$kwiM £>ifc$rtjr (Sómran t
Dagelijks verschijnend Nieuwsblad voor Leiden en Omstreken
EERSTE BLAD.
anONNBUERTi
Per kwartaal 3.23
IResi-liikklngskostcn f 0 15)
Vuot het Buitenland bij Weke-
Bit dageliiksclie
iding
„6.-
7.—
Alles bii vooruitbetaling
Losse nuiiirners S cent
niel Zondagsblad cent
Eondagsblad met afzonderlijk verkrijgbaar
No 2981
Bureau: Breestraat 123 Telefoon 2710 Postbox 20 Postgiro 58936.
ZATERDAG 22 FEBRUARI 1930
AnVCIl -ENTIBN:
Van 1 fot 5 repels f 1.17V4
bike regel .neer 0.22Vi
sili'dei 'iiipeu
Elke repel meer ,0.:
Bij conlrnct belangrijke korting.
Voor het bevragen aan bet bureau
wordt berekend
10e Jaargang
Dit nummer bestaat uit VIER bladen
EEN VIJAND
OP EIGEN ERF
Wie een goede zaak voorstaat, behoeft
zijn vijand niet te vreezen. Het is echter
noodig, dat men zijn vyand kent. Een
onbekende wederparty der is des te ge
vaarlijker en nog meer zoo die zich bin
nen het eigen erf bevindt.
Het is daarom wellicht nuttig en van
belang om op een verschijnsel te wijzen,
dat zich binnen het anti-revolutionnaire
erf rijkelijk voordoet, en dat als een
schadelijke vijand moet worden gesig
naleerd. Als wij dan spreken van anti-
re vol utionnair erf, bedoelen wij niet het
engere partij verband, maar geheel de
anti-revolutionnaire beweging. Wij zijn
er reeds aan gewoon geworden het als
een doodgewoon verschijnsel te beschou
wen, dat de anti-revolutï5nnaire bewe
ging in ons vaderland in verschillende
elkander vijandig bestaande groepen is
uiteengevallen, zoodat ook de samen
werking verbroken is.
Wij zijn er aan gewoon geworden,
omdat wij aan de verdeeldheid van het
kerkelijk leven gewoon werden, zelf-s
daar, waar eenzelfde belijdenis des ge-
loofs nog het accoord van een en dezelf
de gemeenschap behoorde te zijn, naai
den inhoud en strekking van die belij
denis zelve.
Daarin is een kwaad, hetwelk in het
licht der geschiedenis kan worden ver
klaard, maar dat neemt niet weg, dai
de feitelijke toestand, waarin het Gere
formeerde volk leeft, door Schrift en
belijdenis wordt geoordeeld en in strijd
is met den eisch door Gods Woord aan
het zede'yke en geestelijke leven van de
geopenbaarde Kerk gesteld.
De historische verklaring kan daar
om geen rechtvaardiging zijn voor een
houding en gedragslijn dergenen, die
vrede willen nemen met dien toestand
en nog minder voor hen, die voortvaren
in den kwaden weg door argumenten
aan te dragen om de verdeeldheid te
rechtvaardigen en schismatiek op te
treden.
Het Gereformeerde volk roemt om
strijd de Waarheid en vertoont in on
derlinge twist en tweedracht een beeld,
hetwelk Gods Woord schildert als een
exempel van de werken des vleesches
(Gal. 5 19 v.v.) en veroordeelt: die
zulke dingen doen, zullen het Konink
rijk Gods niet beërven.
„Alle bitterheid, en toornigheid en
„gramschap, en geroep, en lastering zij
„van u geweerd, met alle boosheid:
„maar zijt jegens elkander goedertie
ren, barmhartig, vergevende elkander,
„geljjkerwijs ook God in Christus ulie-
„den vergeven heeft". (Efeze 4 31 en
32).
Wie de Waarheid Gods boven alles
stelt en lief heeft, zooals het Gerefor
meerde volk belijdt, kan niet tegenspre
ken. dat aan de gehoorzaamheid des
Woords veel ontbreekt. Waar des Ko-
nings woord is, daar is heerschappij.
Het ligt voor de hand. dat de wan
verhoudingen, welke bij het licht der
H. Schrift in het kerkelijk leven van het
Gereformeerd belijdende volk moeten
worden geconstateerd en erkend, ook op
maatschappelijk en staatkundig terrein
in den weg staan een gezonde en schrif
tuurlijke openbaring van het Christelijk
leven, zoodat het volk schier tot macn-
teloosheid is gedoemd en de kracht ver
spilt in onvruchtbaar en nutteloos ge
twist.
Nog eens, wij begeven ons niet op het
pad eener verklaring uit den gang dei-
historie en wat verder daartoe dienen
kan, wij willen alleen op de feiten wij
zer. en die in het licht van den Christe-
lijken levenseisch stellen. Immers deze
feiten toonen aan, dat een aan de Chris
telijke gemeenschap vijandige macht,
zoozeer de Christelijke' gemeenschap
heeft aangetast, dat zjj meerdere heer
schappij verwierf in ons Gereformeerde
volk dan de gehoorzaamheid des ge-
loofs.
Die vijandige macht vertoont zich in
eigenwilligheid, onbuigzaamheid en ve
lerlei ondeugden, welke de H. Schrift
als werken der ongerechtigheid oor
deelt. Het is op zich zelf niet vreemd,
dat de menschelijke natuur, die verdor
ven is, zich zoo openbaar', doch het mag
bij een volk, dat Christus als Verlosser j
en Koning eert, niet zoo zijn.
Hierin treedt toch een wereldgelijk-
vorm-gheid aan den dag, die erger is
dan een wereldsch kleed en een wereli-
sche mode, waartegen men nog zijn
c' verheft. De gansche wereld tochj
lijdt aan de gevolgen van een streven,
dat op de heerschappij van een indivi
dualisme uitliep en geen andere vruch
ten kan hebben dan sociale verwarring
en uittering en den scepter in de hand
speelt van een tyrannie, welke alle val-
schelyk gezochte vryheid uitbant
Dat streven is niet van heden of gis
teren, integendeel, het individualisme is
een openbaring van den wortel der zon
de, die daarin haar Godonteerend ka
rakter verraadt, dat zij God naar de
kroon steekt en Zijn hooge Souvereini-
teit miskennend den mensch tot souve-
rein wil maken.
Individualisme behoort onder die is
men, die reeds door hun eenzijdigheid
afkeuring verdienen. Hoewel dit woord
een vreemdeling is in onzen taalschat,
is nochtans de zaak hier niet minder in-
heemsch dan elders. In het individu
alisme hebben wij toch een zondige ont
wikkeling te zien van wat God goed
heeft geschapen, een disharmonie, stryd
met de goddelijke orde, en daardoor
roof aan het waarachtig sociale leven
der menschheid.
Het individualisme groeide uit een
beschouwing en waardeering van den
mensch en van zijn persoonlijkheid,
waarbij de hooge roeping der mensch
heid werd veracht.
Ook op Schriftuurlijken bodem kan
men de waarde der persoonlijkheid niet
ontkennen en wat meer is, de religie
der Schriften werpt een licht op de per
soonlijkheid van den mensch, waarbij
deze eerst recht in haar waarde wordt
gekend en zjj roept door de werking des
H. Geestes een zelfbewustzijn wakker,
zuiverder en sterker dan men daarbui
ten aantreft, en vooral zuiverder d.w.z.
in het besef zijner afhankelijkheid en
levensroeping voor tijd en eeuwigheid.
De Christelijke religie is bij uitstek re
ligie der persoonlijkheid, doch zóó, dat
die persoonlijkheid in levende relatie
met het gansche lichaam van Christus
en met de menschheid wordt gekend.
Juist daardoor openbaart zij ook een
waarachtig sociaal leven, gelijk zij be-
liidt: ik geloof in de gemeenschap der
heiligen.
In dat geloof treedt 'n regenereerendo
werkzaamheid aan den dag, een ver
nieuwende kracht Gods, waardoor het
verzondigde en verwoeste wederom
recht verschijnt. De waarde der per
soonlijkheid en het sociale karakter zyn
eigen aan de menschelijke natuur, de
God schiep. De enkeling verschijnt in
de menschheid, wordt uit haar geboren
om zijn persoonlijke roeping als eer
sociale te vervullen. De persoonlijkheid
heeft iets. dat haar geheel eenig maakt
te midden van alle anderen in de mil-
lioenen der menschen, zoodat geen twee
elkander gelijk zijn, en toch die per
soonlijkheid openbaart zich in de veel
heid der sociale relatiën en levensbe
trekkingen niet zonder den machtigen
invloed daarvan. Het bijzondere dei-
personen, karakter, gaven, talenten gaat
uit op de anderen, maar daarom ervaart
ook een iegelijk individueel den invloed
der anderen op zichzelf, zoowel bewust
als onbewust.
In de ontwikkeling der persoonlij k-
heid van een mensch dringt zich der
halve reeds het sociale in en eischt er
kenning en waardeering in hooger ze
delijk licht. Uit dien hoofde begeeren
wij toch onze kinderen in een sfeer op
te voeden en aan een levenskring toe te
vertrouwen, waarvan wij mogen ver
wachten, dat de goddelijke zedewet in
eere wordt gehouden. Zoo werd de
schoolstrijd geboren en zocht men zyn
kracht in Christelijke vereeniging en
organisatie, wijl men toch deze invloe
den op de vorming der persoonlijkheid
beseft.
In dit verband hebben wy dan ook
wel te letten op de leering der H.
Schrift, welke gemeenschapsoefening
met de broederen gebiedt en ontzegt
met degenen, die eens anderen geestes
zijn, ondanks de roeping der discipelen
des Heeren hun in de wereld opgelegd.
Wy weten ook door de H. Schrift, dat
de eerste mensch als enkeling niet leven
kon in het besef zyner sociale roeping
en uitging naar den mensch, die als te
genover hem zou zijn. De mensch is een
sociaal wezen en hij kan slechts zijn in-
dividueele bestemming bereiken in de
menschheid als een lid van één lichaam.
En ofschoon dit nu moeilijk zal kun
nen worden betwist, ook door hen, die
naar Gods ordinantiën niet vragen, zoo
is het toch ook niet te ontkennen, dat
het persoonlijke, het strikt individueele.
indien het zich onbeteugeld gaat gedra
gen in denken en beschouwen, oordeelen
en waardeeren. handel en wandel, ver
deelt er. van iederen mensch e^n we
reldje op zichzelf maakt, waarm het
eigen ik koning wil zyn. En dit nu is
het karakter van het individualisme.
Daarin schuilt niet slechts misken
ning van het waarachtig sociale, daarin
ligt ook een heerschzuchtig en hoogmoe
dig beginsel, dat heerschappij wil voe
ren over anderen, en wat erger is ver
werping van de levenswet, welke God
BYRD'S POOLEXPEDITIE
Het expeditie-schip „City of New-York" na het verlaten der 'expeditie-basis „Little
America". De „City of New-York" moest overhaast den terugtocht aanvaarden, ten
einde vóór het zich vastzetten van het pak ijs weder in open water te zijn. Inzet: het
portret van den onverschrokken Poolvaarder.
OPEN BRIEF VAN Dr. H. VISSCHER
AAN DS. G. H. KERSTEN
lid der Tweede Kamer
Naar aanleiding van artikelen in
De Banier van 17 en 18 Februari 1.1.
Geachte Collega,
Gods kinderen zijn wel in de wereld, maa
iet van de wereld. Zij zijn een eigen vólk.
met eigen leven en ook met eigen' levens
openbaringen. Dit gaat door op elk gebie<
ook op dat der politiek. Eigenlijk moest hrfréschouwingen eenvoudig als met
nergens meer blijken dan juist daar omdat terzijde trapt, om hem af te maken met zijn
- i eigen theorie. En waar haalt gij die theorie
uit? Niet uit Voetius zelf, wiens besrhnuwin
gen in huar geheel gij hlijkhaar nimmer
hebt nagespeurd, maar notabene
helaas, zooveel in is, dat fijn voelende
•ielen afschrikt en aan de politiek overliet
Igcmeen een ongunstigon bijsmaak ver
leent. Hier juist moest het blijken, dat in
het Gereformeerde volk andere beginselen
ven dan bij de anderen. En nu heeft het
ij juist bijzonder getroffen, dat met name
de gedragingen der Staatkundig Gerefor
meerden in Kamer, pers en politieke cam
pagne, zich in volstrekt niets onderscheiden,
zelfs niet van de uiterst linksche elementen
Gods Woord en onze Catechismus ons
leeren, dat het roeping is onzes naasten
goed gerucht voor te staan en het blijkt
dan, .dat de Staatkundig Gereformeerden,
hoewel zij schijnen-de waarheid Gods zoo
eel beter te weten dan alle anderen, er
nooit tegen opzien met verdachtmakende
•oorden, met onwaarachtige beweringen
met schimp en hoon anderen te bestrijden.
hen slechts weinig verschillen. Ziel,
geachte Collega, wat onderscheidt de Staat
kundig Gereformeerden dan van de kinde-
zer wereld dan alleen een vrome schijn.
:s te onaangenamer aandoet, omdat er
isbruik in is van heilige dingen. Zelfs
zij, die verre zijn, wijzen er op en ergeren
h. Ook de wijze, waarop gij tegen mij op
treedt, toont, hoe weinig kieskeurig gij zijt,
'et in argumenten, want die brengt gij niet,
maar in verwijtingen, smaad, schimp ei.
hoon, die elk ernstig man, maar vooral een
i, die zich gereformeerd bij uitnemend
heid noemt, ten eenenmale onwaardig is
In De Banier van 15 Febr. vecht gij als
een Don Quichotte tegen een artikel uit een
provinciaal blaadje, dat voor ongeveer tien
jaren verschenen is, dat ik nooit las nóch
welks bestaan mij niets bekend is.
gij mij als mot de haren bijsleept
om te toonen naar het schijnt, hoe gij het
apostolisch woord verstaat: de liefde handelt
niet lichtvaardig, handelt niet ongeschikte-
lijk en is niet opgeblazen. En op 19 Februari
kent gij mij toe „droevig gegoochel met bij
heiteksten", dat „U dan ook niet raakt"
Nepn, geachte Collega, dat begrijp ik uitsta
kend. Iemand, die in zulk een geest schrijft,
is door de wol heen. Ik moet zeggen, zeer
tot mijn leedwezen, dat gij in schimptaal,
die het heilige aanrandt, het récord behaalt,
want zoo iets is mij in mijn leven nog nooii-
door iemand gezegd, als ik op Gods Woord
terugwees.
Moest mij nu, geachte Collega, dit eerst
van het hart, ik zal nu komen tot een toet
sing van hetgeen gij beweert in Uw artikel
dat tot titel heeft Prof. Visscher ov«r
de Vaderen en ark 36. En ik zal aan
Uw uitnoodiging om U van antwoord te die
nen, met bewijzen voldoen, opdat de eenvou
digen, die gij met vrome woorden over
stroomt, met volle klaarheid zien zullen, hoe
de Staatkundig Gereformeerden niet slechts
„onbekookte" voorstellen doen, maar hoe die
eele partij-actie en Uw geroep over de Va-
geheele
deren en over artikel
den mensch gaf, en omkeering van de
souvereiniteit.
De H. Schrift teekent dit in den zon
deval en de geschiedenis toont aan, dat
het individualisme, hetwelk onzen tijd
zoozeer kenmerkt, dermate heerschappy
erlangde onder invloed van een levens
beschouwing, welke onbeschaamd den
souvereinen mensch predikt.
Zoozeer drong die geest ook in hel
kerkelyk leven van weleer binnen, dat
ons Gereformeerde volk daardoor nog
schade lijdt.
partij-program, alles saam dus „onbekookt"
is en tot niets kan leiden dan tot hetgeen,
waartoe het reeds geleid heeft, namelijk: dp
triumph van Rome. Immers, dit in wezen
Roomsche ministerie zit er voor een deel
door Uwe Staatkundig Gereformeerde actie.
Als ik dus Uw heele zaak voor den spiegel
van art 36 der Belijdenis zet, zooals gij dit
wilt verstaan, dan zal het ook den eenvou
digste duidelijk zijn, welk een „onbekookte'
politiek de Staatkundig Gereformeeiden voe
ren. Ja, het zal zelfs blijken, dat het woord
„onbekookt" eigenlijk veel te zwak is om
dit politiek drijven te kenschetsen. Dal gij
van de Vaderen inderdaad niets moet heli
ben en ook voor hun woorden geen eerbied
toont, misschien ook al omdat zij u in den
grond der zaak „niet raken", blijkt uit de
wijze, waarop gij, als U wordt voorgelegd
hoe dan Voetius art. 36 wil toepassen, zijne
Advies, dat ln 1005 heeft gediend om de
amputatie op art. 36 te wettigen. Wat gij
vertelt, staat letterlijk zóó in de Acta dei
Gen. Synode van de Geref. Kerken in Ne
derland. gehouden in 1905, blz. 291. Daaruit
gaat dus voor U, geachte Collega, het licht
op. waarmede gij Voetius' woorden met Voe
tius denkt krachteloos te maken. Zoo keert
gij, die het onbesnoeide art. 36 wilt hand
haven en. geen woorden weet, hard genoeg
om de daad der Gereformeerde Kerken te
striemen, als „de gewasschen zeug tot de
wenteling in het slijk".
Men moet, zoo zegt gij, onderscheiden tus-
schen „libertas conscientiae" en „lihertns
exerc.itii". Ik heb er, geachte Collega, geen
bezwaar tegen, als dit in den zin van Voe
tius wordt verstaan, maar met Uw. uitleg,
die „onbekookt" is, ga ik niet accoord. Gij
cloet alsof gij het met Voetius eens zijt, mam
Voetuis is het met U niet eens, zooais ik I'
heb aangetoond. Voetius houdt rekening met
wat kan en wat niet kan, met wat de Over
heid vermag en niet vermag. Maar volgens
U, gij houdt immers niet op met het te her
halen, hioet de Overheid daarmede nie.l
rekenen, zij heeft Gods gebod maar toe te
passen, al zou de staat er bij ondergaan en
de revolutie uitbreken. Volgens 11 doet et-
dat alles niets toe: -het zijn maar „slappe
praatjes" van den neo-Gereforrneerden Prof.
Visscher. En wat de Vaderen leerden, doet
er niet toe, want die moeten immers alles
precies zóó zeggen, als gij het wilt, dat zij
het zeggen zullen.
Ik zal U nu eens laten zien, geachte Col
lega, wat gij eischt van deze Roomsche re-
geering. Haar is. volgens U, van Godswege
opgelegd terstond alle vormen van «ere
dienst in ons Vaderland, die niet in over
eenstemming met de Formulieren van
Fenigheid geschieden, dus b.v. alle Room-
schen, modernen, ethischen, enz. te verbie
den, en met den sterken arm te doen op
houden.
Roomsche kerken moeten dade
lijk worden gesloten, de mis mag niet
meer bediend. En eigenlijk mogen er alleen
godsdienstoefeningen, laat ik zeggen „kerke
Jionslen", gehouden worden na ut Uw snit.
Zelfs voor mij, die immers volgens U ook
maar „een neo-gereformeerde" ben, wordi
de prediking des Woords onmogelijk ge
maakt, opdat ik de poo-gemeente niet langer
teksten zal kunnen „voorgoochelen". Uw
eisch komt dus hierop neer, dat gij hier te
lande eene extremistische religieuze politiek
denkt in te voeren, die alleen daarin van die
der Sovjet-Republiek in Rusland verschilt,
dat de Uwe een gereformeerd randje heeft
Maar, geachte Collega, gelooft gij nu zelve,
dat deze eisch, dien gij als eisch Gods nnn
deze Regeering oplegt, redelijker wijze aan
haar kan worden gesteld? Is er onder Uwe
volgelingen ook maar één. die ook maar één
oogenblik kan gelooven, dat in dezen tijd.
in dez.e omstandigheden en aan dce, in we
zen Roomsche, regeering, de eisch kan wor
den gedaan, dat zij met den sterken arm de
ische kerken sluiten of moderne pree-
ken verbieden kan? Dat is nu Uw eisch
Voetius zeide: de regeering moèf liet kun
nen doen zonder dat er revolutie knml Zij
moet dus rekening houden met betgeen mo
gelijk en niet mogelijk is. Neen, zegt gij. het
doet alles niets ter zake. geen slappe praat
De rrge-ri -g elke leeeeruig, moet da
delijk, zonder uitstel, zonder 'consideratie,
zonder omzien, op Gods hevel alle eeredjeust
'ehalve d'e dergenen, die op Uw weegschaal
zwaar genoeg wegen, met den sterken arm
verhinderen. Dit is nu Uw eisch, geboden
door art. 36, zooals gij dit verstaat, althans,
zegt te verstaan. En Uwen volgelingen
scherpt gij dit zonder ophouden in. De re
geering moet terstond alle vrijheid, niet van
consciëntie, maar van eer. dienst opheffen.
En terwijl gij dit aan de menschen voor
houdt, hel der regeering als cisch stelt, gaat
gij, geachte Collega, om lid te kunnen wor
den van de Tweede Kamer, in de handen
van diezelfde regeering den eed zweren, dat
gij de Grondwet zult gehoorzamen en aan
alle godsdiensten van Staatswege, zoolang
als deze Grondwet er is, gelijke beschenjiinc
zult verzekeren. Onder eede verklaart gij
Gods gebod, dat de Overheid .volgens U ter
stond moet gehoorzamen, niet te zullen ge
hoorzamen.
Gij beijvert U, geachte Collega, Petrus
Dathenus voor te stellen als clen man, in
wiens voetsporen gij wilt wandelen. Zou
deze karaktervolle geloofsheld, zou Calvijn
of John Kr.ox er ook voor te vinden zijn ge
weest om te zweren, dat zij niet zouden
doen wat Gods gebod eischt? Zouden zij
met Hendrik IV hebben gezegd: „Parijs is
wei een mis waard?" En zouden zij met U
hebben gezegd: om lid van de Kamer te
worden moet die eed afgelegd en dus ik
leg dien af, al is dit geheel in strijd met
mijn belijdenis en met Gods Woord, zooals
ik dit versta. Ziet, geachte Collega, ik zou
voor Uwe overtuiging eerbied kunnen heb
ben, als gij haar trouw waart, als gij zeidet:
„ik, die art. 36 zóó. versta, kan dien eed niet
zweren en dus ik zal al wat daaruit voort
komt, dragen in het geloof, dat het op den
berg des Heeren zal worden voorzien". Dan
zou ik respect hebben voor Uw.e ov.ertui,
ging, maar nü moet ik haar als „onbekookt"
en als ondoordacht en als een politieke zet
kenschetsen. Gij handelt niet naar Uw eigen
beginsel, namelijk wat gij als li e t eenig
ware beginsel aan het volk voorhoudt.
Ik ben er zeker van, als Petrus Dathenus U
zag zitten te midden van het College Leger-
predikanten met de glimmende distinctieven
van het militaire pakje, met de kepi en den
mantel U zag wandelen en verkeeren te mid
den van Roomsche aalmoezeniers en moder
ne en ethische dominees, dat hij het hoofd
zou schudden en met Caesar zou zeggenj
toen hij zijn vriend Brutus onder zijne be
lagers en moordenaars zag: „et tu Brute",
ook gij Brutus? Hij zou ook van u hetzelfde
psalmversje op de lippen nemen, dat gij op
Rome en de revolutie wilt toepassen: ,Üch,
had naar Mijn raad, zich Mijn volk gedra
gen!" Hij en Calvijn en Knox en Voetius en
al de Vaderen, als zij U, Collega, hoorden,
zwerende den eed op de Grondwet, U zagen
in het krijgsmansgewaad, in het gemengd
gezelschap, hoewel Gereformeerden er zoo
kieskeurig op zijn, ja Collega, als zij dit al
les zouden weten, dan zouden zij als in koor
en uit één mond U toeroepen: „Broedei. hoe
kunt gij toch zoo droevig goochelen met onze
leeringen, die wij bezegelden met ons mar-
telaarsbloed! Zij zouden, ziende hoe in de
zen tijd van afval en revolutie loch nog een
politiek spel* gedreven wordt met de waar
beid Gods, zeggen: „noemt onze namen niei.
want gij kent ons niet; wijst niet op onze
voorbeelden, want gij volgt ons niet; spreekt
niet van onze leer, want gij betracht haar
niet" Ja, zij zouden zeker niet het minst
tot het geslacht der Staatkundig Gerefor
meerden zeggen: „houwt onze graven niet,
versiert onze grafteekenen niet. maar gaat
heen tot uwe Broederen, die gij uitscheldt
verzoent u met hen en bidt om den vrede
van Jeruzalem".
Nog éóne zaak is er, waarop ik in dit
schrijven Uwe aandacht moet vestigen, om
dat er uit blijkt, hoe Uwe Staatkundig Ge
reformeerde politiek geheel omgaat huilen
het licht van Gods Woord. Zij wordt gevoerd
m het wild, al naar het belang der Heeren
meebrengt. En wie U daarop wijst, krijgr
het verwijt te hooren, dat hij toch maar met
teksten „goochelt". Maar, geachle Collega, ik
zal mij door zulke smaadwoorden, die wei
nig diepgevoelde» eerbied voor des Heeren
getuigenis verraden, niet laten weerhouden
U het woord der Waarheid voor te leggen.
Inderdaad, ik heb gezegd, dat tie eischen,
die menschen aan elkander stellen mogen
en kunnen, slechts betrekkelijk zijn, dat er
onderscheid is tusschèn wat God eischt en
wat wij eischen mogen. „Droever stelling'
zegt gij, „is nauwlijks denkbaar. Wie geef'
iemand ter wereld het recht van den eisch
Gods iets af te doen?"
Welnu, geachte Collega, droever onkunde
in de Schriften Gods hij iemand, die zich
als Dienaar des Woords aandient, is nauw
lijks denkbaar. De Heere zelve heeft dal on
derscheid tusschèn Gods volstrekte eischen
en wat van de menschen, ook van de Ovei
heid gevorderd kan worden, in het licht ge
stehl, toen de Farizeeën, die ook zoo vol
strekt Gods eischen wilden doorvoeren in
letterlijken zin, tot Hem kwamen om Hem
te verzoeken. Zijne gansche prediking tegen
de Pharizeeën gaat van dat nnd'ersclieid uit
Lees maar Matth. 12 en 15, wat Hij ant
woordt, als Zijne discipelen van „neo gere
formeerdheid" worden beschuldigd in deze
woorden: „Waarom overtreden Uwe disc,
pelen de inzettingen der ouden?" En vooral
als gij het wilt zien, hoe de Heere doet mei
de volstrekte eischen $ods, lees dan Mailli
19 7—8. Daar wordt gesproken van God?
volstrekte eischen in hunne toepassing (niet
zooals gij, geachte Collega, geheel verkeerd
zegt hunne „aanpassing") op de Wetgeving
Daar toont de Heere, dat de volstrekte eisch
Gods van den beginne is het volstrekt on
scheidbare huwelijk tusschèn man en vrouw
Dit is van den beginne, dit is het huwlijk
naar Gods ordinantie. En rle Pharizeeën zeg
gen: hoe kan dat nu, dat Mozes toch een
wet heeft, die scheiding mogelijk maakt"'
Peuter. 2-1 1. Zegt dan niet de Heere Jezus
„Mozes heeft vanwege de hardigheid uwer
harten u toegelaten uwe vrouwen te verla
ten, maar van den beginne is het al zoo niet
geweest?" Zie hier line de Christin Gods
zelve het exempel geeft van eene sfelling.
volgens u. „droever dan welke nauwlijks
denkbaar is". Gij verzuimt, geachte Collega,
U rekenschap te geven van den eisch Gods
in Zijn Woord vonr het politieke leven. Ik
hegriip het wel, gij hebt het zeer druk. En dan
lijdt de studie wel eens en worden we] eens be
slissingen genomen, programs van beginselen
gedrukt, woorden gesrhre,-en en bewegingen
opgeroepen zonder dat zij goed overwogen
en door Gods Woord belicht zijn. Er is mis
schien geen gebied, waar meer op üchtvaar
dige en oppervlakkige wijze gedaan en ge
sproken wordt, dan op dat der pn'wiek
Maar van de Stcatk. Gereformeerden die
voorldurend klaar staan met wat Gods ge
hod vordert, die steeds terstond van de re
geering eischen de volkomen toepassing van
alle eischen Gods, die steeds een stroom van
j INGEZONDEN MEDEDEELTWGEN.
BIJ VERSTOPPING, spijsverteringsstoringen,
i maagbranden, congesties, algemeen gevoel
I van onwel zijn, neme men 's ochtends op
de nuchtere maag een glas natuurlijk
„Franz-Jcsef'-bitterwater. Volgens de in kli
nieken voor inwendige ziekten opgedane er
varingen is het „Franz-Josef "-water een
uiterst weldoend afvoermiddel.
ECHTE FRIESCHE
HEEREN BAAI)
20-50 ct. per ons
SNOBBISME
ALS KUNSTENAARS GEWOON DOEN.
Kunstenaars zijn ongewone menschen.
Vooral in de laatste jaren. Ze maken verzen,
welke geen mensch begrijpt. Ze schilderen
landschappen, welke een woestenij gelij
ken. Ze beelden een stilleven af, zoodat ge
niet weet, wat boven of beneden is.
Daarom blijf ik steeds op eerbiedigen af
stand van deze moderne kunstenaars, want
het gaat mij nog precies als de Moorman van
Candacé: ik begrijp graag, wat ik lees en
Trouwens, de hoogverheven kunstenaars,
die nooit dan met minachting spreken over
het vulgaire volk (ik bedoel dus een bepaald
aanstellerig soort; want er zijn ook anderen-)
bedanken er voor om met de gewone mant
gemeten te worden.
En zoo schijnt, af te gaan op een boutade
van Prof. Gerretson voor de microfoon („de
regeering zai wel gepoogd hebben een paar
meters lint aan Boutens te slijten"); zoo
schijnt de dichter Boutens, die dezer dagen
60 jaar werd, voor een doodgewoon ridder
lintje van Oranje Nassau te hebben bedankt.
Eén zijner vrienden en vereerders zei al
thans op de eere-maaltijd, dat de Regeering
iets buitengewoons had moeten doen; men
had Boutens commandeur van den Leeuw
moetei maken. De minister wou alleen iets
gewoons doen, doch dat heeft de jubilaris
hem verboden. (Vroolijkheid).
Arme minister Terpstra. Hij vergat, dat
dichters zich niet laten gelijkstellen met ge
wone burgers. Ze zijn bovennatuurlijke we
zens. Zij commandeeren de heschaving en
dus: commandeur of niets. Ridders loopen
er al bij de vleet in ons land.
Arme minister: ondanks alles zond hij op
den feeslmaaltijd nog een telegram van hul
de aan den dichter, die precies als ge
wone menschen zestig jaar geworden
(Eerlijk gezegd, ik begrijp niet dat kunste
naars nog zoo conventioneel zijn. Zestig is
toch ook een getal als andere. Waarom lel
len ze niét bij veelvouden van elf b.v.?)
Minister Terpstra zond een telegram. En,
hoe ging het daar mee? Men leest in het
verslag, dat bij het derde glas een meneer
een toost hield en telegrammen voorlas en
dan:
„Het telegram van minister Terpstra werd
met hoongelach begroet".
Er staat niet bij, dat het artistiek hoon
gelach was. 't Schijnt zeer ordinair geweest
te zijn. Zoo heelemaa! beneden den stand
der hoog-aristocratisch etende en drinken
de kunstenaars.
Daarom vrees ik, dat het bij het elfde en
dertiende glas snnhbisme is geword n, welk
woord volgens mijn dictionaire ook
kan heteekenen: doen als een poenerige par
venu.
Het spreekt wel vanzelf, doch om alle mis
verstand te voorkomen, wordt lier nadruk
kelijk verklaard, dat ik er natuurlijk niet
aan denk alle kunstenaars in te deelen bij
h die aan dezen feestmaaltijd fatsoen en
beschaving negeerden.
woorden hebben, ontleend aan de groote
mannen Gods, die ons in de geschiedenis
van Gods Kerk gegeven zijn, van die Staat
kundig Gereformeerden mag mm dan ook
verwachten, dat zij zich zullen hoeden voor
alle lichtvaardigheid, voor alle oppervlak
kigheid, voor alle politieke spel met woorden
aan de godzaligheid ontleend. Want gearhto
Collega, 'weet dit. wel: het hoogste en het
laagste, het edelste en het gemeenste, het
goddelijke en het satanische, zij liggen vlak
naast elkander. Ook in het geestelijke leven
geldt het ontroerende woord der vermaning:
er is maar ééne schrede tusschèn het leven
en clen dood. Daarom waag ik het nogmaals
om U te schrijven, op gevaar af, dat gij mij
„een goochelaar met teksten" scheldt:
„geachte Collega, zou het niet verstandig zijn,
als gij in Uw ijver en drift, in Uw harde
woorden en.steeds luider roepon, eens dacht
nnn de waarschuwing des Heeren: Oordeelt
met, opdat gij niet geoordeeld wordt. Wat
ziet gij den splinter, die in het oog uws
broeriers is, maar den balk. die in uw oog is,
merkt gij niet. Dat is daarom zon non-lig op
oolitiek gebied, omdat gij Staatkundig Gere
formeerden in uwe darten mf#thet rekking
tot art. 36 in niels verschilt van de Anti-
lufinnniren Houdt op I' voor te stellen
als heter, als zuiverder, als getrouwer aan
do Waarheid en leert aan het volk. hoe de
Heerp gebeden heeft om de eenheid Zijner
kinderen.
Met collegiale groeten,
Uw dw.
H. VISSCHER
Huis ter Heide, 20-2-'30.