ZONDAGSBLAD 1 8 ü\m ui DAMRUBRIEK. A Ai m A m m 9 9 9 9 9 m m B m m W'& m m m fAm' i r 9 m x ÊÜ3- *":l '~v- ii'iiiiiiiiiiimiimiinnniniiiiiiiiiiiiiiiii Redacteur W HOEKSTRA, Tulpeboomstraat 6, Den Haag Alle nzendingei Oplossingen worden binnen 8 d le'reftende deze rubri i vraags'ukken geldt en ingewacht en ovei OPLOSSINGEN No. 270. Auteur: S. PELLE, Leerdam Wit: 1. 27-22 2. 37—31 3. 46-41 4. 44—40 5. 16X11 6. 11X33 7. 25X1 cn ■int Zwart: 18X36 26X48 36X47 35X24 48X30 47X29 No. 271. Auteur: A. VAN DOMMELEN, Rotterdam. Wit: Zwart: 1. 34—30 23X25 2. 37—32 28X48 3. 36-31 26X37 4. 4641 37X46 5. 47—41 46X40 6. 45X34 48X30 7. 35X2 en wint No. 273. Auteur: A. F. HOOGVELD, Leiden. Wit: Zwart: 1. 31—27 22X33 2. 16-11 10X30 3. 11X2 - 28X46 4. 2—24! cn wint! Op 4632 zou volgen 2435 enz. 46—10 zou volgen 24- 33 enz. Op 510 zou volgen 2435, 35X5 Goede oplossingen ontvangen van de hccren: G. J. Bel, Asperen; J. Beercboorn; D. den Hertog, P. Spuy, Den Haag; A. van Dommelen, B. C. Kleyn, S. van den Bosch, Rotterdam; C. Havclaar, Dordrecht; L. Mol, Loosduinen; S. Pclie, Leerdam; C. Th. Iluizer, H. Zijlstra, G. van der Meulen, Den Haag; C. Broekman, De Lier; G. van der Burg, Rotterdam; „Beginners" te Nergenshuizen. Vraagstuk no. 274 *N MOOIE WINST VAN DEN WERELDKAMPIOEN Uit een partij SpringerDcntroux >k te zenden aan bovenstaand adres. „WIT BEGINT EN WINT' 14 dagen met de naman der oplossers geoubliceeid Vraagstuk no. 276 Auteur: S. PELLE, Leerdam Zwart: 13, 18, 25, 26, 35 tJVU: 27-29, 34, 39 Oplossing: 26-24 (A) 25-30 (B) 34X25 35—40 (C) 39-34 40X 20 25X14 18—22 (gedw.) 27\9 25-31 9—4 (D) 31—30 of 37 4—15 36 of 37—41 28-221 41-47 (gedw.) 14—10! 47-41 (of?) 10-51 41—47 (of?) 2218 wint (A) minder sterk is het volgende: 28—23 18—22 27*9 26-31 9-4 31—37 4—36 (of?) 37—42 en daarna 25—30 3540 enz. maakt twee dammen en remise (B) 18—22 27X9 26—31 9—4 31—30 of 37 4—15 Wint door de dreiging 24—20 34—30 enz. (C) Hier verliest 1822 cn 2031 op stukken door wit 39—34 enz. (D) Het is jammer dat wit hier ook wint door: 9—3 31—36 nf 37 3-20 30 of 37—41 26-37 41X23 14—9 enz. wint Eerste publicatie. Vraagstuk no. 275 A. K. W. DAMME, kampioen van Nederland, for- boerde in onderstaanden stand een schijf winst i; 11 i 15 g :..w B n 25 s s 15 m 11 45 gg m Zwart: 2—4. 6, 8. 9. 11, 14—19, 21, 23. 26 .Wit: 27, 29, 30. 32, 34, 30-38, 40—43, 45—48 Eerste publicatie, i .Wit speelt en wint een schijf. Zwart: 10, 11, 16-20, 23, 29, 30, 36 Wit: 27, 28, 31, 32, 37—40, 42, 44, 46 Eerste publicatie. Vraagstuk No. 277 Partij Lokzet van C. Th. IIUIZER, Den ■mm. "..//A ÖU Zwart: 6, 9—11, 16—19, 23, 24, 29 Wit: 27, 28, 31—33, 37, 38, 42—45 Wit geeft zwart gelegenheid tot het nemen van een schijfwinst, maar dit blijkt na enkele zetten toch op voordeel voor wit uit te loopon. Meli zie slechts: (Vooral beginnende oplossers kunnen wij aanraden dit na te spelen): 31—26 28X17 3. 26—21 4. 37X20 5. 32X21 6. 33X22 7. 26—21! 8. 38-32 9. 45X5! dam 17—22 11X31 10X27 9-13 23—28 18X10 16X27 27X10 HET EINDSPEL. Ingezonden door den heer C. TH. IIUIZER, Den Haag l«.r is zeker wel geen moeilijker ding in een dum- partij, dan het eindspel. En dat dit algemeen ge voeld wordt, blijkt uit het feit, dat volo spelers zich in oen eindspel de winst laten ontgaan. Wij kunnen het eindspel van twee zijden beschouwen, n.l. eind spelen zooals zij gecomponeerd worden, on zooals zij zien in de partij voordoen. eerste beschouwing heeft geleerd, dat men met dammen tegen een volkomen van de winst ver zekerd ;s. Tevens, dat het ook op gaat voor bijzon Jre standen van drie tegen één dam. Do geconstrueerde eindspelen zijn dikwijls van een verheven en niet te evenaren schoonheid. Maar al gemeen hoort men toch deze meening 9tavcn, on dat ook door vooraanstaande dammers, dat men er in de practijk weinig aan heeft. Zeer zeker kan men aangename uren mee doorbrengen, maar tot r.og toe zag men nog maar weinig ervan in de practijk, 'it er eenigszins op begon te lijken. En zoo is rnen er dan ook toe gekomen de waarde van leze composities wol een weinig in twijfel te trekken. Daarom wordt het algemeen beter geaent oin ineer de eindspelen uit een partij te bestudeereu dan de problemen van eindspelcomponislen We bedoelen hiermee natuurlijk niet, dat men iar geen eindspel, van een problemist, wie dan ook. rneer moet kijken, in geencn deele Verwaarloozen mogen we ze zeker niet, maar neem liever eind standen uit een partij tot studiemateriaal. Dat is beter. De tweede beschouwing heeft geleerd, dat een eindspel in een partij dikwerf ontzaglijk moeilijk Na deze korte inleiding zullen wij maar vast be- g.ncn onzen lezers Interessant studiemateriaal voor te zeilen Hier volgt dan een eindspel zooals dat in de par tij is voorgekomen tusschen don beroemden F ran- schen dammer Fabre en een toenmalig llollnndschcn speler: L. Prijs. Zwart (L. Prijs) :8, 13, 15, 26 en dam op 4. Wit: (M. Fabre): 25, 32, 34, 35, 42 cn dam op 23. Fabre speelt: 35-30, mag zwart nu probecren met 15-20, 13-19 zijn dam Ie bevrijden? Of: 35-30, 26-31; 32-28, mag nu: 8-12, 4-10!? Op de vraag: Mag zwart 15-20 on 13-19 spelen, om zijn dam meer vrijheid van beweging te geven, luidt het antwoord: „Neen!" Wit zou als volgt winnen: (lf-20, 13-19) 32-27!, 23-18!, 30-25, 25 x 34 gewonnen! En op de tweede vraag luidt liet antwoord even pens ontkennend. Na: 26-31; 32-28, 8-12, slaat Wit 3 x 7 en speelt op 4-10 van Zwart: 7-2, (10 x 48), 2 x lU! cn nu moet Zwart schijf 15 of schijf 31 offe ren, daar zijn dam anders ingerokerul wordt. Üp 31-36 Immers 30-24, 25 x 34, en op 48-42, 24-20 en 2) x li. Het beste is dus om schijf 15 te offeren, waarna Zwart eveneens verliesL We zullen even aangeven hoe15-20; 25 x 14, 48-42; 19-28. Üp 19-37 maakt Zwart remise door: 42-38, 38-32, (14 9), 32-23 wint schijf 34. Eveneens maakt Zwart remise op 30-25 (Wit moet immers de dreiging 42-44 ver» nnjden, maar tevens zorgen dat de zwarte schijf geen dam kan halen) door: 42-20, (14-10, (20-14, (5-10?) dan 14 x 46 (25-20) 31-37! Speelt Wit na 20-1 k, 19-46 dan Zw. 14 x 5 en weer 31-37 met winst zelfs. Om al deze en dergelijke dreigingen te ontgaan speelt Wit dus 19-28. 31-36: 14-10. 42-20 34-29. Op 28 23 volgt Zw 36-41, 26-18 remise; 26-42; 30-24, op 28-33, speelt Zwart eerst 42-48 (30-25) on dan 36 41, 42-26; 10-5. Zwart kan nu niet moer verhin deren dai de andere witto schijven dam halen. Wit gaat dus kalmpjes vier dammen halen, heeft hij 1io, dan is 't nog maar de vraag om de zwarte dam te vangen. Dat is ook heel gemakkelijk, indien wit de volgende stelling maar inneemt: 4 dammen op 37, 42, 46, 47 en we laten het aan onze lezers over, na te gaan dat de zwarte dam thans geen veilig plekjo op 't bord meer kan vinden. CORRESPONDENTIE. G. J. B. te A. De gcpublicocrdo oplossingen goed naspelen. A. F. H. te L. Voorraad uitgeput HOLLAND HARINGLAND. Kelen, de bekende Hongnarsche caricaturist, ver* telt in „Das IUustrierte Blatt": „Wut bet bier voor München ia, wat de worstjos voor Frankfurt de macaroni voor Italië beteekent, dat is voor Holland de haring. Des nachts worden de haringen gevangen, men legt ze eenige uren in zure melk en den volgenden dag worden ze in héél Hol land Joor oud en jong op elk uur van den dag en bij Iedere gelegenheid op allo straathoeken uit do hand gegeten. Zelfs dames uit den gegoeden stand sluipen als het donker is, heimelijk naar een haring- kraampje en slikken gauw een visch binnen. Is het wonder, dat men zelfs zuigelingen deze visch laat eten?" Dit fantastisch geschrijf inspireerde P. Gasus, den minstreel van het „Haarlem s Dagblad", tot het vol gende vermakelijke epos: Lezeressen, mannen broeders, Het geheim is uitgelekt, Met beschaamde haringkaken, Staan wij daar we zijn ontdekt. Wij zijn 't volk van de gelijkheid, Oud en jong en arm en rijk, Ongo- en getrouwden, mannen, Vrouwen allen zijn gelijk, In die ééne groote hartstocht. Zijn we zelfs van één partij, Van volmondig' eensgezindheid, In de haring-eterij; Ik persoonlijk, moet *k bekennen, Houd er In 't geheel niet van, Kan geen haring zien ofluchten, Maar dat komt er niet op an; Scheveningen en IJmuiden Lachen bitter: was 't maar waar, 't Is zoo zegt een vreemde snuiter, Een Hongaarsehe teekenaar; Hij is naar ons land gekomen, Waar hij haring kreeg of kuit. En in Duitsche kranten kraamt hij, Nu zijn haring-wijsheid uit; Holland wordt het haring-eten, Zegt hij, nooit cn nimmer moe, Haring 's ochtends, haring 's avonds, Haring voorspijs .haring toe; Als je het met dat soort dingen, Nu niet al te ernstig neemt, Is dit oordcel van een vreemde, Laat ik zachtjes zeggenvreemd; Hij heeft op dien blauwen Maandag, Toen hij bij ons was misschien, Elke haring, die hij aantrof, Voor een tweetal aangezien; Mocht hij nog eens ons bezoeken, Dan geeft men hem op zijn bord, Een heel vette zure haring. Dat hij weer wat nuchter wordt WAT NIET IEDEREEN WEET. Om beslist zuiver water te krijgen, heeft een che mische fabriek in Narwn een bron laten boren, welke een diepte heeft van 864 M. De arbeid duurde bijna een jaar, de kosten bedroegen 15000 kronen. Deze bron voor het bord bleek te' behandelen. Ëcn 'analyse er-Is de diepste in Estland, daar een andere, voor eenige van brengt dan prachtig de verborgenheden aan hetjaren geboord, een diepte heeft van 800 M. licht Niettemin moet ieder aankomend speler een flink aantal eindspelstanden onder de knie hebben, daar HMQ Dl Til RITDpATT ruilt nog steeds op dit volstrekt noodzakelijk is. om in een betrekkelijk V-/1NO r\LJlL»I_)ljr\I_<.r\VJ aanvraag BONS en «makkelijken stand niet geheel onnoodig fouten te PLAATJES. Vooiwaardcn en regels worden gratis be- maken. 'schikbaar gesteld door ONS RUILBUREAU, Soest. NIEUWE LEIDSCHE COURANT DWAZEN TEGEN RIJKEN Er la nog eon kwaad dat Ik gezien heb onder do zon als eone dwaling die van het aangezicht dos oversten voortkomt: een dwaas wordt gezet ln grooto hoogheden maar de rUken zitten In de laugto. Prediker 10 5 en C. Dwaas en rijk vormt geen tegenstelling. Er zijn rijke dwazen. Denk aan Habal uit do ge schiedenis van David (1 Sam. 24)1 Herinner u de gelijkenis des Hoeren van dien rijken man die meen de schatten te hebben opgelegd voor vele jaren, maar tot wien God zeide: gij dwaas, in dezen nacht tal men uw ziel van u afeischen, cn hetgeen gij vergaderd hebt wiens zal het zijn? (Lucas 12:20). Ook do dwaas dien de Prediker hier op het oog heeft zal in de „groote hoogheden" wel rijk worden, als hij het nog niet is. Dwaas en rijk kan dus heel wel samengaan. Dwaas staat altoos tegenover w ij s. En r ij k ataat tegenover arm. En zoo is ook de combinatie van arm en wijs niet ondenkbaar. Lees het maar in het vorige hoofdstuk: een kleine stad met weinig inwoners werd door een groot koning belegerd, en •on arme wijze man verloste haar door zijn wijs heid (Prcd. 9:14 cn 15). Als dus de Prediker den dwaas die in grooto hoogheden wordt gezet ziet als tegenstelling mot de rijken die in de laagte zitten, dan zijn die rijken nog om andere redenen dan alleen om hun rijk dom waardig in hoogdheid te zijn. 1 Het kwaad, den rtisstand dien hij hiermede aan wijst heeft hij gezien als oen dwaling van het aan gezicht der oversten. Het was dus een misstand op politiek terrein. Niet dat deze misdaad alleen daar gevonden wordt. Maar hier stuit het 't meest omdat de dwaas hier niet alleen eer ontvangt maar bovendien macht uitoefent En omdat hij een dwaas is weet hij zijn macht niet recht te gebruiken. Wco het land dat aan zulkcn is overgeleverd. En toch komt het meer dan eens voor. ,Als eon dwaling van het aangezicht des oversten", d.w.z. als gevolg van vergissing of ook van verkeerd in zicht hij dengone die de macht in handen hoeft en die de ambten heeft te begeven. Hij heeft hiermede het oog niet op den koning, maar op den gene, die ln den naam des Konings de regeermacht uitoefent Een dwaas wordt gezet in groote hoogheden. Dat la dan de groote fout in het rcgeerbeleid Mcnschen die totaal ongeschikt zijn om anderen te regcercn en ambten te bedienen worden er toch toe geroepen. Zoo iemand weet zich in te dringen in de gunst Hij heeft zijn helpers. Hij doet zich voor alsof hij hoe! wat beteekent. En eindelijk komt de dag dien h begeerd heeft voor zijn eerzucht, "^a over8.?©, de machthebber des konings zet hem in groote hoog- hedon. Want hij weet niet dat hij met een dwaas te doen heeft Dit blijkt eerst als de dwaas in grooto hoogheden is gezeten cn nu zijn machtspositie misbruikt en allerlei verkeerde dingen doet. Want zoo is een dwaas: „wanneer hij op den weg wandelt, zijn har* ontbreekt hem cn hij zegt tot een iegelijk dat hij dwaas Is" (vs. 3). Maar dan is het kwaad niet meer te keoren. De andere zijde van dezen misstand is dat de rijken in de laagte zitten. Menigeen dit lezende zal bij zichzelf denken: dat ia niets erg; moeten do rijken dan altijd in hoogheden zitten? Ja, ln onzen „domocratischen" tijd gunnen we den rijken niet heel veel goeds. Intusschen is deze tijd ook nogal egoïstisch en materialistisch. En menigeen die zoo over de rijken spreekt versmaadt voor zich zelf het bezitten niet en zou zich op zijn bezit, zoo hij het had, wel wat laten voorstaan. Intusschen moet ge dit woord „rijken" niet nemen in den puur uitwendigen en materialistischen zin van veel geld te bezitten. Rijk drukt hier meer een kwaliteit uit dan een bezit. Op gelijke wijze als wij dat doen In het woord: aanzienlijk. En dat zulke voorname lieden nu moeten onder doen niet voor een arme, maar voor een dwaas, dat is het stuitendo van dozen misstand. Hot Is In 't goheci niet erg, dat iemand van ge ringe afkomst, maar dio van God met wijsheid is toegerust, in eer cn staat wordt verheven. Aan zulk een wijze Is het wel toevertrouwd. De groote hoogheden zullen hem niet duizelig maken. Hij zal in de vreeze Gods vragen wat hem op zijn hoogen post te doen staat En als hij dan zelfs over de rijken, de voornamen en aanzienlijken wordt gesteld dan zal dit geen ramp maar een zegen zijn. Hij zal ook over hun rijkdom /•ii vermogen weten to regceren naar recht on billijkheid. Maar wee indien die voornamen aan een dwaas worden onderworpen. Dan zal hij hun rijkdom plun deren, dan zal hij die rijkdommen verkwisten en de rijken om hun bezit vernederen en onderdrukken. En dan is hot gevolg dat do rijkdom van een volk wordt vernietigd. Dan verarmt het volk zelf, dan gaat zijn vermogen te gronde. Soms als gevolg van de misduide leuze, dat de rijkdommen die er zijn het volk moeten ten goede komen. Dat zulke misstanden voorkomen gaat niet om buiten Gods bestel. Want Hij heeft altoos het lot van elk volk geheel ln zijn handen. Dit wil niet zeggen dat God zóó regeert, dat er geen zonde kan gobeuren. Dat leert de dagelijkschc ervaring wel anders. En die zonde wordt niet alleen gevonden in den dagelijkschen omgang maar ook in de rcgeering van volken. De Prediker had ook „ter plaatse des gerichts" en „ter plaatse der gerechtig heid" goddeloosheid gezien (hfdst 3 16). Deze misstanden komen dan onder een volk voor als een straf van God. Soms als een beproeving, waardoor botero tijden in dankbare erkenning komen. Maar toch ook wel als een straf voor het verlaten van zijn vreeze. Als gedurende lange jaren de hoog ste wijsheid alleen gezocht is in het bewaren en vermeerderen van den rijkdom en naar hooger begin selen niet is gevraagd, dan breekt er een dema gogie los die alles wat tot dusverre in hoogheid was neerwerpt. Dan komen de dwazen in de hoogte en de rijken in de laagte. Niettemin is het een zondige toestand. Daarom moet ook alles gedaan worden zulke misstanden uit te zuiveren cn ze te voorkomen. Het is tegen Gods wil, tegen zijn ordening, dat een dwaas in de hoogte gezet wordt en dat de rijken in de laagte worden geduwd. Zoker, die rijken kunnen het er ook naar maken. Als ze heerschzuchtig cn zelfzuchtig worden. Als ze hun rijkdommen niet wel besteden, maar verkwisten. Als ze geen barmhartigheid bewijzen. Als ze van Je leer zijn, dat het geld alles verantwoordt (vs. 19). Als ze de zaken van Gods Koninklijk met hun geld tegen werken in plaats van ze daarmede te steunen. Als ze met hun geld alles willen zetten naar hun hand. Dan kan als een oordeel ook over hen komen, dat zij op hun beurt vernederd worden voor het aange zicht van een dwaas. Dat ze in zijn- macht worden overgegeven en door hem worden verdrukt cn uitge mergeld. Do ccne misstand is dan een straf voor de ander. Maar dat oordeel en die straf komen van God. En wij hebben al zulke misstanden togen te gaan. Doen we dat maar elk in eigen omgeving. Zoeken we in onze beoordeeling elk de plaats te geven -li© htm naar Gods bestel toekomt. Laten wc niemand waardeeren naar den schijn, laten we geen verantwoordelijkheid leggen op wi© zc niet dragen kan. Laten we ook wuardoeren het goede dat God geeft, een open oog hebben voor de gaven waarmede Hij menschen toerust Laat onzo kijk op menschen nuch ter en onlievooroordeeld zijn. Dan zullen we bewaard worden voor het meedoen aan do dwaling dat een dwaas in groote hoogheden gezet wordt, terwijl degenen die beter waard zijn in de laagte zitten. Dit geldt ook voor de kringen van onze christelijk© samenleving. Voor ons kerkelijk leven allereerst, Jat ook hierin een zuiveren toon moet aangeven. Dan kan het als een zuurdeesem doorwerken ook in do vorhoudingen van hot openbare leven. NEEM DE WERELD... Tc leven uit genade ln Hom, het eeuwig goed; verborgen in Zijn liefde, is mij zoo zalig, zoet. Dan keert 't hart zich af van wat de wereld biedt, want al de aardsche liefde zinkt voor Zijn liefdo in 't niet. Zijn trouwe is voor ecuwig verpand aan 't menschen- kind, dat In den nacht der levens gcloovig Hem bemint Dat ln de korte stonde van dit vcrganklijk thans steeds vol geloof het oog richt naar 's Hemels eeuwgen glans. Neen, 'k zou niet willen ruilon voor al 't goud der aard, want Zijne liefd* en trouwe is meer dan alles waard. Uw liefd', o stervelingon, bestaat slechts tot den dood, maar Zijne liefde is eeuwig, onpeilbaar, heilig, groot Wat baat dit korte leven? het is een damp gelijk. Wat is des werelds luister? verganklljk stof en slijk. Wat biedt die groote wereld? een korte wijl genot; haar leven is slechts ijdel en hopeloos lmar lot D. EMBREGTS.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1930 | | pagina 11