ZONDAIGSBLAD W mm r I A t m 14 m X i A l «1 II ,A s ii 1 Cl 1 e bij: ii. mm SCHAAKRUBRIEK. Redacteur: W. J. H. CARON, Haarlemmermeerstraat 168, Amsterdam-W. .pondentie over deze rubriek aan bovenstaand adres te richten. ONREGELMATIGE OPENING iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii Men wordt verzocht Probleem No. 207. Van E. D. MARTIN. Wit begint en geeft in twee zetten mat. Wit: Iva5, Dg2, Tc2, a6, 1x6, Pb3, cG, c-4, e5. Zwart: Kii3, Tal, Tct, bi, Tg3, a2, a7, c7, <15, cG, h7. Probleem No. 208. Van: J. PRAAGMAN. Scheveingen. '"'W00 WffiW ''w. Wit begint en geeft mat in drie zetten. Wit (5): Kc2, Thl, Th8, Pe2, Le5. Zwart (G): Kal, Tbl, Lb2, Pa5, pi.a2, a3. Men wordt verzocht de oplossingen bir Oplossing van probleem No. 205. Van: L. CERIANI. Wit (10): Kb5, DbG, TliS, LdS, Lh5, Pc5, pi.a4, b7, *13, h7. Zwart (7): Kf7, TgO, Tg7, Lc5, pi.dd, d7, hG. Mat in twee zetten, Sleutelzet: 1. Kh5— aG. Niet goed is 1. Kb5a5 wegens 1Le5c7. Oplossing van probleem No. 20G. an: Dr. L. N. DE JONG, Ruinen. Wit (4)Kf5, Tci, TcG, pi.eö. Zwart (3): Kd5, pi.bi, b6. Mat in drie zetten. 1. Kf5U bib3 2. Tci—cl bSL2 (of andei's) 3. TcGd6 mat. al u.vJakl i Goede oplossingen ontvangen van: W. Bronswijk (205, 20G), Nijmegen; J. Daams (204 en eindspel van de vorige maal), E. Droppelt (205, 200), Rotterdam; Pli. J. van der Linden (206), Leiden; L. Mol (205, 200), Loosduinen; II. T. Nieuwliuis (200), Amersfoort; M. Opbreek (205, 206), II. C. J. Spier (205, 200), D. G. Stuijfzand (206), Den Haag; J. Praagman (205, 206), Scheveningen; A. Verduijn (205, 200), Honselersdijk; .7. Vos (200), Rotterdam. CORRESPONDENTIE. Ph. J. v. d. L. te L. In no. 202 is 1. Tb5 onjuist wegens Del—eSt. De correctie van no. 204 maakt wel een nevcnoplossing onmogelijk, maar dc sleutelzet wordt nu zeer banaal. J. P. te S. Laatste driezet is nevenoplosbaar door 1. Tgl. W. B. tc N. Uw tegenstander heeft te zwak ge speeld; partijen, waarin zoo maar een stuk wordt weggegeven kunnen niet geplaatst worden. Inderdaad ontbreekt mij, tot mijn spijt, de tijdtoegezonden par tijen, die niet gepubliceerd worflBj te analyseeren. Een regel voor slcutelzetten bestaat niet: do compo nisten zorgen er in den rogel zelf voor, dat de sleu telzet niet neemt of schaak biedt. J. V. te R. In no. 205 kan na 1. b7—b8 D Le5—d6 geen mat op den tweeden zet volgen, Gespeeld in den zeskamp, die momenteel te Am sterdam wordt gehouden (eerste ronde). Wit: H. Weenink. Zwart: S. Landau. 1. (12—d 4 PgS—16 Pblc3 Deze zet wordt gespeeld om spoedig tot e2—ei te komen. Oolc in de tweede ronde (partij Weenink— Jhr. v. d. Bosch) speelde Weenink 2. Pc3 en liad ook toen succes. 2g7—g6 Jhr. v. d. Bosch speelde hier 2d7d5 waar- 1 er met 3. Lel—ga e7—e6 4. e2e4 een Franscbe partij ontstond. 3. e2e4 d7-d6 Gericht tegen eventueel cle5. 4. Pgl—f3 v Lf8g7 5. Lfl— ei Hierdoor krijgt Zwart de kans een sehijnoffer te brengen. Het blijkt evenwol, dat Wit goed gezien heeft, dat het sehijnoffer in dit geval nadeelig voor Zwart is. 5. PfOXel Zwart gaat op het aanbod in. Op 6. Pc3Xe4 volgt nu d7da en Zwart staat heel goed. 6. Lc4Xf7t Ke8Xf7 7. Pc3Xei Nu bezit Zwart weliswaar de beide Loopers, maar deze vormen geen aecjuivalent voor de verzwakking van den Koningsvleugel. 7ThS—18 8. h2—h4! Wit rocheert niet, maar gaat onmiddellijk tot den aanval over, om van ZwartV verzwakking te profi- teeren. Er dreigt nu zeer onaangenaam hi— lió, 8. c7c5 Wanneer men op een der vleugels wordt aangeval len, is liet dc beste tactiek, zoo spoedig mogelijk een tegenactie in liet centrum te beginnen. 9. d4Xe5 dOXe5 10. Ddl—e2 li7—1x6 Om het veld g5 den paarden te ontnemen en om h5 met g5 te beantwoorden. 11. hl—h5 g6—g5 12. Pf3Xg5f Een prachtig en welberekend paardoffer, dat een heftigen aanval ontketent. 12. 1x6 Xg5 13. LclXg5 Dd8e8 li. 09—0 Wit's aanval is onweerstaanbaar Zwart nxoet steeds rekeoiing houden met li51x6 gevolgd door Dh5+, wat doodelijk is. 11LcS—f5 Nog wel bet beste, al kost het onmiddellijk re'eÖs een pion. Op eventueel 1x5—h6 en De2lx5f volgt du Lf5g6! 15. De2elf De8—'e6 16. DclXcTf KÏ7g8 17. h5—h6 Nu dreigt Dg7 mat. 17. TfS—17 De eenige zét, die speelbaar is Lh8 is natuurlijk onmogelijk wegens 1x0—h~f enz. Stand na. 17. TfS—17. 6 C (t e 1 g 18. Tdt-dSf Lg7—f8 19. TdSXISf KgSXfS 20. Dc7—d8f De6e8 21. liGh7 T17X1x7 22. Lg5eTy! Th7Xe7 23. Thl—hSf Ivf 8—f7 24, ThSXeS Te7XeS 2u. Pe4—dOf Opgegeven. SPROKKELINGEN. VOOR HET STERVEN. Ik zal geenszins de vermetelheid hebben, met Pau ls te zeggen, dat ik mij niet zal ergeren aan Jezus Christus. Ik heb veel minder kracht en minder ge loof dan die apostel. Oolc is mijn strijd heviger en herhaald. Ik zeg dus alleen dit: Ik zet mijn ver trouwen op Jezus Christus en, bei* .vast besloten, bij tot duu breidt de antichrist zijn wreedo it. Moge zijn kracht worden verkort en zijne neer cn meer bekend worden aan het go oi k van God. De almachtige God zal de har ten dergenen versterken, die voor de grondlegging der; wereld zijn uifverkoren, om dc kroon der heerlijk heid le ontvangen. Mij troost het woord des Heereh: „Zalig zijt gij, als de menschen u vervolgen cn, liegende, alle kwaad to gen u spreken, om den wil van don Zoon des men schen. Verblijdt u, want uw loon is groot in de he melen!" Het is zeker moeilijk, zich in de beproeving te ver blijden. Zelfs de Ileld, die geduldig en almachtig was de Zoon Gods, de Heerc Jezus Christus, ofschoon Ilij wist, dat Ilij ten derden dage zou opstaan, en dat Hij door zijn dood de vijanden overwinnen, de uitver korenen verlossen zou van den eeuwigen vloek, is be zwaard geweest en liéeft gesproken: „Mijne ziel is bedroefd tot den dood. Hij beeft gesidderd, geworsteld; in Zijne smarten versterkte Hem een engel; zweetdruppelen als bloed vielen op de aarde en toch had Ilij tot de Zijnen ge sproken: „Uw hart zij niet ontroerd en weest niet versaagdI Vreest de wreedheid der goddcloozen niet. Ik bon met u en zal u de overwinning over uwe vijanden geven". Johannes Huss, als martelaar gestorven 1415. VARIA. UIT DE GESCHIEDENIS VAN HET SCHAAKSPEL Menigeen is een hartstochtelijk schaakspeler, docli heeft weinig tijd of gelegenheid de geschiedenis vau het meest interessante geestesspel te bestudeeren. Het schaakspel was, oorspronkelijk, een oorlogs spel en afkomstig uit Indie, zooals ook taalkundig is vastgesteld. Van Indie kwam het naar de Ara» bieren cn door hen naar Spanje, in de Ge eeuw, van waar 't zich geleidelijk over Europa verspreidde, Mcdedeelingen over het schaakspel in Europa zijn uit de 12e eeuw, want do vertelling van liet schaak spel van Karei de Groote, is als een legende vast gesteld. Een graaf van Frankenstein liet, in 11S0, „drie schaakspelen met ivoren stukken na". Vax< dien tijd af zijn de berichten over iiet schaakspel tul rijk. Meestal werd lxet eenvoudige, thans nog be oefende schaakspel met acht maal acht velden ge speeld. De variteiten als „courierspel", groot scliaal< „rond schaak" zijn meestal, zij het dan geen eendags vliegen toch wel honderjaarvliegen gebleven. Wat de overlevering der figuren betreft, zoo be grijpt men dadelijk dat men in liet Oosten, met het oog op de positie van de vrouw, geen koningin had, doch wel veldheer, vizier. Als motief voor liet ge bruik van de „koningin" in het schaakspel van liet Westen zegt Sclenus (1616) in zijn groot en zeldzaam schaakboek „het schaalt- of koningsspel": „omdat de vrouwen de harten der soldaten deden gloeien", of „daar naast den koning geen persoon in hooger aan zien stond dan dc koningin". Een andere lezing van het geval, afkomstig uit Zuid-Europa was, dat de. aanduiding „dame" (dama) een hoffelijkheid der lad ders van Provence tegenover de dames was. De pion» nen werden vroeger schutters, raadslieden, bisschop pen genoemd, de paarden rendieren, ridders of rui ters. De kasteelen behielden nog lang den naam van rok li, roche, vandaar rockade. Voor 1525 is van de aanduiding „kasteel", ook in het Westen, ner gens sprake. De schaakproblemen zijn sinds de tij den der oude Indiërs, dus sinds 1500 jaar, bijna steeds dezelfde gebleven, liet doet eigenaardig aan, wan neer bijv. in 987 Ibn Anadin zes vervaardigers van schaakboeken noemt, van wie er slechts twee over eindspelen hebben geschreven. Vim dc groote werken worden gereleveerd: de 'Ara bische schaakcodex van 1257, een schaakcodox van Cairo van 1310, het schaakwerk van Alphonsus den Tiende van 1282, liet latijnsch-picardisch schaakboek van Nicolaus, van St. Nicol&i. Het verlangen ook op reis het edele spel te kun nen spelen, welke in onze dagen aanleiding was tot het maken van reisschaakbord was er vroeger ook, Lodewijk XIII van Frankrijk nam in zijn reiswagen een kussen, waarop, de velden waren geborduurd, mede. De stukken wei-den met een speld daarin ge stoken. Menige sterke schaakspeler zal het, met het oog cp het betalen van belasting, betreuren, niet in don tijd van 870 in lit Oosten te hebben geleefd. Daal', maakte een lxooge belastingambtenaar wanneer men reclameerde, de beslissing afhankelijk of de reel ai- mant goed kon schaakspelen of niet. 1-Iet op iedcren beginneling grooten indruk makend'® „Windspel" maakte ook vroeger indruk. Zoo weid reeds van een schaakspeler, die in 714 le fsxanhan stierf, gezegd, dat „hij, zonder het schaakbord te zien, schaak speelde". Sclenus maakte melding van eeni ge dergelijke gevallen van een Turk, die in 1266 le Florence heeft gespeeld en het van zijn tegenstanden» won. EIEREN. Barnoveld is de grootste vrije eiermarkt van Euro pa. Dat daar nogal zoo'n enkel eitje aan de markt komt, kun jc je indenken, als je weet, dat er in 1928 vier en veertig mitlioen verhandeld werden. Per dag worden er soms 1.700000 aangevoerd. Of ze daar in Barnevcbl ook veel kippen houden!' Reken maar eens uit: Eén kip legt gemiddeld 174 eieren per jaar. Iloe ze aan al die kippen komen? Door de eiereit uit te broeden in 'n broedmachine. Er is daar 'n broedcentrale met een capaciteit vaif 100.000 eieren; d. w. z. dat er dus elke drie weken 10.000 eieren uitgebroed kunnen worden. j -ATERDAG 22 FEBRUARI. No. 8 JAARGANG 19SO NIEUWE LEIDSCHE COURANT EEN BEEST van godslastering. Openb. lï i X. 1 In het geweldig visioen, 'dat aan Johannes op Pat mos getoond werd, treedt telkens een beest op. Zoo wordt reeds in het 11e hoofdstuk gesproken van het beest dat uit den afgrond opkomt en Gods getuigen krijg zal aandoen. In hoofdstuk 12 is het een groote roode draak, die het Kindeke der vrouw wil verslinden. In het 13c hoofdstuk zijn het twee beesten, het eene opkomende uit de zee, het andere uit de aarde. En in hoofdstuk 17 is het weer een vrouw zittende op een scharlakenrood beest, dat vol was van namen der godslastering en het had zeven hoofden en tien hoornen. Deze openbaring in het Nieuwe Testament sluit aan bij de visioenen die eeuwen te voren aan Daniël ge toond waren. Ook daar zijn het eerst vier groote dieren die opkomen uit do zee en later een ram en een geitenhok. En altijd weer stellen die dieren koninkrijken voor of machtige heerschers. Bij Daniël loopt het visioen tot aan de komst van Christus, bij Johannes tot zijn wederkomst ten gerichte. Want het woelen en woeden van de aardsche mach ten houdt met Christus' komst niet op. Het zal zich tegen den tijd van zijn wederkomst nog veel schrik- kclijker openbaren dan ooit te voren. Waarom wordt deze macht, die toch door menschen wordt uitgeoefend, hier nu telkens weer voorgesteld onder de gedaante van een heesL? Waartoe zelfs het gebruik van dit woord on niet het minder ruw klin kende dier? Omdat hier juist moet worden aangeduid, dat in deze wereldmachten het menschelijke aan zijn adel is ontzonken, dat het gedaald is beneden liet peil van menschelijke waardigheid. De mensch is 't beeld Gods. Het goddelijke blij ft zich in hem weei-spiegelcn. Wel is die spiegel zelf gevlekt en hobbelig geworden, zoodat het beeld Gods er niet dan verwrongen en mismaakt in gezien wordt. Maar er is toch nog een afschijnsel van Gods heerlijkheid in. In die wereldmachten nu treedt het tegen-goddelijke, het Gode vijandige op den voorgrond. En daarom mochten ze niet voorgesteld worden onder het beeld Van een mensch, maar van een dier, een wild dier, een beest Dus niet het dier, zooals liet met den mensch leeft. Maar liet dier dat den mensch belaagt en naar het leven staat. Het dier als toonbeeld van ruw, alles vernielend geweld. Wat wij aanduiden in liet woord: beest. Dit beest ziet Johannes, evenals Daniël de vier monsters in zijn droomvisioenen, opkomen uit de zee. De zee, dat is in de Schrift lxet beeld van het leven dor volkeren, het leven van de wereld. Nu eens ver toont dat leven het beeld van een effen waterspiegel, die niet of nauwelijks door een zucht van den wind wordt gerimpeld. Dan weer is het in beweging. Soms kookt en bruist het, vormt bergen en afgronden Water waarin alles dreigt onder te gaan. Is zoo niet het leven der volken? Het internatio nale leven? Onzeker, raadselachtig, ongestadig. Ge Weet lieden niet hoe het morgen zijn zal. Het is altij- in beweging zelfs dan als de oppervlakte d.i. wat gé van dit volkcrenTeven waarneemt effen is en geen beroering vertoont. Dat levende is het mooie ei Maar ge weet niet wat daar in de diepte woelt. Ge weet niet hoe de winden dat water kunnen op- zweepen. En wat de zee dan te aanschouwen geeft kan vroeselijk, ontzettend zijn. Hot is ook geheel onberekenbaar* Gé ziet liet aam- Uit dat leven der volken komt nu ten slotte de macht op die hier wordt voorgesteld door het beest met zeven koppen en tien horens, cn op die horens tien kronen en op die koppen namen van godslaste ring. Het is de satanische macht, die in het door de zonde ontredderde wereldleven verborgen is en te zijner tijd daaruit voortkomt en een gestalte aan neemt. Dan dringt het duivelsclie, het tegen Godzelf zich keerende naar voren. Dat wat zich kenmerkt door de lastering van God. •t is dan niet meer het mensclxelijk-zondige, de afwijking van God, het vergeten van Hem, van zijn Woord, van zijn geboden. Neen, het is een zich op zettelijk tegen God keeren. En die macht die zich tegen God keert organiseert zich dan als een rijk, als- een politieke macht, als heerschappij, die wetten uitvaardigt, die regeert straft. En alles wordt beheerscht door het beginsel n godslastering. Men draagt het kenmerk van togen God in opstand te komen en Hem naar de kroon te willen steken. En dat gaat dan gepaard met vcrdierlijking van het raensehelijk leven. Wat in het leven zelf den toon langeeft zoekt niet meer de veredeling van h ichölïjk geslacht of het mensehelijk leven. Neen, het dierlijke in den mensch, dat wat den mensch met het dier gemeen is, de zinnelijke begeerten, dat geeft den toon aan. Wat regeert is niet meer de rede, niet meer de deugd, niet meer zelfs het nut. Neen, wat regeert is uitsluitend het lagere in den mensch. En de invloed waardoor die macht zich laat gelden is alleen de brute kracht. Van overreding is geen sprake meer. Naar recht of onrecht wordt niet meer jvraagd. Er wordt maar één x-echt erkend, het recht m den sterkste. Juist zooals in de dierenwereld. Daarom wordt zoo juist treffend die satanische macht, die in liet einde der dagen uit het volkeren- leven naar boven komt en op den voorgrond treedt, geteokend in de gestalte van liet beest dat uit de zee opkomt. Wien treft niet de gelijkenis tusschen wat bier aan Johannes getoond werd en de gruwelen die uit het oosten van ons werelddeel worden gemeld? Toch is dit niet van buiten af op de volkeren ge vallen. Het is eruit opgekomen. Uit het zondige, vaiï God vervreemde leven der wereld heeft deze macht zich ontwikkeld. Satan hield zich daarin eerst schuil. Nu is het zijn tijd geworden om te voorschijn ta treden. Het is eerst geweest het ongoddelijke. Nu wordt heï in wat ons nog slechts bij geruchte bekend is gewor den het Gode-vijandige, het godslasterlijke. Het is voorbereiddoor wat het wereldtooneel tel aanschouwen gaf in het oorlogsgeweld, waarin da volken elkaar verteerd hebben. De wereldoorlog, waar van de geheimen nog niet ontsluierd zijn, maar dia zich heeft gekenmerkt als een ontbranding van vol- kenhaat in geraffineerde wreedheid en bestudeerd geweld. Een gruwel, waarover de volken zich nu schamen: en waaraan ze beschaamd den rug toekeeren om betere dingen voor zichzelf en elkaar te zoeken. Maar toch uit die woeling der volken is opgekomen de revolutionaiiHi macht, die thans het ongelukkige Rusland teistert. Een macht die zich van de lieex'sohappij Ifeeft weten te verzekeren. Ge vraagt uzelf verwonderd af, hoe het mogelijk is, dat zulk een schrikbewind zich staan de houdt. Ge staat er versteld van, dat enkele weinig® menschen met hun goddeloos, rechtloos, redeloos, bruut geweld een volk weten te onderdrukken dat wol van den zuiveren dienst van God was afgedwaald maar dat toch in zijn bx'eëde massa's nog het gelool aan God vasthield. En juist,,dat mysterieuze toont u, dat ge hier ta doen hebt met de openbaring van een macht niet van menschen alleen, maar die menschen slechts gebruikt als slaven om zijn werk te doen. Het is satan zelf die hier naar voren ti-eedt. Erf daarom dat beestachtig vertrappen van alle zedelijk heid, van alle recht. Daarom ook dat godslasterlijk® uitroeien niet maar van één kerk, maar van de kerK als zoodanig, ja van eiken vorm van godsdienst. Wel mag het ons met ontzetting vervullen. Want Gods Woord toont ons ook, dat dit geweld doorgaat' cn voortgaat. Gods almacht kan het intoomen vooi! zoolang als het Hem in zijn lankmoedigheid behaagt. Maar eens breekt het door. En de ecnigc troost die blijft is dat het laatste eind® zal zijn voor Christus en die Hem getrouw blijven. Als het moet tot in den dood. EENS ZAL HET LENTE WORDEN Al. dreigt de winter nog zoo zeer, nu wind cn regen snorden; al strooit hij sneeuw en hagel neer ysv tóch zal het lente worden! -ry-^-y) .«*8 Al hangt de nevel nog zoo dicht ;m:r' het zonnetje' over de oogen toch straalt het lieve hemellicht x straks aan azuren bogen. Blaast, stormen! blaast uit al uw macht *a*5] tóch blijf ik vroolijk hopen: J*J de lieve lente komt te ïxacht onhoorbaar aangeslopen! En daarom, still Hoc 't vriezen mag» mijn hart! geen lxoop verloren der Wereld is een Nieuwe Dag, een Eeuwge Mei beschoren. En treurt gij soms, alsof voor goed al 's levens bloemen dorden houd vast aan God met mannenmoed: eens zal het lente worden! J. J. L. TEN KATE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1930 | | pagina 13