Theologische Schooldag GereT Kerken DONDERDAG 19 JUNI 1930 WORDT HEDEN TE KAMPEN GEHOUDEN DE REFERATEN DER INLEIDERS Kampen, 18 Juni 1930. 't Was niet zoo druk als op den School- ag in 1929. Trouwens, dat was ook niet te verwachten. Het vorig jaar vierde de Theol. School haar diamanten feest En nu 'iet een heel gewone Schooldag, zoo als die telken jare terugkeert. Maar niet temin, de belangstelling was bijzonder groot. Uit alle deelen des lands kwamen afge vaardigden van Kerkeraden en verder zeer vele belangstellende leden der Geref. Ker ken, om den Schooldag in Kampen bij te En Kampen is niet zoo groot, dat de be zoekers van den Schooldag in de massa verloren gaan. Integendeel, op straat en in hotel, overal vinden de vrienden der Theol. School elkander terug. Dit alles geeft aan den SchQoldag zulk een intiem karakter, dat men gaarne jaarlijks de reis naar Kam pen, al is het wat afgelegen, onderneemt, om dezen feestdag in het Kerkelijk leven der Geref. Kerken, mee te vieren. De bidstond. De bidstond, die te 7 uur aanving werd 'ditmaal geleid door Ds. J. D. Boerkoel van Wati graafsmcer, die na het zingen yan vers 3 en 4 van den Morgenzang als pT woord ter inleiding voorlas uit Handel- 1 vers 14a: Deze allen waren eendrachtiglijk, Volhardende in het bidden en smeeken. Spr. kenschetste de Handelingen als het )oëk der biddende gemeente. Al hebben de discipelen wel persoonlijk gebeden, van een gemeenschappelijk gebed van dien kring, zooals dat in Israels dienst voor kwam (Lukas 1 10) vinden we in de Evangeliën geen melding gemaakt Eerst na Christus' hemelvaart ontstaat mdienst der gebeds, buiten Synagoge en ginitempel. Men bidt gezamenlijk om de komst hei mn den H. Geest (1 14), om bewaring in vervolging (4 31), om Petrus' bevrijding (12 12), bij de instelling van het diaken ambt (6 6), bij de handoplegging van lijk ouderlingen (14 23) bij de uitzending van |Paulus en Barnabas (13 3), aan Miléte's strand (20 36) en aan den oever bij Tyrus (21 5). De tekst beschrijft dus niet maar de ge- ton, tindheid der 120 in die eerste dagen, doch l( geeft een kenmerk aan de gemeente. De inhoud van dit gemeenschappelijk bidden wordt niet voorgeschreven door per- i „..soon.lijke behoefte, maar door de behoef- p'' en van Kerk en Godsrijk, 't Gaat bijv. in oofdstuk 12 niet uitsluitend om Petrus' tevrijding. maar om den loop van het anl "nirlrlrm hotrnfl hef TCnninlrriik nd< Ief ngelie.' 't Bidden betreft het Koninkrijk Zulk bidden is mogelijk gemaakt door ezus' gebedsworsteling in Gethsemané. Natuurlijk, zoolang de discipelen nog niet ifgescheiden waren van de Joden, baden [El aj niet anders samen dan in de Synagoge. daar er zat toch nog iets anders achter- n d ïerst moest Christus eenzaam bidden, vóór !ri,.[le discipelen saam konden bidden. In ree Sethsemané leert Christus gehoorzaamheid 'lia(Bn gaat Hij in volle overgave den eenigen dfiveg, die leiden kan tot de stichting van liet Koninkrijk Gods en de vestiging der :emeente. Zonder Gethsemané is er geen (oninkrijk en geen Kerlj. In Gethsemané Waar Jezus gehoorzaamheid leerde, wordt 'iet bidden der Gemeente mogelijk (Hebr. 9) en het Koninkrijk Gods mogelijk !j(Filipp. 2:9). gin Logisch gaat dus Ghristus' gebedsworste- lanling aan 't bidden der gemeente vooraf, 't iVoord naar Handel 1 14 kon in Gethse- niet geschreven zijn. De discipelen folhardden niet, baden niet, en waren niet jendrachtig nóch innerlijk, wijl verzonken n den slaap, nóch uiterlijk, wijl verdeeld n twee groepen. En Christus spoorde hen net bidden aan. Hij vroeg niet Hem te volgen; als ze toch Hem volgden (Luc. 22 vers 39) verdeelt Hij hen; ze kunnen daar- loor niet samen bidden; en aan de drie, dak bij Hem, vraagt Hij niet, met Hem bidden ,maar hem te waken, 't Is als- Christus ook daardoor wil doen uit- :omen, dat Hij eerst moet bidden, voor de ;emeente gezamenlijk kan bidden. Dit noopt tot bescheidenheid. De stich- ,B ing van Godsrijk, en gemeente is louter Ihristus' werk; geen mensch heeft Hem H laarbij geholpen. Wij zijn maar mede- irbeiders en zoo ook mede-bidders- Maar geeft ook vrijmoedigheid. Door Christus mogen wij bidden. En de racht van dat gebed is niet slechts dat Ihristus nd ons bidt als Hij onze bede aan tod opdraagt, of tegelijk mèt ons bidt, als nze voorspraak (dien we erbij roepen), loch dat Hij ons vooruit leidt. Daarom kan iod zelfs gevonden worden van wie naar lem niet vragen. We bidden in Jezus DA. den 5e inhoud van dit bidden vloeit ook het vorige voort. In de 40 dagen nd de ipstanding heeft de Heiland, Zijn worste- ing in Gethsemané. Zijn dood op Golgotha erklaard en gesproken van het Koninkrijk ïods. Hij maakte het bidden niet enkel nogelijk, maar Hij gaf er ook den inhoud Elk samenbidden in Handel, betreft dan tok het Rijk Gods de komst van den H. leest, kracht en vrijmoedigheid voor de Goiaak, wijsheid en bewaring. Ook de Theol. School staat met het Ko- ircI inltrijk Gods in verband. Ze heeft een lescheiden plaats, werkt in een klein land, oor slechts één kerkengroep en dat nog aeel oor een jleel. En groot is haar invloed eweept. Ook zij zou er niet zijn, zonder iethsemané; ook voor haar moeten we idden om den II. Geest, die voor afwijking n afsluiting, voor afdwaling en bekrompen leid kan behoeden en Die 't leven moet ligen om kracht voor de taak, die al waarder wordt, om wijsheid ,waar in de warring dezer tijden, niet in 't minst geestelijk gebied en ook in de eigen k zuivere onderscheiding noodig is, om •aring in komende tijden. We bidden dus m Jezus' werk. Is dat wel noodig? Gods beloften zijn toch iwaarborgd. De discipelen wisten, dat de eest, en met Hem de kracht, de wijsheid., Ie bewaring zou komen. Toch baden ze. lstl. laarover valt niet te rodeneeren. Ze moesten j laar wel mogen we ons daarvan rekenschap Oejieven. De grondslagen zijn door Christus ge- en igd. Maar voor den opbouw gebruikt. Hij ttcnschcn. Zij moeten de periode tusschcn taf< Pinksteren en wederkomst van Christus, die 1 bij elkaar hooren, overspannen met het Evan gelie en in en vanuit de gemeente werken uaar het Koninkrijk Gods. Maar die men- schen zijn zwak en zondig. Christus trad op m een zondelooze menschelijke natuur en had behoefte aan 't gebed. De Geest schept zich niet een lichaam, dat er nog niet is. maar komt inwonen in menschen, die zwak en zondig zijn. Zij moeten des te meer bid den. Dit bepaalt den aard van het gebed, 't Is bidden, d. i. zich met zijn wensch tot God richten, 't Is smeeken, zijn behoefte uil spreken. Ons gebed is niet anders dap wenschen Maar Christus bidt vóór en Zijn bidden is eischen. Dat is onze kracht. Wij bidden uil Jezus' kracht. En we worden verhoord, als ons gebed de kenmerken draagt van Handel. 1 14. De discipelen waren eendrachtig. Dat is moei lijk. Wijs ons tegenwoordig een gemeente van 120 belijdende leden, die één van zin zijn. Er hebben zich al duidelijk twee proe pen in onze kerken afgeteekend, waarvan de een even vurig het promotierecht begeert, als de ander het wil weren. Slaat dat ons go bed niet lam? We moeten gelooven, dat we, hoe we ook uiteenloopen, toch in al onze in zichten geleid worden door liefde tot de School der Kerken. Dan kunnen we eendrachtelijk bidden. En er moet volharden in 't gebed zijn. Dal is noodig, als we letten op de groote taak. de uitgebreide roeping, de verscheiden werk zaamheden, de voortdurende zwakheid. Vol harden moet de gemeente in het gebed voor de School. Volharden willen ook wii. die elk iaar vóór den Schooldag in bidstond samenkomen. Zoo bidden we dus in Jezus' Naam. om Zijn werk, uit Zijn kracht, maai ook als Jezus' discipelen. Na 't zingen van vers 1 uit 't Gebed des Heeren gaat Ds. Boerkoel in gebed voor. waarna dè vergadering nog zingt vers 2 en 3 uit het Gebed des Heeren. Naar de aula. Na den bidstond begaven zeer velen zich naar de Aula, waar nog een gezellig samen zijn gehouden werd. Op de binnenplaats in de hal, in de aula, 't was overal een ge zellige drukte. Door reünisten, die nu reeds korter of langer tijd als Dienaar des Woords de Geref. Kerken dienen, werden oude her inneringen aan den studietijd in Kampen voor het bewustzijn teruggeroepen. En na tuurlijk, wie het oor te luisteren legde naar de gesprekken, welke in allerlei kringen ge voerd werden, kon wel merken, dat de Theol. School thans niet minder dan in 1929 in het centrum der belangstelling staat in het leven der Geref. Kerken van ons va derland. Toen in 1929 was het het grootsohe van het diamanten feest, dat het middelpunt der conversatie vormde en thans gaf de kwestie van het Promotierecht overvloedige stof voor bespreking. VERGADERING VAN HEDEN Kampen, 19 Juni. Hedenmorgen ving de eigenlijke Dag der Kamper Theol. School aan. De vergadering ving om kwart voor tien aan in de Burg- walkerk, waar Prof. Dr. H. B o u m a n de leiding had, die de samenkomst met gebed opende. Rede Prof. Dr. H. Bouwman, Het is mrij een groot voorrecht, aldus Spr., mede namens de Curatoren, u een hartelijk welkom toe te roepen op dezen jaarlijkschen feestdag der Theologische School. Het is 25 jaar geleden, dat volgens be sluit der Curatoren, de eerste Schooldag zou gehouden worden, maar de omstandig heden waren in 1905 van dien aard, dal de sprekers, die hadden beloofd op te tre den, zich terugtrokken, zoodat deze School dag niet kon doorgaan. Hetzelfde had plaats in 1907. Het waren toen de critieke jaren in de nieuwe periode .van het leven der School. Prof. Br. H. BOUWMAN Bij de luisterrijke viering van het dia manten jubileum is naar waarheid vertolkt, dat de Theologische School in al de jaren van haar bestaan draagster en vertegen woordigster was van het specifiek gezonde leven der Scheiding, gezond nuchter, maar met den gemoedelijk practisch mystieken inslag, die het kenmerk der Afgescheidenen geweest is. Zij heeft van de beginne be grepen en gehandhaafd de harmonie tus schen wetenschap en religie, en kon daar door zijn een uitnemende kweekplaats van geoefende en getrouwe dienaren des Woords. En zij heeft zich onder de hoede des Heeren zóó kunnen ontwikkelen, dat zij thans alge meen als wetenschappelijke hoogeschool wordt erkend. Haar toekomst leggen wij in de handen van den almachtigen God. Ilaar welzijn hangt niet af van de wille keur van menschen, maar van de vrijmach tige beschikking van den Heere, den God van alle wetenschap en gave, die Christus heeft gesteld tot Koning van Sion. Laat ons dan onze harten en handen op heffen tot omen God, opdat Hij ons volk al meer in liefde verbinde aan deze stichting, opdat Hij ons geve mannen des geloofs, dei- wetenschap en der kracht, opdat de Gerefor meerde Wetenschap gehuwd aan de prak tijk der Godzaligheid hier mag bloeien, en vele jonge mannen Hier mogen worden toe bereid tot kloeke strijders Gods. Spr. wijst er op, hoe do strijd voor verda- ren uitbouw niet kan uitblijven, om ten slotte de overtuiging uit te spreken, dat woorden en daden mogen samenstemmen in de eerbiedige hulde van onzen trouwen God. Het openingswoord werd gesproken door den rector der School Prof. Dr. J. Ridder bos, waaraan het volgende is ontleend: Het is me een voorrecht, als Rector der School het openingswoord voor dezen School dag te spreken; een woord, dat allereerst is een woord van hartelijk welkom aan U al len. Ge hebt goed gedaan, dat ge hier zijt ge komen. Wel is het thans niet zulk een luis terrijk feest als we ten vorigen jare moch ten vieren, toen we samen terugblikten op een tijdperk van vijf-en-zeventig jaren, waarin deze School door Gods goede hand werd gezegend en ten zegen gesteld. Maar, al is thans Uw aantal uiteraard niet zoo groot als toen, wij hebben er toch niet tever geefs op gerekend, dat ook thans wel weer een groot aantal broeders en zusters hier zouden zijn, om door hun tegenwoordigheid aan de School en aan haar arbeid hun be langstelling en liefde te betoonen. De Theologische School geniet het groote voorrecht, dat zij in het hart der gemeente een goede plaats mag bekleeden, dat vele leden onzer Kerken zich met sterke banden aan haar verhonden gevoelen. Een dag als deze is geschikt-, om die ban den nog te versterken, en die liefde te ver levendigen. En niet alleen te verlevendigen, maar ook te verdiepen. Want mij dunkt, daar komt het bovenal op aan, bij onze liefde voor al de belangen van Gods koninkrijk, ook bij onze liefde voor de Theologische School, dat die liefde „diepte van aarde" heeft En dat heeft ze alleen, wanneer ze wortelt in de oprechte vreeze Gods, en wanneer wij, door die vree- ze Gods bezield, die School beschouwen, in haar geestelijke beteekenis, en haar liefheb ben om de plaats, die zij inneemt in het werk Gods. Prof. Br. 1. RIBBERBOS En als ge nu vraagt, hoe dan naar dezen regel de rechte liefde voor de Theologische School zou kunnen worden omschreven, dan denk ik aan het woord, waarmede de psalmist zijn liefde tot Jeruzalem beschrijft: „om des huizes des Heeren onzes Gods wil zal ik het goede voor u zoeken", Ps. 1229. Zal het heden goed bij ons zijn, daji moe ten ook wij aangaande de Theologische School datzelfde kunnen getuigen. En dat huis des Heeren, dat is dan niet een tem pel, met handen gemaakt, maar dat is de gemeente Gods, waarin immers het Pink sterfeest heeft het ons nog pas herinnerd de Heilige Geest woning is komen maken als in Zijn tempel. Zooals Jeruzalem het hart des dichters had veroverd om de beteekenis, die het had voor den tempel des Heeren, zoo heeft de Theologische School aanspraak op onze lief de, om haar beteekenis voor des Heeren Kerk. Immers, al haar arbeid is daartoe strekkend, dat die Kerk des Heeren zal worden gebouwd door middel van hel Woord Gods en van het ambt, dat de Ko ning der Kerk voor de bediening van dat Woord heeft ingesteld. Daarom zal d&t de grondtoon van ons samenzijn moeten wezen: „om des huizes des Heeren onzes Gods wil." En als we dat verstaan, dan gevoelen we ook, dat het hier gaat can een groote en heilige zaak. Een zaak, waar het vleesch niets bij heeft, en waartoe we alleen door den Geest Gods worden bekwaamd. De liefde tot de Kerk, omdat zij is het huis des Heeren, de tempel Gods, waar de heilige God wil wonen met Zijn Geest! Dat ls ons van nature niet eigen, want dan wil len we God ontvluchten. Immers waar God zioh openbaart, openbaart Hij Zich in Zijn heiligheid, die den mensch veroordeelt. En toah zien we het gebeuren, onder het Israël des ouden dags, dat er zondige menschen- kinderen zijn, die dien tempel Gods, die plaats van Zijn woning, liefhebben met hun geiheele hart, zoodat ze het getuigen: „één dag in Uw voorhoven is beter dan duizend elders". En zien we het gebeuren ook on der den nieuwen dag, dat menschenharten kloppen van liefde voor de Kerk des Hee ren, om het werk Gods, dat daarin wordt gevonden, en omdat in die gemeente God- Zelf Zich openbaart in Zijn majesteit en heiligheid, in Zijn barmhartigheid en Zijn genade. Dat moeten we altijd goed voor oogen houden, dat het in onze liefde tot de Kerk moet gaan om het werk Gods. Het woord „Kerk" wil ook immers zeggen: „wat des Heeren is'. Wij brengen er vaak zooveel van ons zelf, zooveel zondig-menschelijks in. Maar bij de ware liefde tot de Kerk gaat het om God, en om Zijn werk. Dan worden we zelf klein, dan leeren we onszelf to ver loochenen, en te vragen: „Heere, wat wilt Gij, dat ik doen zal?" Die liefde tot des Heeren Kerk wordt slechts gevonden in het hart, dat Hemzelf heeft leeren kennen; Hem, dien grooten en heiligen God, die in do Kerk als in Zijn tempel wonen wil. Hom te kennen, is Hem lief te hebben; en wie Hem liefheeft, die heeft ook liefde tot Zijn Woord, en tot Zijn Kerk, de plaats Zijner woning. Nu bestaat die Kerk uit menschen. En daar wordt het soms niet gemakkelijker van. Want menschen zijn niet gemakkelijk. Zc zijn zoo verschillend, vaak zoo anders van inzicht en opvatting dan gij; en ze zijn toch ook weer precies als gij, namelijk even dwaas on even zondig. En toch: dat leert de Heilige Geest aan Gods kinderen, dat zij die Kerk dos Hoeren, bestaando uit zoo gansch verschillende, en uit zoo dwaze en zondige menschen, liefhebben om des Hoeren wil. Niet maar zoo een kringetje daaruit, dat men zichzelf bijeenzoekt: neen, maar die Kerk des Heeren, zooals God ze saam voegt, al die broeders en zusters, met wie wij ons weten zonen van hetzelfde huis. Ja, er is voor het hart, dat God vreest, overvloedig reden om de Kerk des Heeren lief te hebben. In die Kerk woont en werkt Godzelf met Zijn genade, daar zijn de ga ven des Gcestes, daar is geloof, daar is hoop, daar is liefde; in die Kerk \yordt ge smaakt de gemeenschap der heiligen, waar door wij allen en een iegelijk als lidmaten aan den Heere Christus en aan al Zijn schatten en gaven gemeenschap hebben; en ook elk zich schuldig weet, zijn gaven ten nutte en ter zaligheid der andere lidmaten gewihig en met vreugde aan te wenden. In die Kerk daar zijn de broeders en zusters, met wie wij ons hierin één weten, dat wij allen saam op weg zijn naar het Sion Gods, dat boven is, en met wie wij samen een maal hopen aan te heffen het nieuwe lied ter eere van Hem, die op den troon zit en ter eere van het Lam, dat is geslacht. Natuurlijk strekt onze liefde tot de Kerk des Heeren zich dan ook verder uit dan tot den kring van onze Geref. Kerken; ook op een dag als dezen zijn wij ons bewust onze eenheid met allen, die de verschijning van onzen Heere Jezus Christus in onverderfe lijkheid liefhebben, onze eenheid met heel de strijdende Kerk op aarde, en ook met de triomfeerende Kerk daarboven. Maar wij zijn ons toch óók bewust, dat wij nog op aarde zijn, en dat daarom die strijdende Kerk allereerst onze aandacht vraagt, en dan kunnen en mogen wij ook niet vergeten de geheel bijzondere beteeke nis, die de Geref. Kerken voor ons bezit ten. Wij zijn hier bijeen als leden dier Ker ken, en dat is voor ons niet een toevallige omstandigheid, maar tot het lidmaatschap dier Kerken achten we ons voor God ver plicht, cn daarom hebben die Geref. Kerken wel in zeer bijzonderen zin aanspraak op die liefle," die wij naar het, getuigenis der Schrift aan de Kerk des Heeren zijn ver schuldigd. Wij hebben die Geref. Kerken lief, niet omdat ze zonder gebrek en zonde zijn; maar omdat wij in die Geref. Kerken zien de Kerk des Hoeren in die gestalte, waarin God Zijn Kerk onder ons tot open baring heeft gebracht, en waaronder Hij ons in den weg des geloofs en der gehoor zaamheid aan Zijn Kerk heeft gebonden. En dan breidt die liefde zich vanzelf ook uit tot al datgene dat strekt om den ophouw van die Kerk des Heeren te bevorderen. Zoo leeft voor onze Theol. School in ons hart wat de dichter gevoelde voor Jeruza lem: „om des huizes des Heeren onzes Gods wil zal ik het goede voor U zoeken." Om dat die School daar is, om het huis des Heeren, de gemeente Gods mede te bouwen, door de mannen op te leiden, die als Die naren des Woords in haar midden zullen werkzaam zijn, daarom deelt die School in onze liefde tot des Heeren Kerk, en wil ons hart en onze hand het goede voor haar zoe ken, willen wij dit van onzen God begec- ren, dat Hij haar leide in de paden van Zijn Woord, haar bevestige in Zijn waar heid, haar hoogleeraren en haar studenten, beziele met Zijn Geest, haar arbeid bij den voortduur stelle tot een rijken zegen en tot een eere voor Zijn naam. Broeders en Zusters! aan zulk een liefde tot de Theol. School, wortelend in de rech te liefde tot het huis des Heeren, hebben wij groote behoefte. Zij is noodig voor den arbeid der School, die zonder den steun van zulk een liefde haar arbeid niet kan verrichten; zij is noodig ook voor onszelf, opdat wij op dezen dag hier mogen samen zijn in de rechte gezindheid, in de vreeze Gods, tot een zegen voor ons zelf en tot eer van Zijn Naam. Moge het dan zóó bij ons allen zijn. Dan mogen we verwachten, dat Hij ook aan vervult de belofte: „de Heere zal u zegenen uit Sion, en gij zult het goede van Jeru zalem aanschouwen al de dagen uws le vens", Psalm 1285. Het woord was daarna aan Ds. C. Bouma van den Haag, die een rede hield over Hot huidige streven naar kerkelijke eenheid en onze houding daartegen over. De Kerkgeschiedenis, aldus Spr., vertoont door al de eeuwen heen onophoudelijke scheuring en verbrokkeling. In ons eigen land zien we de groote verdeeldheid der Kerk. En de gedachte der pluriformiteit verklaart haar maar zeer ten deele. Van daar, dat men overal om eenheid en samen werking roept en in de practijk daarmee reeds een aanvang maakt Dit zoeken naar eenheid is dikwijls in de geschiedenis gezien. Vooral in de twee tij den na een groote crisis in ons vaderland, in den aanvang der zestiende en der gentiendc eeuw. En in dezen tijd in zeer sterke mate. De huidige beweging dateert van omstreeks 1910, de Zendings-Conferen- tie van Edinburgh. In 1925 werd de Confe rentie te Stockholm gehouden, die zich wierp op de practijk van het Christendom. Twee jaren later die te Lausaruie, waar gesproken werd over eenheid in geloof Kerkinrichting. Ook in Nederland werkt deze beweging na. Tevens is hier het zoeken van eenheid onder do Gereformeerden. Verschillende po- gingon van Synodes der Chr. Geref. Kerk en rler Geref. Kerken leidden echter tot geen positief resultaat. Dit verschijnsel van het zoeken naar een heid aller geloovigen heeft verschillende oorzaken. Ie. de geestelijke bestaande eenheid der mystieke unie, door den Heiligen Geest ge werkt; 2e. do wereldoorlog, toen door het gemeen schappelijk leed de broederband weer ster ker trekken ging; 3e. het na dien oorlog sterk opwakende besef van de naderende wederkomst des Heeren; want na 1914 is de wereld veran derd van gedaante, en leeft onder Christe nen sterker de overtuiging, dat de weder komst naderende is; de Revolutie is daarvan mede een aanwijzing; 4e. de afkeer onzer tijden van vaste lij non; de geest van onverschilligheid voor Kerk, belijdenis en voor de Schrift zelf. I-Ioc is dat verschijnsel nu to waardeo- ren? Naar veler overtuiging, zal elk Gere formeerde wel veroordeelen en zich afzij dig houden van al wat niet Gereformeerd is. Maar ten onrechte. Juist de Gereformeer de Christen belijdt zoo rijk het katholieke karakter van het Christendom. Maar er is goed tc onderscheiden tusschcn dc tweeër lei strooming dezer beweging; samenge bracht mag nooit worden wat niet geeste lijk één is; maar eenheid moet worden ge zocht van al wat samenhoorL In Stockholm was geen geestelijke eenheid. Zelfs in Lau sanne kon men niet verder komen dan vage cn grove lijnen. En in ons land werd in protestvergaderingen, waarin ook niet-Chri' tenen als bijv. Joden samen waren niet slechts, zooals behoorde, geprotesteerd, r ook samen gebeden. En samenbidden kun nen we alleen met Christenen doen. Voor zulk een valsche eenheid, zoo bekoorlijk in het oog van velen, ook zelfs op ons eigen erf, wachten we ons. Maar de eenheid van wat snmenhoort, worde gezocht, zóó ech ter, dat de waarheid worde gehandhaafd. Wat door de Kerken als waarheid werd ver worven, mag terwille van eenheid niet als leugen worden prijs gegeven. Of eenheid ooit te venvachten is, ook tus schcn het Gereformeerde volk? Gezien ver GRAFSTEEN Dis. W, A. VAN DONGEN Letterkunde aan PP P_. afsteen onthuld Namens het Comité van leerlingen en oud-leerlingen van den overledene droeg de heer Kr. Verhoeven de steen aan de familie over. schillende uitlatingen lijkt het er wednig op. Maar als weer het vuur der benauwing en ven-olging zal gaan branden, zal het ge meenschappelijke leed de Kerk weer lou teren en wat samenhoort weer samenbin den, tot het één kudde onder één Herder wezen zal. MIDDAGVERGADERING Contact met het leven. In onzen tijd van radio en electriciteit hebben we allen de groote beteekenis van contact leeren verstaan. In de centrale wordt dc kracht ontwikkeld en in uw woning draait ge het knopje om en ge hebt licht, wanneer er tenminste contact is. De Heere Christus heeft tot Zijn Kerk ge zegd: Gij zijt het licht der wereld. Niet gij moet het zijn, maar gij zijt het. Do wereld is in duisternis gehuld, maar in de Kerk is de H. Geest, die haar verlicht De Kerk moet dat licht doen uitstralen alom. De Kerk is de centrale, van waar het licht moet komen in huis en werkplaats, kan toor en winkel, in raadzaal en in feest zaal. Zal de Kerk dat kunnen, dan moet er contact zijn. Met een groot deel der wereld is het con tact verbroken. Met name in de groote steden leeft de mas sa buiten de Kerk om. Vooral op de z.g.n. intellectueelen, de arbeiders en de jeugd verliest de Kerk haar invloed. Voor ontmoediging behoeft echter geen reden te zijn. De verheerlijkte Middelaar doet Zijn on uitputtelijke kracht steeds uitgaan. De H. Geest zal niet wijken. Het licht blijft. Maar onze roeping is dat licht te doen schijnen in het leven van onzen tijd. Er zijn er die willen, dat de Kerk zich meer bij de wereld aanpast. In Amerika zoekt men door schouwburg en dansuitvoeringen contact te krijgen. Ook bij ons verwachten velen het meer liturgie of vrijer levensopvatting. We mogen niet vergeten dat de Kerk niet anders heeft te doen, dan Gods Woord te brengen. Dat Woord spreekt tot elk mensch. Het is een tweesnijdend woord. De een zal in vijandschap ontbonden en de ander tot bekeering komen, maar het Woord Gods keert niet ledig weer. Dat Woord spreekt van zonde en genade, de groote levenswerkelijkheden. Dat Woord blijft steeds gelijk, maar moet gebracht in vorm van dezen tijd. De Kerk moet toonen het leven te ver staan. Wijlen Ds. Sikkel klaagde reeds, dat er onder ons wel kennis was der II. Schrift maar niet van het leven. Studie van Gods Woord en van het leven is beide noodig. God zegene daartoe dc Theol. School en Hij doe ons allen ver staan dat we onze roeping slechts kunnen vervullen, wanneer er voor ons persoonlijk contact is met God. Rede Ds. K. Fcrahout. Spreker richtte eich tot de studenten, om hun op het hart te binden het vermaan van den Apostel Paulus in 1 Tim. 612: grijp naar het eeuwige leven. Een vermaan dat wel alle geloovigen zonder onderscheid geldt, doch dat de Apostel met bijzonderen nadruk richt tot „menschen Gods" als Ti- motheils: tot hen die arbeiden in het Woo ixl. Stellig óók met de bedoeling, hun te her inneren, dat ze geen afzonderlijke kaste en geen afgesloten „geestelijken stand" in de Kerk vormen, maar midden onder de ge loovigen staan, omringd door dezelfde ver zoekingen, bedreigd door dezelfde gevaren, geroepen tot denzelfden strijd. Oók tot den strijd om te grijpen en vast te houden het eeuwige leven. Te grijpen en vast te houden het eeuwige leven. Dat is stellig ook te staan naar verzekerdheid van de hope der zaligheid die in Christus Jezus is. Doch het is méér dan dat. Want het eeuwige leven is geen doode schat, die op oneindigen afstand ligt, cn waarop we door 't geloof geen andere relatie hebben, dan dat wo verzekerd zijn hem eenmaal ie zullen ontvangen, 't Is veeleer een levende boom, die wel geplant staat in den hof dos hemels, maar die zijn takken omlaag buigt naar de aarde en van zijn vruchten reeds nu onder het bereik brengt van onzen greep. Ten opzichte van het eeuwige leven moet daarom bij ons niet enkel zijn de rust der verzekerdheid, maar óók, en niet min der, de activiteit der liefde cn des verlan gens. Die activiteit van het grijpen naar het eeuwige leven moet bij ons, Dienaren en aanslaande Dienaren, de verkondiging van het Woord des levens ondersteunen. Hoeveel dreigt bij dit „grijpen" juist hun in den weg te treden. Hot oordeel der liefde van de gemeente over haar Dienaar wil hem verleiden, het voor zich overbodig te achten. De zorg voor anderer behoud, wil hem licht in die voor eigen zaligheid doen ver- Het rusteloos spreken van den mond over het eeuwige leven, de hand doen vertragen in het grijpen ernaar. De schaamte voor de ledigheid van die hand verleiden, om zich een schijn to ge ven die eigen armoe doet vergeten. Zoo dreigt in allerlei vorm het gevaar, om, anderen predikend, zelf verwerpelijk bevonden te worden. Spr. besloot met een ernstige opwekking aan de studenten, voor dit gevaar, reeds bij hun voorbereiding, de oogen open te hou den, en op het program van hun arbeid bo venaan te zetten: het grijpen naar het eeuwige leven. Kleine Vossen* Nadat spr. had uitgesproken, dat hij het zich een groot voorrecht achtte op den toog- dag onzer Theologische School een woord to mogen zeggen, wees hij opdemachtvan het kleine, welke zoowel in het leven der natuur cn der historie, als ook op het terrein der hei-schepping, speciaal in de geschiede nis van de Chr. Kerk op aarde openbaar wordt. Uit kleine zandkorrels bouwt God het machtige duin, dat al de lage landen aan de zee beveiligt; met het wvenend knaap jc in het biezen kistje begint de wonderlijko verlossing van Israël uit Egypte; het kleine kuddekc getrouwen in de dagen van Afschei ding en Doleantie gaf den stoot tot een her leving van het Calvinisme, waaruit een be oefening van een Theologie des Woords kiem de, waarmee tot op het wetenschappelijk erf rekening gehouden wordt. Er is echter ook een macht van het kleino ten kwade. De Booze, die nooit anders kan dan den Heere God imitccren, gebruikt gaarne het kleine om zijn doeleinden tc bc> reiken. Daarom roept de Schrift ons tot een waken tegen de k 1 e i n e v o s s c n, d i 'e d e n w ij n- gaard verderven. Met dezen wijngaard wordt dan bedoeld da kerk des Heeren, door God geplant om in het midden dezer wereld reeds veel vrucht te dragen tot verheerlijking Zijns Naams. Maar de Booze wil, indien mogelijk, juist dit vruchtdragen verhinderen cn niet het minst door middel van het kleine poogt hij de Chr. Kerk' te verleiden. Uit veel, wat in dit opzicht te noemen zou zijn, wil en kan spr. thans slechts een greep doen. Hij signaliseert eenige kleine vossen, die niet plaatselijk slechts, maar meer algemeen worden aangetroffon, al zijn zo door hun dekkleur soms heel moeilijk tc on derkennen. I-lij noemt dan eerst het kerke lijk indifferentisme, met name dia kerkelijke lauwheid, welke zich in naam van het kindschap Gods, min of meer koel plaatst tegenover liet kerkelijk instituut cn lie ver spreekt van de g emeent e, die als ver, gadering van verzegelden, uit de groote ver drukking zal worden weggenomen. Hier dreigt miskenning van wat God zelf in In stituut en ambt aan zijn volk gegeven heeft en hier is groote waakzaamheid geboden. Voorts... er woelt een geest van wereld- ge 1 ij k v o r m i g h e i d. Deze kleine vos laat zijn werk zien in velerlei vormen van mon- dainiteit, waarin gewoonten en dingen in on- zen kring binnenkomen, die op zichzelf wel licht niet met een Bijbeltekst te veroordeelen zijn, en die toch een wrangeny bijsmaak van verwereldlijking geven: bioscoopbezoek, too- nee!, dans, polkahaar, ets. Volgens spr. zit liet kwaad vooral in de g o z 1 n n e n. We zijn niet klaar, wanneer we overal onze jongeren plaatsen voor het bordje: „Verboden toe gang!'' We moeten positief iets geven. Onder veel dat in dit opzicht gedaan kan worden en wordt, verdient het aanbeveling in het h u i 9 e 1 ij k leven weer meer plaats in to ruimen voor het Woord cn de zaak Gods. Laat met name de historie onzer kerken cn School gekend worden cn tot liefde voor deze worden aangespoord. van Igen- Ton slotte wijst Spr. op denjjaest Separatisme waardoor mon in e. zinnig en soins hoogmoedig oordeel al maac klaagt over verval, zonder zich tot reforms- torlschen drang nuar de Schrift te laten bewegen. Men oordeelt over allerlei verande ringen naur den maatstaf van eigen inzicht on dreigt met een breken van het kerkver- bond, als deze inzichten niet „gerespecteerd" worden- Saamhoorighoidsbcscf is bij hot aanvaarden van nuanceering des to meer noodig, met name in ouzen tij.L Worden deze kleine vossen gevangen, dan kan onder 's Hoeren zegon de wijngawd van kerk en school blijven bloeien tot Gods eer en niodenrbeidcn tot het doen rijpen van dfo toekomst, wanrin we zullen kennen, gelijk wc ook gekend zijn.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1930 | | pagina 3