel geopend. De begijnhofbewoner wordt
terechtgewezen en de sleutel er blijkt dus
een tweede exemplaar te bestaan in beslag
Timmermans als schrijver.
genomen. Even later echter wordt de ge
rechtsdienaar opnieuw verrast, doordat weer
een sleutel in het groote slot wordt
omgedraaid. Weer terechtwijzing en inbe
slagname. De gerechtsdienaar kon toen hij
naar de schepenen ging bijna niet loopen
van de zware vracht sleutels, die hij te
torsen had. Sindsdien mocht de poort open
blijven. Timmermans zit vol zulke laconieke
verhalen, die we ook uit z'n werk kennen,
maar zc uit z'n mond te hooren, heeft een
bijzondere bekoring. De uitbundigheid, die
men bij T. zoo gemakkelijk venvacht, mist
hij als persoon zoo geheel en al. De kalmte
waarmee hij ons vanuit z'n huis tegemoet
trad, bleef hem bij gedurende onze geheele
wandeling. De verba'en vertelt hij stilletjes
weg. ongekunsteld, even een glans over z'n
vriendelijk bruine oogen, die noohtans een
glimp van guitigheid kunnen vertoonen, en
weer stapt hij verder.
De Pallieter-uitleving is geheel verstild.
Eerder lijkt Timmermans in zichzelf ge
keerd, geneigd tot peinzen, gesloten. Echter
niet een strakke geslotenheid maar zulk een,
die met een zachte vriendelijkheid gepaard
gaat.
In de kerk van het Begijnhof wijst hij er
op, dat daar begijntjes begraven liggen,
die niet gestorven zijn. Nauw aan elkaar
verbonden begijntjes wiluen in hetzelfde
graf begraven worden. Wanneer nu de
eerste stierf werden op de grafsteen „op
voorhand" reeds de namen aangebracht van
haar, die daaronder wilden begraven worden
Daar echter door revolutie de begijntjes
soms verdreven zijn, anderen tevoren nog
een huwelijk aangingen, verlieten zij het hof
en zoo vinden we hier grafsteenen met na
men, waar echter de overlijdensdatiun bij
ontbreekt.
We passeeren de kleine huisjes waar
vroeger een driehonderdtal begijntjes woon
den. Nu wonen er ook arme menschen. De
beroemde netheid en verzorgdheid van het
begijnhof heeft daar ook vooral door ge
leden. De deuren dragen allen namen: In
den wijngaard des I-Ieeren, De Engelbe
waarder, 't Soete Naemken. We zien waar
de tuinman van juffrouw Symforosa woon
de. Timmermans zegt, dat de huizen moe
Timmermans als schilder
zijn geworden, ze leunen voor- of achter
over al naar gelang de ruggegraat is ge
bouwd.
Midden op een binnenplaatsje blijven we
staan. „Zie", zegt Timmermans, „die gele
muur, dat roode dak en dat kopergroen".
Voortdurend valt het op hoe hij met 'n sohil-
dersoog ziet. Hij kent 't stille begijnhof door
door, hij brengt er zelfs een deel van den
dag door in de werkkamer, die hij er heeft
maar het is of hij al rondwandelend zich
nog steeds meer van dat hof wil doordrin
gen, zijn oog monstert alle hoekjes en stil
weidt z'n blik over de oude gevels, als om
er de „sproken" vanaf te lezen. Nu eens
noemt hij de naam van Vermeer van Delft,
dan weer bij een doorkijkje uit hij zioh
met te zeggen: „een echt oud-hollandsch
schilderijtje".
Op onze vraag of hij regelmatig schilder
de antwoordde hij, dat het alleen afwisse
ling was, maar, dat die afwisseling intens
wordt genoten bleek daaruit, dat hij voort
durend stil stond om te zeggen, dat hij dat
wilde schilderen en bekende, dat hij
als het onderwerp hem pakte, ook wel
dagen lang schilderde. „Dat oude, die daken,
die samenvoeging, dat kan men niet bou
wen, dat moet groeien". Aan het eind van
het binnenplaatsje een nauw poortje. Tim
mermans verzamelt ons om zich heen, als
om ons te verrassen. „Zie, zoo staat ge in
eens buiten". En het is een verrassing.
Van het stille, oude binnenplein ineens op
de wallen. Een ver' uitzicht, welig gras,
hooge groene boomen, waar een zacht wind
je door speelt. Ook Timmermans geniet
van de lente. „Het is alles lijk sla op de
boomen", zegt hij. Hij wijst ons op de drie
witte berken uit Symforosa, maar, waarlijk
er zijn er maar twee meer.
Even draait Timmermans zich om, maakt
klein gebaar en zegt: „En hier ligt Pallieter-
land, nu ja, dat men Pallieterland heeft wil
len gaan noemen". Welk een eigenaardig
moment: het Netheland bij de eerste warme
lentedag, dat gedachten oproept aan den te
paard zitteuden Pallieter, ons nu gewezen
door den intusschen zooveel ouderen schrij
ver, die erover spreekt alsof hij er niet
verder op doorgaan wil.
We gingen terug naar Lier en Timmer
mans zat met ons aan in de vergaderzaal
van de Kunstkring „Kenis' gilde", een
schildersgilde, waarvan ook Timmermans
lid is. De proefstukken der leden sierden
de wand, echter dat van T. moest nog
komen.
Het was een goed maal en de conversatie
allergezelligst Timmermans voelde zicH
blijkbaar goed thuis, temidden van z'n vrie
den uit het Noorden, die hem waren kom
opzoeken in de plaats, waar hij zijn gelukkig
léven heeft. Innig gelukkig en tevreden, da,t
is de indruk, die men steeds weer van hem
krijgt. Stil en rustig te werken schijnt
ideaal. Hij sprak dan ook over nieuw werk,
dat hij onderhanden had n:i: over Sinte
Franciscus, waarin hij allerlei typische
woorden uit het Licrsche dialect wil
Werken.
Nadat hij ons nog langs de vitrinus
Van Boeckel, den vervaardiger van merk
waardig smeedwerk ook een kunstei
in Lier geboren en opgegroeid had geleid,
bracht hij ons terug naar de Nethe, waai
we het schitterende silhouet van Lier be
wonderden. In de verte konden we, tusschcn
de ranke boomen van het vlakke land door,
den toren van Mechelen waarnemen.
Een vriendelijk afscheid, een laatste groet
en Timmermans koos z'n weg naar huis
door het Begijnhof.
J. de J.
tg-ekeei
j3 ziek*
e Minis
dacht hai
■eld zoudcr
ende ziekt
e ten dez.
levolgde p
held zou
Rijksvers
valten-re:
zekerde
l Federa
n standi
jedrijfsv
wanneer de verzekerde arbeider,
ilt beroep wel toekomt, in do besliss
Rijksverzekeringsbank berust, b.v. i
Het Federatie!
artikelen 99 en 100 x
ickerde. die slet
i de Invalt dl K
Ps. j. u x
f ön p 1 aten h a 1 f u r t j 11 3' 13 10 Hu
Eysder.,PK
Zlekendlenstende he«
L Lauenroth. piano ei
-rkorgel. 3.— Tijdsein,
in het Concert, te ge-
mevr. M. Schouwman—Ravei
3.15 Lezen van Chr. Lectui
Wentink. to Hilversum. 3.15-
Lcening. Secr. Stichting Leldsch
fonds. Onderwerp: ..Geldzorgen e
(III). 7.45—S P.
ert. 5.— Tijd-
Bank
Tijdsein. 8—
H. Gunning
j.Hzn.. Em.-pred. der Ned. Hcrv. Kerk. wonen-
ierwerp: Een praatje op
Philip J. Idenburg. te
xtd. ODderwljsstatistielt
voor dc- Stntlstiek. On
baat van ons schoolwezen",
uzlkalo medewerking verleent het Velpsch
1 Ultzendavond. Sprekers: Pr. J. H. t
Em.-pred. der Ned
Bllthoven. Onde
.udio". D:
hoofd dei
traal Bure
„Koi
o. 1.
de
12—2 Muziek. ^2—3 Granmfot
- piano. 55.30 Gramofoonmuzlek. 5.30
reld is uitgekeo
Mededeellng wei
an het Verbond v
,-as gebleken, dat
atles van Duitscl
ueele vorde
d voor den
wd wordt.
arbeiders.
nformatle
■rkgeve.s
geen be-
•ewonscht
op grond
Verder
takte
inderv
- 39 lid 3
berekening van d>
sproken ""werd
op Dinsdagavi
dat £anlÜU"e'
ichlet
:n, dal
:al cv
ekengeld dan zou moc-
daarop voegenden Vrij-
idérduad door bot
ien.bda\azniJneongc
bedrijfsverenigingen in o'
te bepalen dat geen nieuwe
zullen behoeven te worden
vorzekerde. die weder aan zijn
binnen 6 dagen na dit tijdstip
wordt (Instort) uit dezelfde zi
lit dagen gemaa
beid ls gegai
VERDRONKEN.
Te Amsterdam is een 12-jarige jongen, de
la Cambre geheeten, spelendenvijs van een
dekschuit welke in de Kostverlorcnkade te
genover de Vosmaerstraat was gelegen, te
water geraakt Kort daarna is het knaapje
levenloos opgehaald.
MEIKERSEN VOOR PRINSES JULIANA.
Men meldt ons uit Tiel:
Heden werden door de firma Jac. Bouw
man alhier de eerste meikersen per lucht
post verzonden aan Prinses Juliana te Finse
in Noonvegem
BLIKSEM INGESLAGEN.
Te Epe sloeg tijdens een hevig onweer de
bliksem in de boerenwoning van E. van der
V. aan den Ileerdenveg. In enkele oogenblik-
ken stonden alle gehouwen in lichte laaie,
zoodat aan redden niet te denken vici. Het
vee was in het land. Het huis en de inboedel
waren verzekerd.
Te Voorst fGld.) werd de boerderij van
Hullcman door den bliksem getroffen. Alles
brandde af.
Te Ursem (N.-H.) brandde de boerderij
van Van Dam aan den Noorddijk door het
hemelvuur af.
Te Oosterend op Texel werden vijf schapen
door den bliksem gedood en richtte het he
melvuur heel wat verwoestingen aan in een
fabriek en een manufacturierwinkel.
Te Heumen (Gld.) brandde door liet hemel
vuur een nieuwe arbeiderswoning geheel af.
Te Langezwaag (Fr.) is door de bliksem
de boerderij van de Jong afgebrand.
Te Nijeberkoop (Fr.) is de boerderij van
Posthuma door den bliksem afgebrand.
DOODELIJKE AANRIJDINGEN.
Tc Amsterdam werd nuar do Centraal Isr.
Ziekenverpleging vervoerd een Gd-jarigo
vrouw, die, toen zij op het Rembrandtsphm
don rijweg wilde oversteken door een wiel
rijder was aangereden, tengevolge waarvan
zij met het hoofd tegen het spatbord van een
aldaar stilstaande auto viel en een hoofd
wonde bekwam. Na aankomst in gonocnine
ziekenverpleging bleek zij te zijn overleden.
De wielrijder werd verhoord, daar zijn fiets-
remmon ondeugdelijk bleken.
Tc Culemborg werd een knaap van 7 jaren
die uit school kwam onder dc Binnenpoort
aangereden door een auto, waarbij hij ver
moedelijk een schedelbreuk opliep. Zonder tot
bewustzijn te zijn gekomen is hij enkele uren
later overleden.
INGEZONDEN MEDEDEELING.
DE MEEST GANGBARE
bij Uw kruidenier zijn:
STER zacht, geurig, krachlig 65 cl
No. 1 geurig, zwaar 55 cl
No. 3 geurig, zuiver 45 cl
No. 4 goed, zuiver40 cl
per half pond
door
ARTHUR E. SOUTHON.
De warmte en herhaalde koortsaanvallen hadden hem sterk
■ermagerd, zoodat hij er nu uitzag als een uitgemergelde straat-
lond. Als je hem voor 't eerst zag, moest je onwillekeurig aan
begrafenis denken; maar Harvey Fane daoht nog niet aan
loodgaan. Zijn spieren waren als zweepkoord, en zijn schraal
ichaam verborg een respect-af dwingende kracht. Fane had dilc-
vijls zijn mannetjes, die beroemd waren om hun uithoudings-
rermogen bij het loopen, overtroffen. En aan deze lange, einde-
ooze marschen door de wildernis had hij zijn bijnaam „Snel-als-
ien-luipaard", Feribi-ekun, te danken. Niemand bezigde dien
ïaam met dieper ontzag dan de mannen, die zijn deelgenoot
jeweest waren op die tochten.
was te laat geworden, om nu nog de route terug te ma
ken ter zake van die vervelende grensregelingskwestie. Derhalve
Werd het commando gegeven om oen kampement op te slaan
nabij hot beekje, dat van dc Mpcru-hcuvel afstroomde.
een welkom bad en hot eerste stevige maal sedert drie
dagen, zat Fanc op zijn gemak nog eens rustig en ernstig over
het geval na te denken.
Bij die eene lange blik, welke zij gewisseld hadden, had hij
opgemerkt, dat de vreemdeling een halfbloed was, en hij was
benieuwd te weten, hoe clie meneer op zoo'n goeden voet kwam
met het tuig van Mporu. Hij had nog niet het flauwste gerucht
.vernomen betreffende de jongste gebeurtenissen in Mperu, noch
ook dat Tulasi koning geworden was. Behalve om hen te be
vechten, onderhielden de mannen van Mperu geen betrekkingen
met de menschen van de vlakte. Men had zelfs niet gefluisterd
over Mimba-karo, den nieuwen god.
Toen hij zat te kijken naar den heuveltop in de verte, Tulasi's
gele gezicht levendig in zijn geheugen geprent, kreeg Fane een
ongewoon voorgevoel van naderend onheil. Met het ongeduld
van een sterke persoonlijkheid, traohtte hij die vreemde gevoelens
van zich af te sohudden, maar zonder succes. Het scheen hem,
met zijn geprikkelde fantasie, toe, dat de halfbloed ergens dicht-
hij hem was in het donker, en dat zijn dikke gekrulde lippen
greinslaohten, terwijl zijn geelachtige oogen flitsten met een
doodelijke haat.
Hoewel de drukkende hitte van den zwoelen nacht hem be
nauwde, huiverde Fane onwillekeurig even. Toen hij eindelijk
naar binnen ging, kon hij den slaap niet vatten. Urenlang lag
hij heen en weer te woelen op zijn krakend veldbed, terwijl de
overtuiging, dat door dien halfbloed, die hem zoo ternauwcr
ood ontsnapt was, al zijn werk van die vijf jaar op 't spel
stond,'hem een obsessie werd.
Als hij ook maar half had kunnen vermoeden, wat voor moei
ten er op komst waren, of als hij een beetje had kunnen ont
sluieren wat dc toekomst nog in haar schoot verborgen hield, en
had kunnen zien de rol, welke de halfbloed zou spelen in het
leven dergenen, die hem lief waren geworden dan zou hij zijn
manschappen bijeengeroepen hebben en in een vertwijfelde over
val op den heuvel dien nacht alles gewaagd hebben.
Maar hij kon het niet. En zoo werkte een booze geest in het
donker dat hem omringde aan den afbraak van wat hij in die
vijf jaren zoo zorgvuldig had opgebouwd.
Gedurende den ganschen langen warmen nacht lag Tulasi lang
uit op den rand van een groot rotsblok, kwaadaardig turend
naar Fanes kampvuur, terwijl een vlam van haat hem inner
lijk verteeerde.
Dien nacht bereidde hij zijn duivelsch plan voor, een plan dat
zijn wraakgevoel zou bevredigen. Hij zou zijn haat koelen niet
alleen aan Harley Fane, maar aan heel het blanke ras, dat hij
haatte met al de bitterheid dio daar is in de wil van een half
bloed.
HOOFDSTUK IV.
Bij het aanbreken van den dag zette Fane zijn reis voort naar
de ooster grenzen van zijn uitgestrekt district. Tulasi dio de
wacht hield boven op de rotsen, zag de lange rij van dragers
naar beneden gaan, langs het nauwe pad, gevolgd door dc po-
litietroepen. Hij ging rechtop staan en rokte zijn \cnstijfdc spie
ren en toen balde hij, in een plotselinge, hartstochtelijke opwel
ling, zijn sterke vuist en wees hen dreigend achterna.
Fane wilde probeeren een schot te lossen op verren afstand,
toen hij toevallig naar boven keek en de dreigende houding
zich scherp zag afteekenen tegen den heldoren hemel. Maar bo-
halve dat ongewone gevoel van nadorend onheil, had hij niets
speciaals tegen den halfbloed, en Fane was er den man niet
naar om aan het leven van een inboorling een einde te maken,
voordat de beker van het onrecht tot den boord gevuld was.
Nog een uur lang bleef Tulasa de wacht houden, totdat de man
nenlij verdwenen was in een bosch cn zelfs de blauwe uniformen
der Hausa's niet meer zichtbaar waren.
Toen draaide hij zich om cn wandelde traag lenig naar de
stad. De paria's wachtten zijn terugkomst stilzwijgend af,
Als ze zijn betrokken gezicht en zijn onheilspellende oogen be
merkten, verdwenen ze gcruischloos en vol ontzag. Tulasi, de
hoogepriester van Mimba-Karo, was een man om bang voor te
zijn; en vandaag vervulde zijn gelaat lien met den grootsten
schrik.
„Bit., ik werd duizelig in mijn hoofd, toen hij naar me keek",
mompelde Obi, de ruwe banneling uit Benin City tot zijn vriend
Do som u.
„Mijn huid werd koud, toen zijn schaduw voorbij gleed" ant
woordde Dosomu, niets op zijn gemak. Ik denk dat hij den hoe-
len nacht met booze geesten gepraat heeft".
Ilun angstige blikken cn gedempto stemmen wart» c
sprekend bewijs vqor Tulasi's macht Gedurendo den betrekke-
lijken korten tijd, dat hij koning was over Mperu, had hij een
ware ommekeer teweeg gebracht. De vroegere dagen van wette
loosheid waren voorbij.
Het militaire instinct dat hij van O'Conncll geërfd had, bracht
hem ertoe, een strenge discipline in te voeren in dc ongebonden
troep, cn, hoewel zij al zulk soort van dingen verafschuwden,
hun vrees voor den sterken arm van Mimba-Karo, deed hen ge
hoorzamen zonder tegensputteren.
(Wordt vervolgd.)