50
i«JOVELLISTIEK
DIET KRAMER. Kleine Levens.
G. SEVEN SM A Themmén, Als nieuw
geboren Klnderkens
WILHELM SPECK. Joggeli's derde
Vaderland. Vertaling van Wilma.
Uitgeversmaatschappij Holland. Amster
dam, z.
De Amsterdam ische uitgeefster van ons Christelijk
literaire tijdsctirift „OpwaartscJie Wegen", die zioh
voor onze Christelijke literatuur zeer heeft ingespan
nen, blijft op dien weg gelukkig voortgaan, en biedt
ons thans weder enkele kleinere werken aan: twee
bundels novellen en één vertaling door Christelijke
schrijfsters uit den kring van Opwaartsche Wegen.
Als eerste van de serie verzamelde schetsen onzer
auteurs kwam verleden jaar het superieure werk van
mevr. Kuyper—Van Oordt uit, dat in het Zondagsblad
van 9 November 1929 bereids bespreking vond.
Thans vragen enkele jongere sohrijfsters onze aan
dacht voor werk, dat reeds eerder afzonderlijk in tijd
schrift of Kerstboek werd gepubliceerd, en al moeten
wij reeds dadelijk beginnen met te zeggen, dat deze
literatuur over het algemeen niet reikt tot de hoogte
van Wilma's en Kuyjwr—Van üordt's werk, toch
mogen wij ons verheugen om de uitgave van deze
novellen in boekvorm, want zij zijn dit zeker waard.
Diet Kramer, de jongste onzer autrices, heeft reeds
enkele goede meisjosljoekcn op haar naam staan,
waarvan er één. Stans van de Vijfjarige, besproken
werd in ons blad van 3 Aug. 1928.
Vijf schetsen zijn in Kleine Levens verzameld: van
de laatste, Wannes-Jan, verscheen het slot pas in het
Novembernummer van Opwaartsche Wegen, hetgeen
voor koopers van dit bundeltje, tevens abonnées op
genoemd tijdschrift, niet .zoo aangenaam zal zijn, te
minder, waar deze novelle bijna de helft van het
boekje beslaat. De voortvarendheid van de uitgeefster
lijkt mij in dit goval wel wat al te groot!
Ook met het gebruik van den titel der eerste schets
van beide bundels als verzameltitel voor het geheel,
kan ik mij slecht verecnigcn; bij de bespreking van
Mevr. Kuypers' bundel werd dit reeds opgemerkt.
Bij deze twee nieuwe bundels onLbrcekt evenzeer een
inhoudsopgave. Men krijgt op doze manier zoo'n beetje
het idee een kat in een zak te koopen: eerst bij nadere
beschouwing bemerkt men, l>icr mot bundels aizon-
derlijkc schetsen te doen te hebben.
De eerste en laatste schets van deze verzameling
zijn de beste. Dnartusschcn liggen drie korte schets
jes, als schildering verdienstelijk door de tegenstelling
van licht en donker, maar onbevredigend omdat er
geen harmonie wordt gevonden en de tegenstellingen
aan het slot niet woruen opgeheven, zooals in de
eerste schets „Kleine Levens" en de laatste, de novelle
„Wannes-Jan" wel geschiedt. In „Bloemen" is het de
tegenstelling van de vreugdevolle kinderverwachting
en de harde noodzakelijkneid van het leven, die deze
verwachting geheel ontnuchtert. Als schilderijtje van
zuiver gezien kinderleven is deze schets echter van
waarde, rneer dan „Het Bezoek", waarin een jongetje
van zes jaar wel wat al te wijze gedachten worden
toegeschreven en de visie niet zoo zuiver is. De schrijf-
eter geeft b.v. zijn gedachten ergens zóó weer:
Schichtig keek hij even naar haar op. (Zijn moe
der). Haar oogen staarden over zijn hoofd heen af
wezig naar buiten, waar de stille straat lag, kil en
glibberig in den viezeu motregen, die maar gestaóe
neer bleef siepercn. Om haar mond was die vreemde
neerslachtige trok, dien Joosje zoo goed kende, die'
hem altijd 't onzegl aar-droef gevoel gaf, alsof ei
diep in Moeder iets schreide, zonder echte tranen toch.
Joosje, fijner van voelen en begrijpen dan de beide
oudere kinderen, leed omdat Moeder verdriet had en
Jeed nog meer omdat er dingen gebeurden, die hij
werdén116^'3 C" moedwillig voor hem verzwegen
Hij keek eens naar Henk's gezonden blozenden kop.
Hier is zoowel de kinderpsychologie als de visie
fout.
De dingen worden weergegeven van Joosjes gezichts
punt uit. Dan is het fout, om via zijn blik naar Moe
ders oogen over te gaan op een weergave van hetgeen
Mocdér *ict, n I. „bullen, waar ,1e ,U||, si™, la„.
kil en glibberig in den.viozen motregen, die maar
gestaag neer bleef siejieren." Dan is het ook geen
goede stijl, dal de schrijfster zich plotseling weer er
tusschen dringt, en ons nu eventjes komt vertellen,
dat Joosje fijner van voelen en begrijpen is dan fly
beide oudere kinderen. En tevens is het niet Joos
jes visie, die opmerkt, dat Henk een gezonden bl.
zenden kop heeft, zoo min ais het Joosjes gedach
ten zijn, dat om Moeders mond die neerslachtige
tiek is, „die hern altijd het onzegbaar droef gevoel
gaf, alsof er diep in Moeder iets schreide zon.Ier
echte tranen toch". Dit zijn visie en woorden van
de schrijfster, die zich vergeefs tracht n-er te bui
gen tot de kinderlijke gedachten van Joosje. liet
is wel tammer, dat deze schets die zoo'n we.-rgave
van een kinderverdriet had kunnen worden, is
mislukt, doordat de schrijfster te koel onbewogen bo
ven haar onderwerp bleef staan, terwijl zij er vol
komen ln had moeten zitten.
Beter, teerder, en van zuivere kindei psychologie
is „Kyrie Eleyson", doch de verzoening tu3schen
het lichte en donkere ontbreekt hier: de vader die
bij de geboorte van zijn tweede kindje zi;n vrouw
verliest, kemt niet tot de berusting, waarin hij in
staat is, dit vreeselijke zijn zoontje te zeggen. De
lichte kinderwereld met haar zuivere vreugde staat
hier gescheiden van de wereld der smart waarin
de vader leeft. Er is niet alleen geen verzoening
of harmonie, er is zelfs geen verbinding, langs hoe
smallen weg ook, tusschen beide sferen. Onverant
woord in deze schets zijn de woorden, welke oc
moeder in de week vóór Kerstmis, op welk feest zij
haar kindje verwacht, bidt: „God, o Gódheij.
mij door deze duister-heangstigende dagen terug
naar het Licht, terug naar 't kleine Christuskind
to Bethlehemons KerstkindHieruit lijki
een vertwijfelde gemoedstoestand zich te openharen,
een terugverlangen naar verloren geloof, en dit,
terwijl zij enkele oogcnblikken eerder bepeinst:
Eens was er vreescn angstcn verdriet
Nu was dit alles stil-aan verstold tot innige gcluks
verwachting. En ooktot dankbaarheid", cn wij
ook verder niets over twijfel of ongeloof bemerken.
Het best is de laatste schets: „Wannes-Jan", in
Texelsch dialect voortreffelijk geschreven met krach
tigen streek, die dc wijde ruimten van dit mooie
duin-eiland tot de verre zce-horizontcn toe voor ons
openlegt. Het is ons, alsof wij de ziltige zeewinden
om ons voelen waaien cn de zon-doorzinderde open
heid om ons heen weten.
Eenvoudig als dc taal is het zuivere verhaal van
Wannes-Jan, den kraclitigcn Texelschen boer, mar
van weinig woordon, maar onverpoosden, zwarf-n
arbeid, die in zijn trage hersens de vaste overtui
ging heeft, dat het je goed moet gaan in dc wereld,
wanneer je maar werkt Wat hem aangaat, is de
wereld dan ook een volmaukt schoonc instelling
„Da' kwam omdat lice van werken hieuw ien n
ijverig mcnsch was, docht hec voldoan". Wanneer*
hij aan het werk was, kun hij zoo wel eens prakke
zeeren: „Kijk, nou zien jij toch moar net, Wan
nesdat 't is zoo as de domenee zeit. Asje hard
werkt ien zuinig bent, dan wor je van eiges van
God zegend. Ien, zee de domenee, je mos dankhaai
wezen, veur wat je van den Allerhoogste skonken
kreeg. Nou jaat, van zei leversmaor je kreeg t
ÓK, omdat je deer je best veur dce. Ien zoo mos
't ök, want a'je deer niet veur werken most, was'
niet goed".
Een zware schok krijgt deze overtuiging, wan
neer hij hij de geboorte van Reyer, zijn zoon, in hei
vierde jaar vun zijn trouwen, zijn vrouw moet
missen. Dan ondervindt hij, dat er over hem kan
worden beschikt door een Ander, don door hem
zelf. Hij komt tot de slotsom, dat er onrechtvaar
digheid in de wereld Is. Hij had toch goed voor
Morricn zijn vrouw gezorgd! En wanneer dc domi
nee komt, luistert Wonncs-Jan alleen maar naar
de woorden, die hij zelf zegt, en niet naar wat de
dominee betoogt. „Domenee heit goed praten van
Alwetend ien Oppermachtigmoar ik zegas
deer 'n God isdan heit Hce met mij ien Mor-
rien niet handeld, zoo as wee verdiend hadden.....
Tot nu toe had Wannes-Jan 'op zichzelf en op God
vertrouwd; voortaan znl hij alleen op zichzelf ver
trouwen. Zijn jongen groeit voorspoedig op, cn wil,
al heeft hij een gleden kop, toch niet verder stu-
deeren, zooals de meester had gewild; hij wil boei
worden als zijn vader. In de vreugde om dit jonge
leven van zijn zoon en de liefde voor dit kind komt
er een andere tendens in het loven van den vader:
„Wannes-Jan groeide ien de skoone liefde veur zeen
kicnd. Ien Wannes-Jan groeide neer 't Licht" En
deze tendens znl zich gelouterd voortzetten, wan
neer hij ook Reyer verliest. Bij het redden van een
buurvriendje, die onder het zwemmen met de an
dere jongens, kramp kreeg, verdrinkt de jongen
zelf.
Wannes-Jan, greut ion stramsting bezij" je
de bedsteezeen armen ruurcleus langs zeen lijf.
Ien hec keek, keek met starre oogen ien 'n strak
geloat.
Ien oal wat hee zng, da' wnsse twee bruine han
den die noast m< konr longe op 't loake. Wat skul-
delooze kienderhnndcn
Vei-meurdStil monkt veur altied.„.<.
Hee veelde 'n verskeurdheid van leedhiel
diep ien hom.
Moar hec wist niet wat leed da' was.
Zwijgend, draugt hij zijn groote leed. De bladzij
den, waarop dc schrijfster do eerste smart van
Wannes-Jan om zijn zoon beschrijft, den avond dut
de jongen dood in de bedstede ligt, zijn van een
zeldzaam-fijne innigheid. Moe zuiver gezien: die
gebroken vader hij het doodsbed, door het raam de
schemerige deel opkijkend, wunr aan den binnen
kant van de schuurdeur Rcycrs blauwe kiel
hangt„ien die wiegelde mee met de deur ien
fladderde op ien neerhiel zachies".
Wannes-Jan begrijpt dit nieuwe leed evenmin als
het eerste. Maar door den omgang met zijn kind is
hij toebereid voor het ontvangen van de wetenschap
dat er nog iets anders is dan werken en zuinig cn
tevreden zijn. En door de haat heen voor zijn buur
man, wiens zoon Reyer heeft gered, groeit toch de
andere tendens, die hem tenslotte brengt tot de
overgave, de overgave in de stilte waarin God
spreekt. Dan is hij in staat om zijn Daad te doen,
zijn groote Daad. Hij stapt op een zomermorgen
naar zijn buurman „hee most de greute weg
gaon, want 't grnspoadje was hielgoar dicht groeid"
en vertelt hem, dat hij buurmans zoon, die de
ongewilde oorzaak was geweest van den dood zijns
i kinds, tot zijn erfgenaam wil maken. Niet zoo veel
jaren later sterft hij.
Wellicht zou men in deze novelle wat duidelijker
hebben willen uitgesproken gezien, dat Wannes-Jan
zich aan God overgaf, ln plaats van aan'de stilte,
maar ik meen tfe mogen veronderstellen, dat dit
bedoeling van de schrijfster wel is. En als reactie té
gen de vele lectuur, waarin zoo getneenzaam met
God en het heilige wordt omgegaan en men dcnl
rnensch zoo gemakkelijk tot God bekeert, valt deze
literatuur te prijzen, die van de bekeering slechts
het uiterlijke gevolg in de daad laat zien en niet
rept over wat er tusschen God en de ziel van
Wannes-Jan in de stilte wordt gesproken.
In den stijl herinnert dit werk wel aan Antoon
Cooien.
„Zeen gieut heufd was altijd neer de oarde bugen,
neer de arrebeid van zeen sterke handen.
Er was gicn blijdskup.
Er was gicn verdriet."
Ook in de fijne humor doet het aan dezen Bra
bander denken.
Als Wannes-Jan opslag hoeft gevraag en gekre
gen van den boer die heel de week zoo zuur als
c-cn kerkuil kijkt. „Ien dc boer zeen vrouw kiek "nog
zuurder", schrijft hij: „Wannes-Jan had 'n be-
heurlijk gevoel veur eerlijkheid meekregen ien hee
werkte, nou hee dan meer verdiende, nog herder
as hee öit doan had".
Hoe kostelijk en kort stelt zij Wannes' zelfingeno-
menhcid ons voor in deze enkele woorden: „Ien
Morrie was groos op hom. Ien hec was groos óp
zeen eiges. Van eigcsl" Met fijnen humor is ook
zijn opvatting van den godsdienst getypeerd. Het
zou teveel plaats vragen dit nog nader aan te to'o-
nen. Men leze deze schets en heel dezen bundel van
Diet Kramer zelf.
„Kerstvertellingen" had mevr. G. Sevensina
Themmcn haar bundel wel kunnen noemen. De vier
daarin verzamelde nu vellen toch hebben alle het
Kerstfeest en de Kerstvcrwachtingen als achter
grond of middelpunt,
In den regel zijn Kerstverhalen nogal „gezocht".
En het gevaar van Kerstboeken cn Kerstnummers
is, dat schrijvers of schrijfsters, die in andere ge
vallen het opzettelijke zouden vermijden, terwille
van uitgever cn lezers in hun schets of novelle een
tournure aanbrengen, waardoor een „Kerstverhaal"
ontstaat, of ook op een verzoenings-, weerkeerings-
of geboortofeit, dat speciaal met Kerstfeest voorvalt,
een „Kerst novel Ie" borduren. Nu zal een auteur die
zijn kunst respecteert, wel trachten dit opzettelijke
zooveel mogelijk te verbloemen, en zorgen dat het
Kerstfeest of de Kerstgedachte werkelijk een nood
zakelijke plaats in zijn werk inneemt, maar toch
zai hij slechts zelden de noodzakelijkheid dat een
beschreven feit werkelijk op Kerstfeest moest ge
schieden, geheel bevredigend kunnen verantwoorden,
liet ware beter, Indien publick en uitgevers niet
die „Kerstlectuur" verlangden. Een Kerstboek sa
mengesteld door Christelijke auteurs zal immers
sleeds een Kerst-, een Cliristusboek zijn, ook ai ko
men er geen voorvallen op Kerstfeest in voor Al
leen cn dit verklaart natuurlijk de groote vraag
naar en de verjeiding tot het schrijven van zulko
lectuur het Kerstfeest is hel groote feest der
Christenheid, zoodat alles, wat in dien tijd gebeurt
rods daarom een groote bekoring heeft; het is een
feest van geboorte, weerkeer cn verzoening en daar
om zeer geëigend om dergelijke feiten juist dan te
laten gebeuren.
Mevrouw Sevensma—Tlieminen is te zeer serieus
kunstenares om Kcrstnovellcn te geven die niet
werkelijk uit hun aard Kcrstnovellcn zijn. al dre:gt
ook bij liftar het gevaar speciaal het Kerstfeest te
liulp te roepen als deus cx machina.
In de eerste en derde novelle is terugkeer naar
het ouderlijke huis met Kerstfeest, het motief; in
de tweede verzoening van moeder en dochter, tus
schen wie de breuk was gekomen omdat de laatst®
als ongehuwde moeder een kindje verwachtte; iu
de laatste en beste novelle van deze vier is het
motief meer omvattend cn meer op den eigenlijken
kern van het leest gebaseerd; hier mist de ziel den
troost van menschen, van ontvangend gezin of lief
hebhen vertrouwde harten, hier is zij uitsluitend
aangewezen op de liefde van den nieuwgeboren
Koning.
O
55
LETTERKUNDIGE AANTEEKENINGEN
DR P. C. BOUTENS
1870 20 FEBRUARI 1930
„Een heerlijk woordkunstenaar".
Dr. S. Er inga heeft in zijn studie over Bout.ens als
lytlsch dichter') als de drie omstandigheden, welke
niet name moeten vermeld worden, om de ontwikke
ling van Boutens* poëzie te verstaan, genoemd: zijn
Zeeuwsche afkomst, zijn Calvinistische opvoeding en
dé studie der klassieken.
„De eerste heeft grooten Invloed op Boutens' na-
t'iurvoorstollingen. De tweede is van beteekenis voor
zijn mystiek-religieuzen aanlog. De derde vorrmtc
deze mystiek-religieuze persoonlijkheid in aestheti-
scheii ain en gaf aan zijn kunst dat verfijnd aristo
cratisch karakter, waardoor hij een geheel conige
plaats ender dc Nederlandsche dichters inneemt."
Pletcr Cornelis Boutens werd geboren 20 Februari
1870 Ie Middelburg uit ouders, welke behoorden tot
de ecn.'oudigc burgerstand en de Gereformeerde Kerk.
Het word al spoedig duidelijk, dat de knaap met groot
kunsttalent was begiftigd. Zijn ouders openden hem
de gelegenheid, dti tot ontplooiing te brengen: te
Utrecht studeerde en promoveerde hij in de klassieke
letteren.
Ofschoon Dr. Boutens altijd een stille vereernig
heeft behouden voor de tijd van ééns, toen hij werd
cpgevofcu naar de leer der Gereformeerde vaderen,
la hij later wel ver van deze afgeweken.
Houtens werd gegrepen door de Bewoging van Tach
tig. d.w z. hij bewonderde niet maar alleen de kracht
en schoonheid, die daarin tot zelfopenbaring geraak
ton, maar hij voelde zich ook naar levensbcechouw.rig
met de tachtiger kunstenaars veelszins verwant.
IIIIIII!IIII!IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIUIIIIII!IIIIIIIIIIII=I
kwetst, doch gelijk het in de opdracht tot Zomer
wolken heet:
O Liefde-in-schoonheid, die mij hebt verwond.
Het donkere vermoeden
Waaraan ons hart verbloedde,
Verlangen dat niet weet wat men 't onthoudt,
Ziet uit zijn blind vertrouwen
ln klaar aanschouwen
Tot schoonhcidsraadscl alle raadselen ontvouwd.
Dat is slechts een visionair moment. Vaak laten de
diepste raadselen, waarin elk mcnsch, ook hij, wan
delt op aard, de ziel geen rust, telkens weer dringen
AAN WILLEM KLOOS.
Een sol Ie knaap was ik toen ik voor 't eerst
In lange teugen dronk den nieuwen wijn
Van uw doorgulde geestdrift bij den dood
Van Is-rr. die als de vroegste leeuwerik
Opschoot in 't eindlooze ondoorwiekle blauw
Van Hollands hemelopen lentemorgen
Een vreemde knaap die meer was met de dooden
Pan met de levenden, aandaclitvergaan
In t wijde zingen van dor eeuwen lied
Dat mot zijn oceaan van melodie
De aarde op haar vlucht omvangen houdt en draagt
Als 't suizlen van veel duizend vleugelen.
En zooals een in 't alzijdsch' ongebaande
Zijn weg zoekt en niet weet wat kant te gaan,
En hoort opeens van ver een stem die zingt
Zijns harten dicpsten trek, zijn heimelijkst heimwee,
Zooate men zingt in d' aanblik van zijn doel
Zbo drong ik aan den leidraad van uw stem
B|indling9 vooruit, en 9tond aan de' oever der
Oneindigheid, gelijk een kind voor 't eerst
Over den rand van 't duin dé zomerzee
Ziet klimmen
Maar, al diende Kloos aan Boutens ten leidstar op
dé tocht naar de landen der Schoonheid en al be
antwoordde Kloos' stem aan „zijns harten dicpsten
trek", al aanbidt ook Boutens naast de Schoonheid
in werkelijkheid geen andere God, toch heeft hij
zich niet agressief gesteld tegenover waarvan tiij
uitgevallen is. In tallooze zijner verzen hooren we
reminiscenties aan zijn Bijbelsche opvoeding. Hij
dicht Kerst- cn Paaschliederen en verwerkt menig
gewijd motief In zijn verzen.
„(Zij) bewijzen, hoe Boutenssterk den indruk
onderging van de Bijbelverhalen, die reeds vroeg zijn
verbeelding bekoorden en daarop een onuitwischhaar
spoor achterlieten. Zij doen ons de herkenning vinden
van wat ons in oude, Christelijke kun9t ontroerde,
en waarvan Boutens, dank zij zijn Gereformeerde
opvoeding, den teeren schijn bleef uitstralen."
(Dr. Erlnga.)
Echter, het verwerken van gewijde motieven en
beelden blijft toch meestal simpel alleen een „ver
werken"; aan de eigenlijke zin en geestelijke essentie
der Schrift blijft de Dichter geheel vreemd. Gelijk
hij trouwens ook zelf belijdt.
Wanneer de kerstklokken klinken, dan zingt hij:
O niet voor mij die weet te goed
Hoe nooit zijn lijden is volbracht,
Hoe staêg het water en het bloed
Zijgt uit zijn zijde en hand en voet
Weg in den leêgen dag en nacht
O niet voor mij die uurlijks beid
Zijn stillen voetstap door de straat,
Den witten glimp van zijn gelaat
Langs 't venster mijner eenzaamheid
Do deur die luidloos opengaat.
Toch het verlangen, het beiden bij oogenblikken.
At nar het is een zoeken naar, een beiden van den
onbekenden God. En niet Jezus heeft hem 't hart ge
zij zich aan do geest op en wijzigen dc stemming,
waarin hij het leven beziet.
Ai doze stemmingen heeft de Dichter in welluiden
de, mystiek-getinte verzen vertolkt. In 't bizonder die
van smart en wcomoèd overhecrschcn, maar „heer
lijk geniale droomer" als Boutens is, ziet hij tooh
altijd weer de lichtglanzen der schoonheid daarover
heen schieten en maakt hij van smart cn weemoed
een schoon lied.
Niet meer hoop ik uit dit schemerduister lioht:
Al de heeinlen sloten achter uw verluchten luister
dicht.
Waarom wil ziel niet berusten, waarom blijft zij
immer kind?
Waartoe voortgolooven in den zotron. dien zij nimmer
vindt?
01:
Hoe over 't brandend blind bazalt
Vind ik den weg naar Lethc?
O allee te vergeten
Eer de avond valt.
De verlichte, de tot-schoonhoid-gewordcn levens
dingen treden ons uit Boutens' poësie tegemoet. Hun
armoede ,hun gespletenheid, hun schrijnend wee
beeldt hij niet cru en realistisch. Het leed wordt „za
lig leed", de wanhoop „gouden wanhoop", het wee een
„zalig wee", de onrust „zoete onrust", de levensweg
een „zalig-bange weg".
In die schoonheidsomlichting neemt de Dichter ook
op de grootste wanstaltigheid, die elk mensch met hdi-
vor vervult cn leidt hem tot doodsaanvaarding, tot
een zich verblijden zelfs om dat wat hem breekt en
vernedert in dat misschien van al zijn venzen meest-
bekende.
GOEDE DOOD.
Goede Dood wiens zuiver pijpen
Door 't verstilde leven boort,
Die tot glimlach van begrijpen
Alle jong en schoon bekoort,
Voor wien kinderen en wijzen
lachend laten boek en spel,
Voor wicn maar verkleumde grijzen
Huiv'ren in hun kille cel,
Mij is elke dag verloren.
Die uw lokslem niet verneemt;
Want dit land van most en koren
Is mij immer schoon cn vreemd;
Een tweede belangrijke element in Boutens' dicht
kunst is dc natuur.
„Walcheren t— aldus Dr. Eringa het „blond-om-
duindo" Zccuwschc eiland, waar Boutens geboren
werd, is dc uitverkoren plek, waar heel de Hollanri-
sclie natuur haar festijnen viert, waar lucht en land,
zee en stroomon glinsteren in het schoonste licht. Al
de rijpe, blonde dagen vallen als gouden appelen in
den schoot, van wie voor dit natuurschoon gevoelig is.
Deze dichter was het, en de gewaarwordingen, in zijn
jeugdherinneringen opgetast, leveren later de rijke
beeldspraak zijner poëzie."
In 't bizonder de zee heeft de liefde van Boutens'
hart Vele malen beeldt hij haar eeuwig geheim van
rusteloosheid en onvergankelijke schoonheid of otit.
leent aan haar mysterieusc wezen de symbolen, waar
in hij de wisselingen van het leven uitdrukt.
AAN ZEE.
O te luisteren naar de zee,
Tot de ziel ga fluistren mcê:
Tot heur zwijgen
't Wonderwoord
Uit. zijn diepten stijgen
Hoort!
Allo malen, hartozwaar,
Kccre ons zoekend dwalen naar
't Bruisend breken
Van den vloed
Waar de ziele spreke^
Moet.
Maar niet slcolits de zee, zon en maai nacht en
ochtend, hemel en ster, meeuw en nachtegaal heeft
hij liefdevol bespied, hij heeft hun aller heerlijkheid
en wonderen in (liep-symbolische taal gestalte gege
ven. Welke niet allijd van duisterheid vrij is. Bou
tens schrijft voor de kleine kring van hen, welke het
meer te doen is om de muziek en ritmiek zijner
strophen, dan om het woord-voor-woord-omsohrijven-
de inzicht in haar beteekenis. Men moet zich bij hem
menigmaal vergenoegen met de ongeveere bedoeling
aan to voelen. Wie kan een afdoende omschrijving ge
ven van „wanier-wiggend", „overluchtsche vreugd",
„luisternaakt" en zoovele zijner uitdrukkingen meer?
En toch hebben voor hem, die eenmaal Boutens'
kunst heeft liofgckregen ook deze ongewone construc
ties, haar bekoring. „Het is Boutens' eigen plastische
taalkracht, zijn soms maniaka'e drang naar vorm-
saamtrokking van expressie, die klank en beeld tot
een wonderlijke eenheid suggereert", zegt Querido.
Merk ook op, hoe deze moeilijke dichter somtijds
een eenvoud cn klaarheid van zegging en gedachte-ge
heel bereikt, waaraan letterlijk Alle ongewoonheid ei
bizarrerie vreemd is. Hij schrijft liedjes die klinken
de zuivere streek van een verre viool in de avond,
als alle daggcluiden zijn verstild tot rust
Ergens fluistert de wind
Diep Ln den zomernacht
Met een eenzaam-wakker kind
Dat een wonder wacht.;....
Of dit, uit Praeludicn:
De dag staat als een maal bereid.
Ik proef in 't zuivre morgenlicht
Als een nog woordeloos gedicht
Uw naë afwezigheid.
Uit zijn heerlijke, onvolprezen Beatrijs zouden we
voorbeelden kunnen citeeren van iedere bladzijde.
Het derde gezichtspunt, van waaruit Boutens' poëzie
moet worden verklaard, is dat van het klassieke den
ken. Hoe diep deze zanger in gedachten- en gevoels
wereld, ook die der aesthetica, van de Grioksche kun
stenaars is doorgedrongen, blijkt voldoende uit zijn
elkaar nog immer opvolgende vertalingen. Hij waa
hot die „voor het eerst in onze taal een odaequate ver
tolking (gaf) van Aeschylus, en wel van Het treurspel
van Agamcmnoon (1904). Sinds de Renaissance wa
ren onze taal noch onze dichters daartoe in staat ge
weest. Sedert Vondels dagen kwam eerst na 1880 een
tijd, die evenals ook in Aeschylus' dagen, weer wrocht
om het woord, en uit het marmer der taal weer eigen
beeldspraak beitelde" (Dr. J. van der Valk).
Na Het treurspel van Agamemnoon volgden Dooden
offer, Eumenicden, Zeven tegen Thebai en Penen, alle
van dezelfde auteur en Platoons Phaidoon en Phai-
dros, terwijl nog verschijnen zullen Aeschylus' Pro
metheus geboeid en Drinkgelag van Plato.
„Het is een genot sclireof Onze Eeuw het zui
vere en edele Grieksch te hooren weerklinken in het
©dele en zelfstandige Nederlandsch van Boutens."
Dr. Boutens heeft in de omgang met de klassieken
de klassieke schoonheidsopvattingen, ook veel der hei-
densche levenshouding overgenomen. Men kan daar
over in den breedc lezen bij Anton Reichling: Het
Platonische denken bij Boulens („Studiën" 1924/25).
En Dr. F.ringa eindigt zijn rijk essay over onze Dich
ter, onder verwijzing naar de invloed der klassieken
met deze dichterlijke karakteristiek:
„En zoo verschijnt ons Boutens' kunst als een Griek-
sclie tempel, zuiver van lijn, harmonisch van afme
ting, met blanke marmerzuilen afstekend tegen het
azuur van den wolkenlooze hemel, of de grauwe on-
we-erslucht. Daarbinnen hij, de priester der schoon
heid, don rug nnar de onverschillige of bewonderende
menigte toegewend, wierook brandend, die in blauwe
spiralen opkronkelt voor Oerania, het beeld dat. in
stille majesteit troont achter de hooge pilaren".
Christelijk Letterkundige Studiën deel
ui.