LETTERKUNDIGE KRONIEK
PASSIE- EN PASCHENPOëZIE
Van Jacobus Rcvius, den Calvinist-dichter uit den
bloeitijd der 17de eeuw, den Deventer predikant,
laten we hier volgen een drietal sonnetten, die ge
stalten beelden uit Jezus' laatste lijdensdagen.
We beginnen met dat, hetwelk den verrader tec-
kent
Verraad.
Als Christus met Zijn jongeren te gader
Gezeten was in d'alderlaatstcn nacht;
„Hier is de uur" sprak hij, „zoo lang verwacht,
Dat door den dood ik trede tot den Vader.
Een hertenleed, o vrienden, komt mij nader,
Wijl dat de man, die mij te volgen placht,
Om 't aardsche goud het eeuwige veracht,
En wordt aan mij een schandelijk verrader.
Iscarioth, Uw boosheid ik wel weet,
Neem nog van mij dien minnelijken heet,
En scheid daarna terstond van deze elven.
Des mcnschcn Zoon zich gaarne overgeeft;
Maar 't waar u goed en had dij nooit geleefd:
Gij wint het geld en gij verliest uzelvcn".
Dit sonnet culmineert in den slotregel, die scherp
en klaar in een prachtige tegenstelling den ramp
zaligen verrader karakteriseert
t Volgende toont ons den berouwvollen bitter
weenenden Petrus.
Petri Tranen.
O gang, vermengd met zwerven ende zwieren!
O vree/.' en hoop, die kwcllet mijn gemoed!
O vier, dat mij de ziele branden doet!
O oogen, niet meer oogen, maar rivieren!
O ijver blind, die u niet liet bestieren
Maar roekeloos deedt treden mijnen voet
In dit gewest, daar mijnes Ilcercu bloed
Wordt nagetrachtvan decz' verwoede dierenl
O tongc, die mijn tong tot leugen dreeft! m
O hanenkraai, waardoor mij 't herte beeft,
Wat troost komt Gij mij, troosteloos, verleencn?*)
O Jezu, die voor mij dit lijden smaakt,
Wiens weerden Naam ik driemaal heb verzaakt,
Sta eenmaal stil en zie mijn bitter wcenen.
Ook Maria heeft de dichter gezien, bij het kruis,
als de droeve moeder, de mater dolorosa, en hij
zingt:
Maria b ij 't Krui s.
Gelijk de witte zwaan aan Strymonis'3) fonteinc
Bevindende haar jong verhangen in een strik,
Vergeet haar zoeten zang en in een oogenblik
De vleugelen nasleept en wandclet alleine,
Zoo zag do kuischo Maagd met droefheid ongemeine,
Haar Zone aan het kruis gehechtct wreedclik,
Nu buigende het hoofd en bij den lesten snik
Uitgietende Zijn bloed om ons te maken reine.
Een hcete tranenvloed hnnr uit de oogen sprong,
Een uitgetogen zweerd door hare ziele drong.
Aanschouwende haar vrucht, aanschouwende de
scharen.
Het krachtige geloof weerhield ze in dien nood,
Dat zij niet met haar kind en smakede de dood:
Nog leed ze meer als ooit de grootste martelaren.
Let ook op dien slotregel, waarin de dichter zoo
intcnsicf-krachtig het lijdon van Maria in zijn volle
zwaarte wegen doet.
En nu een passie lied van Vondel, een vers, waar
van do dichterlijke waarde uitgaat boven t laatst
geciteerde sonnet van Rcvius; omdat het drama-
tisch-bcwogcner is en meer gespannen van huive
ringwekkende tragiek, grootsch en verheven.
Het vera heet: Ilartebrcker, een titel, die even ver
wondering wekt. liet woord ziet op de profetie van
Simeon, dat een zwaard door Maria's ziel zou gaan.
Vondel had al eerder een vertaling gegeven van het
Middelceuwscho Kruislied: Stabat Mater dolorosa,
dat meer lyrisch is; en toch: dit kortere vers is, hoe
wel meer episch, vertellend, niet minder aangrijpend
van diepe bewogenheid.
Geen scherper zwaard doorsnijdt zóó 's moeders hart
Dan daar ze hoort haar kind, het Kruislam, blaten:
„Mijn God, mijn God!" Sterft God, van God veriaten?
Lijdt God van God? Gevoelt de Godheid smart?
Emanuel, God zelf, Gods' eenig Zoon,
En God van God, van top tot teen vol wonden,
"Verwacht den slag, van 's Vaders hand gebonden.
Verwacht den slag des doods en ziet hem schoon
Een Engel daalt ten troost van Izak's ziel.
D'aartsvader slacht een ram, op Gods behagen,
Gebrand op T hout, van Izak zelf gedragen.
Een Engel kwam, die Abrains' slagwaard hiel;
Maar Jezus geeft den allerjongsten snik
Gelaafd met galle en edik, toen hem dorstte.
Aan 't heilig hout, dat Zijne schouder torste.
Dit sterven geeft Nature een krak en schrik.
Hoe waant ge, is nu de moeder zelf te moe,
Wie dicht bij 't kruis nog stand houdt in Gods lijden?
Zag Simeon dit zwaard haar hart doorsnijden,
Wat liefde dreef haar naar den doodsberg toe?
Zoo bitter staat de Godheid Adam's beet,
Én elks vergrijp: nog hoort men d'Englcn wenschen:
„O God, verschijn ten troost, ten zoen der menschen
Verschijn in 't vleesch, geverfd in bloed en zweetl"
Schoot God om ons het kranke lichaam aan,
Heeft God om ons in 't lichaam dit geleden,
Laat God's natuur ons dekken en bekleedcn;
God's kruisgang wijst den mcnsch de rechte baan.
Vondel heeft zich diep bezonnen op dit mysterie,
grondeloos diep, dat Jezus was: God van God, of,
zooals de geloofsbelijdenis van Athanasius zegt: God
uit God. Weliswaar herinnert dit noemen van God
als de Zoon bedoeld wordt aan een meer Roomsche
dan Gereformeerde terminologie, doch: in de ver
wondering van Jezus' kruislijdcn staan wc voor het
onpeilbaar geheim van Jezus Christus, God en
mcnsch in „ecnigheid des persoons".
Paaschzangen beeft onze nieuwere Christelijke
literatuur al te schaarsch.
Wij geven hier een paar verzen van Willem de
Mérode.
Paasch morgen
Hij was het graf al uitgegaan
Vóór ik Zijn dood bezoeken kon.
Een zwarte leegte in de zon
Gaapt de spelonk mij aan.
O wót ik hoopte in mijn verdriet,
Hij kwam mijn ongeduld nog vóór.
Maar, Dien ik door den dood verloor
Vind ik ook levend niet
De olijven met den lichten wind
Verzilv'rcn in de zonneschijn,
Waar 't hart niets dan zijn oude pijn
Langs alle paden vindt
Maar om de donk're nauwe bocht
Wappert een oogwenk Zijn gewaad.
Mij blindt de glans van Zijn gelaat
Hij had mij long gezocht
Paaschavond
Ik heb Hem heel den dag gewacht,
En tot mijn poop'lend hart gezcid:
Verdubbel uwo lijdzaamheid,
Hij komt wel vóór de nacht.
't Is avond en de spcelsche wind
Schudt aan de rinkelende deur
En juicht Zijn naam door kier en scheur
En tikt aan 't dichte blind.
Nachts grootc donker is nabij;
Voor bloeds heet suizen in mijn oor
Gaat 's werelds koel gerucht te loor.
Hart, wacht en waak met mij.
Plots, Zijn gelaat verlicht de zaal
Ter elfder uur verblijdt Zijn schijn.
Hij breekt het brood en plengt de wijn:
Wij houden avondmaal.
Hier is Paschen zeer persoonlijk gezien, lyrisch,
kan me» zeggen.
Er is een dichter geweest, die Paschen heeft be
zongen in 't licht van een wijde wereldvisie.
Ik bedoel: Novalis (cigcnl. naam: Friedrich van
Hardenberg), die voor ruim oen eeuw in Duitschland
onder de grootstcn van zijn tijd geteld werd, yen
mysticus, die, ondanks zijn filosofie, in zijn verzen
altoos weer terugkeerde naar 't geloof van zijn
kindsheid.
Van hem is 't geestelijk lied, dat ik hier vertaald
ten besluit geef:
Ik zeg het allen, dat Hij leeft,
Dat Hij verrezen is.
Dat Hij te midden van ons zweeft
En ecuwig bij ons is.
Ik zeg het elk en elk, verblijd,
Zcgg' 't aan zijn vrienden weer:
Nu daagt alom een nieuwe tijd,
Nu komt Uw rijk, o Heer!
Nu eerst zien wij deez' wereld aan,
Als was z'ons vaderland!
De vreugden van dit nieuw bestaan
Ontvangen w'uit Zijn hand!
Door Zijn verrijzenis verging
Ons vreezen voor den dood;
Aan verre kim gloort schemering
Van hcmelmorgenrood!
De donkrc weg dien Hij betrad
Loopt uit op 't Vaderhuis,
En elk, die Zijn geleide had
Komt eenmaal zeker thuis!
Nu wconcn wij niet troostloos meer
Sloot d'oogcn één voor goed;
Die weet: 'k zie den geliefd' eens weer,
Voelt scheidenssmart verzoet.
Zijn kracht nu in ons oven-loeit
En. rijpt tot goede daad,
Die uit Zijn levensgrond gegroeid,
Niet met den tijd vergaat.
Hij leeft en zal ook bij ons zijn
Als alles ons verlaat;
En zoo zal deze dag ons zijn
Een hemcldageraad.
A. WAPENAAR.
nagetracht van begeerd door
5) Waarmee zoudt gij mij, die troosteloos ben,
kunnen troosten?
8) Strymonis Strocmn, Balkan rivier. Met
welk een fraai beeld begint dit sonnet.
4) schoon reeds.
CoigolSia en Jozefs Hof.
Do. kruisheuvcl Golgotha on de hof van Jozef van
Arimathen lagen in den tijd van onzen Zaligmaker
buiten Jeruzalem.
Het was naar de gewoonte der meeste volkeren,
in het bijzonder van Israël, om de dooden buiten de
stadswallen ter aarde te bestellen men denke
aan het verbaal der opwekikng van den jongeling
te Naïn, I.uk. 7 12 zoodat men tegenover de stad
der levenden dc stad der dooden bad liggen.
Do strafplaats voor ter dood veroordeelde misda
digers was ook buiten de stad, doch had met be
trekking tot de kruisiging van Jezus een zeer bij
zondere bctcckenis. Het was immers naar Goddelijke
ordinantie, in de Mozaïsche wet vastgelegd, dat het
dier des zondoffers buiten dc legerplaats der Israë
lieten moest worden verbrand, Lev. 4 12; 1627. Dat
geschiedde schaduwachtig en tegelijk profetisch
heenwijzend naar de kruisiging des Heilands, gelijk
de Ilebrcërbrief opzettelijk opmerkt: „Daarom heeft
ook Jezus, opdat Hij door Zijn eigen bloed het volk
zoude heiligen, buiten de poort geleden", 13:12.
Wanneer men thans in Jeruzalem komt, vindt
men echter den kruisheuvcl Golgotha en de plaats
der graflcging niet buiten, doch binnen do stads
wallen, en zelfs een tamelijk eind binnenwaarts.
Het is begrijpelijk, dat vooral do Protestanten, die
nooit mede hebben gedaan aan het reserveeren, het
De binnenplaats van het huis van Kajaias te Jeruzalem.
afbakenen en het van al het overige afscheiden die?
beide plaatsen, voor hun gevoel geen vrede hadden
met die ligging binnen den (tegemvoordigen) muur
van Jeruzalem. En zij hebben steeds naarstig ge
zocht naar een plek buiten de stad, waar een heu
velrug of rotsgevaarte zou zijn, dat aun Golgotha zou
kunnen beantwoorden. Het woord Golgotha, dat
Arameqsch is. en dus behoorde tot de spreektaal van
de Joden in des Ileilands dagen, boteokent immers
127
I LETTERKUNDIGE
auwiMiiiMmniiiiiiiiiiiiiiininiiiiiiimiiiiiiiiiuiiinniiniiiPiiimnnniinnairnsniitniroiniiniiwiiuiiniiiiiiin:
PASSIE BIJ DE SWAEN
Op de Werken van Michiel de Swaen door T)e
Sikkel, Kruishofstraat 223, Antwerpen uitgegeven,
werd op deze plaats reeds een en ander maal dc
aandacht gevestigd.
Thans ligt voor ons het vierde deel, bevattende de
tweede helft van Het Leven en de Dood van Jesus
Christus.
Laten wij op deze stille Zaterdag nog eenmaul
luisteren naar het passie-evangelie van onze Heiland,
gelijk dit op dichterlijke wijze door do zeventiende
eeuwscbe Vloamsohe zanger werd beschreven.
Jezus neemt, ziende dat zijn ure gekomen is, af
scheid van Maria. De diohter laat Hom Zijn moeder
troosten over Zijn toekomstig lijden met 't vooruib
zicht van de glorie, die het bekronen zal. Daarin zal
zij mede deelen.
En 't gene my daer by in 't lyden sal versterken,
Is, dat ik t* saemen sal tot uwe glori' werken,
Dat myne swaerigiheyt, verdrucking, pyn en smact,
U eeuwig strecken sal tot blydschap en cieraet
Moeder en Zoon kunnen niet solicidcn. Hij wil gaan,
zij houdt Hem weder 6taan. Tot driemaal staat Hij
stil. De liefde tot de mensch, de liefde tot de Vader
scheurt tenslotte deze twee van een.
Sy houd dc Moeder t'huis, sy jaagt den Soon ter dood.
Van uit de Swaen's roomsohe mentaliteit is dit
tafereel geschreven. Dc Schrift vermeldt een samen
zijn van Jezus met Maria na de Paaschmaaltijd, vlak
voor zijn gang naar Oliveten niet. Hot is ook, afgedacht
nog van de inbreuk die dit intermezzo zou hebben
gemaakt op de gang des historische gebeurtenissen
niet waarschijnlijk, dat de Heiland Maria's lijden door
een zoo smartelijk samenzijn zou hebben verzwaard.
De dichter gaat nu in de opeenvolgende zangen de
verschillende staties langs van Jezus' lijdenstocht:
Jezus in de hof der olijven, Judas' verraad, Jezus
voor Kajafas, Petrus' verloochening, Jezus voor Pila-
tus, voor Hcrodus, terugkeer voor Pilatus, geeseling,
kroning, vertooning aan de Joden, kruisdraging, na
geling, kruiswoorden, sterven, begrafenis.
De Swaen we merkten het reeds op bij de be
spreking van het eerste deel van Het Leven werkt
naar een verheven voorbeeld. Het is geen wonder dat
hij er vaak beneden blijft. De eenvoudige, klare
schoonheid van het Evangelieverhaal is niet te over
treffen. De fout van de meeste diahtere, die Bijbclsche
stoffen bewerken is dat zij het mooier willen maken
dan het is en gaan versieren. Bij de Swaen treft men
op vole bladzijden aan redeneering en dan wordt
zijn vers een slappe vertelling. Ook maakt hij zich
schuldig aan een voor gewijde stof naar onze mecning
hier en daar te plastische, realistische détail-schilde
ring. Zoo put de diohter zioh uit met helle kleuren
en rwaar-betoonde woorden de tegenstelling te doen
gevoelen tussohen Jezus gelijk Hij zich in Zijn liefde
openbaart èn Judas in zijn snood verraad. Te fel
kleurt hij zijn tcekening van Jezus' gevangenneming
in Gethsemané, Jezus* mishandeling voor hot San
hedrin en vooral Jezus' geeseling. Het is alsof de
Swaen dit zelf toch ook wel heeft gevoeld, want hij
zegt aan 't slot van het laatste tafereel:
Houd op myn bevend' hand van meer hier op tc
schrijven.
Eer dat men sict den inkt in uwe penn' verstijven.
En bij Judas' solu-ikkelijkc dood deinst hij lichtelijk
terug:
Myn sielc, laeten wy dien arts-verraedcr hangen,
Syn hopeloosc dood doet my mot schroom bevangen.
Over het algemeen breekt er zich in de zangen van
het tweede deel meer dichterlijke bezieling baan dan
in die wan hot eerste. Zijn beelden en vergelijkingen
ofschoon ze nimmer in grootschheid en zuiverheid
halen bij die van zijn Noord-Nederlandsohe kunst
broeder, zijm soms zeer teekenend en suggestief. Even-
zoo zijn persoonabe6chrij vangen.
Ziet daar Judas, nadat hij t bloedgeld voor der
priestoren voet heeft neergesmeten, Jeiuzaleois poort
verlaten en
Woed (en) als een vreeden wolf, die in sym lenden
dracgt
Den mooixl-sohiaht, in de jagt hem door het lijf
gejacgt.
Syn roste hairen stacn als horstels opgetogen;
Dc swarte warahöp smookt in syn moordadigc oogen;
Syn straffen ader swelt, syn snoode öoescm sluyt,
t Schuym loopt hem wederzyds ter valsche lippen
uyt.
Tot diywerf opent hy syn bakhuys ocm te spreken,
Tot drywerf hlyft de stem in syn en gorgel steken;
Syn stuypig herte klopt, syn adem schynt verstikt,
Ten lesten roept hy, in syn woorden half verstikt,
AANTEEKENINGEN
iiniiDOiuniiiiiiniiitiiiiiiiunianoinMHiiKiiiiiiiiiiiiiiiiRniiRnniaiiniinniniiBnntinRniniiijiiiKiiiiiiniiiui
Onsaligcn verraer, wacr toe zyt gy geboren!
Hoe duidelijk en welbekend-opeens staat daar voor
ons Barabbas, dc de schelm, gered om d' hand aan
Priesters zelfs te slaan:
Syn uytsicht kond genoeg syn zielens boosheyt toogen
Men sag de moord-sucht uyt syn diepe en donkere
oogen:
Een bruyn en puystig vel bedekte syn gclact,
Beploegt met menig striep, littceken endc nact.
Syn scherpe wynbrouw, en platte tempels waren
Besteken met half roste, half swarte bostel-hairen;
Syn yselykon mond, verscholen in syn bacrd,
Ontsloot noyt, of die 't sag wierd angstig en vervaerd.
Eeai door de dichter bizonder geliefd middel, om
een scherp effect te verkrijgen, is de tegenstelling.
En is hot leven en lijden des Heeren niet vol tegen
stellingen? De Rechtvaardige, die tot zonde gemaakt
werd, de Machtige, die verbrijzeld werd, dc Zacht
moedige, die een opstandeling gescholden werd, de
Weldoener, die verworpen werd, terwijl de moorde
naar werd losgelaten:
Mijdt ziele, sict, daer staet den moorder by den Vader,
Deai Rechter by een schelm, den Vriend by een
verracder,
Daer word d' onnooselheyt gelekon by dc schuld,
De sonde by dc deugd, de wanhop' by 't geduld.
Daer is de nietheyt by d'oneindighcyt verheven,
Een aerdeworm by Godt, de dood by 't eeuwig leven:
Daer stact dc Liefde self ter keure van den hact,
Het alderbcste Goed, by 't aldersnoodste quaet.
En elders roept De Swaen het ranipsalig Adams
zaad toe:
Gy smaad uw eenig heyl, en soekt uw ongeval,
Gy loopt naer eenen Niet, cn v.luoht van uwen Al.
Of ook;
Ootmoedighryl wint meer, dan trotsheyt hoeft
verloren,
Versterving breekt de bocy, die weelde liceft gesmeed!
Over één fragment nog iets nader: Op Petrus Ver-
loocheninge. Door meerdere dichtere (Vondel, Brandt,
Dullaert) werd deze stof verwerkt Prof. Wille ete'.t
dc Rouwklacht van den H. Apostel Petrus van de laat
ste verre boven Brandt's De Traanen van den Apostel
Petrus en dc wcenende Apostelfiguur uit Vondcl's
Petrus en PauwelsWaar werd zoo vraagt hij -—
hartstochtelijk berouw, worstelend om eens gekende
genade, dieper gepeild, aangrijpender uitgedrukt dan
in Dullaort's zang?
Naar wis gevoel overtreft Dullaert's Rouwklacht als
poëtisch geheel ook het 6e gezang van De Swaen,
maar het pleit niet weinig voor dc laatste, dat zijn
gedicht zioh naast dat van Dullaert althans hand
haven kan. Zijn Petrus maakt niet een indruk van
on-eohtheid, maar de diohter heeft In zijn regels iets
we ton te leggen van de verborgen spanning en het
hevig zielsconflict, die na zijn verloochening in deze
discipel ontstonden.
Daer ligt dien kampioen van eenc vrouw verslagen;
Daer valt hy voor een woord, die vreesde ge ene
plagen;
Met eenen tonge-slag berooft 's hem van geweer.
Hy, die de Hemel-poort voor ander kan onlsluyten,
Sluyt, door een logen tal, syn eygen self daer
buyten;
Een vrouwc-stcm ontschud den grondsteen van
de kerk,
Een slechte sloor dry ft Godts VeldJieer uyt het perk.
Dezelfde gedachte omtrent Petnis' sleutelmacht
was door Dullaert aldus gestylecrd:
Dat Petrus, door de mocht van u ons opgeleit,
Aon amdron nog het Hof des Hemels open stelle,
Hij die zeli klopt en solicit aan 't nochtpoortaal
der holle,
Ilij die u heeft verzaakt, dat is het al gczcit
We wezen reeds op dc neiging van De Swaen van
zijn onderwerp af te dwalen en in verbreedingen te
vervallen, die met zijn verhaal geen direct verband
houden. Hij ook miste nu en dan de beheersching,
waardoor een diohter een paar regels of een heele
strophe vermag door te streepen.
Zoo Siooron deze verzen:
Siet, eene vrouwe tang doet Jesus Velt Heer vallen,
En durft gy onbedacht met vele vrouwen mallen?
D'ontmoeting van een moert heeft sync trouw
verkracht
En handelt gy gerust met een soo loos geslacht?"
niet thuis in het berijmde verhaal zelf, maar in do
toezang; zoo had de opzet, dc bouw het gevorderd.
In dc toezangen immers keert de dichter steeds weer
t/t zijn ziel in, om zich dc vraag te stellen: Wat beeft
u het verhaalde passie-evangclic tc zeggen?
Jezus, dat deed Hij voor mij, wat deed ik voor
Hem? Zooveel leed Hij, maar hoe menigwerf doden
snoode wellust, dwaze zinnen Hem nog tc meerder
kwelling aan! Want daarin onderscheidt Dc Swaen
zich wel zeer van ongeloovige auteurs, die getrof
fen door de verhevenheid der Bijbelsche tafercelen cn
de dramatische kracht van sommige momenten uit
Jezus' laatste levensdagen vooral zich tot het
schilderen ervan óók hebben voelen aangedreven. De
Swaen stelt zich niet tevreden met objectieve uit
beelding, gelijk hij een historie uit het leven van
Keizer Karei heeft beschreven, maar hij beseft cn
doet gevoelen, dat het lijden des Ilcoren een kwestie
is waarmee hij persoonlijk te maken heeft Myn Jesus,
myn Ileylant, myn Mmnclyken Vorst, myn Salig-
makcr, klinkt het voortdurend. Het geeft iets warms
aan zijn zang. Ja nog meer: Hij, De Swaen, is mede
plichtig aan het lijden, dat zijn mond bezingt Dezelfde
gedachte door Reviue zoo onvergelijkelijk schoon ver
klankt in dat
T'cn zijn de Joden niet, Heer Jeeu, die u cruysten
vinden we, schoon minder geweldig en verhoven, bij
onze Duinkerker dichter terug:
Wat roept gy myn gemoed? Ad»! van die snoode
dneden,
Hebt gy geen klein gcdcelt op synon rugg' gebieden;
Weet, dat gy ge en en van de minste sondaers zyt,
Waardoor myn Jesus hier soo vele rampen lyt
Deze, ondanks roomsche vorm, echt-Christelijke
grondgedachten dragen het werk, waarom wij ook de
verklaring van de censor in zijn toegevoegde „appro
batie" kunnen onderschrijven, dat „het selve niet
alleen van de liefhebbers van dc Rym-konste, die
daer In sullen konnon verwonderen den uytmunten-
don on venlieven geest van den Auteur, maor ook van
allo godtvruchtige zielen met veel profyt, sal ge-
lescn worden".
EEN MODERN PASSIE-VERS
Wél groot is het verschil tuasohen De Swaen'e
rustige beschrijvende lijdenspoczie cn het vers Kruis
dood von Jan II. de Groot in De Vriend des Huizes.
KRUISDOOD.
Smottclooze.
Wij grepen u met onze dorre handen,
Wij sleurden u langs al dc rotte randen
van onze haat
Maar uw gelaat
bleef koninklijk, doch smartelijk bewogen,
Uw groote oogen
vol van oen onbegrijpelijke liefde.
Toon beukten wij de spijkers door uw 1 tanden.
Rn sloegen telkens mis, de hamer in uw vlccach.
Daar hingt Gij, als een spotprent aan de wanden
van ons hart.
Maar boven ons bleef immer als een stomme klacht
De zwarte smart van uwe ongerepte maiesteit
Ons volgde Uw oog, een staag verwijt,
vol van de wond're ontzagwckkendhekl
van Uw vergiffenis, waarbij wij krompen
van Uwe liefde, waartnj wij vloekten.
En van Uw laatste snik: „Het is volbracht".
Zoo hoog, Heer, kan ik U slechts zien,
Wil 'k in Uw groote dood gelooven.
Hoog, hoog Uw lichaam aan de jinten van mijn hart
Laag, laag ikzelf, gedompeld in mijn smaxL
En dan dc vrceselijke vraag: „Hoe kom ik boven?"
Natuurlijk kan niet ieder zulke poëzie genieten.
Velen blijven tegen de onregelmatige bouw vreemd
aankijken. En verder is het zoo geheel afwijkend van
bet gewone schilderende genre. We zijn gewoon bij
Christus-verzen Hem te zien in het middelpunt en
als bet middelpunt. De dichter die méér doet <lan
voorwerpolijk uitbeelden bepaalt dan de verhouding
waarin hij zelf tot de Gekruisigde staat.
Jan dc Groot doet andere. Hij zet de monsoli in 't
middel punt De dichter nadert hier niet tot Jezus
k spreek natuurlijk alleen over de wordingsgeschie
denis van het vers!) maar hij voert Jezus binnen de
domeinen van het eigen ziel eleven.
Men moet dit onderscheiden karakter van possie-
(cn paasch-, pinkster-, kerst-) liederen, gelijk die vroe
ger geschreven werden èn gelijk tegenwoordige dich
ters ze schrijven, goed in 't oog vatten, wil men de
laatste kunnen waardceren.
We mogen echter niet nalaten met nadnA cr op
tc wijzen dat menig modern diohter niet ontkomt aan
H gevaar door gcwild-bizarre beeldspraak het hoog
heilig karakter van poëzie met gewijde strekking te
schenden.