50 i«JOVELLISTIEK DIET KRAMER. Kleine Levens. G. SEVEN SM A Themmén, Als nieuw geboren Klnderkens WILHELM SPECK. Joggeli's derde Vaderland. Vertaling van Wilma. Uitgeversmaatschappij Holland. Amster dam, z. De Amsterdam ische uitgeefster van ons Christelijk literaire tijdsctirift „OpwaartscJie Wegen", die zioh voor onze Christelijke literatuur zeer heeft ingespan nen, blijft op dien weg gelukkig voortgaan, en biedt ons thans weder enkele kleinere werken aan: twee bundels novellen en één vertaling door Christelijke schrijfsters uit den kring van Opwaartsche Wegen. Als eerste van de serie verzamelde schetsen onzer auteurs kwam verleden jaar het superieure werk van mevr. Kuyper—Van Oordt uit, dat in het Zondagsblad van 9 November 1929 bereids bespreking vond. Thans vragen enkele jongere sohrijfsters onze aan dacht voor werk, dat reeds eerder afzonderlijk in tijd schrift of Kerstboek werd gepubliceerd, en al moeten wij reeds dadelijk beginnen met te zeggen, dat deze literatuur over het algemeen niet reikt tot de hoogte van Wilma's en Kuyjwr—Van üordt's werk, toch mogen wij ons verheugen om de uitgave van deze novellen in boekvorm, want zij zijn dit zeker waard. Diet Kramer, de jongste onzer autrices, heeft reeds enkele goede meisjosljoekcn op haar naam staan, waarvan er één. Stans van de Vijfjarige, besproken werd in ons blad van 3 Aug. 1928. Vijf schetsen zijn in Kleine Levens verzameld: van de laatste, Wannes-Jan, verscheen het slot pas in het Novembernummer van Opwaartsche Wegen, hetgeen voor koopers van dit bundeltje, tevens abonnées op genoemd tijdschrift, niet .zoo aangenaam zal zijn, te minder, waar deze novelle bijna de helft van het boekje beslaat. De voortvarendheid van de uitgeefster lijkt mij in dit goval wel wat al te groot! Ook met het gebruik van den titel der eerste schets van beide bundels als verzameltitel voor het geheel, kan ik mij slecht verecnigcn; bij de bespreking van Mevr. Kuypers' bundel werd dit reeds opgemerkt. Bij deze twee nieuwe bundels onLbrcekt evenzeer een inhoudsopgave. Men krijgt op doze manier zoo'n beetje het idee een kat in een zak te koopen: eerst bij nadere beschouwing bemerkt men, l>icr mot bundels aizon- derlijkc schetsen te doen te hebben. De eerste en laatste schets van deze verzameling zijn de beste. Dnartusschcn liggen drie korte schets jes, als schildering verdienstelijk door de tegenstelling van licht en donker, maar onbevredigend omdat er geen harmonie wordt gevonden en de tegenstellingen aan het slot niet woruen opgeheven, zooals in de eerste schets „Kleine Levens" en de laatste, de novelle „Wannes-Jan" wel geschiedt. In „Bloemen" is het de tegenstelling van de vreugdevolle kinderverwachting en de harde noodzakelijkneid van het leven, die deze verwachting geheel ontnuchtert. Als schilderijtje van zuiver gezien kinderleven is deze schets echter van waarde, rneer dan „Het Bezoek", waarin een jongetje van zes jaar wel wat al te wijze gedachten worden toegeschreven en de visie niet zoo zuiver is. De schrijf- eter geeft b.v. zijn gedachten ergens zóó weer: Schichtig keek hij even naar haar op. (Zijn moe der). Haar oogen staarden over zijn hoofd heen af wezig naar buiten, waar de stille straat lag, kil en glibberig in den viezeu motregen, die maar gestaóe neer bleef siepercn. Om haar mond was die vreemde neerslachtige trok, dien Joosje zoo goed kende, die' hem altijd 't onzegl aar-droef gevoel gaf, alsof ei diep in Moeder iets schreide, zonder echte tranen toch. Joosje, fijner van voelen en begrijpen dan de beide oudere kinderen, leed omdat Moeder verdriet had en Jeed nog meer omdat er dingen gebeurden, die hij werdén116^'3 C" moedwillig voor hem verzwegen Hij keek eens naar Henk's gezonden blozenden kop. Hier is zoowel de kinderpsychologie als de visie fout. De dingen worden weergegeven van Joosjes gezichts punt uit. Dan is het fout, om via zijn blik naar Moe ders oogen over te gaan op een weergave van hetgeen Mocdér *ict, n I. „bullen, waar ,1e ,U||, si™, la„. kil en glibberig in den.viozen motregen, die maar gestaag neer bleef siejieren." Dan is het ook geen goede stijl, dal de schrijfster zich plotseling weer er tusschen dringt, en ons nu eventjes komt vertellen, dat Joosje fijner van voelen en begrijpen is dan fly beide oudere kinderen. En tevens is het niet Joos jes visie, die opmerkt, dat Henk een gezonden bl. zenden kop heeft, zoo min ais het Joosjes gedach ten zijn, dat om Moeders mond die neerslachtige tiek is, „die hern altijd het onzegbaar droef gevoel gaf, alsof er diep in Moeder iets schreide zon.Ier echte tranen toch". Dit zijn visie en woorden van de schrijfster, die zich vergeefs tracht n-er te bui gen tot de kinderlijke gedachten van Joosje. liet is wel tammer, dat deze schets die zoo'n we.-rgave van een kinderverdriet had kunnen worden, is mislukt, doordat de schrijfster te koel onbewogen bo ven haar onderwerp bleef staan, terwijl zij er vol komen ln had moeten zitten. Beter, teerder, en van zuivere kindei psychologie is „Kyrie Eleyson", doch de verzoening tu3schen het lichte en donkere ontbreekt hier: de vader die bij de geboorte van zijn tweede kindje zi;n vrouw verliest, kemt niet tot de berusting, waarin hij in staat is, dit vreeselijke zijn zoontje te zeggen. De lichte kinderwereld met haar zuivere vreugde staat hier gescheiden van de wereld der smart waarin de vader leeft. Er is niet alleen geen verzoening of harmonie, er is zelfs geen verbinding, langs hoe smallen weg ook, tusschen beide sferen. Onverant woord in deze schets zijn de woorden, welke oc moeder in de week vóór Kerstmis, op welk feest zij haar kindje verwacht, bidt: „God, o Gódheij. mij door deze duister-heangstigende dagen terug naar het Licht, terug naar 't kleine Christuskind to Bethlehemons KerstkindHieruit lijki een vertwijfelde gemoedstoestand zich te openharen, een terugverlangen naar verloren geloof, en dit, terwijl zij enkele oogcnblikken eerder bepeinst: Eens was er vreescn angstcn verdriet Nu was dit alles stil-aan verstold tot innige gcluks verwachting. En ooktot dankbaarheid", cn wij ook verder niets over twijfel of ongeloof bemerken. Het best is de laatste schets: „Wannes-Jan", in Texelsch dialect voortreffelijk geschreven met krach tigen streek, die dc wijde ruimten van dit mooie duin-eiland tot de verre zce-horizontcn toe voor ons openlegt. Het is ons, alsof wij de ziltige zeewinden om ons voelen waaien cn de zon-doorzinderde open heid om ons heen weten. Eenvoudig als dc taal is het zuivere verhaal van Wannes-Jan, den kraclitigcn Texelschen boer, mar van weinig woordon, maar onverpoosden, zwarf-n arbeid, die in zijn trage hersens de vaste overtui ging heeft, dat het je goed moet gaan in dc wereld, wanneer je maar werkt Wat hem aangaat, is de wereld dan ook een volmaukt schoonc instelling „Da' kwam omdat lice van werken hieuw ien n ijverig mcnsch was, docht hec voldoan". Wanneer* hij aan het werk was, kun hij zoo wel eens prakke zeeren: „Kijk, nou zien jij toch moar net, Wan nesdat 't is zoo as de domenee zeit. Asje hard werkt ien zuinig bent, dan wor je van eiges van God zegend. Ien, zee de domenee, je mos dankhaai wezen, veur wat je van den Allerhoogste skonken kreeg. Nou jaat, van zei leversmaor je kreeg t ÓK, omdat je deer je best veur dce. Ien zoo mos 't ök, want a'je deer niet veur werken most, was' niet goed". Een zware schok krijgt deze overtuiging, wan neer hij hij de geboorte van Reyer, zijn zoon, in hei vierde jaar vun zijn trouwen, zijn vrouw moet missen. Dan ondervindt hij, dat er over hem kan worden beschikt door een Ander, don door hem zelf. Hij komt tot de slotsom, dat er onrechtvaar digheid in de wereld Is. Hij had toch goed voor Morricn zijn vrouw gezorgd! En wanneer dc domi nee komt, luistert Wonncs-Jan alleen maar naar de woorden, die hij zelf zegt, en niet naar wat de dominee betoogt. „Domenee heit goed praten van Alwetend ien Oppermachtigmoar ik zegas deer 'n God isdan heit Hce met mij ien Mor- rien niet handeld, zoo as wee verdiend hadden..... Tot nu toe had Wannes-Jan 'op zichzelf en op God vertrouwd; voortaan znl hij alleen op zichzelf ver trouwen. Zijn jongen groeit voorspoedig op, cn wil, al heeft hij een gleden kop, toch niet verder stu- deeren, zooals de meester had gewild; hij wil boei worden als zijn vader. In de vreugde om dit jonge leven van zijn zoon en de liefde voor dit kind komt er een andere tendens in het loven van den vader: „Wannes-Jan groeide ien de skoone liefde veur zeen kicnd. Ien Wannes-Jan groeide neer 't Licht" En deze tendens znl zich gelouterd voortzetten, wan neer hij ook Reyer verliest. Bij het redden van een buurvriendje, die onder het zwemmen met de an dere jongens, kramp kreeg, verdrinkt de jongen zelf. Wannes-Jan, greut ion stramsting bezij" je de bedsteezeen armen ruurcleus langs zeen lijf. Ien hec keek, keek met starre oogen ien 'n strak geloat. Ien oal wat hee zng, da' wnsse twee bruine han den die noast m< konr longe op 't loake. Wat skul- delooze kienderhnndcn Vei-meurdStil monkt veur altied.„.<. Hee veelde 'n verskeurdheid van leedhiel diep ien hom. Moar hec wist niet wat leed da' was. Zwijgend, draugt hij zijn groote leed. De bladzij den, waarop dc schrijfster do eerste smart van Wannes-Jan om zijn zoon beschrijft, den avond dut de jongen dood in de bedstede ligt, zijn van een zeldzaam-fijne innigheid. Moe zuiver gezien: die gebroken vader hij het doodsbed, door het raam de schemerige deel opkijkend, wunr aan den binnen kant van de schuurdeur Rcycrs blauwe kiel hangt„ien die wiegelde mee met de deur ien fladderde op ien neerhiel zachies". Wannes-Jan begrijpt dit nieuwe leed evenmin als het eerste. Maar door den omgang met zijn kind is hij toebereid voor het ontvangen van de wetenschap dat er nog iets anders is dan werken en zuinig cn tevreden zijn. En door de haat heen voor zijn buur man, wiens zoon Reyer heeft gered, groeit toch de andere tendens, die hem tenslotte brengt tot de overgave, de overgave in de stilte waarin God spreekt. Dan is hij in staat om zijn Daad te doen, zijn groote Daad. Hij stapt op een zomermorgen naar zijn buurman „hee most de greute weg gaon, want 't grnspoadje was hielgoar dicht groeid" en vertelt hem, dat hij buurmans zoon, die de ongewilde oorzaak was geweest van den dood zijns i kinds, tot zijn erfgenaam wil maken. Niet zoo veel jaren later sterft hij. Wellicht zou men in deze novelle wat duidelijker hebben willen uitgesproken gezien, dat Wannes-Jan zich aan God overgaf, ln plaats van aan'de stilte, maar ik meen tfe mogen veronderstellen, dat dit bedoeling van de schrijfster wel is. En als reactie té gen de vele lectuur, waarin zoo getneenzaam met God en het heilige wordt omgegaan en men dcnl rnensch zoo gemakkelijk tot God bekeert, valt deze literatuur te prijzen, die van de bekeering slechts het uiterlijke gevolg in de daad laat zien en niet rept over wat er tusschen God en de ziel van Wannes-Jan in de stilte wordt gesproken. In den stijl herinnert dit werk wel aan Antoon Cooien. „Zeen gieut heufd was altijd neer de oarde bugen, neer de arrebeid van zeen sterke handen. Er was gicn blijdskup. Er was gicn verdriet." Ook in de fijne humor doet het aan dezen Bra bander denken. Als Wannes-Jan opslag hoeft gevraag en gekre gen van den boer die heel de week zoo zuur als c-cn kerkuil kijkt. „Ien dc boer zeen vrouw kiek "nog zuurder", schrijft hij: „Wannes-Jan had 'n be- heurlijk gevoel veur eerlijkheid meekregen ien hee werkte, nou hee dan meer verdiende, nog herder as hee öit doan had". Hoe kostelijk en kort stelt zij Wannes' zelfingeno- menhcid ons voor in deze enkele woorden: „Ien Morrie was groos op hom. Ien hec was groos óp zeen eiges. Van eigcsl" Met fijnen humor is ook zijn opvatting van den godsdienst getypeerd. Het zou teveel plaats vragen dit nog nader aan te to'o- nen. Men leze deze schets en heel dezen bundel van Diet Kramer zelf. „Kerstvertellingen" had mevr. G. Sevensina Themmcn haar bundel wel kunnen noemen. De vier daarin verzamelde nu vellen toch hebben alle het Kerstfeest en de Kerstvcrwachtingen als achter grond of middelpunt, In den regel zijn Kerstverhalen nogal „gezocht". En het gevaar van Kerstboeken cn Kerstnummers is, dat schrijvers of schrijfsters, die in andere ge vallen het opzettelijke zouden vermijden, terwille van uitgever cn lezers in hun schets of novelle een tournure aanbrengen, waardoor een „Kerstverhaal" ontstaat, of ook op een verzoenings-, weerkeerings- of geboortofeit, dat speciaal met Kerstfeest voorvalt, een „Kerst novel Ie" borduren. Nu zal een auteur die zijn kunst respecteert, wel trachten dit opzettelijke zooveel mogelijk te verbloemen, en zorgen dat het Kerstfeest of de Kerstgedachte werkelijk een nood zakelijke plaats in zijn werk inneemt, maar toch zai hij slechts zelden de noodzakelijkheid dat een beschreven feit werkelijk op Kerstfeest moest ge schieden, geheel bevredigend kunnen verantwoorden, liet ware beter, Indien publick en uitgevers niet die „Kerstlectuur" verlangden. Een Kerstboek sa mengesteld door Christelijke auteurs zal immers sleeds een Kerst-, een Cliristusboek zijn, ook ai ko men er geen voorvallen op Kerstfeest in voor Al leen cn dit verklaart natuurlijk de groote vraag naar en de verjeiding tot het schrijven van zulko lectuur het Kerstfeest is hel groote feest der Christenheid, zoodat alles, wat in dien tijd gebeurt rods daarom een groote bekoring heeft; het is een feest van geboorte, weerkeer cn verzoening en daar om zeer geëigend om dergelijke feiten juist dan te laten gebeuren. Mevrouw Sevensma—Tlieminen is te zeer serieus kunstenares om Kcrstnovellcn te geven die niet werkelijk uit hun aard Kcrstnovellcn zijn. al dre:gt ook bij liftar het gevaar speciaal het Kerstfeest te liulp te roepen als deus cx machina. In de eerste en derde novelle is terugkeer naar het ouderlijke huis met Kerstfeest, het motief; in de tweede verzoening van moeder en dochter, tus schen wie de breuk was gekomen omdat de laatst® als ongehuwde moeder een kindje verwachtte; iu de laatste en beste novelle van deze vier is het motief meer omvattend cn meer op den eigenlijken kern van het leest gebaseerd; hier mist de ziel den troost van menschen, van ontvangend gezin of lief hebhen vertrouwde harten, hier is zij uitsluitend aangewezen op de liefde van den nieuwgeboren Koning. O 55 LETTERKUNDIGE AANTEEKENINGEN DR P. C. BOUTENS 1870 20 FEBRUARI 1930 „Een heerlijk woordkunstenaar". Dr. S. Er inga heeft in zijn studie over Bout.ens als lytlsch dichter') als de drie omstandigheden, welke niet name moeten vermeld worden, om de ontwikke ling van Boutens* poëzie te verstaan, genoemd: zijn Zeeuwsche afkomst, zijn Calvinistische opvoeding en dé studie der klassieken. „De eerste heeft grooten Invloed op Boutens' na- t'iurvoorstollingen. De tweede is van beteekenis voor zijn mystiek-religieuzen aanlog. De derde vorrmtc deze mystiek-religieuze persoonlijkheid in aestheti- scheii ain en gaf aan zijn kunst dat verfijnd aristo cratisch karakter, waardoor hij een geheel conige plaats ender dc Nederlandsche dichters inneemt." Pletcr Cornelis Boutens werd geboren 20 Februari 1870 Ie Middelburg uit ouders, welke behoorden tot de ecn.'oudigc burgerstand en de Gereformeerde Kerk. Het word al spoedig duidelijk, dat de knaap met groot kunsttalent was begiftigd. Zijn ouders openden hem de gelegenheid, dti tot ontplooiing te brengen: te Utrecht studeerde en promoveerde hij in de klassieke letteren. Ofschoon Dr. Boutens altijd een stille vereernig heeft behouden voor de tijd van ééns, toen hij werd cpgevofcu naar de leer der Gereformeerde vaderen, la hij later wel ver van deze afgeweken. Houtens werd gegrepen door de Bewoging van Tach tig. d.w z. hij bewonderde niet maar alleen de kracht en schoonheid, die daarin tot zelfopenbaring geraak ton, maar hij voelde zich ook naar levensbcechouw.rig met de tachtiger kunstenaars veelszins verwant. IIIIIII!IIII!IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIUIIIIII!IIIIIIIIIIII=I kwetst, doch gelijk het in de opdracht tot Zomer wolken heet: O Liefde-in-schoonheid, die mij hebt verwond. Het donkere vermoeden Waaraan ons hart verbloedde, Verlangen dat niet weet wat men 't onthoudt, Ziet uit zijn blind vertrouwen ln klaar aanschouwen Tot schoonhcidsraadscl alle raadselen ontvouwd. Dat is slechts een visionair moment. Vaak laten de diepste raadselen, waarin elk mcnsch, ook hij, wan delt op aard, de ziel geen rust, telkens weer dringen AAN WILLEM KLOOS. Een sol Ie knaap was ik toen ik voor 't eerst In lange teugen dronk den nieuwen wijn Van uw doorgulde geestdrift bij den dood Van Is-rr. die als de vroegste leeuwerik Opschoot in 't eindlooze ondoorwiekle blauw Van Hollands hemelopen lentemorgen Een vreemde knaap die meer was met de dooden Pan met de levenden, aandaclitvergaan In t wijde zingen van dor eeuwen lied Dat mot zijn oceaan van melodie De aarde op haar vlucht omvangen houdt en draagt Als 't suizlen van veel duizend vleugelen. En zooals een in 't alzijdsch' ongebaande Zijn weg zoekt en niet weet wat kant te gaan, En hoort opeens van ver een stem die zingt Zijns harten dicpsten trek, zijn heimelijkst heimwee, Zooate men zingt in d' aanblik van zijn doel Zbo drong ik aan den leidraad van uw stem B|indling9 vooruit, en 9tond aan de' oever der Oneindigheid, gelijk een kind voor 't eerst Over den rand van 't duin dé zomerzee Ziet klimmen Maar, al diende Kloos aan Boutens ten leidstar op dé tocht naar de landen der Schoonheid en al be antwoordde Kloos' stem aan „zijns harten dicpsten trek", al aanbidt ook Boutens naast de Schoonheid in werkelijkheid geen andere God, toch heeft hij zich niet agressief gesteld tegenover waarvan tiij uitgevallen is. In tallooze zijner verzen hooren we reminiscenties aan zijn Bijbelsche opvoeding. Hij dicht Kerst- cn Paaschliederen en verwerkt menig gewijd motief In zijn verzen. „(Zij) bewijzen, hoe Boutenssterk den indruk onderging van de Bijbelverhalen, die reeds vroeg zijn verbeelding bekoorden en daarop een onuitwischhaar spoor achterlieten. Zij doen ons de herkenning vinden van wat ons in oude, Christelijke kun9t ontroerde, en waarvan Boutens, dank zij zijn Gereformeerde opvoeding, den teeren schijn bleef uitstralen." (Dr. Erlnga.) Echter, het verwerken van gewijde motieven en beelden blijft toch meestal simpel alleen een „ver werken"; aan de eigenlijke zin en geestelijke essentie der Schrift blijft de Dichter geheel vreemd. Gelijk hij trouwens ook zelf belijdt. Wanneer de kerstklokken klinken, dan zingt hij: O niet voor mij die weet te goed Hoe nooit zijn lijden is volbracht, Hoe staêg het water en het bloed Zijgt uit zijn zijde en hand en voet Weg in den leêgen dag en nacht O niet voor mij die uurlijks beid Zijn stillen voetstap door de straat, Den witten glimp van zijn gelaat Langs 't venster mijner eenzaamheid Do deur die luidloos opengaat. Toch het verlangen, het beiden bij oogenblikken. At nar het is een zoeken naar, een beiden van den onbekenden God. En niet Jezus heeft hem 't hart ge zij zich aan do geest op en wijzigen dc stemming, waarin hij het leven beziet. Ai doze stemmingen heeft de Dichter in welluiden de, mystiek-getinte verzen vertolkt. In 't bizonder die van smart en wcomoèd overhecrschcn, maar „heer lijk geniale droomer" als Boutens is, ziet hij tooh altijd weer de lichtglanzen der schoonheid daarover heen schieten en maakt hij van smart cn weemoed een schoon lied. Niet meer hoop ik uit dit schemerduister lioht: Al de heeinlen sloten achter uw verluchten luister dicht. Waarom wil ziel niet berusten, waarom blijft zij immer kind? Waartoe voortgolooven in den zotron. dien zij nimmer vindt? 01: Hoe over 't brandend blind bazalt Vind ik den weg naar Lethc? O allee te vergeten Eer de avond valt. De verlichte, de tot-schoonhoid-gewordcn levens dingen treden ons uit Boutens' poësie tegemoet. Hun armoede ,hun gespletenheid, hun schrijnend wee beeldt hij niet cru en realistisch. Het leed wordt „za lig leed", de wanhoop „gouden wanhoop", het wee een „zalig wee", de onrust „zoete onrust", de levensweg een „zalig-bange weg". In die schoonheidsomlichting neemt de Dichter ook op de grootste wanstaltigheid, die elk mensch met hdi- vor vervult cn leidt hem tot doodsaanvaarding, tot een zich verblijden zelfs om dat wat hem breekt en vernedert in dat misschien van al zijn venzen meest- bekende. GOEDE DOOD. Goede Dood wiens zuiver pijpen Door 't verstilde leven boort, Die tot glimlach van begrijpen Alle jong en schoon bekoort, Voor wien kinderen en wijzen lachend laten boek en spel, Voor wicn maar verkleumde grijzen Huiv'ren in hun kille cel, Mij is elke dag verloren. Die uw lokslem niet verneemt; Want dit land van most en koren Is mij immer schoon cn vreemd; Een tweede belangrijke element in Boutens' dicht kunst is dc natuur. „Walcheren t— aldus Dr. Eringa het „blond-om- duindo" Zccuwschc eiland, waar Boutens geboren werd, is dc uitverkoren plek, waar heel de Hollanri- sclie natuur haar festijnen viert, waar lucht en land, zee en stroomon glinsteren in het schoonste licht. Al de rijpe, blonde dagen vallen als gouden appelen in den schoot, van wie voor dit natuurschoon gevoelig is. Deze dichter was het, en de gewaarwordingen, in zijn jeugdherinneringen opgetast, leveren later de rijke beeldspraak zijner poëzie." In 't bizonder de zee heeft de liefde van Boutens' hart Vele malen beeldt hij haar eeuwig geheim van rusteloosheid en onvergankelijke schoonheid of otit. leent aan haar mysterieusc wezen de symbolen, waar in hij de wisselingen van het leven uitdrukt. AAN ZEE. O te luisteren naar de zee, Tot de ziel ga fluistren mcê: Tot heur zwijgen 't Wonderwoord Uit. zijn diepten stijgen Hoort! Allo malen, hartozwaar, Kccre ons zoekend dwalen naar 't Bruisend breken Van den vloed Waar de ziele spreke^ Moet. Maar niet slcolits de zee, zon en maai nacht en ochtend, hemel en ster, meeuw en nachtegaal heeft hij liefdevol bespied, hij heeft hun aller heerlijkheid en wonderen in (liep-symbolische taal gestalte gege ven. Welke niet allijd van duisterheid vrij is. Bou tens schrijft voor de kleine kring van hen, welke het meer te doen is om de muziek en ritmiek zijner strophen, dan om het woord-voor-woord-omsohrijven- de inzicht in haar beteekenis. Men moet zich bij hem menigmaal vergenoegen met de ongeveere bedoeling aan to voelen. Wie kan een afdoende omschrijving ge ven van „wanier-wiggend", „overluchtsche vreugd", „luisternaakt" en zoovele zijner uitdrukkingen meer? En toch hebben voor hem, die eenmaal Boutens' kunst heeft liofgckregen ook deze ongewone construc ties, haar bekoring. „Het is Boutens' eigen plastische taalkracht, zijn soms maniaka'e drang naar vorm- saamtrokking van expressie, die klank en beeld tot een wonderlijke eenheid suggereert", zegt Querido. Merk ook op, hoe deze moeilijke dichter somtijds een eenvoud cn klaarheid van zegging en gedachte-ge heel bereikt, waaraan letterlijk Alle ongewoonheid ei bizarrerie vreemd is. Hij schrijft liedjes die klinken de zuivere streek van een verre viool in de avond, als alle daggcluiden zijn verstild tot rust Ergens fluistert de wind Diep Ln den zomernacht Met een eenzaam-wakker kind Dat een wonder wacht.;.... Of dit, uit Praeludicn: De dag staat als een maal bereid. Ik proef in 't zuivre morgenlicht Als een nog woordeloos gedicht Uw naë afwezigheid. Uit zijn heerlijke, onvolprezen Beatrijs zouden we voorbeelden kunnen citeeren van iedere bladzijde. Het derde gezichtspunt, van waaruit Boutens' poëzie moet worden verklaard, is dat van het klassieke den ken. Hoe diep deze zanger in gedachten- en gevoels wereld, ook die der aesthetica, van de Grioksche kun stenaars is doorgedrongen, blijkt voldoende uit zijn elkaar nog immer opvolgende vertalingen. Hij waa hot die „voor het eerst in onze taal een odaequate ver tolking (gaf) van Aeschylus, en wel van Het treurspel van Agamcmnoon (1904). Sinds de Renaissance wa ren onze taal noch onze dichters daartoe in staat ge weest. Sedert Vondels dagen kwam eerst na 1880 een tijd, die evenals ook in Aeschylus' dagen, weer wrocht om het woord, en uit het marmer der taal weer eigen beeldspraak beitelde" (Dr. J. van der Valk). Na Het treurspel van Agamemnoon volgden Dooden offer, Eumenicden, Zeven tegen Thebai en Penen, alle van dezelfde auteur en Platoons Phaidoon en Phai- dros, terwijl nog verschijnen zullen Aeschylus' Pro metheus geboeid en Drinkgelag van Plato. „Het is een genot sclireof Onze Eeuw het zui vere en edele Grieksch te hooren weerklinken in het ©dele en zelfstandige Nederlandsch van Boutens." Dr. Boutens heeft in de omgang met de klassieken de klassieke schoonheidsopvattingen, ook veel der hei- densche levenshouding overgenomen. Men kan daar over in den breedc lezen bij Anton Reichling: Het Platonische denken bij Boulens („Studiën" 1924/25). En Dr. F.ringa eindigt zijn rijk essay over onze Dich ter, onder verwijzing naar de invloed der klassieken met deze dichterlijke karakteristiek: „En zoo verschijnt ons Boutens' kunst als een Griek- sclie tempel, zuiver van lijn, harmonisch van afme ting, met blanke marmerzuilen afstekend tegen het azuur van den wolkenlooze hemel, of de grauwe on- we-erslucht. Daarbinnen hij, de priester der schoon heid, don rug nnar de onverschillige of bewonderende menigte toegewend, wierook brandend, die in blauwe spiralen opkronkelt voor Oerania, het beeld dat. in stille majesteit troont achter de hooge pilaren". Christelijk Letterkundige Studiën deel ui.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1930 | | pagina 14