LETTERKUNDIGE KRONIEK PASSIE- EN PASCHENPOëZIE Van Jacobus Rcvius, den Calvinist-dichter uit den bloeitijd der 17de eeuw, den Deventer predikant, laten we hier volgen een drietal sonnetten, die ge stalten beelden uit Jezus' laatste lijdensdagen. We beginnen met dat, hetwelk den verrader tec- kent Verraad. Als Christus met Zijn jongeren te gader Gezeten was in d'alderlaatstcn nacht; „Hier is de uur" sprak hij, „zoo lang verwacht, Dat door den dood ik trede tot den Vader. Een hertenleed, o vrienden, komt mij nader, Wijl dat de man, die mij te volgen placht, Om 't aardsche goud het eeuwige veracht, En wordt aan mij een schandelijk verrader. Iscarioth, Uw boosheid ik wel weet, Neem nog van mij dien minnelijken heet, En scheid daarna terstond van deze elven. Des mcnschcn Zoon zich gaarne overgeeft; Maar 't waar u goed en had dij nooit geleefd: Gij wint het geld en gij verliest uzelvcn". Dit sonnet culmineert in den slotregel, die scherp en klaar in een prachtige tegenstelling den ramp zaligen verrader karakteriseert t Volgende toont ons den berouwvollen bitter weenenden Petrus. Petri Tranen. O gang, vermengd met zwerven ende zwieren! O vree/.' en hoop, die kwcllet mijn gemoed! O vier, dat mij de ziele branden doet! O oogen, niet meer oogen, maar rivieren! O ijver blind, die u niet liet bestieren Maar roekeloos deedt treden mijnen voet In dit gewest, daar mijnes Ilcercu bloed Wordt nagetrachtvan decz' verwoede dierenl O tongc, die mijn tong tot leugen dreeft! m O hanenkraai, waardoor mij 't herte beeft, Wat troost komt Gij mij, troosteloos, verleencn?*) O Jezu, die voor mij dit lijden smaakt, Wiens weerden Naam ik driemaal heb verzaakt, Sta eenmaal stil en zie mijn bitter wcenen. Ook Maria heeft de dichter gezien, bij het kruis, als de droeve moeder, de mater dolorosa, en hij zingt: Maria b ij 't Krui s. Gelijk de witte zwaan aan Strymonis'3) fonteinc Bevindende haar jong verhangen in een strik, Vergeet haar zoeten zang en in een oogenblik De vleugelen nasleept en wandclet alleine, Zoo zag do kuischo Maagd met droefheid ongemeine, Haar Zone aan het kruis gehechtct wreedclik, Nu buigende het hoofd en bij den lesten snik Uitgietende Zijn bloed om ons te maken reine. Een hcete tranenvloed hnnr uit de oogen sprong, Een uitgetogen zweerd door hare ziele drong. Aanschouwende haar vrucht, aanschouwende de scharen. Het krachtige geloof weerhield ze in dien nood, Dat zij niet met haar kind en smakede de dood: Nog leed ze meer als ooit de grootste martelaren. Let ook op dien slotregel, waarin de dichter zoo intcnsicf-krachtig het lijdon van Maria in zijn volle zwaarte wegen doet. En nu een passie lied van Vondel, een vers, waar van do dichterlijke waarde uitgaat boven t laatst geciteerde sonnet van Rcvius; omdat het drama- tisch-bcwogcner is en meer gespannen van huive ringwekkende tragiek, grootsch en verheven. Het vera heet: Ilartebrcker, een titel, die even ver wondering wekt. liet woord ziet op de profetie van Simeon, dat een zwaard door Maria's ziel zou gaan. Vondel had al eerder een vertaling gegeven van het Middelceuwscho Kruislied: Stabat Mater dolorosa, dat meer lyrisch is; en toch: dit kortere vers is, hoe wel meer episch, vertellend, niet minder aangrijpend van diepe bewogenheid. Geen scherper zwaard doorsnijdt zóó 's moeders hart Dan daar ze hoort haar kind, het Kruislam, blaten: „Mijn God, mijn God!" Sterft God, van God veriaten? Lijdt God van God? Gevoelt de Godheid smart? Emanuel, God zelf, Gods' eenig Zoon, En God van God, van top tot teen vol wonden, "Verwacht den slag, van 's Vaders hand gebonden. Verwacht den slag des doods en ziet hem schoon Een Engel daalt ten troost van Izak's ziel. D'aartsvader slacht een ram, op Gods behagen, Gebrand op T hout, van Izak zelf gedragen. Een Engel kwam, die Abrains' slagwaard hiel; Maar Jezus geeft den allerjongsten snik Gelaafd met galle en edik, toen hem dorstte. Aan 't heilig hout, dat Zijne schouder torste. Dit sterven geeft Nature een krak en schrik. Hoe waant ge, is nu de moeder zelf te moe, Wie dicht bij 't kruis nog stand houdt in Gods lijden? Zag Simeon dit zwaard haar hart doorsnijden, Wat liefde dreef haar naar den doodsberg toe? Zoo bitter staat de Godheid Adam's beet, Én elks vergrijp: nog hoort men d'Englcn wenschen: „O God, verschijn ten troost, ten zoen der menschen Verschijn in 't vleesch, geverfd in bloed en zweetl" Schoot God om ons het kranke lichaam aan, Heeft God om ons in 't lichaam dit geleden, Laat God's natuur ons dekken en bekleedcn; God's kruisgang wijst den mcnsch de rechte baan. Vondel heeft zich diep bezonnen op dit mysterie, grondeloos diep, dat Jezus was: God van God, of, zooals de geloofsbelijdenis van Athanasius zegt: God uit God. Weliswaar herinnert dit noemen van God als de Zoon bedoeld wordt aan een meer Roomsche dan Gereformeerde terminologie, doch: in de ver wondering van Jezus' kruislijdcn staan wc voor het onpeilbaar geheim van Jezus Christus, God en mcnsch in „ecnigheid des persoons". Paaschzangen beeft onze nieuwere Christelijke literatuur al te schaarsch. Wij geven hier een paar verzen van Willem de Mérode. Paasch morgen Hij was het graf al uitgegaan Vóór ik Zijn dood bezoeken kon. Een zwarte leegte in de zon Gaapt de spelonk mij aan. O wót ik hoopte in mijn verdriet, Hij kwam mijn ongeduld nog vóór. Maar, Dien ik door den dood verloor Vind ik ook levend niet De olijven met den lichten wind Verzilv'rcn in de zonneschijn, Waar 't hart niets dan zijn oude pijn Langs alle paden vindt Maar om de donk're nauwe bocht Wappert een oogwenk Zijn gewaad. Mij blindt de glans van Zijn gelaat Hij had mij long gezocht Paaschavond Ik heb Hem heel den dag gewacht, En tot mijn poop'lend hart gezcid: Verdubbel uwo lijdzaamheid, Hij komt wel vóór de nacht. 't Is avond en de spcelsche wind Schudt aan de rinkelende deur En juicht Zijn naam door kier en scheur En tikt aan 't dichte blind. Nachts grootc donker is nabij; Voor bloeds heet suizen in mijn oor Gaat 's werelds koel gerucht te loor. Hart, wacht en waak met mij. Plots, Zijn gelaat verlicht de zaal Ter elfder uur verblijdt Zijn schijn. Hij breekt het brood en plengt de wijn: Wij houden avondmaal. Hier is Paschen zeer persoonlijk gezien, lyrisch, kan me» zeggen. Er is een dichter geweest, die Paschen heeft be zongen in 't licht van een wijde wereldvisie. Ik bedoel: Novalis (cigcnl. naam: Friedrich van Hardenberg), die voor ruim oen eeuw in Duitschland onder de grootstcn van zijn tijd geteld werd, yen mysticus, die, ondanks zijn filosofie, in zijn verzen altoos weer terugkeerde naar 't geloof van zijn kindsheid. Van hem is 't geestelijk lied, dat ik hier vertaald ten besluit geef: Ik zeg het allen, dat Hij leeft, Dat Hij verrezen is. Dat Hij te midden van ons zweeft En ecuwig bij ons is. Ik zeg het elk en elk, verblijd, Zcgg' 't aan zijn vrienden weer: Nu daagt alom een nieuwe tijd, Nu komt Uw rijk, o Heer! Nu eerst zien wij deez' wereld aan, Als was z'ons vaderland! De vreugden van dit nieuw bestaan Ontvangen w'uit Zijn hand! Door Zijn verrijzenis verging Ons vreezen voor den dood; Aan verre kim gloort schemering Van hcmelmorgenrood! De donkrc weg dien Hij betrad Loopt uit op 't Vaderhuis, En elk, die Zijn geleide had Komt eenmaal zeker thuis! Nu wconcn wij niet troostloos meer Sloot d'oogcn één voor goed; Die weet: 'k zie den geliefd' eens weer, Voelt scheidenssmart verzoet. Zijn kracht nu in ons oven-loeit En. rijpt tot goede daad, Die uit Zijn levensgrond gegroeid, Niet met den tijd vergaat. Hij leeft en zal ook bij ons zijn Als alles ons verlaat; En zoo zal deze dag ons zijn Een hemcldageraad. A. WAPENAAR. nagetracht van begeerd door 5) Waarmee zoudt gij mij, die troosteloos ben, kunnen troosten? 8) Strymonis Strocmn, Balkan rivier. Met welk een fraai beeld begint dit sonnet. 4) schoon reeds. CoigolSia en Jozefs Hof. Do. kruisheuvcl Golgotha on de hof van Jozef van Arimathen lagen in den tijd van onzen Zaligmaker buiten Jeruzalem. Het was naar de gewoonte der meeste volkeren, in het bijzonder van Israël, om de dooden buiten de stadswallen ter aarde te bestellen men denke aan het verbaal der opwekikng van den jongeling te Naïn, I.uk. 7 12 zoodat men tegenover de stad der levenden dc stad der dooden bad liggen. Do strafplaats voor ter dood veroordeelde misda digers was ook buiten de stad, doch had met be trekking tot de kruisiging van Jezus een zeer bij zondere bctcckenis. Het was immers naar Goddelijke ordinantie, in de Mozaïsche wet vastgelegd, dat het dier des zondoffers buiten dc legerplaats der Israë lieten moest worden verbrand, Lev. 4 12; 1627. Dat geschiedde schaduwachtig en tegelijk profetisch heenwijzend naar de kruisiging des Heilands, gelijk de Ilebrcërbrief opzettelijk opmerkt: „Daarom heeft ook Jezus, opdat Hij door Zijn eigen bloed het volk zoude heiligen, buiten de poort geleden", 13:12. Wanneer men thans in Jeruzalem komt, vindt men echter den kruisheuvcl Golgotha en de plaats der graflcging niet buiten, doch binnen do stads wallen, en zelfs een tamelijk eind binnenwaarts. Het is begrijpelijk, dat vooral do Protestanten, die nooit mede hebben gedaan aan het reserveeren, het De binnenplaats van het huis van Kajaias te Jeruzalem. afbakenen en het van al het overige afscheiden die? beide plaatsen, voor hun gevoel geen vrede hadden met die ligging binnen den (tegemvoordigen) muur van Jeruzalem. En zij hebben steeds naarstig ge zocht naar een plek buiten de stad, waar een heu velrug of rotsgevaarte zou zijn, dat aun Golgotha zou kunnen beantwoorden. Het woord Golgotha, dat Arameqsch is. en dus behoorde tot de spreektaal van de Joden in des Ileilands dagen, boteokent immers 127 I LETTERKUNDIGE auwiMiiiMmniiiiiiiiiiiiiiininiiiiiiimiiiiiiiiiuiiinniiniiiPiiimnnniinnairnsniitniroiniiniiwiiuiiniiiiiiin: PASSIE BIJ DE SWAEN Op de Werken van Michiel de Swaen door T)e Sikkel, Kruishofstraat 223, Antwerpen uitgegeven, werd op deze plaats reeds een en ander maal dc aandacht gevestigd. Thans ligt voor ons het vierde deel, bevattende de tweede helft van Het Leven en de Dood van Jesus Christus. Laten wij op deze stille Zaterdag nog eenmaul luisteren naar het passie-evangelie van onze Heiland, gelijk dit op dichterlijke wijze door do zeventiende eeuwscbe Vloamsohe zanger werd beschreven. Jezus neemt, ziende dat zijn ure gekomen is, af scheid van Maria. De diohter laat Hom Zijn moeder troosten over Zijn toekomstig lijden met 't vooruib zicht van de glorie, die het bekronen zal. Daarin zal zij mede deelen. En 't gene my daer by in 't lyden sal versterken, Is, dat ik t* saemen sal tot uwe glori' werken, Dat myne swaerigiheyt, verdrucking, pyn en smact, U eeuwig strecken sal tot blydschap en cieraet Moeder en Zoon kunnen niet solicidcn. Hij wil gaan, zij houdt Hem weder 6taan. Tot driemaal staat Hij stil. De liefde tot de mensch, de liefde tot de Vader scheurt tenslotte deze twee van een. Sy houd dc Moeder t'huis, sy jaagt den Soon ter dood. Van uit de Swaen's roomsohe mentaliteit is dit tafereel geschreven. Dc Schrift vermeldt een samen zijn van Jezus met Maria na de Paaschmaaltijd, vlak voor zijn gang naar Oliveten niet. Hot is ook, afgedacht nog van de inbreuk die dit intermezzo zou hebben gemaakt op de gang des historische gebeurtenissen niet waarschijnlijk, dat de Heiland Maria's lijden door een zoo smartelijk samenzijn zou hebben verzwaard. De dichter gaat nu in de opeenvolgende zangen de verschillende staties langs van Jezus' lijdenstocht: Jezus in de hof der olijven, Judas' verraad, Jezus voor Kajafas, Petrus' verloochening, Jezus voor Pila- tus, voor Hcrodus, terugkeer voor Pilatus, geeseling, kroning, vertooning aan de Joden, kruisdraging, na geling, kruiswoorden, sterven, begrafenis. De Swaen we merkten het reeds op bij de be spreking van het eerste deel van Het Leven werkt naar een verheven voorbeeld. Het is geen wonder dat hij er vaak beneden blijft. De eenvoudige, klare schoonheid van het Evangelieverhaal is niet te over treffen. De fout van de meeste diahtere, die Bijbclsche stoffen bewerken is dat zij het mooier willen maken dan het is en gaan versieren. Bij de Swaen treft men op vole bladzijden aan redeneering en dan wordt zijn vers een slappe vertelling. Ook maakt hij zich schuldig aan een voor gewijde stof naar onze mecning hier en daar te plastische, realistische détail-schilde ring. Zoo put de diohter zioh uit met helle kleuren en rwaar-betoonde woorden de tegenstelling te doen gevoelen tussohen Jezus gelijk Hij zich in Zijn liefde openbaart èn Judas in zijn snood verraad. Te fel kleurt hij zijn tcekening van Jezus' gevangenneming in Gethsemané, Jezus* mishandeling voor hot San hedrin en vooral Jezus' geeseling. Het is alsof de Swaen dit zelf toch ook wel heeft gevoeld, want hij zegt aan 't slot van het laatste tafereel: Houd op myn bevend' hand van meer hier op tc schrijven. Eer dat men sict den inkt in uwe penn' verstijven. En bij Judas' solu-ikkelijkc dood deinst hij lichtelijk terug: Myn sielc, laeten wy dien arts-verraedcr hangen, Syn hopeloosc dood doet my mot schroom bevangen. Over het algemeen breekt er zich in de zangen van het tweede deel meer dichterlijke bezieling baan dan in die wan hot eerste. Zijn beelden en vergelijkingen ofschoon ze nimmer in grootschheid en zuiverheid halen bij die van zijn Noord-Nederlandsohe kunst broeder, zijm soms zeer teekenend en suggestief. Even- zoo zijn persoonabe6chrij vangen. Ziet daar Judas, nadat hij t bloedgeld voor der priestoren voet heeft neergesmeten, Jeiuzaleois poort verlaten en Woed (en) als een vreeden wolf, die in sym lenden dracgt Den mooixl-sohiaht, in de jagt hem door het lijf gejacgt. Syn roste hairen stacn als horstels opgetogen; Dc swarte warahöp smookt in syn moordadigc oogen; Syn straffen ader swelt, syn snoode öoescm sluyt, t Schuym loopt hem wederzyds ter valsche lippen uyt. Tot diywerf opent hy syn bakhuys ocm te spreken, Tot drywerf hlyft de stem in syn en gorgel steken; Syn stuypig herte klopt, syn adem schynt verstikt, Ten lesten roept hy, in syn woorden half verstikt, AANTEEKENINGEN iiniiDOiuniiiiiiniiitiiiiiiiunianoinMHiiKiiiiiiiiiiiiiiiiRniiRnniaiiniinniniiBnntinRniniiijiiiKiiiiiiniiiui Onsaligcn verraer, wacr toe zyt gy geboren! Hoe duidelijk en welbekend-opeens staat daar voor ons Barabbas, dc de schelm, gered om d' hand aan Priesters zelfs te slaan: Syn uytsicht kond genoeg syn zielens boosheyt toogen Men sag de moord-sucht uyt syn diepe en donkere oogen: Een bruyn en puystig vel bedekte syn gclact, Beploegt met menig striep, littceken endc nact. Syn scherpe wynbrouw, en platte tempels waren Besteken met half roste, half swarte bostel-hairen; Syn yselykon mond, verscholen in syn bacrd, Ontsloot noyt, of die 't sag wierd angstig en vervaerd. Eeai door de dichter bizonder geliefd middel, om een scherp effect te verkrijgen, is de tegenstelling. En is hot leven en lijden des Heeren niet vol tegen stellingen? De Rechtvaardige, die tot zonde gemaakt werd, de Machtige, die verbrijzeld werd, dc Zacht moedige, die een opstandeling gescholden werd, de Weldoener, die verworpen werd, terwijl de moorde naar werd losgelaten: Mijdt ziele, sict, daer staet den moorder by den Vader, Deai Rechter by een schelm, den Vriend by een verracder, Daer word d' onnooselheyt gelekon by dc schuld, De sonde by dc deugd, de wanhop' by 't geduld. Daer is de nietheyt by d'oneindighcyt verheven, Een aerdeworm by Godt, de dood by 't eeuwig leven: Daer stact dc Liefde self ter keure van den hact, Het alderbcste Goed, by 't aldersnoodste quaet. En elders roept De Swaen het ranipsalig Adams zaad toe: Gy smaad uw eenig heyl, en soekt uw ongeval, Gy loopt naer eenen Niet, cn v.luoht van uwen Al. Of ook; Ootmoedighryl wint meer, dan trotsheyt hoeft verloren, Versterving breekt de bocy, die weelde liceft gesmeed! Over één fragment nog iets nader: Op Petrus Ver- loocheninge. Door meerdere dichtere (Vondel, Brandt, Dullaert) werd deze stof verwerkt Prof. Wille ete'.t dc Rouwklacht van den H. Apostel Petrus van de laat ste verre boven Brandt's De Traanen van den Apostel Petrus en dc wcenende Apostelfiguur uit Vondcl's Petrus en PauwelsWaar werd zoo vraagt hij -— hartstochtelijk berouw, worstelend om eens gekende genade, dieper gepeild, aangrijpender uitgedrukt dan in Dullaort's zang? Naar wis gevoel overtreft Dullaert's Rouwklacht als poëtisch geheel ook het 6e gezang van De Swaen, maar het pleit niet weinig voor dc laatste, dat zijn gedicht zioh naast dat van Dullaert althans hand haven kan. Zijn Petrus maakt niet een indruk van on-eohtheid, maar de diohter heeft In zijn regels iets we ton te leggen van de verborgen spanning en het hevig zielsconflict, die na zijn verloochening in deze discipel ontstonden. Daer ligt dien kampioen van eenc vrouw verslagen; Daer valt hy voor een woord, die vreesde ge ene plagen; Met eenen tonge-slag berooft 's hem van geweer. Hy, die de Hemel-poort voor ander kan onlsluyten, Sluyt, door een logen tal, syn eygen self daer buyten; Een vrouwc-stcm ontschud den grondsteen van de kerk, Een slechte sloor dry ft Godts VeldJieer uyt het perk. Dezelfde gedachte omtrent Petnis' sleutelmacht was door Dullaert aldus gestylecrd: Dat Petrus, door de mocht van u ons opgeleit, Aon amdron nog het Hof des Hemels open stelle, Hij die zeli klopt en solicit aan 't nochtpoortaal der holle, Ilij die u heeft verzaakt, dat is het al gczcit We wezen reeds op dc neiging van De Swaen van zijn onderwerp af te dwalen en in verbreedingen te vervallen, die met zijn verhaal geen direct verband houden. Hij ook miste nu en dan de beheersching, waardoor een diohter een paar regels of een heele strophe vermag door te streepen. Zoo Siooron deze verzen: Siet, eene vrouwe tang doet Jesus Velt Heer vallen, En durft gy onbedacht met vele vrouwen mallen? D'ontmoeting van een moert heeft sync trouw verkracht En handelt gy gerust met een soo loos geslacht?" niet thuis in het berijmde verhaal zelf, maar in do toezang; zoo had de opzet, dc bouw het gevorderd. In dc toezangen immers keert de dichter steeds weer t/t zijn ziel in, om zich dc vraag te stellen: Wat beeft u het verhaalde passie-evangclic tc zeggen? Jezus, dat deed Hij voor mij, wat deed ik voor Hem? Zooveel leed Hij, maar hoe menigwerf doden snoode wellust, dwaze zinnen Hem nog tc meerder kwelling aan! Want daarin onderscheidt Dc Swaen zich wel zeer van ongeloovige auteurs, die getrof fen door de verhevenheid der Bijbelsche tafercelen cn de dramatische kracht van sommige momenten uit Jezus' laatste levensdagen vooral zich tot het schilderen ervan óók hebben voelen aangedreven. De Swaen stelt zich niet tevreden met objectieve uit beelding, gelijk hij een historie uit het leven van Keizer Karei heeft beschreven, maar hij beseft cn doet gevoelen, dat het lijden des Ilcoren een kwestie is waarmee hij persoonlijk te maken heeft Myn Jesus, myn Ileylant, myn Mmnclyken Vorst, myn Salig- makcr, klinkt het voortdurend. Het geeft iets warms aan zijn zang. Ja nog meer: Hij, De Swaen, is mede plichtig aan het lijden, dat zijn mond bezingt Dezelfde gedachte door Reviue zoo onvergelijkelijk schoon ver klankt in dat T'cn zijn de Joden niet, Heer Jeeu, die u cruysten vinden we, schoon minder geweldig en verhoven, bij onze Duinkerker dichter terug: Wat roept gy myn gemoed? Ad»! van die snoode dneden, Hebt gy geen klein gcdcelt op synon rugg' gebieden; Weet, dat gy ge en en van de minste sondaers zyt, Waardoor myn Jesus hier soo vele rampen lyt Deze, ondanks roomsche vorm, echt-Christelijke grondgedachten dragen het werk, waarom wij ook de verklaring van de censor in zijn toegevoegde „appro batie" kunnen onderschrijven, dat „het selve niet alleen van de liefhebbers van dc Rym-konste, die daer In sullen konnon verwonderen den uytmunten- don on venlieven geest van den Auteur, maor ook van allo godtvruchtige zielen met veel profyt, sal ge- lescn worden". EEN MODERN PASSIE-VERS Wél groot is het verschil tuasohen De Swaen'e rustige beschrijvende lijdenspoczie cn het vers Kruis dood von Jan II. de Groot in De Vriend des Huizes. KRUISDOOD. Smottclooze. Wij grepen u met onze dorre handen, Wij sleurden u langs al dc rotte randen van onze haat Maar uw gelaat bleef koninklijk, doch smartelijk bewogen, Uw groote oogen vol van oen onbegrijpelijke liefde. Toon beukten wij de spijkers door uw 1 tanden. Rn sloegen telkens mis, de hamer in uw vlccach. Daar hingt Gij, als een spotprent aan de wanden van ons hart. Maar boven ons bleef immer als een stomme klacht De zwarte smart van uwe ongerepte maiesteit Ons volgde Uw oog, een staag verwijt, vol van de wond're ontzagwckkendhekl van Uw vergiffenis, waarbij wij krompen van Uwe liefde, waartnj wij vloekten. En van Uw laatste snik: „Het is volbracht". Zoo hoog, Heer, kan ik U slechts zien, Wil 'k in Uw groote dood gelooven. Hoog, hoog Uw lichaam aan de jinten van mijn hart Laag, laag ikzelf, gedompeld in mijn smaxL En dan dc vrceselijke vraag: „Hoe kom ik boven?" Natuurlijk kan niet ieder zulke poëzie genieten. Velen blijven tegen de onregelmatige bouw vreemd aankijken. En verder is het zoo geheel afwijkend van bet gewone schilderende genre. We zijn gewoon bij Christus-verzen Hem te zien in het middelpunt en als bet middelpunt. De dichter die méér doet <lan voorwerpolijk uitbeelden bepaalt dan de verhouding waarin hij zelf tot de Gekruisigde staat. Jan dc Groot doet andere. Hij zet de monsoli in 't middel punt De dichter nadert hier niet tot Jezus k spreek natuurlijk alleen over de wordingsgeschie denis van het vers!) maar hij voert Jezus binnen de domeinen van het eigen ziel eleven. Men moet dit onderscheiden karakter van possie- (cn paasch-, pinkster-, kerst-) liederen, gelijk die vroe ger geschreven werden èn gelijk tegenwoordige dich ters ze schrijven, goed in 't oog vatten, wil men de laatste kunnen waardceren. We mogen echter niet nalaten met nadnA cr op tc wijzen dat menig modern diohter niet ontkomt aan H gevaar door gcwild-bizarre beeldspraak het hoog heilig karakter van poëzie met gewijde strekking te schenden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1930 | | pagina 12