M IJ N KLOK tern; moeien ge\on? En al dat lekkers dan: dat suikerbeest, en dat chocolade-poppetje, en z'n moe der, en Teun, en z'n zusje, en hijzelf? Als hij 't nu eens teruggaf, danzou hij dan Maar neen, hij gaf 't niet terug! 't Was zijn kwartje!! En hij had "t gevonden! Maar 't meisje had 't toch verloren'; Nu moest hij 't toch teruggeven? Bliksem snel schoten allot lei gedachten door z'n hoofd. Teun dacht ook na over 't kwartje, 't Was toch niet van Jantje, en 't meisje had 't verloren, enne.. „Zal 'k helpen zoeken?" vroeg hij. Hij wou toch niet zeggen, dat Jantje 't had. 't Meisje knikte. Jantje b'eef a.'hler. Jantje keek naar de blauw grijze iucht, 011 naar de ronde cirkel van de hei, en naar de hoornen, 'l Was toch zijn kwartje, 't was toch zijn kwartje! Maar *t meisje dan? Had 't meisje *t dan niet verloren? Zouzou de Heere in den hemel nu hem zien zitten hier op de hei? Ja, zeker, en de Heere wist ook, dat hij 't kwartje had. De Heere keek dwars door zijn broekzak heen, waarin z'n vuist zat, vastgvknepen om 't kwartje. Maar hij wou wat lekkers koopen voor z'n zusje! Zou de lieer dat niet goedvinden? Hij had 't toen gevonden, eerlijk gevonden? Neen, 't was toch niet van hem, er. plotseling stond hij rechtop, en riep: „Teu-eunt leu-eun!" Teun keek om, en 't meisje keek om, en Jantje wenkte: 't meisje deed haar hand van haar oogen, on 'leun holde terug. Toen vertelde Jantje 't, hij vertelde alles: hco hij 't kwartje had gevonden, en hoe hij 't had willen houden, en toon zei hij: „Dmv'" en hij gaf 't kwartje aan 't me;sje. Donker lag de heide, en de zon gooide lichtere fïlekkcn erover. Op do heide liepen twee jongens on een meisje. En Teun lachte, cu Jantje lachte, cn 't meisje lachte ook. Stil was 't op de heideEen donkere groep sparren stond legm de lichtere lucht. En de wind woei, raaar de blijdschap in de harten van die drie kon hij er niet uill lazcn: die bleef. 't Meisje had in haar hand een kwartje: ze ging naar 't dorp. r.e ging wat halen voor haar moeder. En Teun dacht bij zichzelf, dat 't toch niet waar was geweest, dat hij 't kwartje 't eerst gezien had •Vis een donkere vlek lag dat in z'n gedachten fin de lieer wist t ookdie wist alle dingen 't Meisje baboelde over haar moeder, en over haar jusje. Ja, de jongens hadden ook nog een zusje: Mlentje. En Mienlj-i kreeg nu niets lekkers. Maar 't meisje had nu 't awartje, en die ging wat koopen voor haar moeder L»u.....r hing de lucht over de donkere heide, 't V'as nacht. De sterretjes pinkelden aan de lucht. Donker was alles. De rnuan loerde door 't raampje. En twee jongens I igcn in 't ledikantje, lekker warm. Jantje dacht over T kwartje, on over 't meisje. En Teun dacht, dat hij d toch niet 't eerst gezien had. Stil lag de hei, en de maan keek door 't raampje. Teun zei: „Jan". En toen Jan zich omdraaide, tu hij: „lk heb 't kwartje toch niet 't eerst gezien!" n Jan vroeg niks, maar hij keek naar de lucht, si hij zei: 4ou 't meisje al slapen?" vroeg Teun. k Denk 't wel", zei Jan. £o heeft no«. toch d'r kwartje weer", zei Teun. •0 maan keek naar de jongens. Lachte de maan? i'eun was blij, omdat hij 't gezegd had VEDEES. Dichters aan 't Bruiloftsmaal. Twee aardige herinneringen. "t Is wellicht nog nooit gebeurt, dat we in ons Zon dagsblad iets uit 't politieke weekblad Dc Vrijheid overnamen. En we doen 't thans met graagte, want we vonden or twee aardige herinneringen betreffende twee zeer bekende dichters. De eerste is overgenomen uit de „Brieven van een verre vriendin" van Mcj. H. S. S. Kuyper en handelt over Hélène Swarlh, die aanwezig was hij 't hruiloftsdincr van een dor zoons van wijlen Dr. A. Kuyper. Mej. Kuyper schrijft: Nog zie ik haar voor mij, slank, blond, verlegen, bijna niet tot spreken te krijgen, gckleod in 'n mooie mauve sleepjajxin aller aandacht trekkend, cn daardoor zich steeds meer in ongenaakbaarheid terug trekkend. Nog zie "k haar snikken onder t' aangrij pend woord, dat inijn vader bij de huwelijksinzege ning uiL-prak. Nog zie 'k ons zitten aan den bruiloftsdiscli. Hélcne Swarth zat één plaats va,n mij 'af en Prof. Fabius zat tusschen ons in. En welke pogingen onze spraakzame en welbespraakte tafelbuur deed, om de dichteres aan 't praten te krijgen, alles was te vergeefsch. 'n Lichte buiging van 't hoofd, 'n nauw verstaanbaar „ja" of „neen" was het eenig antwoord, 'k Begreep best, dat ook deze pogingen tenslotte gestaakt werden evenals wij allen de schuchtere dichteres verder maar met rust lieten. Maar toen, aan 't dessert, toen de cham pagne werd rond geschonken, en de heildronken los kwamen toen plotseling stond Hélène Swarth op en vroeg het woord. Groot was de verbazing der bruiloftsgasten! Een vrouw, die aan 'n feestdisch eon heildronk uitbracht, dat was. althans in onze kringen, iets ongehoords! En dan een zóó zwijgzame en bedeesde vrouw als deze jeugdige dichteres! Maar ze stond mot haar champagneglas in de hand. ze vroeg het woord en ze kreeg het. En toen, met 'n stem, die klonk als 'n klok en waarvan de klank me nóg in de ooren klinkt zei zc met vol maakte vrijmoedigheid het bruiloftslied, dat zc voor dit bruiloftsmaal gemaakt had: Ik hef omhoog den feestclijkcn beker Vol zonnig, blonden, fonkelenden wijn. En stel mijn dronk, na menig edel spreker, Op hem en haar, die nu verecnigd zijn. En gij, begaafd met edele Godes gaven, O bruidegom, verkonder van' liet Woord, Dat eeuwenlang het zoekend hart mocht laven Van 't zoekend menschdom. door 't gebed bekoord! Volg trouw de roeping u door God gegeven En breide ver zich 't Rijk des Geestes uit. Een vol en schoon en Godgehciligd leven Wenscht U mijn hart, o bruidegom en bruid. En toen 't laatste woord gezegd was, zeeg ze middclijk weer terug in haar zwijgzaamheid, en bleef daarin schuilen tot het einde. De tweede herinnering, die wij in De V rij li e id vonden, betreft Guido Ge ze 11e en is van de hand van A. Kellenaer3 te Breda, die in zijn prille jeugd bij een familie in St. Truiden (België) met zijn ouders aan een bruiloftsdiscli zat, waarbij ook Gezellc tegenwoordig was. Nog levendig herinner ik mij aldus schr. het beeld van dezen priestcr-diclitcr. En ofschoon hij begrijpelijkerwijze het middelpunt was, van aller be langstelling, sprak hij, evenals Helène Swarth bij het Kuyper-feestmaal, maar heel weinig. Op een gegeven oogcnblik rijst de gestalte echter op. en zich wendend tot dc Moeder van den bruide gom, zegt hij eerst een woord over de Moeder. Hij wijst op de liooge roeping der Moeder en herinnert aan het beeld zijner eigen Moeder. O, kinderen, zoo spreekt hij dan tot de jonggetrouw den, houdt dat beeld in eere. Lk zal U „opzeggen" een vers, dat ik gister ter eere der Moeder gemaakt heb. En terwijl men in de zaal een speld kon hooren vallen, reciteerde Guido Gezclle het nu wel wereldberoemd geworden vers: '4 En is van U Geen teekening, hiernedenvaard geen lichtdrukma&l geschilderd of geen bcitelwerk geschreven, van steene. Mij, moederken 't en zij dat beeld geen beeltenis in mij. dat gij geen beeld van U gelaten hebt, gebleven alleene. O, moge ik, U omveerdig, nooit die beeltenis bederven Maar eerzaam laat Ze leven in mij sterven. Ik had het geluk bij de geboorte van dit vers tegen woordig te zijn en beschouw 't nog steeds als een der' mooiste „beelden uit mijn kinderjaren"': Die zonnige bruiloft bij de beeldhouwers Hoeken en Janse in St. Truiden!!! DE OUDEJAARSAVONDVIERING EN DE KERK. Op den Oudejaarsavond zijn de Protestantsche bedehuizen meestal geheel bezet Velen zijn er, die het jaar niet willen besluiten, zonder er nog een zekere wijding aan te geven; voor hen steekt achter rle Oudejaarsviering iets weemoedigs. Het gebruik van de Oudejaarsavondviering in de kerk in ons land werd gesanctioneerd door een synodale aanschrijving van 11 Juli 1817. Vóór de instelling van de Synodale organlsntie door Koning Willem I, was de kerkelijke viering van dien dag iets onbekends. De Oudejaarsavondgodsdienstoefening werd een veel geliefde kerkbeurt Niet alleen in de Hervormde Kerk. maar ook bij de Kerken, die met de Synode hebben gebroken. Niet lang na de Doleantie kwam In de Gerefor meerde Kerken de vraag naar voren of de Oude jaarsavond en de Goede Vrijdag wel kerkelijk ge vierd mochten worden. De Dordtsche Kerkenordening noemt In art 67 deze dagen niet vandaar de vraag. In een artikel in „De Heraut" werd toen uiteengezet dat de viering van den Goeden Vrijdag of den Oudejaarsavond nooit aan een Kerk kon worden opgelegd, maar dat de Dordtsche Kerkorde nergens verbood, om op oen bepaalden dag godsdienstoefening te houden. Wordt bij de Protestanten over 't algemeen op Oudejaarsavond de kerk druk bezocht bij de Roomsch-Katholieken daarentegen vindt men dit niet Verschillende kerken zijn gesloten en anderen worden niet drukker bezocht dan b.v. op R.K. feest dagen. De oorzaak hiervan ligt in het feit dat de RJf. Kerk geen eigenlijke Oudejaarsavondviering kont op 31 December. Het jaar eindigt voor haar op den „laatslcn Zondag na Pinksteren" of beter gezegd ln sommige H.K. Kerken ie in de laatste jaren op 31 December wel een soort Oudejaarsavondliturgie ingevoerd. Ze schijnt.echter niet veel vat 'op de geloovigen te hebben. Voor de Itoomsche Kerk is de 31ste December de dag van Sylvester, die van 314—335 bisschop van Rome «as. Vandaar dat ook de Oudejaarsavond wel SylvcBteiavond wordt genoemd. Van Sylvester wordt in de sage verteld, dat hij kei zer Constantijn den Groote van melaatschheid heeft tgenezen en tot het Christendom heeft bekeerd. Om* streeks het midden de 8ste eeuw moet er een val* sche oorkonde zijn geweest der „Constantijnsche Schenking", wnarmee ook Sylvester's naam in ver band stond. In deze oorkonde verleende de keizer aan Sylvester den voorrang boven de vier voor naamste bisschopzetels, Antiochië, Alexandria, Kon* stantinopel en Jeruzalem. Ook zou de keizer hem nog het „Patrimonium Petri" of „Rome cn alle pro vincies van Italië, nader aangeduid: het begin van geven. don kerkelijkcn staat, ten geschenke hebben ge- l)it zou keizer Constantijn dan gedaan hebben uit dankbaarheid voor zijn genezing cn doop door Sylvester. De laatste dag van het jaar heeft de Roomsche Kerk aan zijn nagedachtenis gewijd, omdat hij op 31 December 335 gestorven moet zijn, hoewel de Grieksch Katholieke Kerk zijn gedenkdag op 2 Januari heeft gesteld. RUILEN ZONDER TE HUILEN. ATTENTIE II J Laat ik beginnen met een korte mededeeling. liet is de laatste maal dat u in dit blad de ru briek „Ruilen zonder te huilen" aantreft. in 't vervolg zullen we dus langs een anderen weg het contact met de ruilers en ruilsters trachtou te behouden. liet dunkt ons het beste, dat in het vervolg de correspondentie regelrecht wordt gevoerd. Wenscht nicn antwoord op een vraag, of bericht van goeds ontvangst ecner zending, dan gelieve men een ant woord briefkaart in te sluiten. Verder raad ik u aan de regels van deze week, (zie de veranderingen daarin)) uit te knippen, te bewaren cn bij eventuoele ruil-aanvraag te raad plegen. Ons Ruilbureau blijft dus bestaan en een ieder die tot nu too bij ons ruilde, kan dit blijven doen met inachtneming der gestelde voorwaarden welke hieronder volgen: ArL 1. Al uw brieven moeten vergezeld gaan van 20 cents aan postzegels, zullen zij naar uw wenscb behandeld worden. Ontbreekt het noodige echter dan krijgt u dc helft toegezonden van het aantal bons en plaatjes waar u anders recht op zou hebben. Art 2. Aan ons bureau kunnen verschillende soor ten bona en plaatjes tegen elkaar ingeruild worden. Art. 3. Wat we bij ontvangst van uw aanvraag niet in voorraad hebben, wordt genoteerd en zoo spoedig mogelijk gezonden. Art 4. Kwatta-soldaatjes en Sickesz-wapens opge plakt inzenden. Art 5. Vuile en beschadigde plaatjes worden door ons vernietigd cn gelden niet ArL C. Het verdient aanbeveling naam en adres steeds duidelijk op dc enveloppe te vermelden opdat uw zonding bij onvoldoende frankeering niet zoek raakt, want met strafport bezwaarde stukken worden geweigerd. Art 7. Ilct staat aan ons de waarde te bepalen van wat u zendt en ais u met ons meedoet beteekent dat, dat u zich ook aan deze regel onderwerpt. ArL 8. Geregeld komen er vragen binnen of we ook soms die en die plaatjes ruilen. Hierop geldt Let antwoordt: Alleen die bons cn plaatjes die hier onder genoemd worden. l'laaljes van: alle vroeger verschenen Verkade* nlbums; v. Delft „Hoe heet die vogel?"; Klaverblad Karnemelk „Bloemenvelden" en „Vogelalbum"; Wascholine „Holland zooals wij het zagen"; Bussink „Mijn land"; Droste „Indic"; Tieleman en Dros Mo- lenbons; v. Houten Tijdschriftbons; Sickesz-wapen3; Kwatta soldaatjes; Drosto-kop en schotelbons; Er- dal-I'elikanen; Hag-wapens en Nof-wapcns. CORRESPONDENTIE: j N. W. C. B. to n'dam. Bus. zijn genoteerd. Joh. S. te Den Haag. Er ziju 12 Hag genoteerd. K. 11. te Vlaardingcn, A. v. d. B. te N^Helvoet, G. J. te Apeldoorn, J. V. te Den Haag, D. V. te Scheveningen, R. C. S. te Lisse, A. L. K. te Rotter dam, J. B. te Den Haag, M. G. S. te Neuzen, W. J. v. d. H. to R'dam, N. de J. te Utrecht, uw aanvraag is genoteerd. S. L. te Rotterdam. Zie art 1. Van verkoop van plaatjes of albums is totaal geen sprake. Ons Rail- bureau is geen verkoopbureau! L. J. S. te Scheveningen. Wat ik in voorraad heb, van nw aanvraag, krijgt u toegezonden1 O. O. Ie Rotterdam. Zie art 1. J. R. te Den Haag. Achter op de plaatjes staat de naam dor firma waar het album verkrijgbaar is, om de plaatjes in te plakken. S. de V. te Alphen. Ja, ik kan u daar het 'ontbre* kendo aantal K.p.bons of plaatjes wel voor zendenI T. J. te Tlibnrg, Tea «L B. te Den Haag, L. v. E. te R'ilnm, J. v. d. L. te Dordrecht, L. H. M. te Voor borg, J. P. to Dordrecht, H. B. te 's-Gravenhage, M. M. te Babbeiick, J. de Z. te Voorborg, M. E. to R'dam, Uw aanvraag is genoteerd! B. O. to Rotterdam. Voor -9 kl. kunt u 57 Iv.p, krijgen. Anlje dL B. te Nioowerbrog. Zie art 1 en 9. I P. C. G. te Capeile. Het komt in orde! S. P. te Overschie. Zie art. 1 en 1L W. A. te Amersfoort 51 Pel. 17 Pad. H. H. te Botterdam. Zie nrL 1L K. P. te Hlllegersberg. 1 Nof 6 Kwatta. J. O. to B'dam. 'k Zal u zenden wat ik in voor raad heb cn de rost noteeren. K. R. H. te Alphen aan den Rijn. Tiet spijt mij wel voor u, dat u er langer over moet doen dan u hoopte, maar ik kun werkelijk geen uitzondering voor u mnken. Voor wat u aanbiedt (alles met eJkaarl kuntt u 60 Hagwepcns ontvangen, maar niet meer. Het odres blijft als vanouds: ONS RUILBUREAU, SOEST, 395 achterwege gebleven zijn? Maar nu gauw naar boven." „Neem een kopje thee mee, moeder." „Ach ja. En lieve kind, wat is het hier mooi en ciat jij dat alles gedaan hebt en dan vonden wij het nog erg, dat je zooveel weg was." „'t Leek ook wel onhartelijk moeder, maar ik had nu natuurlijk het een en ander te regelen. Boven dien wou ik die hulst en tuljicn bestellen cn toen moest weer met den bode het thuisbrengen geregeld worden. Zeg moeder, vader en ook u hebben toch immers geen bezwaar tegen een dergelijke Kerst versiering?" „Wel neen, kind! Als zoo'n versiering onze groot ste Kerstvreugde uitmaakt, dau wordt het zonde, maar voor ons is en blijft toch het grootste, dat Gods Zoon wou nederdalen, niet waar?" „Ja, moeder!" Moeder hoort den klank van overtuiging in die woorden en het maakt haar geluk nóg grooter. Mar tha kon soms zoo oppervlakkig doen, maar nu „O Heere, dank, dunk," stamelt het moedertje, als ze weer naar boven gaat om ook den ouden man, die zoo hevig lijdt onder wat hij noemt: de schei ding voor altijd van dat lijden te verlossen. Het is een stralend ouderpaar, dat een half uurtje later do kamer binnen komt. „Kind, kind, wat heb je ons gelukkig gemaakt," zegt vader Govers met tranen in dc oogen. Zelf voelt Martha ook een geluk in haar zingen •en geluk, zoo heel anders, dan wat ze begeerd heeft en tóch een groot, machtig geluk. „En, vader en moeder," zegt zo. als de oudjes ge zeten zijn „mijn Kerstgeschenk is nog niet volko men. Er komt nóg een verrassing." „Nog één?" „Ja, ik word wijkzuster hier in hot dorp, héél gauw al. Zuster Haantjes gaat weg en nu ben ik gistermorgen even dc bestuursleden nfgetippcld. Ze hebben me allemaal hun stem beloofd, op twee na, die niet thuis waren." „En daarom kwam ze zoo Tont thuis," lacht moe der. „Kind, het is haast tè veel." „Of dat meisje geheimen bewaren kan," zegt vader, 'die moeite heeft zich goed te houden. ,,'t Moest een Kerstgeschenk zijn," antwoordde Martha. j Dien avond zit Martha voor het orgel. Ze ngt. Dat zou ze ccn weck geleden van zichzelf niet ge loofd hebben. Ze heeft een Kerstgeschenk gegeven, doch er ook En nu is liet, of zc móetl Neen, de strijd is nog niet gewonnen, de zege is hog niet behaald, maar ze voelt in zich de kracht tot strijden, ze is aangegord met nieuwe wajjenen. Ze heeft een Kerstgeschenk gegeven, doch ere ook èen ontvangen. Haar ziel heeft mogen knielen voor het Kind. dat blijdschap en vrede bracht. Zacht ruischt het door de kamer: 'dan sterker: J „Dit zal de God des heils bewerken. !j Tik! tak! tik! tak! 'i Rusteloos, eentonig, zonder einde tik! lak! 't la de maalslag van den voortsnellenden tijd. 't Is liet getik van den vallenden droppel, die ons leven doet vergaan, 't Is dc klopper, die ons waar schuwt. 't Is de stem van het vergankelijke, het onwederstandelij'ko naderen van ons einde. Al maar door gaat het tikl tak! IIoo weinig nog letten we op die waarschuwende stem van den tijd. Met schrik kom je telkens weer tot de ontstellende ontdekking, dat de tijd zoo onbe grijpelijk snel gaat m dat het leven toch maar zoo benauwend kort i?, dat de uren omvliegen, de dagen versmelten. Och, men heeft zelfs geen lijd dddraan to denken. En het ernstige tik! tak! merkt men niet eens meer op. Zoo gewoon word je aan die onophoudelijke waarschuwende stem, dat je 't niet eens meer hoort, als de klok gaat maar verwonderd opkijkt als ze ineens blijft stil staan. Ja, <1at tik! tak!, ik mag er zoo graag naar luiste ren. Het heeft zooveel te zeggen en do taal ervan verstaat dc luisterende ziel zoo goed. De zwaarwich tige klok kan met z'n gezellig getik zoo vertrouwelijk tot je spreken. Onze moderne tijd leeft daar niet n»oor bij. Ilct leven is éón voortjaehtend razen. Alles staat in het toeken van snelverkeer. Waar zie jc nog dc statige, ouderwetsche groote staande gangklokken, met beur afgemeten zware tik tak? Of die Fricsche met beur vroolijkc wijzcrplant on de glimmend koperen gewichten. Dc ernstige stem van „Grootvaders klok" is gesmoord in den ijlen cadans van 't nieuwmodisch wekkerklokje, dat als met een luchtig walsje over de ernst der verganke lijkheid heenhuppclt. Ik haat die dingen in mijn slaapkamer. Laat mij in de stilte van den nacht, als ik wakker gehouden word, luisteren natlr dien dege.lijken Lik van een deftigo hangklok. Dat wekt ernstige gedachten en leidt van de oppervlakte naar de diepte van het leven. Als 's avonds na een langen dag van 's levens zorg en moeiten de dichte sehemer alles om me in m'n werkkamer doezelig donker maakt en bet stem mig interieur noopt tot rustig mijmeren, dan boor ik ook de stem van m'n klok. Tik-tak! weor nadert het einde van den dag is mijn leven een dag korter ben lk een dag diohter bij mijn dood. Wie weet hoe ras reeds? j Tik-ttlkl, tik-tak1 en danT en dnn? i Neen schuif diepere gcdachtèn niet van je af. Doe niet als d9 struis, die voor 't gevaar de oogen sluit. Wees jezelf bewust van den ernst van het voorbij-, snellende leven. „We brengen onze jaren door als een gedachte." Tik tak! Duizenden en nog eens duizenden jaren is de maatslag van den tijd op deze wereld gehoord. Zal het nog duizenden van jaren zoo voort gaan? Niemand kan het zeggen maar eenmaal zal het tik-tak! ophouden. Het laatste tik-tak zal zijn bij Christus wederkomst ten oordeel dón als de ele menten der aarde brandende zullen vergaan als Jezus de Zijnen heerlijkheid zal opnemen dan voor hen geen „tikl tak!" meer Als Jezus zijn vijanden zal toeroepen: „Gaat weg van Mij, Ik heb u nooit gekend!" dan voor hen geen „tik-tak!" meer. De tijd der genade is voor eeuwig voorbij! Hoor dat tik-tak van mijn sprekende klok is het zelfde tik-tak uit mijn jeugd in mijn ouderlijk huis. Toen reeds ging het niet onopgemerkt aan mij voor bij. Ik ben altijd gevoelig geweest voor het „lied van de klok." Tik-tak! cn de wereld van mijn j'eugdjaren zie ik weer voor mij. 's Avonds in den huiselijken kring geschaard om de tafel, als ietier e'n bezigheden ver richtte, dan hing er in het stille zwijgen zoo'n gezel lige sfeer, die me altijd is bijgebleven. Ik kon dan zoo ongemerkt, schijnbaar ijverig lezend, stil genie ten van die sfeer cn in dit milieu behoorde, behalve liet ritselen van dc krant, die vader las, de gezellige tik van onze huisklok. Stond die stil, dan was het alsof er iets aan de gezelligheid ontbrak. Dat getik-tak brengt iets warms iets huiselijks aan. Tik-tak! Ja, klokje, wat is het sinds dien al ver anderd we zijn allen uit elkaar gegaan, de dood hoeft er reeds van ons weggenomen. Vader, moeder zij hebben den laatsten tik-tak al gehoord. We hebben nu eigen haard, eigen gezin, eigen kring en levenstaak en nog steeds hoor ik ongestoord het tik-tak, tik-tak met z'n zelfde refrein van ver gankelijkheid. En óf we 't sneller wenschen, óf langzamer willen, het baat ons niets, met denzelfden tred, in den onveranderburen maatgang gaat de tijd in onver biddelijke strengheid voort voort, naar het einde. En wij moeten mee, mee met den machtigen tijd stroom, die ons verder voert, al maar verder cn zich uitstort in de zee van 't verleden. Neen, niet altijd met evenveel genot luister je naar die klokkestem, niet altijd spreekt ze van gezellige huiselijkheid van vroeger en nu. O, onuitstaanbaar kan ze zijn, als er van die oogcnblikk m komen (en bij wien komen ze niet dat je de tijd zoo graag zou willen doen stilstaan, zou willen binden. die onverstoorbare stem zou willen doen zwijgen. Dat kan zoo zijn in oogcnblikkcn van hoogste levensextase, die eindigen moet of in de meest span nende momenten, als er iets te wachten staat, dat jo liever zoo lang mogelijk wil verschuiven. lk herinner mp, dat ik eens aan een grensstation ten nieuw reisbiljet moest nemen. Ik had een half qtir tijd. Dat was genoeg. Ik haastte me nieL Toen ik aan 't okot kwam, stond er een lange file van nienschen die voor waren en ik mqest wachten. Nog 20 minuten! Maar dat is een tijd hoor! Juist had ik het oog op een groote hangklok. Onverpoosd ging de koperen slinger heen cn weer, tergend, uitdagend, zenuwprikkelend. En 't kromp in tot een kwartier, 10 minuten, 5 minuten ik stond te popelen. Nog tien nienschen vóór straks zou de trein weg zijn en dan 3tond ik daar in den vreemde, (ik was voor 't eerst in 't buitenland), kon zelfs dien avond niet meer verder moest nog laat een hotel zoeken, wist geen weg, kostte extra geld o van alles stapelde zich in m'n geest op. „Het koste was het wil, ik moet den trein hebben" en spanningsvol zag ik naar de klok. Nog 3 minuten. O, wat verwenschte ik die ter gende klolc1>t,die maar sarrend voort bleef tikken. Gelukkig op 't laatste nippertje haalde ik 't nog, en het tik-tak! van die klok vergeet ik nooiL 't Kan ook wel eens omgekeerd zijn. Het kan ook wel eens niet snel genoeg gaan. Vraag het maar eens aan onze zieken, die de lange, donkere nach ten, ais de pijn hun slajicn belet, moeten door worstelen. Zie het maar bij' uw kind, als het een dag van groote vreugde tegemoet ziet dan gaat het de tijd niet snel genoeg en klinkt het eentonig tik-tak! tergend langzaam. En is het ook niet vaak zoo bij onszelf? En vooral in den tegenwoordigen tijd meestal gaat het ons niet snel genoeg. En toch zóó hangen we aan het leven, zooveel heerlijks en goeds geeft God ons nog in dit leven te genieten, dat, al haasten we ook van het éón naar het ander, het ons angstig overvalL als we uit den roes van het leven even tot onszelf konten en moeten zeggen: „Wat gaat de tijd toch 9ne' wat vl>epe» de jaren'om". „Wat is de heer lijkheid van dit leven ras gedaan". We reizen snel, en van geboorte tot graf ts maar een korte afstand, daarom zingt Vondel: Leer dan reizen, met gepeizen naar pallaizcn, uit het slick dezer werrelL die zoo dwerrdL Eouwlgh gaat voor oogcnblick. Ja, klokje Je bent een gezellige vriendin ln m'n leven cn je meent hot goed met rne ik wil graag naar Je luisteren. Je ernstige steih wijst i de eeuwigheid. Tik maar voort uur na uur, dag in dag uit, maand op maand, straks is het jaar weer voorbij. Dan mengelen rich alle klokkcnstemmcn na den laatsten tik-tak! in dat jaar tot één ernstig af scheidslied en prediken zij nog eens luide de schelle stem van de bijterige wekkerklok, zoowel als de mc-tilcn stem van de groote torenklok de vergankelijkheid van het leverf en het „Memento Mori"! H. W. AALDERS. 'T KWARTJE. Donkerbruin lag de dorre heide; hier en daar gele zandplekkon; op den heuvel stonden drie spar-, ren, zich zwart tegen de grijze lucht aandrukkend. Op 't paadje naar beneden liepen twee jongetjes van een jaar of zes. Hun klompjes ritselden in 't dorre heidekruid, maar ze merkten 't nieL Ze merkten niet, hoe de zon flauwtjes de dennen-* tojjpen vergulddp. ze merklen niet, dat ze kou had* den: kou, ondanks 't zonnetje; ze merkten 't nieL Ver voor hen uit lag de heide, de woeste heide; t nog verder lag de hemel, de grijze hemel, maar letten er niet op. Jantje had een kwartje gevonden een kwartje! O, wat was hij blij! Hij was straks tegen den heuvel opgeklauterd, en plotselingwas 't een knoop?, a, 't was een kwartje! Hij had een gilletje ge-* geven van verrukking! Een kwartje! En Teun, z'n broertje, was jaloersch, cn hij had gezegd, dat hij 't 't eerst gezien had, en dat 't dus voor hem was. Masr Teun jokte, toen hij dat zei, en hij voelde 't dat hij gejokt had, en hij had er spijt yan. Maar tegen Jantje zeggen, dat hij gejokt had, dat hij ondeugend geweest was, dat deed hij nieL 't Was zopde, dat wist Teun. Hij had niet mogen jokken. En daarover piekerde hij. O, wat was Jantje blij! Een kwartje! Wat 'n schat! Toen Teun straks gezegd had, dat hij 't 't eerst ge-> zien hal, had hij z'n nagels in z'n hand geknepen: zöó stijf had hij 't vast gehouden1 Maar Teun had 't toch niet opgeraapt? Maar hij zon toch eerlijk deelcn: Teun ook de helft, dat was, 's kijken, dat was 10 cn nog de helft van vijf, dat is iiy2, en nog 10, dat is twaalf cent cn 'n halfie. Nou, dat halfie zou hij maar houden, dan had Teun toch nog twaalf cenL Dertien cent! U, wat zou hij daar allemaal voor koopen! Als hij eensmaar nee, dat kostte wel vijftien cent. Zoo'n fijne speculaas-pop! Niet zoo groot, maar voor vijftien centMaar hij had maar dertien centof, neen, hij had 'n kwartje! Nou, dan hield hij vijftien cenL dan had Teun 'n dubbeltje. Hij had 't immers gevonden! Maar dan zou hij Teun ook 'n stukkie van z'n speculans-j)op geven, 'n stukkie mocht ie d'r af bijten, maar niet te groot: bij zou er z'n vinger wel bijhouden. En dan had Teun een dubbeltje. Wat zou Teun koojjen? ï.en suikerbeest? O ja, dat kon hij ook wel doen-' Of zoo'n choooladepoppete! Maar dan was vijftien cent toch niet veel! Dan.neon, dat kon toch niet? Zou hij Teun dan.... Neen, vijf cent v-jor Teun, cn twee dubbeltjes.Maar nis hij Teun dan eens eer. grooter stuk gaf, de kop bijvoorbeeld, of neendan was nl 't mooie eraf, inaar bijvoor beeld een been? En moeder gaf hij ook een stuk, en kleine zuse ook een stuk, cn hij zelf ook een stuk, lv> verder le hr'de knerpte onder hun klompjes, en da iif nniboomcii stonden zwart, maar zij merkten 't niet.... Toen, rloLsuüng, wat was dat? Jantje merkte 'f eersi: een met.'Je kwam langs 't puadje waar zij ook op liepen, een meisje.... Ze hod een Llauw urkje, en een wit schort voor. Wit golig hingen haar haren onder een zwart mutsje uiL "t Meisje had iiaar eene hand in haar gezicht: baar vuistje veegde over haar oogen't Meisje huilde. leun zog ook 't meisje, en Teun dacht ineens aan z'n zusje. Vreemd, dnt hij ineens aan Micnlja dacht, Mientje was toch veel kleiner? Maar 't meisi jo huilde! Zou zt pijn hebben? Nu was ze dichtbij, „Hebbic hoofpijn?' vroeg Teun. 't Me.Lsje keek op, stond st.il, cn snikte toen door, „Hebbic do strooppot laten vallen?" vroeg Jantje, die dacht aan 't pak slaag, dat hij gekregen luid, toen hij de strooppot van z'n moeder op 't vloer* k'eed bad laten vellen. 't Meisje jcbuddf. met haar hoofd. „Wat scheelt tr dan aan?" vroeg Teun, „heb ie goen zaddock?" cn hU haalde z'n vuile zakdoek voor den dog. (Zie vervolg bladz\Jdc S98).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1929 | | pagina 13