IUL DE KIDANG EN DE OTTER. JAVAANSCHE FABEL, III (Slot). „Jij met jc graven bent de schuld Dat rich mijn hart met droefheid vult Jouw graven doet de vuurvlieg klagen En steeds haar vuurtje met rich dragen. Dat vuur, dat maakt de slak roo bang Dat rij haar huis draagt 'r leven lang Dit ragen doet den kikvorsch kwaken En dag aan dag zoo'n leven maken De glazenmaker gaat aan 't zwieren, De spin trekt spinnend aan 't vereieren De Kidang raakt in grooten nood En trapt mijn arme kindje dood. Maar 'k zal je krijgen gruw'lijk dier 'k Gebied je, kom nu dadelijk hier, Ik zal je met mijn kiezen kraken Voordat mij meerder leed ral naken!" „Och, och, vrouw Otter, hoe roo kwaad, Ik weet van angst wel haast geen raad Ik ben onschuldig! Geloof me vrij Ik groef en graaf omdat ik lij Door de garnaal, die o roo gek Haar eigen vuil draagt in den nek. Dus de garnaal, zij is de schuld Dat zich uw hart met droefheid vult!" „'t Is goedl Ik spreek je vri' van straf En ga dadelijk op de garnaal af Zij is de schuld en zij alleen! Ik knauw en breek haar ieder been Ik dood haar zeker en gewis, Dat is 'n ding, dat zeker is!" De otter i de garnail De garnaal is spoedig opgezocht „Wat dacht je, dat Jc alles mocht?" Zoo snauwt de booze Otter barech, „Voor jou maakte ik deez' groote marsch. Jij, o garnaal, jij bent de schuld, Dat zich mijn hart met droefheid vultl Jij draagt je vuil steeds in den nek, I)at maakt de krab volslagen gekl Zij graaft daarom de dijken door, Haar graven doet de vuurvlieg klagen En steeds haar vuurtje met zich dragen Dut vuur, dat maakt de slak zoo bang, Dat zij haar huis draugt 'r leven lang, Dit .Irngen doet de kikvorsch kwaken, En dag aan dag zoo'n leven maken; De glazenmaker gaat aan 't zwieren, De spin trekt spinnend aan 't versieren, De kidang raakt in grooten nood En trapt mijn arme kindje dood. Maar 'k zal je krijgen gruw'lijk dier, *k Gebied je kom nu dadelijl' hierl Ik zal je met mijn kiezen kraken, Voordat mij meerder leed zal naken!" „Wat?" roept de garnaal, zeer verbaasd. „Ik word niet bang, hoe jij cok raast De krab moet mij de schuld niet geven, Want ik heb jou toch niets misdreven! Dat ik mijn vuil druag in mijn nek, Dat vind ik heeleinoal niet gekt En niemand mag dit in mij laken, Geen mensrh heeft daarmee iets te maken Ik doe zoo 'k wil begrijp dat wel, En dus, mijn ottertje, vaartwel!" De Otter, hoewel vrecselijk kwaad, Weet met haar houding haast geen rand, Maar, omdat haat en wraak haar kwelden Zoo moest de krab het toch ontgelden Deer' kou niet voor haar onschuld pleiten De otter bleef haar schuld verwijten. „Jij krab, jij bent alleen de schuld. Dat zich mijn hart met droefheid vultl Maar, 'k zal je krijgen gruw'lijk dier, 'k Gebied jc, kom nu dadelijk hier Ik zal je met mijn kiezen kraken, Voordat mij meerder leed zal naken!" Zoo sprak ze nogmaals tot de krab, Wier kaken gingen: klop, klop, klop, Wier oogen goten tranen uit. Wier jammeren klonk, o zoo luid, Maar tot verdediging geen woord, Dat door de Otter werd gehoord. Haar schuld was dus heel klaar bewezen, Een strenge straf zoo mocht ze vreexen, Ze kon geen medelij verwerven De Otter deed haar smadelijk sterven. SPREEKWOORDEN-GEHAKT i. Jongens, Jongens, dat was een ongeluk! Je weet, dat onze taal rijk is aan spreekwoorden, welnu ik had voor de aardigheid 40 spreekwoorden opgeschreven. Hoe 't nu mogelijk is begrijp ik niet, maar m' noapier was in tweeën geknipt en hoven- maar m'n papier was in tweeën geknipt en bovcn- wat ik nog had en kreeg toen hot onderstaande „spreekwoorden-gehakt". Willen jullie deze week eens probeeren of Je mij m'n 40 spreekwoorden weer terug kunt bezorgen? Hier is het „gehakt". 1. Beter één vogel in de hand dan een leege dop. 2. Wie aan den weg timmert, spiegelt zich zacht, 3. Zuinigheid met vlijt is de moeder van de por seleinkast 4. Wie de schoen past, moet den bal verwachten. 5. Zooals de waard is, piepen de jongen. 6. Vogeltjes, die vroeg zingen, spreken de waarheid. 7. 't Is niet al goud, wat van katten komt. 8. De paarden, die de haver verdienen, bijten niet 9. In troebel water vindt men de rekening. 10. Met onwillige honden eet men korstjes van pas teien. 11. De beste bode Is maar een vinger lang 12. Een rollende steen duurt het langst 13. Vieze varkens vegen schoon. 14. De beste stuurlui wegen het zwaarst 15. Als de katjes muizen, dan dempt men den put. 10. Wie met pek omgaat, valt er zelf in. 17. Wie een hond wil slaan, maakt nog geen winter. 18. Een «roede buur moet men niet in don bek zien. 19. Beter hard geblazen dan geheel verdwaald. 20. Hooge boomen hebben ook ooren. Zie zoo, nu maar aan het lijmen en krammen, op dat m'n 40 spreekwoorden weer terecht komen. Ik zal het intu schen ook eens probeeren en de volgende week vind je hier het resultaat. DAT KOMT ER VAN. Klein Jantje wou uit visschen gaan, Maar och! hij had geen hengel. Toen nam hij Vaders wandelstok. Wel foeil Die stoute bengell Van buurman Hans kreeg hij een touw, Een dobber en een haakje; Toen ging hij naar den waterkant. Pas opl Jou kleine snaakjel Als lokaas nam hij een stuk brood; Wat zou hij visschen vangen! Maar zie, zijn tuig verwarde in 't riet. En och, daar bleef het hangen. Hij trok er aan uit al zijn macht, Maar vruchtloos was zijn rukken, En Vaders mooie wandelstok O wcol die brak aan stukken! A. SNELLEN EVENTJES LACHEN. Voorzorgsmaatregel Dokter, mijn hoofd is niet in orde. Ik lijd aan geheugenstoorn is. O, dan moet u vooruit betalen. De vliegende ezeL Geloof jij, dat ezels ooit kunnen vliegen? Neen. Nu, dan vergis jij je, want mijn zoon wil aviateur worden. De verstrooide professor. Is dat de goedkoopste parapluic, die u hebt? Ja, mijnheer, dat is de allergoedkoopste, die we hebben. Goed, dan neem ik die. Ik heb ze alleen noodig, om ze in den trein te laten liggen. ZIJN RAPPORT. Twee werklieden werken voor het huis van een oude dame. Deze ergert zich over de ruwe taal welke de werklieden uitslaan, en schrijft hierover naar den gemeentedienst. De werkbaas moest nu schriftelijk rapport uitbrengen. Hij schreef: Ik en Piet moste dat karweitje opknappen. Piet hield 'n spie vast, maar ik sloeg hem per ongeluk op z'n duim. En toen zei Piet: „Voortuan wat voorzichtiger zijn, Hein". NUNIA, HET MEISJE UIT ARMENIË. Een verhaal uit de eerste eeuwen der Chriatelijke Kerk. (Vervolg). Nauwelijks waren de vluchtelingen -enkele schre den van hun woning verwijderd, toen zij achter in den tuin een geweldig rumoer hoorden. Heer Bendi stond stil. „Hoor Je dat rumoer, Elko?" vroeg hij. „Ja heer, ik hoor het". „Waar denk je dat het is?" „Het komt uit de richting van onze tuinpoort, heer". „Dat dacht ik ook, Elko; zouden de vijanden soms ontdekt hebben..., Maar verder kwam heer Bendi niet, want op het zelfde oogenblik, zag hij om den hoek van een mir- tenbösoJijc, een bende woeste Iberiërs aansnellen. „Ha, dat is nog net op tijd, mannen!" riep de aan voerder der bende. „Die slimme vogel zou ons net ontsnappen, maar wij zijn hem toch tc slim af ge weest 1" Er volgde nog een heelc redevoering, maar daar van verstond dc koopman niets meer. „Terug", schreeuwde hij, „gauw het huis binnenl Elko sluit de achterdeur stevig als we binnen zijnl" Nauwelijks had de knecht de achterdeur goed go- sloten of dc eerste slagen violen cr reeds op. „Bij god Mithra, dat is net even te laat!" krijschta de aanvoerder. „Nu kunnen wc zien, dat wc die deur openkrijgen!" „Dat zal jullie nog niet meevallen, leelijke roovers dacht Elko, die deze woorden had verstaan, „ook d« achterdeur is zwaar en stevig, neen, ze houdt het nog een heel poosje uit". Heer Bendi was ondertusschcn naar het voorsta deel van zijn huis geloopen om te zien, of de deur het nog hield. De deur was nog niet bezweken. De koopman bemerkte het met voldoening. Ze 7.0u bot zeker nog wel eonlgen tijd uithouden en ondcrtusschen kon hij zich beraden op *n middel ter ontkoming. Daar kwam Elko aandraven. „Dc verbindingsdeur!" schreeuwde hij. Ach Ja, dat Bendi daaraan niet eerder had gedacht Er tc"ond zich een geheime deur tusschen de wo ning van hor Bendi en die van Zwabi z'n buurman. Men- had in vroeger tijden die deur daar aange bracht, om in geval van nood elkander hulp tc kun nen bieden. De deur kon echter aan beide zijden gegrendeld worden. „Als Zvvahi de deur eens gegrendeld heeft?" „Dan zullen wc kloppen heer, tot «ze ons hooren en als dat niet helpt, hakken we dc deur stuk," meen de Elko. Ja, zoo kon hctl Vooruit dan maar. Haastig begaven de vluchtelingen zich nu naar de nooddeur. Het vermoeden van Bendi block Juist Aan Zwabi's kant was dc deur gegrendeld. Elko begon dadelijk zoo hard hij kon tc kloppen, maar hij kreeg geen gehoor. Het kon ook niet In Zwabi's huis lagen allen vermoord op den grond. Zwabi had niet de voorzorg genomen z'n deur tijdig te grendelen en zoodoende hadden de Iberiërs hém kunnen overrompelen. Ze stonden in z'n huis eer hij het wist en zoo werden deze mcnschen een gemakkelijke prooi van den vijand. Doch dat wist Elko niet. Hij klopte wat hij kon, doch toen hij geen enkel geluid vernam, dat zijn geklop beantwoordde, riep hij: „Ik 7.al dc bijl halen, heer." „Vlug dan Elko, ik geloof dat het hoog tijd wordt". Geen minuut later kwam de knecht alweer te lgzonder bijl. „Wc zijn verloren, hecrl" schreeuwde de oude man, s-a, MS* i-jes Së' jMSfS SMSmn t REBUS „wc rijn venoren: het huis staat in brand en de Voordeur bezwijkt!" „Waar is de bijl?" „Ik kan haar niet bereiken heer, het achterhuis zit vol rook". „Dan is er geen kans op redding meer", reide de koopman plechtig, „laten we ons voorbereiden op den dood". Toen knielden allen neer en overluid bad de koop man tot God. In een kort vurig gebod beval hij hun zielen aan den trouwen Zaligmaker aan en terwijl zij daar zoo geknield logen, stormden de vijanden het huis binnen. Met één bijlslag hadden ze heer Bendi gedood. De oude Elko sprong op van z'n knieën, hij greep *n mes en ging daarmee den woesteling, die z'n heer had geveld L lijf. Doch het was een vergcefsche po ging. De oude man was niet meer opgewassen tegen den overmachtigcn vijand. Weldra zeeg hij stervend ineen. Ook de oude Zubi vond spoedig den dood en eindelijk vermoordden de wreedaards ook mevrouw Bendi, die tot het laatste oogenblik toe getracht had Nunia uit de handen der vijanden te houden. Het gelukte haar niet Doodelijk gewond viel zij neer naast hot lijk van haar man en weldra blies ook zij den laatstcn adem uit. „Dood mij ook", beval Nunla, die in haar radeloos heid niet wist wat zij zeidc. „Dood mij ook, waartoe zal ik nu nog leven!" Maar de soldaat lachtte met 'n leelijke grijnslach. „Zoo dwaas zal Ik niet zijn; aan duifjes zooals jij «r een bent is wat te verdienen. Kom gauw mee, an ders valt dit brandende nest nog boven ons in el kaar." Zij wilde zich losrukken uit den greep van den Iberiër, maar al s|>ocdig zag zij in, dat dit vergcef sche moeite was. Wat zou zij vermogen tegen zulk een woest krijgs man. Het beste was, dat zij gelaten meeging. De andere soldaten plunderden ondertusschen het brandende huis en beroofden het lijk van Bendi. Al les wat maar eenige waarde had namen zij mee en terwijl de onverlaten zoo haar ouderlijke woning ver woestten werd de nrme Nunia door den Ibcrischen soldaat meegevoerd. Waarheen? Ook dat wist zij niet Maar God zou haar overal bewaken, dat wist ze zeker en dat troostte haar. (Wordt vervolgd.) WIE HET WEET MAG HET ZEGGEN. No. 9 Uit elk der onderstaande zinnen één woord halen zóó, dat die woorden in dezelfde volgorde een spreek woord vormen: Ik kom je halen, als ik naar huis ga. Je mag maar één keer met de tram gaan, Piet. De boer had vier koeien, een varken en een schaap. Dat zullen we over veertien dagen wel eens zien. Hij trok dc wijde wereld in. Als de brug er is, wordt de pont niet meer gebruikt ALs het lang koud blijft, is het een schraal voorjaar. In gedachten volgen wij U op reis. Er kwamen heel wat fietsers voorhij ons huis. Ik weet niet meer of do broche van zilver of van goud was. No. 10 Mijn eerste is een lekkere roode vrucht; mijn tweede is nevelig. De laatste letter van mijn 2e achter m'n eerste geplaatst noemt een feest dat altijd in don winter valt No. 11 Een deel van het gezicht; omgekeerd een genees middel. No. 12 Een dier dat in dc bosschen leeft; door de eerste letter te verandoren krijgt ge een jongensnaam. Oplossingen Nos. 5—8 No. 5. Hand, Anna, arts, reus, lang, eend, muis Haarlem. No. 6. Lopik; Hoos; Gouda. No. 7. Spelt; speld. No. 8. Aar-dcn-l>urg Aardenburg. PONT ALLERLEI. Ellas Annes Borger. Borger even eenvoudig en onaanzienlijk van voor komen, als hij schitterde van geleerdheid en gaven des geestes, zat eens in een trekschuit, waar hij met een anderen heer, die de borst vrij wat hoogcr droeg, dan onze nederige hooglccraar, een gesprek had ge voerd, waaruit bleek, dat beiden theologen waren. Bij het verlaten van de schuit, vroeg een dor roi- tigers, die onzen Borger niet kende, of hij hem niet een handje wou helpen bij het uittillen van zijn kof fer? Borger deed het met zijn gewone welwillendheid. Zijn geleerde reisgenoot was echter zeer gebelgd over de vrijpostigheid van den reiziger en zei tot Borger: „Ik begrijp niet* mijnheer, dat gij U tot zoo iets verledigt, zijt gc dan geen student?" „Neen", antwoordde Borger. „Proponent zeker?" ,Ook niet!" „Misschien wel al dominee?" „Ook al niet!" „Maar wat zijt ge dan? Ik dacht aan Uw gesprek van straks, dat ge theologie gestudeerd had!" „Och, ik ben enkel professor Borger!" Boerhaave. Dc Leidscho geneesheer, die zoo vermaard was, dat een brief, uit verre landen hem toegezonden, met het enkele adres „Aan Boerhaave Europa", behoorlijk te recht kwam, was niet minder gezind Armen dan Bijken hulp tc bicden. Hij was gewoon te zeggen: „Armen 2ijn steeds mijne beste betalers want God is hun borgl" Deae woorden herinneren aan een puntdicht van Huyghens: „Weet gij een woekering, waar God geval aan heeft? Het is wanneer gij Hem Uw geld op rente geeft! Zijt gij verlegen, hoe 't ton Hemel in zal raken? Geeft hot den Armen, maar... die zullen 't over maken". Een dichter, uit lateren tijd zegt: Wie 't goed, dat hij op aard bezat, Ook graag nog in den Hemel had Die geef maar aan den Armen wat" Brugmans. Bij *n inspectie van het Hospitaal.te Helder stelde Brugmans het personeel aan den Commissaris voor: Mr. A. Administrateur, Mr. B. Controleur, Mr. C. Inspecteur, Mr. D. Docteur „Eur, eur, eur," bromde dc Franschman: „tous ces eurs sont des voleurs." „Vous avcz raison, Monseigneur!" riep Brugmans. ONS TEEKENHOEKJE. Dcae weck een „lezend meisje", getcekend door Mcta do Kievit, oud 12 jaar te Botterdam. En als eigen werk: Molen aan de Waal, geteekend door Gerrit de Zeeuw Wzn. te Bijsoord. Oud 12 jaar. zijde een gelijkbeenige driehoek. Denk om de plak- st rook jas langs een zijde van eiken driehoek. We plakken den toren vast op een grondvlak. Dit is een vierkant, dat overal 10 cM. uitsteekt en dus 10 X 10 cM. groot is. De B-crs en C-ere maken een theeschennpje. De B-cre volgen precies de teekening. Uitsnijden, omrao- fü±Ü%rTjyLTLjaTT-P' den en met sierpapier beplakken, zal geen moeilijk heden opleveren. De drie doelen zetten wc aan elkaar met strook en linnen, zooals jc op de teekening zien kunt Maar nu de C-ers. Die gaan probeeren om *n mooier schermpje te maken, 'k Wil Je op 'n paar dingen wijzen. Maak er pootjes aan; dc bovenrand niet zoo eenvoudig; den middelsten rechthoek laat je vervallen en jo snijdt kleine vakjes uit van ver schillende vorm, welke samen een aardig geheel vormen. LACHPLAATJE. Vader: Jantje, heb je den appel geschild voor hem opat, zooals ik je zeide? Jantje: Ja vader. Vader: En waar heb je dc schil gelaten? Jantje: Die heb ik opgegeten, toen ik den appel op had, vader. (Passing Show). KUNSTJES EN SPELLETJES. Puzzle. Zie eens hier wat 'n vreemde meisjeskop is dit H Gekste is, dat ge door in deze teekening twee punten te plaatsen, een geheel ander geziéht krijgt Dan lijkt het wel 'n kop van oen ouden gene raal. Probeeren. Volgende week geef ik dc oplossing. ONS KNUTSELHOEKJE. Een toren van dun karton. Wc beginnen met een rechthoek te teeltenen, lang 32 cM. en breed 20 cM. Verdeel dezen rechthoek in vier kleine rechthoeken 20 X 8 cM. Toeken dan den bovenrand. De deur van den toren loopt niet hcclemaal door, er blijft een drempel staan. De deur daait om de lijn a.b. Dit is dus een ritslijn. Het raampje wordt geheel uitge sneden. Nu maken we de spits. Hiervoor teellende ik geen uitslag, omdat je pas een vierzijdige piramyde gemankt hebt. Probeer het, om zelf de spits te ma- kon. Eerst oen vierkant 7.9 X 7-9 c.M. en aan elke EEN SPELLETJE. Een spelletje, dat altijd erg in den smaak valt, is het volgende. Leg een aantal pepemooten, kaakjes of ander klein lekkers op tafel. Nu wordt een der kin deren uit dc kamer weggezonden en de anderen nemen één der stukjes lekkers in gedachten, dat TIP genoemd wordt., liet kind mag nu weer binnen komen en moet achtereenvolgens stuk voor stuk aan wijzen, tot het de bewuste TIP heeft aangeraakt. Dp is alles wat het vóór dien tijd heeft aangewezen voor hem. Dit spelletje kan ook gespeeld worden mei kleine prijsjes. SPREUK. „Zet uw voet nooit op een vuilen krommen weg, om golds wille, liet is een werk, dat slechte renie geeft1" Spurgeon.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1930 | | pagina 14