M IJ N KLOK
tern; moeien ge\on? En al dat lekkers dan: dat
suikerbeest, en dat chocolade-poppetje, en z'n moe
der, en Teun, en z'n zusje, en hijzelf?
Als hij 't nu eens teruggaf, danzou hij dan
Maar neen, hij gaf 't niet terug! 't Was zijn kwartje!!
En hij had "t gevonden! Maar 't meisje had 't toch
verloren'; Nu moest hij 't toch teruggeven? Bliksem
snel schoten allot lei gedachten door z'n hoofd.
Teun dacht ook na over 't kwartje, 't Was toch
niet van Jantje, en 't meisje had 't verloren, enne..
„Zal 'k helpen zoeken?" vroeg hij. Hij wou toch niet
zeggen, dat Jantje 't had.
't Meisje knikte.
Jantje b'eef a.'hler. Jantje keek naar de blauw
grijze iucht, 011 naar de ronde cirkel van de hei, en
naar de hoornen, 'l Was toch zijn kwartje, 't was
toch zijn kwartje! Maar *t meisje dan? Had 't meisje
*t dan niet verloren? Zouzou de Heere in den
hemel nu hem zien zitten hier op de hei? Ja, zeker,
en de Heere wist ook, dat hij 't kwartje had. De
Heere keek dwars door zijn broekzak heen, waarin
z'n vuist zat, vastgvknepen om 't kwartje.
Maar hij wou wat lekkers koopen voor z'n zusje!
Zou de lieer dat niet goedvinden? Hij had 't toen
gevonden, eerlijk gevonden? Neen, 't was toch niet
van hem, er. plotseling stond hij rechtop, en riep:
„Teu-eunt leu-eun!"
Teun keek om, en 't meisje keek om, en Jantje
wenkte: 't meisje deed haar hand van haar oogen,
on 'leun holde terug. Toen vertelde Jantje 't, hij
vertelde alles: hco hij 't kwartje had gevonden, en
hoe hij 't had willen houden, en toon zei hij:
„Dmv'" en hij gaf 't kwartje aan 't me;sje.
Donker lag de heide, en de zon gooide lichtere
fïlekkcn erover.
Op do heide liepen twee jongens on een meisje.
En Teun lachte, cu Jantje lachte, cn 't meisje
lachte ook.
Stil was 't op de heideEen donkere groep
sparren stond legm de lichtere lucht. En de wind
woei, raaar de blijdschap in de harten van die drie
kon hij er niet uill lazcn: die bleef.
't Meisje had in haar hand een kwartje: ze ging
naar 't dorp. r.e ging wat halen voor haar moeder.
En Teun dacht bij zichzelf, dat 't toch niet waar
was geweest, dat hij 't kwartje 't eerst gezien had
•Vis een donkere vlek lag dat in z'n gedachten
fin de lieer wist t ookdie wist alle dingen
't Meisje baboelde over haar moeder, en over haar
jusje.
Ja, de jongens hadden ook nog een zusje: Mlentje.
En Mienlj-i kreeg nu niets lekkers. Maar 't meisje
had nu 't awartje, en die ging wat koopen voor
haar moeder
L»u.....r hing de lucht over de donkere heide, 't
V'as nacht.
De sterretjes pinkelden aan de lucht. Donker was
alles.
De rnuan loerde door 't raampje. En twee jongens
I igcn in 't ledikantje, lekker warm. Jantje dacht over
T kwartje, on over 't meisje. En Teun dacht, dat hij
d toch niet 't eerst gezien had.
Stil lag de hei, en de maan keek door 't raampje.
Teun zei: „Jan". En toen Jan zich omdraaide,
tu hij: „lk heb 't kwartje toch niet 't eerst gezien!"
n Jan vroeg niks, maar hij keek naar de lucht,
si hij zei:
4ou 't meisje al slapen?" vroeg Teun.
k Denk 't wel", zei Jan.
£o heeft no«. toch d'r kwartje weer", zei Teun.
•0 maan keek naar de jongens. Lachte de maan?
i'eun was blij, omdat hij 't gezegd had
VEDEES.
Dichters aan 't Bruiloftsmaal.
Twee aardige herinneringen.
"t Is wellicht nog nooit gebeurt, dat we in ons Zon
dagsblad iets uit 't politieke weekblad Dc Vrijheid
overnamen.
En we doen 't thans met graagte, want we vonden
or twee aardige herinneringen betreffende twee zeer
bekende dichters.
De eerste is overgenomen uit de „Brieven van een
verre vriendin" van Mcj. H. S. S. Kuyper en handelt
over
Hélène Swarlh,
die aanwezig was hij 't hruiloftsdincr van een dor
zoons van wijlen Dr. A. Kuyper.
Mej. Kuyper schrijft:
Nog zie ik haar voor mij, slank, blond, verlegen,
bijna niet tot spreken te krijgen, gckleod in 'n mooie
mauve sleepjajxin aller aandacht trekkend, cn
daardoor zich steeds meer in ongenaakbaarheid terug
trekkend. Nog zie "k haar snikken onder t' aangrij
pend woord, dat inijn vader bij de huwelijksinzege
ning uiL-prak.
Nog zie 'k ons zitten aan den bruiloftsdiscli. Hélcne
Swarth zat één plaats va,n mij 'af en Prof. Fabius zat
tusschen ons in. En welke pogingen onze spraakzame
en welbespraakte tafelbuur deed, om de dichteres aan
't praten te krijgen, alles was te vergeefsch. 'n Lichte
buiging van 't hoofd, 'n nauw verstaanbaar „ja" of
„neen" was het eenig antwoord, 'k Begreep best, dat
ook deze pogingen tenslotte gestaakt werden evenals
wij allen de schuchtere dichteres verder maar met
rust lieten. Maar toen, aan 't dessert, toen de cham
pagne werd rond geschonken, en de heildronken los
kwamen toen plotseling stond Hélène Swarth op
en vroeg het woord.
Groot was de verbazing der bruiloftsgasten! Een
vrouw, die aan 'n feestdisch eon heildronk uitbracht,
dat was. althans in onze kringen, iets ongehoords!
En dan een zóó zwijgzame en bedeesde vrouw als
deze jeugdige dichteres!
Maar ze stond mot haar champagneglas in de
hand. ze vroeg het woord en ze kreeg het. En toen,
met 'n stem, die klonk als 'n klok en waarvan de
klank me nóg in de ooren klinkt zei zc met vol
maakte vrijmoedigheid het bruiloftslied, dat zc voor
dit bruiloftsmaal gemaakt had:
Ik hef omhoog den feestclijkcn beker
Vol zonnig, blonden, fonkelenden wijn.
En stel mijn dronk, na menig edel spreker,
Op hem en haar, die nu verecnigd zijn.
En gij, begaafd met edele Godes gaven,
O bruidegom, verkonder van' liet Woord,
Dat eeuwenlang het zoekend hart mocht laven
Van 't zoekend menschdom. door 't gebed bekoord!
Volg trouw de roeping u door God gegeven
En breide ver zich 't Rijk des Geestes uit.
Een vol en schoon en Godgehciligd leven
Wenscht U mijn hart, o bruidegom en bruid.
En toen 't laatste woord gezegd was, zeeg ze
middclijk weer terug in haar zwijgzaamheid, en
bleef daarin schuilen tot het einde.
De tweede herinnering, die wij in De V rij li e id
vonden, betreft
Guido Ge ze 11e
en is van de hand van A. Kellenaer3 te Breda, die
in zijn prille jeugd bij een familie in St. Truiden
(België) met zijn ouders aan een bruiloftsdiscli zat,
waarbij ook Gezellc tegenwoordig was.
Nog levendig herinner ik mij aldus schr. het
beeld van dezen priestcr-diclitcr. En ofschoon hij
begrijpelijkerwijze het middelpunt was, van aller be
langstelling, sprak hij, evenals Helène Swarth bij
het Kuyper-feestmaal, maar heel weinig.
Op een gegeven oogcnblik rijst de gestalte echter
op. en zich wendend tot dc Moeder van den bruide
gom, zegt hij eerst een woord over de Moeder. Hij
wijst op de liooge roeping der Moeder en herinnert
aan het beeld zijner eigen Moeder.
O, kinderen, zoo spreekt hij dan tot de jonggetrouw
den, houdt dat beeld in eere.
Lk zal U „opzeggen" een vers, dat ik gister ter eere
der Moeder gemaakt heb. En terwijl men in de zaal
een speld kon hooren vallen, reciteerde Guido Gezclle
het nu wel wereldberoemd geworden vers:
'4 En is van U Geen teekening,
hiernedenvaard geen lichtdrukma&l
geschilderd of geen bcitelwerk
geschreven, van steene.
Mij, moederken 't en zij dat beeld
geen beeltenis in mij. dat gij
geen beeld van U gelaten hebt,
gebleven alleene.
O, moge ik, U
omveerdig, nooit
die beeltenis bederven
Maar eerzaam laat
Ze leven in
mij sterven.
Ik had het geluk bij de geboorte van dit vers tegen
woordig te zijn en beschouw 't nog steeds als een der'
mooiste „beelden uit mijn kinderjaren"': Die zonnige
bruiloft bij de beeldhouwers Hoeken en Janse in St.
Truiden!!!
DE OUDEJAARSAVONDVIERING
EN DE KERK.
Op den Oudejaarsavond zijn de Protestantsche
bedehuizen meestal geheel bezet Velen zijn er, die
het jaar niet willen besluiten, zonder er nog een
zekere wijding aan te geven; voor hen steekt achter
rle Oudejaarsviering iets weemoedigs.
Het gebruik van de Oudejaarsavondviering in de
kerk in ons land werd gesanctioneerd door een
synodale aanschrijving van 11 Juli 1817.
Vóór de instelling van de Synodale organlsntie
door Koning Willem I, was de kerkelijke viering
van dien dag iets onbekends.
De Oudejaarsavondgodsdienstoefening werd een
veel geliefde kerkbeurt Niet alleen in de Hervormde
Kerk. maar ook bij de Kerken, die met de Synode
hebben gebroken.
Niet lang na de Doleantie kwam In de Gerefor
meerde Kerken de vraag naar voren of de Oude
jaarsavond en de Goede Vrijdag wel kerkelijk ge
vierd mochten worden.
De Dordtsche Kerkenordening noemt In art 67
deze dagen niet vandaar de vraag. In een artikel in
„De Heraut" werd toen uiteengezet dat de viering
van den Goeden Vrijdag of den Oudejaarsavond
nooit aan een Kerk kon worden opgelegd, maar
dat de Dordtsche Kerkorde nergens verbood, om op
oen bepaalden dag godsdienstoefening te houden.
Wordt bij de Protestanten over 't algemeen op
Oudejaarsavond de kerk druk bezocht bij de
Roomsch-Katholieken daarentegen vindt men dit
niet
Verschillende kerken zijn gesloten en anderen
worden niet drukker bezocht dan b.v. op R.K. feest
dagen.
De oorzaak hiervan ligt in het feit dat de RJf.
Kerk geen eigenlijke Oudejaarsavondviering kont
op 31 December. Het jaar eindigt voor haar op den
„laatslcn Zondag na Pinksteren" of beter gezegd
ln sommige H.K. Kerken ie in de laatste jaren op
31 December wel een soort Oudejaarsavondliturgie
ingevoerd. Ze schijnt.echter niet veel vat 'op de
geloovigen te hebben.
Voor de Itoomsche Kerk is de 31ste December de
dag van Sylvester, die van 314—335 bisschop van
Rome «as. Vandaar dat ook de Oudejaarsavond wel
SylvcBteiavond wordt genoemd.
Van Sylvester wordt in de sage verteld, dat hij kei
zer Constantijn den Groote van melaatschheid heeft
tgenezen en tot het Christendom heeft bekeerd. Om*
streeks het midden de 8ste eeuw moet er een val*
sche oorkonde zijn geweest der „Constantijnsche
Schenking", wnarmee ook Sylvester's naam in ver
band stond. In deze oorkonde verleende de keizer
aan Sylvester den voorrang boven de vier voor
naamste bisschopzetels, Antiochië, Alexandria, Kon*
stantinopel en Jeruzalem. Ook zou de keizer hem
nog het „Patrimonium Petri" of „Rome cn alle pro
vincies van Italië, nader aangeduid: het begin van
geven.
don kerkelijkcn staat, ten geschenke hebben ge-
l)it zou keizer Constantijn dan gedaan hebben uit
dankbaarheid voor zijn genezing cn doop door
Sylvester.
De laatste dag van het jaar heeft de Roomsche
Kerk aan zijn nagedachtenis gewijd, omdat hij op
31 December 335 gestorven moet zijn, hoewel de
Grieksch Katholieke Kerk zijn gedenkdag op 2
Januari heeft gesteld.
RUILEN ZONDER TE HUILEN.
ATTENTIE II J
Laat ik beginnen met een korte mededeeling.
liet is de laatste maal dat u in dit blad de ru
briek „Ruilen zonder te huilen" aantreft.
in 't vervolg zullen we dus langs een anderen
weg het contact met de ruilers en ruilsters trachtou
te behouden.
liet dunkt ons het beste, dat in het vervolg de
correspondentie regelrecht wordt gevoerd. Wenscht
nicn antwoord op een vraag, of bericht van goeds
ontvangst ecner zending, dan gelieve men een ant
woord briefkaart in te sluiten.
Verder raad ik u aan de regels van deze week,
(zie de veranderingen daarin)) uit te knippen, te
bewaren cn bij eventuoele ruil-aanvraag te raad
plegen.
Ons Ruilbureau blijft dus bestaan en een ieder
die tot nu too bij ons ruilde, kan dit blijven doen
met inachtneming der gestelde voorwaarden welke
hieronder volgen:
ArL 1. Al uw brieven moeten vergezeld gaan van
20 cents aan postzegels, zullen zij naar uw wenscb
behandeld worden. Ontbreekt het noodige echter dan
krijgt u dc helft toegezonden van het aantal bons en
plaatjes waar u anders recht op zou hebben.
Art 2. Aan ons bureau kunnen verschillende soor
ten bona en plaatjes tegen elkaar ingeruild worden.
Art. 3. Wat we bij ontvangst van uw aanvraag niet
in voorraad hebben, wordt genoteerd en zoo spoedig
mogelijk gezonden.
Art 4. Kwatta-soldaatjes en Sickesz-wapens opge
plakt inzenden.
Art 5. Vuile en beschadigde plaatjes worden door
ons vernietigd cn gelden niet
ArL C. Het verdient aanbeveling naam en adres
steeds duidelijk op dc enveloppe te vermelden opdat
uw zonding bij onvoldoende frankeering niet zoek
raakt, want met strafport bezwaarde stukken worden
geweigerd.
Art 7. Ilct staat aan ons de waarde te bepalen van
wat u zendt en ais u met ons meedoet beteekent dat,
dat u zich ook aan deze regel onderwerpt.
ArL 8. Geregeld komen er vragen binnen of we
ook soms die en die plaatjes ruilen. Hierop geldt
Let antwoordt: Alleen die bons cn plaatjes die hier
onder genoemd worden.
l'laaljes van: alle vroeger verschenen Verkade*
nlbums; v. Delft „Hoe heet die vogel?"; Klaverblad
Karnemelk „Bloemenvelden" en „Vogelalbum";
Wascholine „Holland zooals wij het zagen"; Bussink
„Mijn land"; Droste „Indic"; Tieleman en Dros Mo-
lenbons; v. Houten Tijdschriftbons; Sickesz-wapen3;
Kwatta soldaatjes; Drosto-kop en schotelbons; Er-
dal-I'elikanen; Hag-wapens en Nof-wapcns.
CORRESPONDENTIE: j
N. W. C. B. to n'dam. Bus. zijn genoteerd.
Joh. S. te Den Haag. Er ziju 12 Hag genoteerd.
K. 11. te Vlaardingcn, A. v. d. B. te N^Helvoet,
G. J. te Apeldoorn, J. V. te Den Haag, D. V. te
Scheveningen, R. C. S. te Lisse, A. L. K. te Rotter
dam, J. B. te Den Haag, M. G. S. te Neuzen, W. J.
v. d. H. to R'dam, N. de J. te Utrecht, uw aanvraag
is genoteerd.
S. L. te Rotterdam. Zie art 1. Van verkoop van
plaatjes of albums is totaal geen sprake. Ons Rail-
bureau is geen verkoopbureau!
L. J. S. te Scheveningen. Wat ik in voorraad heb,
van nw aanvraag, krijgt u toegezonden1
O. O. Ie Rotterdam. Zie art 1.
J. R. te Den Haag. Achter op de plaatjes staat de
naam dor firma waar het album verkrijgbaar is,
om de plaatjes in te plakken.
S. de V. te Alphen. Ja, ik kan u daar het 'ontbre*
kendo aantal K.p.bons of plaatjes wel voor zendenI
T. J. te Tlibnrg, Tea «L B. te Den Haag, L. v. E.
te R'ilnm, J. v. d. L. te Dordrecht, L. H. M. te Voor
borg, J. P. to Dordrecht, H. B. te 's-Gravenhage,
M. M. te Babbeiick, J. de Z. te Voorborg, M. E. to
R'dam, Uw aanvraag is genoteerd!
B. O. to Rotterdam. Voor -9 kl. kunt u 57 Iv.p,
krijgen.
Anlje dL B. te Nioowerbrog. Zie art 1 en 9. I
P. C. G. te Capeile. Het komt in orde!
S. P. te Overschie. Zie art. 1 en 1L
W. A. te Amersfoort 51 Pel. 17 Pad.
H. H. te Botterdam. Zie nrL 1L
K. P. te Hlllegersberg. 1 Nof 6 Kwatta.
J. O. to B'dam. 'k Zal u zenden wat ik in voor
raad heb cn de rost noteeren.
K. R. H. te Alphen aan den Rijn. Tiet spijt mij wel
voor u, dat u er langer over moet doen dan u hoopte,
maar ik kun werkelijk geen uitzondering voor u
mnken. Voor wat u aanbiedt (alles met eJkaarl
kuntt u 60 Hagwepcns ontvangen, maar niet meer.
Het odres blijft als vanouds:
ONS RUILBUREAU, SOEST,
395
achterwege gebleven zijn? Maar nu gauw naar
boven."
„Neem een kopje thee mee, moeder."
„Ach ja. En lieve kind, wat is het hier mooi en
ciat jij dat alles gedaan hebt en dan vonden wij het
nog erg, dat je zooveel weg was."
„'t Leek ook wel onhartelijk moeder, maar ik had
nu natuurlijk het een en ander te regelen. Boven
dien wou ik die hulst en tuljicn bestellen cn toen
moest weer met den bode het thuisbrengen geregeld
worden. Zeg moeder, vader en ook u hebben toch
immers geen bezwaar tegen een dergelijke Kerst
versiering?"
„Wel neen, kind! Als zoo'n versiering onze groot
ste Kerstvreugde uitmaakt, dau wordt het zonde,
maar voor ons is en blijft toch het grootste, dat Gods
Zoon wou nederdalen, niet waar?"
„Ja, moeder!"
Moeder hoort den klank van overtuiging in die
woorden en het maakt haar geluk nóg grooter. Mar
tha kon soms zoo oppervlakkig doen, maar nu
„O Heere, dank, dunk," stamelt het moedertje, als
ze weer naar boven gaat om ook den ouden man,
die zoo hevig lijdt onder wat hij noemt: de schei
ding voor altijd van dat lijden te verlossen.
Het is een stralend ouderpaar, dat een half uurtje
later do kamer binnen komt.
„Kind, kind, wat heb je ons gelukkig gemaakt,"
zegt vader Govers met tranen in dc oogen.
Zelf voelt Martha ook een geluk in haar zingen
•en geluk, zoo heel anders, dan wat ze begeerd heeft
en tóch een groot, machtig geluk.
„En, vader en moeder," zegt zo. als de oudjes ge
zeten zijn „mijn Kerstgeschenk is nog niet volko
men. Er komt nóg een verrassing."
„Nog één?"
„Ja, ik word wijkzuster hier in hot dorp, héél
gauw al. Zuster Haantjes gaat weg en nu ben ik
gistermorgen even dc bestuursleden nfgetippcld. Ze
hebben me allemaal hun stem beloofd, op twee na,
die niet thuis waren."
„En daarom kwam ze zoo Tont thuis," lacht moe
der. „Kind, het is haast tè veel."
„Of dat meisje geheimen bewaren kan," zegt vader,
'die moeite heeft zich goed te houden.
,,'t Moest een Kerstgeschenk zijn," antwoordde
Martha.
j Dien avond zit Martha voor het orgel.
Ze
ngt.
Dat zou ze ccn weck geleden van zichzelf niet ge
loofd hebben.
Ze heeft een Kerstgeschenk gegeven, doch er ook
En nu is liet, of zc móetl
Neen, de strijd is nog niet gewonnen, de zege is
hog niet behaald, maar ze voelt in zich de kracht tot
strijden, ze is aangegord met nieuwe wajjenen.
Ze heeft een Kerstgeschenk gegeven, doch ere ook
èen ontvangen.
Haar ziel heeft mogen knielen voor het Kind. dat
blijdschap en vrede bracht.
Zacht ruischt het door de kamer:
'dan sterker:
J „Dit zal de God des heils bewerken.
!j Tik! tak! tik! tak!
'i Rusteloos, eentonig, zonder einde tik! lak!
't la de maalslag van den voortsnellenden tijd.
't Is liet getik van den vallenden droppel, die ons
leven doet vergaan, 't Is dc klopper, die ons waar
schuwt. 't Is de stem van het vergankelijke, het
onwederstandelij'ko naderen van ons einde.
Al maar door gaat het tikl tak!
IIoo weinig nog letten we op die waarschuwende
stem van den tijd. Met schrik kom je telkens weer
tot de ontstellende ontdekking, dat de tijd zoo onbe
grijpelijk snel gaat m
dat het leven toch maar zoo benauwend kort i?,
dat de uren omvliegen, de dagen versmelten.
Och, men heeft zelfs geen lijd dddraan to denken.
En het ernstige tik! tak! merkt men niet eens meer
op. Zoo gewoon word je aan die onophoudelijke
waarschuwende stem, dat je 't niet eens meer hoort,
als de klok gaat maar verwonderd opkijkt als ze
ineens blijft stil staan.
Ja, <1at tik! tak!, ik mag er zoo graag naar luiste
ren. Het heeft zooveel te zeggen en do taal ervan
verstaat dc luisterende ziel zoo goed. De zwaarwich
tige klok kan met z'n gezellig getik zoo vertrouwelijk
tot je spreken.
Onze moderne tijd leeft daar niet n»oor bij. Ilct
leven is éón voortjaehtend razen. Alles staat in het
toeken van snelverkeer.
Waar zie jc nog dc statige, ouderwetsche groote
staande gangklokken, met beur afgemeten zware tik
tak? Of die Fricsche met beur vroolijkc wijzcrplant
on de glimmend koperen gewichten. Dc ernstige stem
van „Grootvaders klok" is gesmoord in den ijlen
cadans van 't nieuwmodisch wekkerklokje, dat als
met een luchtig walsje over de ernst der verganke
lijkheid heenhuppclt.
Ik haat die dingen in mijn slaapkamer.
Laat mij in de stilte van den nacht, als ik wakker
gehouden word, luisteren natlr dien dege.lijken Lik van
een deftigo hangklok. Dat wekt ernstige gedachten
en leidt van de oppervlakte naar de diepte van het
leven.
Als 's avonds na een langen dag van 's levens
zorg en moeiten de dichte sehemer alles om me in
m'n werkkamer doezelig donker maakt en bet stem
mig interieur noopt tot rustig mijmeren, dan boor
ik ook de stem van m'n klok.
Tik-tak! weor nadert het einde van den dag is
mijn leven een dag korter ben lk een dag diohter
bij mijn dood.
Wie weet hoe ras reeds?
j Tik-ttlkl, tik-tak1 en danT en dnn?
i Neen schuif diepere gcdachtèn niet van je af. Doe
niet als d9 struis, die voor 't gevaar de oogen sluit.
Wees jezelf bewust van den ernst van het voorbij-,
snellende leven.
„We brengen onze jaren door als een gedachte."
Tik tak! Duizenden en nog eens duizenden jaren
is de maatslag van den tijd op deze wereld gehoord.
Zal het nog duizenden van jaren zoo voort gaan?
Niemand kan het zeggen maar eenmaal zal het
tik-tak! ophouden. Het laatste tik-tak zal zijn bij
Christus wederkomst ten oordeel dón als de ele
menten der aarde brandende zullen vergaan
als Jezus de Zijnen heerlijkheid zal opnemen
dan voor hen geen „tikl tak!" meer
Als Jezus zijn vijanden zal toeroepen: „Gaat weg
van Mij, Ik heb u nooit gekend!" dan voor hen geen
„tik-tak!" meer.
De tijd der genade is voor eeuwig voorbij!
Hoor dat tik-tak van mijn sprekende klok is het
zelfde tik-tak uit mijn jeugd in mijn ouderlijk huis.
Toen reeds ging het niet onopgemerkt aan mij voor
bij. Ik ben altijd gevoelig geweest voor het „lied van
de klok."
Tik-tak! cn de wereld van mijn j'eugdjaren zie
ik weer voor mij. 's Avonds in den huiselijken kring
geschaard om de tafel, als ietier e'n bezigheden ver
richtte, dan hing er in het stille zwijgen zoo'n gezel
lige sfeer, die me altijd is bijgebleven. Ik kon dan
zoo ongemerkt, schijnbaar ijverig lezend, stil genie
ten van die sfeer cn in dit milieu behoorde, behalve
liet ritselen van dc krant, die vader las, de gezellige
tik van onze huisklok. Stond die stil, dan was het
alsof er iets aan de gezelligheid ontbrak.
Dat getik-tak brengt iets warms iets huiselijks
aan.
Tik-tak! Ja, klokje, wat is het sinds dien al ver
anderd we zijn allen uit elkaar gegaan, de dood
hoeft er reeds van ons weggenomen. Vader, moeder
zij hebben den laatsten tik-tak al gehoord.
We hebben nu eigen haard, eigen gezin, eigen kring
en levenstaak en nog steeds hoor ik ongestoord
het tik-tak, tik-tak met z'n zelfde refrein van ver
gankelijkheid.
En óf we 't sneller wenschen,
óf langzamer willen,
het baat ons niets, met denzelfden tred, in den
onveranderburen maatgang gaat de tijd in onver
biddelijke strengheid voort voort, naar het
einde.
En wij moeten mee, mee met den machtigen tijd
stroom, die ons verder voert, al maar verder cn
zich uitstort in de zee van 't verleden.
Neen, niet altijd met evenveel genot luister je
naar die klokkestem, niet altijd spreekt ze van
gezellige huiselijkheid van vroeger en nu.
O, onuitstaanbaar kan ze zijn, als er van die
oogcnblikk m komen (en bij wien komen ze niet
dat je de tijd zoo graag zou willen doen stilstaan,
zou willen binden.
die onverstoorbare stem zou willen doen
zwijgen.
Dat kan zoo zijn in oogcnblikkcn van hoogste
levensextase, die eindigen moet of in de meest span
nende momenten, als er iets te wachten staat, dat
jo liever zoo lang mogelijk wil verschuiven.
lk herinner mp, dat ik eens aan een grensstation
ten nieuw reisbiljet moest nemen. Ik had een half
qtir tijd. Dat was genoeg. Ik haastte me nieL Toen
ik aan 't okot kwam, stond er een lange file van
nienschen die voor waren en ik mqest wachten.
Nog 20 minuten! Maar dat is een tijd hoor!
Juist had ik het oog op een groote hangklok.
Onverpoosd ging de koperen slinger heen cn weer,
tergend, uitdagend, zenuwprikkelend.
En 't kromp in tot een kwartier, 10 minuten, 5
minuten ik stond te popelen.
Nog tien nienschen vóór straks zou de trein
weg zijn en dan 3tond ik daar in den vreemde, (ik
was voor 't eerst in 't buitenland), kon zelfs dien
avond niet meer verder moest nog laat een hotel
zoeken, wist geen weg, kostte extra geld o van
alles stapelde zich in m'n geest op. „Het koste was
het wil, ik moet den trein hebben" en spanningsvol
zag ik naar de klok.
Nog 3 minuten. O, wat verwenschte ik die ter
gende klolc1>t,die maar sarrend voort bleef tikken.
Gelukkig op 't laatste nippertje haalde ik 't nog,
en het tik-tak! van die klok vergeet ik nooiL
't Kan ook wel eens omgekeerd zijn. Het kan ook
wel eens niet snel genoeg gaan. Vraag het maar
eens aan onze zieken, die de lange, donkere nach
ten, ais de pijn hun slajicn belet, moeten door
worstelen.
Zie het maar bij' uw kind, als het een dag van
groote vreugde tegemoet ziet dan gaat het de tijd
niet snel genoeg en klinkt het eentonig tik-tak!
tergend langzaam.
En is het ook niet vaak zoo bij onszelf? En vooral
in den tegenwoordigen tijd meestal gaat het ons
niet snel genoeg. En toch zóó hangen we aan het
leven, zooveel heerlijks en goeds geeft God ons nog
in dit leven te genieten, dat, al haasten we ook van
het éón naar het ander, het ons angstig overvalL
als we uit den roes van het leven even tot onszelf
konten en moeten zeggen: „Wat gaat de tijd toch
9ne' wat vl>epe» de jaren'om". „Wat is de heer
lijkheid van dit leven ras gedaan".
We reizen snel, en van geboorte tot graf ts
maar een korte afstand, daarom zingt Vondel:
Leer dan reizen, met gepeizen
naar pallaizcn, uit het slick
dezer werrelL die zoo dwerrdL
Eouwlgh gaat voor oogcnblick.
Ja, klokje Je bent een gezellige vriendin ln m'n
leven cn je meent hot goed met rne ik wil graag
naar Je luisteren. Je ernstige steih wijst i
de eeuwigheid.
Tik maar voort uur na uur, dag in dag uit,
maand op maand, straks is het jaar weer voorbij.
Dan mengelen rich alle klokkcnstemmcn na den
laatsten tik-tak! in dat jaar tot één ernstig af
scheidslied en prediken zij nog eens luide de
schelle stem van de bijterige wekkerklok, zoowel
als de mc-tilcn stem van de groote torenklok de
vergankelijkheid van het leverf en het „Memento
Mori"!
H. W. AALDERS.
'T KWARTJE.
Donkerbruin lag de dorre heide; hier en daar
gele zandplekkon; op den heuvel stonden drie spar-,
ren, zich zwart tegen de grijze lucht aandrukkend.
Op 't paadje naar beneden liepen twee jongetjes
van een jaar of zes.
Hun klompjes ritselden in 't dorre heidekruid,
maar ze merkten 't nieL
Ze merkten niet, hoe de zon flauwtjes de dennen-*
tojjpen vergulddp. ze merklen niet, dat ze kou had*
den: kou, ondanks 't zonnetje; ze merkten 't nieL
Ver voor hen uit lag de heide, de woeste heide;
t nog verder lag de hemel, de grijze hemel, maar
letten er niet op.
Jantje had een kwartje gevonden een kwartje!
O, wat was hij blij! Hij was straks tegen den heuvel
opgeklauterd, en plotselingwas 't een knoop?,
a, 't was een kwartje! Hij had een gilletje ge-*
geven van verrukking! Een kwartje!
En Teun, z'n broertje, was jaloersch, cn hij had
gezegd, dat hij 't 't eerst gezien had, en dat 't dus
voor hem was. Masr Teun jokte, toen hij dat zei, en
hij voelde 't dat hij gejokt had, en hij had er spijt
yan. Maar tegen Jantje zeggen, dat hij gejokt had,
dat hij ondeugend geweest was, dat deed hij nieL
't Was zopde, dat wist Teun. Hij had niet mogen
jokken. En daarover piekerde hij.
O, wat was Jantje blij! Een kwartje! Wat 'n schat!
Toen Teun straks gezegd had, dat hij 't 't eerst ge->
zien hal, had hij z'n nagels in z'n hand geknepen:
zöó stijf had hij 't vast gehouden1 Maar Teun had 't
toch niet opgeraapt?
Maar hij zon toch eerlijk deelcn: Teun ook de
helft, dat was, 's kijken, dat was 10 cn nog de helft
van vijf, dat is iiy2, en nog 10, dat is twaalf cent
cn 'n halfie. Nou, dat halfie zou hij maar houden,
dan had Teun toch nog twaalf cenL
Dertien cent! U, wat zou hij daar allemaal voor
koopen! Als hij eensmaar nee, dat kostte wel
vijftien cent. Zoo'n fijne speculaas-pop! Niet zoo
groot, maar voor vijftien centMaar hij had
maar dertien centof, neen, hij had 'n kwartje!
Nou, dan hield hij vijftien cenL dan had Teun 'n
dubbeltje. Hij had 't immers gevonden!
Maar dan zou hij Teun ook 'n stukkie van z'n
speculans-j)op geven, 'n stukkie mocht ie d'r af
bijten, maar niet te groot: bij zou er z'n vinger wel
bijhouden. En dan had Teun een dubbeltje. Wat zou
Teun koojjen? ï.en suikerbeest? O ja, dat kon hij
ook wel doen-' Of zoo'n choooladepoppete! Maar dan
was vijftien cent toch niet veel! Dan.neon, dat
kon toch niet? Zou hij Teun dan.... Neen, vijf cent
v-jor Teun, cn twee dubbeltjes.Maar nis hij Teun
dan eens eer. grooter stuk gaf, de kop bijvoorbeeld,
of neendan was nl 't mooie eraf, inaar bijvoor
beeld een been? En moeder gaf hij ook een stuk, en
kleine zuse ook een stuk, cn hij zelf ook een stuk,
lv> verder le hr'de knerpte onder hun klompjes, en
da iif nniboomcii stonden zwart, maar zij merkten
't niet....
Toen, rloLsuüng, wat was dat? Jantje merkte 'f
eersi: een met.'Je kwam langs 't puadje waar zij ook
op liepen, een meisje....
Ze hod een Llauw urkje, en een wit schort voor.
Wit golig hingen haar haren onder een zwart
mutsje uiL
"t Meisje had iiaar eene hand in haar gezicht: baar
vuistje veegde over haar oogen't Meisje huilde.
leun zog ook 't meisje, en Teun dacht ineens
aan z'n zusje. Vreemd, dnt hij ineens aan Micnlja
dacht, Mientje was toch veel kleiner? Maar 't meisi
jo huilde! Zou zt pijn hebben? Nu was ze dichtbij,
„Hebbic hoofpijn?' vroeg Teun.
't Me.Lsje keek op, stond st.il, cn snikte toen door,
„Hebbic do strooppot laten vallen?" vroeg Jantje,
die dacht aan 't pak slaag, dat hij gekregen luid,
toen hij de strooppot van z'n moeder op 't vloer*
k'eed bad laten vellen.
't Meisje jcbuddf. met haar hoofd.
„Wat scheelt tr dan aan?" vroeg Teun, „heb ie
goen zaddock?" cn hU haalde z'n vuile zakdoek
voor den dog.
(Zie vervolg bladz\Jdc S98).