Theologische Schooldag GereT Kerken
DONDERDAG 19 JUNI 1930
WORDT HEDEN TE KAMPEN
GEHOUDEN
DE REFERATEN DER INLEIDERS
Kampen, 18 Juni 1930.
't Was niet zoo druk als op den School-
ag in 1929. Trouwens, dat was ook niet
te verwachten. Het vorig jaar vierde de
Theol. School haar diamanten feest En nu
'iet een heel gewone Schooldag, zoo
als die telken jare terugkeert. Maar niet
temin, de belangstelling was bijzonder
groot.
Uit alle deelen des lands kwamen afge
vaardigden van Kerkeraden en verder zeer
vele belangstellende leden der Geref. Ker
ken, om den Schooldag in Kampen bij te
En Kampen is niet zoo groot, dat de be
zoekers van den Schooldag in de massa
verloren gaan. Integendeel, op straat en in
hotel, overal vinden de vrienden der Theol.
School elkander terug. Dit alles geeft aan
den SchQoldag zulk een intiem karakter,
dat men gaarne jaarlijks de reis naar Kam
pen, al is het wat afgelegen, onderneemt,
om dezen feestdag in het Kerkelijk leven
der Geref. Kerken, mee te vieren.
De bidstond.
De bidstond, die te 7 uur aanving werd
'ditmaal geleid door Ds. J. D. Boerkoel
van Wati graafsmcer, die na het zingen
yan vers 3 en 4 van den Morgenzang als
pT woord ter inleiding voorlas uit Handel- 1
vers 14a: Deze allen waren eendrachtiglijk,
Volhardende in het bidden en smeeken.
Spr. kenschetste de Handelingen als het
)oëk der biddende gemeente. Al hebben de
discipelen wel persoonlijk gebeden, van
een gemeenschappelijk gebed van dien
kring, zooals dat in Israels dienst voor
kwam (Lukas 1 10) vinden we in de
Evangeliën geen melding gemaakt
Eerst na Christus' hemelvaart ontstaat
mdienst der gebeds, buiten Synagoge en
ginitempel. Men bidt gezamenlijk om de komst
hei mn den H. Geest (1 14), om bewaring in
vervolging (4 31), om Petrus' bevrijding
(12 12), bij de instelling van het diaken
ambt (6 6), bij de handoplegging van
lijk ouderlingen (14 23) bij de uitzending van
|Paulus en Barnabas (13 3), aan Miléte's
strand (20 36) en aan den oever bij Tyrus
(21 5).
De tekst beschrijft dus niet maar de ge-
ton, tindheid der 120 in die eerste dagen, doch
l( geeft een kenmerk aan de gemeente.
De inhoud van dit gemeenschappelijk
bidden wordt niet voorgeschreven door per-
i „..soon.lijke behoefte, maar door de behoef-
p'' en van Kerk en Godsrijk, 't Gaat bijv. in
oofdstuk 12 niet uitsluitend om Petrus'
tevrijding. maar om den loop van het
anl "nirlrlrm hotrnfl hef TCnninlrriik
nd< Ief
ngelie.' 't Bidden betreft het Koninkrijk
Zulk bidden is mogelijk gemaakt door
ezus' gebedsworsteling in Gethsemané.
Natuurlijk, zoolang de discipelen nog niet
ifgescheiden waren van de Joden, baden
[El aj niet anders samen dan in de Synagoge.
daar er zat toch nog iets anders achter-
n d ïerst moest Christus eenzaam bidden, vóór
!ri,.[le discipelen saam konden bidden. In
ree Sethsemané leert Christus gehoorzaamheid
'lia(Bn gaat Hij in volle overgave den eenigen
dfiveg, die leiden kan tot de stichting van
liet Koninkrijk Gods en de vestiging der
:emeente. Zonder Gethsemané is er geen
(oninkrijk en geen Kerlj. In Gethsemané
Waar Jezus gehoorzaamheid leerde, wordt
'iet bidden der Gemeente mogelijk (Hebr.
9) en het Koninkrijk Gods mogelijk
!j(Filipp. 2:9).
gin Logisch gaat dus Ghristus' gebedsworste-
lanling aan 't bidden der gemeente vooraf, 't
iVoord naar Handel 1 14 kon in Gethse-
niet geschreven zijn. De discipelen
folhardden niet, baden niet, en waren niet
jendrachtig nóch innerlijk, wijl verzonken
n den slaap, nóch uiterlijk, wijl verdeeld
n twee groepen. En Christus spoorde hen
net bidden aan. Hij vroeg niet Hem te
volgen; als ze toch Hem volgden (Luc. 22
vers 39) verdeelt Hij hen; ze kunnen daar-
loor niet samen bidden; en aan de drie,
dak bij Hem, vraagt Hij niet, met Hem
bidden ,maar hem te waken, 't Is als-
Christus ook daardoor wil doen uit-
:omen, dat Hij eerst moet bidden, voor de
;emeente gezamenlijk kan bidden.
Dit noopt tot bescheidenheid. De stich-
,B ing van Godsrijk, en gemeente is louter
Ihristus' werk; geen mensch heeft Hem
H laarbij geholpen. Wij zijn maar mede-
irbeiders en zoo ook mede-bidders- Maar
geeft ook vrijmoedigheid.
Door Christus mogen wij bidden. En de
racht van dat gebed is niet slechts dat
Ihristus nd ons bidt als Hij onze bede aan
tod opdraagt, of tegelijk mèt ons bidt, als
nze voorspraak (dien we erbij roepen),
loch dat Hij ons vooruit leidt. Daarom kan
iod zelfs gevonden worden van wie naar
lem niet vragen. We bidden in Jezus
DA.
den
5e inhoud van dit bidden vloeit ook
het vorige voort. In de 40 dagen nd de
ipstanding heeft de Heiland, Zijn worste-
ing in Gethsemané. Zijn dood op Golgotha
erklaard en gesproken van het Koninkrijk
ïods. Hij maakte het bidden niet enkel
nogelijk, maar Hij gaf er ook den inhoud
Elk samenbidden in Handel, betreft dan
tok het Rijk Gods de komst van den H.
leest, kracht en vrijmoedigheid voor de
Goiaak, wijsheid en bewaring.
Ook de Theol. School staat met het Ko-
ircI inltrijk Gods in verband. Ze heeft een
lescheiden plaats, werkt in een klein land,
oor slechts één kerkengroep en dat nog
aeel oor een jleel. En groot is haar invloed
eweept. Ook zij zou er niet zijn, zonder
iethsemané; ook voor haar moeten we
idden om den II. Geest, die voor afwijking
n afsluiting, voor afdwaling en bekrompen
leid kan behoeden en Die 't leven moet
ligen om kracht voor de taak, die al
waarder wordt, om wijsheid ,waar in de
warring dezer tijden, niet in 't minst
geestelijk gebied en ook in de eigen
k zuivere onderscheiding noodig is, om
•aring in komende tijden. We bidden dus
m Jezus' werk.
Is dat wel noodig? Gods beloften zijn toch
iwaarborgd. De discipelen wisten, dat de
eest, en met Hem de kracht, de wijsheid.,
Ie bewaring zou komen. Toch baden ze.
lstl. laarover valt niet te rodeneeren. Ze moesten
j laar wel mogen we ons daarvan rekenschap
Oejieven. De grondslagen zijn door Christus ge-
en igd. Maar voor den opbouw gebruikt. Hij
ttcnschcn. Zij moeten de periode tusschcn
taf<
Pinksteren en wederkomst van Christus, die 1
bij elkaar hooren, overspannen met het Evan
gelie en in en vanuit de gemeente werken
uaar het Koninkrijk Gods. Maar die men-
schen zijn zwak en zondig. Christus trad op
m een zondelooze menschelijke natuur en
had behoefte aan 't gebed. De Geest schept
zich niet een lichaam, dat er nog niet is.
maar komt inwonen in menschen, die zwak
en zondig zijn. Zij moeten des te meer bid
den.
Dit bepaalt den aard van het gebed, 't Is
bidden, d. i. zich met zijn wensch tot God
richten, 't Is smeeken, zijn behoefte uil
spreken.
Ons gebed is niet anders dap wenschen
Maar Christus bidt vóór en Zijn bidden is
eischen. Dat is onze kracht. Wij bidden uil
Jezus' kracht.
En we worden verhoord, als ons gebed de
kenmerken draagt van Handel. 1 14. De
discipelen waren eendrachtig. Dat is moei
lijk. Wijs ons tegenwoordig een gemeente
van 120 belijdende leden, die één van zin
zijn. Er hebben zich al duidelijk twee proe
pen in onze kerken afgeteekend, waarvan de
een even vurig het promotierecht begeert,
als de ander het wil weren. Slaat dat ons go
bed niet lam? We moeten gelooven, dat we,
hoe we ook uiteenloopen, toch in al onze in
zichten geleid worden door liefde tot de School
der Kerken. Dan kunnen we eendrachtelijk
bidden.
En er moet volharden in 't gebed zijn. Dal
is noodig, als we letten op de groote taak. de
uitgebreide roeping, de verscheiden werk
zaamheden, de voortdurende zwakheid. Vol
harden moet de gemeente in het gebed
voor de School. Volharden willen ook wii.
die elk iaar vóór den Schooldag in bidstond
samenkomen. Zoo bidden we dus in Jezus'
Naam. om Zijn werk, uit Zijn kracht, maai
ook als Jezus' discipelen.
Na 't zingen van vers 1 uit 't Gebed des
Heeren gaat Ds. Boerkoel in gebed voor.
waarna dè vergadering nog zingt vers 2 en 3
uit het Gebed des Heeren.
Naar de aula.
Na den bidstond begaven zeer velen zich
naar de Aula, waar nog een gezellig samen
zijn gehouden werd. Op de binnenplaats in
de hal, in de aula, 't was overal een ge
zellige drukte. Door reünisten, die nu reeds
korter of langer tijd als Dienaar des Woords
de Geref. Kerken dienen, werden oude her
inneringen aan den studietijd in Kampen
voor het bewustzijn teruggeroepen. En na
tuurlijk, wie het oor te luisteren legde naar
de gesprekken, welke in allerlei kringen ge
voerd werden, kon wel merken, dat de
Theol. School thans niet minder dan in 1929
in het centrum der belangstelling staat in
het leven der Geref. Kerken van ons va
derland.
Toen in 1929 was het het grootsohe van
het diamanten feest, dat het middelpunt
der conversatie vormde en thans gaf de
kwestie van het Promotierecht overvloedige
stof voor bespreking.
VERGADERING VAN HEDEN
Kampen, 19 Juni.
Hedenmorgen ving de eigenlijke Dag der
Kamper Theol. School aan. De vergadering
ving om kwart voor tien aan in de Burg-
walkerk, waar Prof. Dr. H. B o u m a n de
leiding had, die de samenkomst met gebed
opende.
Rede Prof. Dr. H. Bouwman,
Het is mrij een groot voorrecht, aldus Spr.,
mede namens de Curatoren, u een hartelijk
welkom toe te roepen op dezen jaarlijkschen
feestdag der Theologische School.
Het is 25 jaar geleden, dat volgens be
sluit der Curatoren, de eerste Schooldag
zou gehouden worden, maar de omstandig
heden waren in 1905 van dien aard, dal
de sprekers, die hadden beloofd op te tre
den, zich terugtrokken, zoodat deze School
dag niet kon doorgaan. Hetzelfde had plaats
in 1907. Het waren toen de critieke jaren
in de nieuwe periode .van het leven der
School.
Prof. Br. H. BOUWMAN
Bij de luisterrijke viering van het dia
manten jubileum is naar waarheid vertolkt,
dat de Theologische School in al de jaren
van haar bestaan draagster en vertegen
woordigster was van het specifiek gezonde
leven der Scheiding, gezond nuchter, maar
met den gemoedelijk practisch mystieken
inslag, die het kenmerk der Afgescheidenen
geweest is. Zij heeft van de beginne be
grepen en gehandhaafd de harmonie tus
schen wetenschap en religie, en kon daar
door zijn een uitnemende kweekplaats van
geoefende en getrouwe dienaren des Woords.
En zij heeft zich onder de hoede des Heeren
zóó kunnen ontwikkelen, dat zij thans alge
meen als wetenschappelijke hoogeschool
wordt erkend. Haar toekomst leggen wij in
de handen van den almachtigen God.
Ilaar welzijn hangt niet af van de wille
keur van menschen, maar van de vrijmach
tige beschikking van den Heere, den God
van alle wetenschap en gave, die Christus
heeft gesteld tot Koning van Sion.
Laat ons dan onze harten en handen op
heffen tot omen God, opdat Hij ons volk al
meer in liefde verbinde aan deze stichting,
opdat Hij ons geve mannen des geloofs, dei-
wetenschap en der kracht, opdat de Gerefor
meerde Wetenschap gehuwd aan de prak
tijk der Godzaligheid hier mag bloeien, en
vele jonge mannen Hier mogen worden toe
bereid tot kloeke strijders Gods.
Spr. wijst er op, hoe do strijd voor verda-
ren uitbouw niet kan uitblijven, om ten
slotte de overtuiging uit te spreken, dat
woorden en daden mogen samenstemmen in
de eerbiedige hulde van onzen trouwen God.
Het openingswoord werd gesproken door
den rector der School Prof. Dr. J. Ridder
bos, waaraan het volgende is ontleend:
Het is me een voorrecht, als Rector der
School het openingswoord voor dezen School
dag te spreken; een woord, dat allereerst is
een woord van hartelijk welkom aan U al
len.
Ge hebt goed gedaan, dat ge hier zijt ge
komen. Wel is het thans niet zulk een luis
terrijk feest als we ten vorigen jare moch
ten vieren, toen we samen terugblikten op
een tijdperk van vijf-en-zeventig jaren,
waarin deze School door Gods goede hand
werd gezegend en ten zegen gesteld. Maar,
al is thans Uw aantal uiteraard niet zoo
groot als toen, wij hebben er toch niet tever
geefs op gerekend, dat ook thans wel weer
een groot aantal broeders en zusters hier
zouden zijn, om door hun tegenwoordigheid
aan de School en aan haar arbeid hun be
langstelling en liefde te betoonen.
De Theologische School geniet het groote
voorrecht, dat zij in het hart der gemeente
een goede plaats mag bekleeden, dat vele
leden onzer Kerken zich met sterke banden
aan haar verhonden gevoelen.
Een dag als deze is geschikt-, om die ban
den nog te versterken, en die liefde te ver
levendigen.
En niet alleen te verlevendigen, maar ook
te verdiepen.
Want mij dunkt, daar komt het bovenal
op aan, bij onze liefde voor al de belangen
van Gods koninkrijk, ook bij onze liefde
voor de Theologische School, dat die liefde
„diepte van aarde" heeft En dat heeft ze
alleen, wanneer ze wortelt in de oprechte
vreeze Gods, en wanneer wij, door die vree-
ze Gods bezield, die School beschouwen, in
haar geestelijke beteekenis, en haar liefheb
ben om de plaats, die zij inneemt in het
werk Gods.
Prof. Br. 1. RIBBERBOS
En als ge nu vraagt, hoe dan naar dezen
regel de rechte liefde voor de Theologische
School zou kunnen worden omschreven, dan
denk ik aan het woord, waarmede de
psalmist zijn liefde tot Jeruzalem beschrijft:
„om des huizes des Heeren onzes Gods wil
zal ik het goede voor u zoeken", Ps. 1229.
Zal het heden goed bij ons zijn, daji moe
ten ook wij aangaande de Theologische
School datzelfde kunnen getuigen. En dat
huis des Heeren, dat is dan niet een tem
pel, met handen gemaakt, maar dat is de
gemeente Gods, waarin immers het Pink
sterfeest heeft het ons nog pas herinnerd
de Heilige Geest woning is komen maken
als in Zijn tempel.
Zooals Jeruzalem het hart des dichters
had veroverd om de beteekenis, die het had
voor den tempel des Heeren, zoo heeft de
Theologische School aanspraak op onze lief
de, om haar beteekenis voor des Heeren
Kerk. Immers, al haar arbeid is daartoe
strekkend, dat die Kerk des Heeren zal
worden gebouwd door middel van hel
Woord Gods en van het ambt, dat de Ko
ning der Kerk voor de bediening van dat
Woord heeft ingesteld.
Daarom zal d&t de grondtoon van ons
samenzijn moeten wezen: „om des huizes
des Heeren onzes Gods wil."
En als we dat verstaan, dan gevoelen we
ook, dat het hier gaat can een groote en
heilige zaak. Een zaak, waar het vleesch
niets bij heeft, en waartoe we alleen door
den Geest Gods worden bekwaamd.
De liefde tot de Kerk, omdat zij is het
huis des Heeren, de tempel Gods, waar de
heilige God wil wonen met Zijn Geest! Dat
ls ons van nature niet eigen, want dan wil
len we God ontvluchten. Immers waar God
zioh openbaart, openbaart Hij Zich in Zijn
heiligheid, die den mensch veroordeelt. En
toah zien we het gebeuren, onder het Israël
des ouden dags, dat er zondige menschen-
kinderen zijn, die dien tempel Gods, die
plaats van Zijn woning, liefhebben met hun
geiheele hart, zoodat ze het getuigen: „één
dag in Uw voorhoven is beter dan duizend
elders". En zien we het gebeuren ook on
der den nieuwen dag, dat menschenharten
kloppen van liefde voor de Kerk des Hee
ren, om het werk Gods, dat daarin wordt
gevonden, en omdat in die gemeente God-
Zelf Zich openbaart in Zijn majesteit en
heiligheid, in Zijn barmhartigheid en Zijn
genade.
Dat moeten we altijd goed voor oogen
houden, dat het in onze liefde tot de Kerk
moet gaan om het werk Gods. Het woord
„Kerk" wil ook immers zeggen: „wat des
Heeren is'. Wij brengen er vaak zooveel
van ons zelf, zooveel zondig-menschelijks in.
Maar bij de ware liefde tot de Kerk gaat
het om God, en om Zijn werk. Dan worden
we zelf klein, dan leeren we onszelf to ver
loochenen, en te vragen: „Heere, wat wilt
Gij, dat ik doen zal?"
Die liefde tot des Heeren Kerk wordt
slechts gevonden in het hart, dat Hemzelf
heeft leeren kennen; Hem, dien grooten en
heiligen God, die in do Kerk als in Zijn
tempel wonen wil. Hom te kennen, is Hem
lief te hebben; en wie Hem liefheeft, die
heeft ook liefde tot Zijn Woord, en tot Zijn
Kerk, de plaats Zijner woning.
Nu bestaat die Kerk uit menschen. En
daar wordt het soms niet gemakkelijker
van. Want menschen zijn niet gemakkelijk.
Zc zijn zoo verschillend, vaak zoo anders
van inzicht en opvatting dan gij; en ze zijn
toch ook weer precies als gij, namelijk even
dwaas on even zondig. En toch: dat leert de
Heilige Geest aan Gods kinderen, dat zij die
Kerk dos Hoeren, bestaando uit zoo gansch
verschillende, en uit zoo dwaze en zondige
menschen, liefhebben om des Hoeren wil.
Niet maar zoo een kringetje daaruit, dat
men zichzelf bijeenzoekt: neen, maar die
Kerk des Heeren, zooals God ze saam voegt,
al die broeders en zusters, met wie wij ons
weten zonen van hetzelfde huis.
Ja, er is voor het hart, dat God vreest,
overvloedig reden om de Kerk des Heeren
lief te hebben. In die Kerk woont en werkt
Godzelf met Zijn genade, daar zijn de ga
ven des Gcestes, daar is geloof, daar is
hoop, daar is liefde; in die Kerk \yordt ge
smaakt de gemeenschap der heiligen, waar
door wij allen en een iegelijk als lidmaten
aan den Heere Christus en aan al Zijn
schatten en gaven gemeenschap hebben; en
ook elk zich schuldig weet, zijn gaven ten
nutte en ter zaligheid der andere lidmaten
gewihig en met vreugde aan te wenden. In
die Kerk daar zijn de broeders en zusters,
met wie wij ons hierin één weten, dat wij
allen saam op weg zijn naar het Sion Gods,
dat boven is, en met wie wij samen een
maal hopen aan te heffen het nieuwe lied
ter eere van Hem, die op den troon zit en
ter eere van het Lam, dat is geslacht.
Natuurlijk strekt onze liefde tot de Kerk
des Heeren zich dan ook verder uit dan tot
den kring van onze Geref. Kerken; ook op
een dag als dezen zijn wij ons bewust onze
eenheid met allen, die de verschijning van
onzen Heere Jezus Christus in onverderfe
lijkheid liefhebben, onze eenheid met heel
de strijdende Kerk op aarde, en ook met
de triomfeerende Kerk daarboven.
Maar wij zijn ons toch óók bewust, dat
wij nog op aarde zijn, en dat daarom die
strijdende Kerk allereerst onze aandacht
vraagt, en dan kunnen en mogen wij ook
niet vergeten de geheel bijzondere beteeke
nis, die de Geref. Kerken voor ons bezit
ten. Wij zijn hier bijeen als leden dier Ker
ken, en dat is voor ons niet een toevallige
omstandigheid, maar tot het lidmaatschap
dier Kerken achten we ons voor God ver
plicht, cn daarom hebben die Geref. Kerken
wel in zeer bijzonderen zin aanspraak op
die liefle," die wij naar het, getuigenis der
Schrift aan de Kerk des Heeren zijn ver
schuldigd. Wij hebben die Geref. Kerken
lief, niet omdat ze zonder gebrek en zonde
zijn; maar omdat wij in die Geref. Kerken
zien de Kerk des Hoeren in die gestalte,
waarin God Zijn Kerk onder ons tot open
baring heeft gebracht, en waaronder Hij
ons in den weg des geloofs en der gehoor
zaamheid aan Zijn Kerk heeft gebonden.
En dan breidt die liefde zich vanzelf ook
uit tot al datgene dat strekt om den ophouw
van die Kerk des Heeren te bevorderen.
Zoo leeft voor onze Theol. School in ons
hart wat de dichter gevoelde voor Jeruza
lem: „om des huizes des Heeren onzes Gods
wil zal ik het goede voor U zoeken." Om
dat die School daar is, om het huis des
Heeren, de gemeente Gods mede te bouwen,
door de mannen op te leiden, die als Die
naren des Woords in haar midden zullen
werkzaam zijn, daarom deelt die School in
onze liefde tot des Heeren Kerk, en wil ons
hart en onze hand het goede voor haar zoe
ken, willen wij dit van onzen God begec-
ren, dat Hij haar leide in de paden van
Zijn Woord, haar bevestige in Zijn waar
heid, haar hoogleeraren en haar studenten,
beziele met Zijn Geest, haar arbeid bij den
voortduur stelle tot een rijken zegen en tot
een eere voor Zijn naam.
Broeders en Zusters! aan zulk een liefde
tot de Theol. School, wortelend in de rech
te liefde tot het huis des Heeren, hebben
wij groote behoefte. Zij is noodig voor den
arbeid der School, die zonder den steun
van zulk een liefde haar arbeid niet kan
verrichten; zij is noodig ook voor onszelf,
opdat wij op dezen dag hier mogen samen
zijn in de rechte gezindheid, in de vreeze
Gods, tot een zegen voor ons zelf en tot eer
van Zijn Naam.
Moge het dan zóó bij ons allen zijn. Dan
mogen we verwachten, dat Hij ook aan
vervult de belofte: „de Heere zal u zegenen
uit Sion, en gij zult het goede van Jeru
zalem aanschouwen al de dagen uws le
vens", Psalm 1285.
Het woord was daarna aan Ds. C.
Bouma van den Haag, die een rede hield
over
Hot huidige streven naar kerkelijke
eenheid en onze houding daartegen
over.
De Kerkgeschiedenis, aldus Spr., vertoont
door al de eeuwen heen onophoudelijke
scheuring en verbrokkeling. In ons eigen
land zien we de groote verdeeldheid der
Kerk. En de gedachte der pluriformiteit
verklaart haar maar zeer ten deele. Van
daar, dat men overal om eenheid en samen
werking roept en in de practijk daarmee
reeds een aanvang maakt
Dit zoeken naar eenheid is dikwijls in de
geschiedenis gezien. Vooral in de twee tij
den na een groote crisis in ons vaderland,
in den aanvang der zestiende en der
gentiendc eeuw. En in dezen tijd in zeer
sterke mate. De huidige beweging dateert
van omstreeks 1910, de Zendings-Conferen-
tie van Edinburgh. In 1925 werd de Confe
rentie te Stockholm gehouden, die zich
wierp op de practijk van het Christendom.
Twee jaren later die te Lausaruie, waar
gesproken werd over eenheid in geloof
Kerkinrichting. Ook in Nederland werkt
deze beweging na.
Tevens is hier het zoeken van eenheid
onder do Gereformeerden. Verschillende po-
gingon van Synodes der Chr. Geref. Kerk
en rler Geref. Kerken leidden echter tot geen
positief resultaat.
Dit verschijnsel van het zoeken naar een
heid aller geloovigen heeft verschillende
oorzaken.
Ie. de geestelijke bestaande eenheid der
mystieke unie, door den Heiligen Geest ge
werkt;
2e. do wereldoorlog, toen door het gemeen
schappelijk leed de broederband weer ster
ker trekken ging;
3e. het na dien oorlog sterk opwakende
besef van de naderende wederkomst des
Heeren; want na 1914 is de wereld veran
derd van gedaante, en leeft onder Christe
nen sterker de overtuiging, dat de weder
komst naderende is; de Revolutie is daarvan
mede een aanwijzing;
4e. de afkeer onzer tijden van vaste lij
non; de geest van onverschilligheid voor
Kerk, belijdenis en voor de Schrift zelf.
I-Ioc is dat verschijnsel nu to waardeo-
ren? Naar veler overtuiging, zal elk Gere
formeerde wel veroordeelen en zich afzij
dig houden van al wat niet Gereformeerd
is.
Maar ten onrechte. Juist de Gereformeer
de Christen belijdt zoo rijk het katholieke
karakter van het Christendom. Maar er is
goed tc onderscheiden tusschcn dc tweeër
lei strooming dezer beweging; samenge
bracht mag nooit worden wat niet geeste
lijk één is; maar eenheid moet worden ge
zocht van al wat samenhoorL In Stockholm
was geen geestelijke eenheid. Zelfs in Lau
sanne kon men niet verder komen dan vage
cn grove lijnen. En in ons land werd in
protestvergaderingen, waarin ook niet-Chri'
tenen als bijv. Joden samen waren niet
slechts, zooals behoorde, geprotesteerd, r
ook samen gebeden. En samenbidden kun
nen we alleen met Christenen doen. Voor
zulk een valsche eenheid, zoo bekoorlijk in
het oog van velen, ook zelfs op ons eigen
erf, wachten we ons. Maar de eenheid van
wat snmenhoort, worde gezocht, zóó ech
ter, dat de waarheid worde gehandhaafd.
Wat door de Kerken als waarheid werd ver
worven, mag terwille van eenheid niet als
leugen worden prijs gegeven.
Of eenheid ooit te venvachten is, ook tus
schcn het Gereformeerde volk? Gezien ver
GRAFSTEEN Dis. W, A. VAN DONGEN
Letterkunde aan
PP P_. afsteen onthuld
Namens het Comité van leerlingen en oud-leerlingen van den overledene droeg de heer
Kr. Verhoeven de steen aan de familie over.
schillende uitlatingen lijkt het er wednig op.
Maar als weer het vuur der benauwing en
ven-olging zal gaan branden, zal het ge
meenschappelijke leed de Kerk weer lou
teren en wat samenhoort weer samenbin
den, tot het één kudde onder één Herder
wezen zal.
MIDDAGVERGADERING
Contact met het leven.
In onzen tijd van radio en electriciteit
hebben we allen de groote beteekenis van
contact leeren verstaan. In de centrale wordt
dc kracht ontwikkeld en in uw woning
draait ge het knopje om en ge hebt licht,
wanneer er tenminste contact is.
De Heere Christus heeft tot Zijn Kerk ge
zegd: Gij zijt het licht der wereld. Niet gij
moet het zijn, maar gij zijt het. Do wereld
is in duisternis gehuld, maar in de Kerk is
de H. Geest, die haar verlicht
De Kerk moet dat licht doen uitstralen
alom.
De Kerk is de centrale, van waar het licht
moet komen in huis en werkplaats, kan
toor en winkel, in raadzaal en in feest
zaal.
Zal de Kerk dat kunnen, dan moet er
contact zijn.
Met een groot deel der wereld is het con
tact verbroken.
Met name in de groote steden leeft de mas
sa buiten de Kerk om. Vooral op de z.g.n.
intellectueelen, de arbeiders en de jeugd
verliest de Kerk haar invloed.
Voor ontmoediging behoeft echter geen
reden te zijn.
De verheerlijkte Middelaar doet Zijn on
uitputtelijke kracht steeds uitgaan. De H.
Geest zal niet wijken. Het licht blijft. Maar
onze roeping is dat licht te doen schijnen in
het leven van onzen tijd.
Er zijn er die willen, dat de Kerk zich
meer bij de wereld aanpast.
In Amerika zoekt men door schouwburg
en dansuitvoeringen contact te krijgen.
Ook bij ons verwachten velen het
meer liturgie of vrijer levensopvatting.
We mogen niet vergeten dat de Kerk niet
anders heeft te doen, dan Gods Woord te
brengen. Dat Woord spreekt tot elk mensch.
Het is een tweesnijdend woord.
De een zal in vijandschap ontbonden en
de ander tot bekeering komen, maar het
Woord Gods keert niet ledig weer.
Dat Woord spreekt van zonde en genade,
de groote levenswerkelijkheden.
Dat Woord blijft steeds gelijk, maar moet
gebracht in vorm van dezen tijd.
De Kerk moet toonen het leven te ver
staan.
Wijlen Ds. Sikkel klaagde reeds, dat er
onder ons wel kennis was der II. Schrift
maar niet van het leven.
Studie van Gods Woord en van het leven
is beide noodig. God zegene daartoe dc
Theol. School en Hij doe ons allen ver
staan dat we onze roeping slechts kunnen
vervullen, wanneer er voor ons persoonlijk
contact is met God.
Rede Ds. K. Fcrahout.
Spreker richtte eich tot de studenten,
om hun op het hart te binden het vermaan
van den Apostel Paulus in 1 Tim. 612:
grijp naar het eeuwige leven. Een vermaan
dat wel alle geloovigen zonder onderscheid
geldt, doch dat de Apostel met bijzonderen
nadruk richt tot „menschen Gods" als Ti-
motheils: tot hen die arbeiden in het
Woo ixl.
Stellig óók met de bedoeling, hun te her
inneren, dat ze geen afzonderlijke kaste en
geen afgesloten „geestelijken stand" in de
Kerk vormen, maar midden onder de ge
loovigen staan, omringd door dezelfde ver
zoekingen, bedreigd door dezelfde gevaren,
geroepen tot denzelfden strijd. Oók tot den
strijd om te grijpen en vast te houden het
eeuwige leven.
Te grijpen en vast te houden het eeuwige
leven. Dat is stellig ook te staan naar
verzekerdheid van de hope der zaligheid
die in Christus Jezus is.
Doch het is méér dan dat. Want het
eeuwige leven is geen doode schat, die op
oneindigen afstand ligt, cn waarop we door
't geloof geen andere relatie hebben, dan dat
wo verzekerd zijn hem eenmaal ie zullen
ontvangen, 't Is veeleer een levende boom,
die wel geplant staat in den hof dos hemels,
maar die zijn takken omlaag buigt naar de
aarde en van zijn vruchten reeds nu onder
het bereik brengt van onzen greep.
Ten opzichte van het eeuwige leven
moet daarom bij ons niet enkel zijn de rust
der verzekerdheid, maar óók, en niet min
der, de activiteit der liefde cn des verlan
gens.
Die activiteit van het grijpen naar het
eeuwige leven moet bij ons, Dienaren en
aanslaande Dienaren, de verkondiging van
het Woord des levens ondersteunen.
Hoeveel dreigt bij dit „grijpen" juist hun
in den weg te treden.
Hot oordeel der liefde van de gemeente
over haar Dienaar wil hem verleiden, het
voor zich overbodig te achten.
De zorg voor anderer behoud, wil hem
licht in die voor eigen zaligheid doen ver-
Het rusteloos spreken van den mond over
het eeuwige leven, de hand doen vertragen
in het grijpen ernaar.
De schaamte voor de ledigheid van die
hand verleiden, om zich een schijn to ge
ven die eigen armoe doet vergeten.
Zoo dreigt in allerlei vorm het gevaar,
om, anderen predikend, zelf verwerpelijk
bevonden te worden.
Spr. besloot met een ernstige opwekking
aan de studenten, voor dit gevaar, reeds bij
hun voorbereiding, de oogen open te hou
den, en op het program van hun arbeid bo
venaan te zetten: het grijpen naar het
eeuwige leven.
Kleine Vossen*
Nadat spr. had uitgesproken, dat hij het
zich een groot voorrecht achtte op den toog-
dag onzer Theologische School een woord to
mogen zeggen, wees hij opdemachtvan
het kleine, welke zoowel in het leven der
natuur cn der historie, als ook op het terrein
der hei-schepping, speciaal in de geschiede
nis van de Chr. Kerk op aarde openbaar
wordt. Uit kleine zandkorrels bouwt God
het machtige duin, dat al de lage landen
aan de zee beveiligt; met het wvenend knaap
jc in het biezen kistje begint de wonderlijko
verlossing van Israël uit Egypte; het kleine
kuddekc getrouwen in de dagen van Afschei
ding en Doleantie gaf den stoot tot een her
leving van het Calvinisme, waaruit een be
oefening van een Theologie des Woords kiem
de, waarmee tot op het wetenschappelijk erf
rekening gehouden wordt.
Er is echter ook een macht van het kleino
ten kwade. De Booze, die nooit anders
kan dan den Heere God imitccren, gebruikt
gaarne het kleine om zijn doeleinden tc bc>
reiken.
Daarom roept de Schrift ons tot een waken
tegen de k 1 e i n e v o s s c n, d i 'e d e n w ij n-
gaard verderven.
Met dezen wijngaard wordt dan bedoeld da
kerk des Heeren, door God geplant om in het
midden dezer wereld reeds veel vrucht te
dragen tot verheerlijking Zijns Naams.
Maar de Booze wil, indien mogelijk, juist
dit vruchtdragen verhinderen cn niet het
minst door middel van het kleine poogt hij
de Chr. Kerk' te verleiden.
Uit veel, wat in dit opzicht te noemen zou
zijn, wil en kan spr. thans slechts een greep
doen. Hij signaliseert eenige kleine vossen,
die niet plaatselijk slechts, maar meer
algemeen worden aangetroffon, al zijn zo
door hun dekkleur soms heel moeilijk tc on
derkennen. I-lij noemt dan eerst het kerke
lijk indifferentisme, met name dia
kerkelijke lauwheid, welke zich in naam van
het kindschap Gods, min of meer koel plaatst
tegenover liet kerkelijk instituut cn lie
ver spreekt van de g emeent e, die als ver,
gadering van verzegelden, uit de groote ver
drukking zal worden weggenomen. Hier
dreigt miskenning van wat God zelf in In
stituut en ambt aan zijn volk gegeven heeft
en hier is groote waakzaamheid geboden.
Voorts... er woelt een geest van wereld-
ge 1 ij k v o r m i g h e i d. Deze kleine vos laat
zijn werk zien in velerlei vormen van mon-
dainiteit, waarin gewoonten en dingen in on-
zen kring binnenkomen, die op zichzelf wel
licht niet met een Bijbeltekst te veroordeelen
zijn, en die toch een wrangeny bijsmaak van
verwereldlijking geven: bioscoopbezoek, too-
nee!, dans, polkahaar, ets. Volgens spr. zit
liet kwaad vooral in de g o z 1 n n e n. We zijn
niet klaar, wanneer we overal onze jongeren
plaatsen voor het bordje: „Verboden toe
gang!'' We moeten positief iets geven. Onder
veel dat in dit opzicht gedaan kan worden
en wordt, verdient het aanbeveling in het
h u i 9 e 1 ij k leven weer meer plaats in to
ruimen voor het Woord cn de zaak Gods.
Laat met name de historie onzer kerken cn
School gekend worden cn tot liefde voor deze
worden aangespoord.
van
Igen-
Ton slotte wijst Spr. op denjjaest
Separatisme waardoor mon in e.
zinnig en soins hoogmoedig oordeel al maac
klaagt over verval, zonder zich tot reforms-
torlschen drang nuar de Schrift te laten
bewegen. Men oordeelt over allerlei verande
ringen naur den maatstaf van eigen inzicht
on dreigt met een breken van het kerkver-
bond, als deze inzichten niet „gerespecteerd"
worden- Saamhoorighoidsbcscf is bij
hot aanvaarden van nuanceering des to
meer noodig, met name in ouzen tij.L
Worden deze kleine vossen gevangen, dan
kan onder 's Hoeren zegon de wijngawd van
kerk en school blijven bloeien tot Gods eer
en niodenrbeidcn tot het doen rijpen van dfo
toekomst, wanrin we zullen kennen, gelijk
wc ook gekend zijn.