WOENSDAG 4 DECEMBER 1929'
TWEEDE BLAD PAG. 5
ONS TIJDSCHRIFT EN DE CHR. LETTERKUNDE.
JONGEREN UIT HET BEGIN DER ^OSTE EEUW.
ii
In den vijfden jaargang ritselt het leven
der Chr. jongeren. Enka vervolgt haar no
vellen, J. L. F. de Liefde teekent „Een
Kjuarelletje". Dichters ontlokken nieuwe ge
luiden aan de harp, het pas verschenen
pHaar idealen" wordt door Enka onder han
den genomen. Hier verheerlijkt Enka onom
wonden de 80ers en de 90ers. De laatste
twintig jaren zijn een tijdperk van glorie in
en-ze Nederlandsche Letterkunde geweest
Mannen met reuzenkracht, vrouwen met
groote gaven hebben te samen gearbeid tot
een gebouw is verrezen, imponeerend boven
dl les wat de Ned. letteren hebben gebouwd.
Nu komt de zoekende, de dorstende naar
(choonheid, hij ontdekt nieuwe gratie en on
gekende kracht. Maar als hij moede wordt?
pan hoort hij al luider de klacht in zich:
Waar zim de dingen der eeuwigheid. Gods
waarheid die blijft? (Jaargang V bladz.
140 en 183.) Heel scherp voelden wij het
JManco" de 80ers. Ons hart zoekt
De jongeren uit „Opwaartsahe Wegen"
poesten dat artikel kennen. Zij zouden er
fiun eigen hart in beluisteren.
Wat correspondeerden wij vurig" over de
nieuwe literatuur met elkaar in dien tijd.
Bückman zond stapels boeken van K-loos,
ventioneel dat is de vorm, waarin g'uw
verzen giet, Conventioneel de woordenkeus,
niet d'nhoud van uw lied.
Hoogenbrik sloot de bespreking „die een
dichterlijk slot had, dat zeker treffelijk kon
heeten".
Pats. Hoogenbirk kon raken.
Chr. Lettert. Verbond. Allen die bereid
ren elkaar op den breed en grondslag van
O. T. te ontmoeten werden tot een samen
komst uitgenoodigd. Allen die op het gebied
der Letterkunde min of meer werkzaam zijn.
We waren bereid. Heel graag zelfs. J. C.
de Moor, die vond dat -het Calvinisme in j heelemaal niet met W. v. Nes eens
T. onwaardig bestreden werd h-ie-ld zich I derschrijft
Interessant is de gedachtenwisseling in de
vergadering van het Chr. L. V. begonnen en
in O. T. voortgezet over Christelijke en lite
raire critiek.
In de Saamleving mochten we vragen stel
len en ook beantwoorden. Joh.a. Br. (toen
nog M. M.) bad gevraagd:
1. Is Christelijke en literaire critiek een
contradictio in terminis.
2. Wat verstaan we onder de literatuur
van '80. Alleen het werfc van ongeloovigen of
ook boeken van Enka, Haspels e.a., die bra
ken mot het eonventioneele, dat zooveel werk
van Chr. schrijvers ontsiert. O. T. bladz. 75,
Vide jaargang.
W. Nes beantwoordt die vragen ter ver
gadering van het Chr. L. V. 25 Juli in
Utrecht: „Wij erkennen producten als
letterkundig schoon, wanneer niet Christus
en Christus alleen het middelpunt is." Op
de tweede vraag volgt geen beslist antwoord.
De schrijver constateert dat de meeste Chr.
lectuur inplaats van aan kunst aan de cate
chisatiekamer doet denken. Ons Christenvolk
loopt inzake kunst en kunstgenot aan den
leiband van onmondige leiders (zou je niet
denken dat je Opwaartsche Wegen las).
Enka werpt zich ook in den strijd. Is 't
terug, trad later weer in dep kring dor
O. T.-ers.
Het Chr. Letterk. Verbond werd géboren.
A. J. Hoogonbirk, voorzitter.
Reeds in Jan. 1901 kon de eerste vergade
ring gehouden worden. De opkomst was niet.
best,, maar we liepen over van moed. Wij
voelden scherp bet „Manco" dn do C'hr. Let-
terk. wereld, de Kerkbode's hadden 't gedaan,
de predikanten regeerden te veel. (Zoo dach
ten heusoh niet alle oprichters.) De eerste
nieuwe leden dich zich bij ons groepje
voegden waren G. Velthuyzen Sr. van Haar
lem en D. A. Daamen, uitgever te Rotterdam.
De referaten „Hoe staan wij als Christe
nen tegenover de N. Letterkunde?" door W.
v. Nes en „Dramatische poëzie en Christen
dom" door J. C. Horneet., vonden een plaats
in O. T. Deel V, bladz. 536—582.
Hiermede was „Het tooneel" onderwerp
van debat in vergadering en O. T. gewor
den.
1 Ging er warm genoeg toe.
„Een der dames (Enka) proclameerde de
voortreffelijkheid der nieuwe richting, een
doctor in de N. letteren beweerde, dat. niet
alles nieuw was, wat de nieuwèren geven,
een predikant, Ds. Gezelschap, die in O. T.
al een artikel over woordkunst plaatste, be
toogde, dat de N. letteren geen op'Zichzelf
staand verschijnsel vormden: de grond er
voor zit dieper, veel dieper en houdt verband
met de algeheele strooming in hét geestes
leven en de nieuwere strooming is inferieur
aan de oudere".
Men sprak over Haspels, roemde Gorter,
verwierp het realisme van Frans Netscher,
was dankbaar voor den prikkel die de nieu-
weren onze christelijke letterkundigen gaven.
Homoet besloot met stellingen over Dra
matische Kunst. De (/orde dramatische poezy
staat hoog als kunstschepping. Zij staat niet
tegenover het Christendom maar er naast.
Christelijke dichters mogen niet worden ge
laakt, wanneer zij de dramatische poëzy be
oefenen.
Er werd gesproken over 'het tooneel, over
de passiespelen, over Paulus' bekend -zijn met
de Grieksohe treurspelen enz.
Het was leerrijk, al -kwam je op geen stuk
ken klaar met je izelf.
Dat. er -groei in het Chr. Letterk. Verbond
zat bewijst de 6e jaargang van O. T.
De strijd op de vergaderingen van O. T.
begonnen werd in O. T. voortgezet.
Wij jongeren, Enka, de Liefde, Homoet,
Bückman, v. As e.a. vormden een clubje van
vooruitstrevenden. De ouderen, die soms wei
nig im jaren met ons verschilden, zochten el
kaar even goed op. De literatuur begon in
O. T. al een ruimere plaats in te nemen.
Deyssels stelling: „Christelijk
is eene hoedanigheid die vaak belem
merend op de letterkunde in werkt". Chris
tus in het middelpunt van een litterair
werk?
Maar dan is het een fout Hooft en Breeroo
onder de dichters te rangschikken. Geen
Wolf en Deken, geen Hildebrandt kón ge
nade vinden, zelfs Haspels Vreugden
van Holland niet. Mogen we geen urn
liefelijk van tint en lijnen noemen, ook al
weten wij doodenasch er in?"
v. Nes krijgt óók van conservatieve zijde
over zijn „onmondige leiders"; vernuft en
kunst slechts wordt toegeschreven aan zich
zelf en in eigen vrienden, liefst op zelfver
vaardigde grondregels, verwijt mén hem-
W. v. Nes bespreekt Varietas M.blad voor
Gymnasium en H.B.S. onder Redactie
J. M. Leenderiz e.a-; v. Nes prijst bet zelf
bewuste optreden der jongens, maar neemt
de letterkundige recensent toch 'n beetje in
de maling, die schreef: „Nog altijd blijven
we met belangstelling het werk van Jonkv
Savomin Lohman volgen", enz.: „Ik denk
dat de in elk geval geridderde schrijfster
zal zeggen: „Och hoe vriendelijk liev
gen" spot hij.
Enka's referaat in het Chr. L. V. wordt
geplaatst: „De roman moet geven het leven,
dat is, wat door het mensohenhart gaat en
gist, dat zijn verhoudingen fijn als der spin
nen rag en onverbreekbaar als ankerijzer,
waarmee menschen en menschcnharten aan
elkaar verbonden zijn". Enka veroordeelt de
christelijke schrijver die in volle prcckor-
naat naar voren treedt: „Naar fijnheid van
woordenkeus, naar zuivere beelden, naar
natuurlijke zinswendingen streven de jonge
ren. De zinnen welluidend als regels mu
ziek! Naturalisme kan goed zijn, het
van de volle werkelijkheid, alleen, wij
alles wat laag is en vuil.
L. Penning, nog te Gorkum schaart zich
onder onze dichters: Homoet, Joh. Wirtz,
Weiland, Uit d. Boogaard,
DE ONTRUIMING VAN RIJNLAND
WILLEM KLOOI.
f. Deyssel, Frans Erens, v. Eeden en wien al
niet. Wij -lazen, ©temden in, critiseerd-en en
leefden!
Joh. Breevoort schreef een artikel „Het
Woord", zelfs door buitenstaanders meege
voel d, ook over Poelhekke's boek Modernen
(bladz. 289): „Er zit goeds in het nieuwe!
Goddeloos ruw, alle banden verscheurend,
zijn de nieuwe literatoren te werk gegaan,
met feilen spot onder schaterend hoongelach
hébben zij alle tiktak-dichters, alle vervelen-
Ie prozaschrijvers de deur uitgejaagd.; zij
hebben in hun dolheid ons noch grof-, noch
dwaasheden gespaard en toch hij hun ver
hielen hebben zij schoongemaakt. Zij willen
*ns natuur en waarheid weergeven.
Wat hebben wij christenen gedaan om ons
Volk voor te lichten bij dezen schoonmaak?
Dr. Kuyper betuigde onlangs op de kolossale
teut die de jongeren -begingen n u niet in te
pillen gaan (vraag wanneer dan?) wij ge-
Irone schepsels denken er niet over na, pra
ten na. Waar. is de man die dezen bruischen-
ien stroom in dè rechte bedding leidt?
Poelhekke wij danken u. Gij hebt den
fcreet van het hijgende hert, dat in de
Édeuwe literatuur ons tegensclhiet opgevan
gen. Gij hebt het nieuwe in zijn armhead,
loogmoed en troosteloos pessimisme ontwor
teld. Gij hebt getracht in te dringen in het
lonken en willen van vijf moderne schrij
vers".
Hilbrandt Bosahma critiseert op zeer goede
gronden „Gelouterd" van Guido Fabius (J.
C. Sikkel); L. Bückman legt „Geloof" van
Anna de Savomin Lohman den maatstaf der
tachtigers aan, di-e ook vol hartstochtelijke
bewogenheid „Vreugden van Holland" door
Haspels bespreekt
Kyne's gedichten doen een heftig verschil
Van gevoelen oplaaien. Enka begint: „Het
tvorstelen der jongeren na '80 schijnt deze
dichter heel niet te hebben meegemaakt. Al
huri geweldig haten, hun passievol liefheb
ben is hem voorbij gegaan.Ik heb nooit de
heerlijkheid van Gorters Mei zoo gevoeld
als na het lezen van Kyne's M-ed". Als men
weet dat Kyne een collega van Enka was
In dezelfde school, voelt men hoe hoog de
literatuur Enka zat. Hoogenbirk had een
warme aanbeveling voor Kyne's bundeltje
|eschreven, toch plaatste hij Enka's aanval.
«Wij achten èn de verzen, èn de criticus
noog" verklaarde Hoogenbirk, die meende
,gijn jongeren" nog te kunnen regeeren en
Verbeteren door tegemoetkoming.
Swanbom vatte vuur. „Wie is Enka? Heeft
hij of zij aldus een jong dichter te be
handelen? Waarom hem ontmoedigd en ge-
ichaad? Ik kies Kyne boven Willem Kloos".
Kyne zelf dicht: Conventioneel zou "t we
ren als 'k Hem mijn -Heiland weet, als 'k in
mijn hart laat lezen, wat mij Zijn liefde
deed"; waarop Joh. Breevoort pareerde: Gon-
Het i52e Fransehe Infanterie-regiment verlaat Koblenz tot blijdschap van dete ttad
Het eerete artikel stond In ons blad en zeker, niet minder tot vreugde van deze mannen, die eindelijk weer naar. Frankrijk
van 3 December. -i mogen terugkeeren,
EEN MOEDER MET. ELF. KINDERTJES
Een uitvoerige gedachtenwisseling over
het tooneel heeft plaats naar aanleiding van
C. J. Warners' referaat voor het Chr. L. O.
„Ik ken geen Chr. kunst tegenover een an
dere! Christelijke, kunst vind ik pleonastisch.
D e kunst i s Christelijk. De kunst spruit
voort uit de begeerte om in den hemel te
wonen. De ware kunstenaar grijpt omhoog
naar het ideale,; het gevloekte stof staat de
kur.st in den weg. Ds. Warners is tegen het
tooneel, niet tegen dramatische kunstwer
ken. Wreed noemt hij b.v. het passiespel.
Leef ik met Jezus, ik voel Zijn wonden
branden om mijn zonden. Christus gefin
geerd, o zou mijn zaligheid ook gcf:
zijn. O schoone techniek, waarom kwelt gij
mij?
We komen niet tot eenheid van gedachten
over het tooneel. Straks doet „Vrouwen
weelde en vrouwensmart" van Joh. Bree
voort dienst voor knuppel in het hoender
hok van O. T.
Mevr. Wildcboer oordeelt bar scherp den
inhoud, Alclebaran den vor mvan dit boek.
Büokmann bntwikkelt in een uitvoerig
stuk, waarin hij de „oppervlakkige onheb
belijke critiek van mevr. Wildcboer" gispt
en 'n beetje in 't ootje neemt, zijn letterkun
dige beginselen.
Hij noemt het artikel van W. v. Nes Chr.
kunst, bldz. 405 een keurig betoog. Na be
wezen te hebben, dat Vr. en V. geen „Chris
telijke kunst" is beoordeelt hij 't werk als
een Chr. bock.
Wie onzer Chr. schrijvers heeft als /.ij de
eigenschap de figuren zoo raak neer te zet
ten en schrijft een stijl, bewonderenswaar
dig vlug, los, levendig, een helderen, natuur
lij-ken dialoog. Het is een eerste waardige
poging van Chr. zijde, om kunst te.leveren.
Ds. A. v. cl. Hoeven spreekt over Critiek
ter vergadering van het Chr. Letterk. Verb,
met het oog op Vrouwcmvccldeen Vrouwen
smart. Hilda en W. v. Nes hémen de pen
op. De laatste oordeelt niet malsch (ook ze
ker ten opzichte van het debat ter vergade
ring Chr. L. V.). Doordringen in den geest
der nieuwe letteren eischt een zeer diepe
studie, 't Schijnt een bepaalde manie der
jongedames te worden over de beweging na
'80 te „leuteren".
Aanpakken, club van jonge letterkundi
gen!
Leuteren! Onze heele ziel was in beweging
over deze dingen. Wat was de literatuur ons
lief!
In den 7den jaargang van O. T. -houdt A.
J. Hoogenbirk het roer iviani O. T. nog stevig
in handen, al begint het vaartuig te schom
melen door de „stoutigheden" der jongeren.
Hoogenbirk hekelt de nieuweren in een
groot gedicht dat ein-clagt: „Ik ben een onge
lukkig man, Jan Salie, die niet wil, niet
kalni Voor 't. nieuwe glad verloren. Ik ben
te vroeg geboren", (blad-z.. 59). In Sonnet-
ziekte, bl-adz. 93: „Tot de (vele uitzinnighe
den der nieuweren behoort ook, dat ze Ten
Kate, den Zanger, min achten, bladz. 192.
Heel die nieuwere letteren drukt niets dan
een berg dli'e een muis baart".
Voor Hoogenbirk is de beweging van 'S0
niets nieuws. G'een ecbognmaak, geen fris-
sohe windvlaag. Wie iets goeds geeft bouwt
eenvoudig op het vorige goede. JDe nieuwe
ren" vormen geen- geheel. Het is gemaakt,
niet geboren, ,/t Nieuwe" zal leven noch
gedijen. Als het geboren is, is t niet uit
God geboren, bladz. 339.
A. Brummelkamp steunt Hoogenbirk In
rijm artikel Vers-ifex of Dichter. C. J. Graaf
land is do eerste dii'e er op de laatste afl.
van O. T. op terugkomt.
C J. Warners, die we reeds kennen uit
rijn voordracht op het Chr. L. V. en uit
Jaarg. 6, zet nu een- boom op (ten vervolge;
over Idealistische en Realistische kunst Hij
heeeft zijn tasten getoond naar den neg on-
vorm rvoor hetgeen de Christen
voelt, als er van kunst sprake komt".
Critiek ris kunst, betoogt D. Rens, bladz.
149, .in zijn artikel Subjectieve of O b-
ek.
ssgag—s
K. Wouters èn J. de Liefde bespreken bei
den Enka's vereenigd bladz. 32 en 136. Zoo
heel bescheiden begint deze schrijfster, die
later d e geprezen auteur van „Opwaartsche
Wegen" worden zou. Je proeft de literator
van haar critiek en waardeering. Zelve ver
gast Jo de Liefde ons op een mooie novelle
W a a r t o e. Van heel veel werk heeft J. de
Li'efde dn O. T. de premier gegeven.
Enka is forsoher in haar critiek over
Haspels Z -e»e en Heide. „Haspels is de
f aristocraat onder de auteurs van Chr. huize.
Hij blijft in Onze Eeuw in veel aristocrati
sch er gezelschap dan wij die in O. T. wonen
cm. 't Chr. Letterk. Verbond probeeren op te
bouaven. In de schoonheid van Haspels voel
ik altijd iets als in die van een Griekscii
beeld. Haspels -herinnert aan Potgieter. En 1
met een niet literaire verwondering heb ik
me verwonderd over het feit dat in 't boek
Haspels geen woord over positieve gods
dienst staat".
Twee onderwerpen worden in den 8sten
jaargang nog aangesneden als neerslag van
't verhandelde ter vergadering Chr. Letterk.
Verbond. De Christelijke bibliotheken en
Kinderlectuur. Bij 't laatste ontspint rie'n
debat over Jachin, dat J. P. Tazelaar
kracht g verdedigt.
"n cr nog niet met de kinderlectuur
is de conclusie van J. L. de Liefde.
Enka valt de Chr. Bibliotheken aan. Z'j
jh- een (ibladz. 462) gevaar voor do Chr.
Letterkunde wij wisten het ook wel even
goed als de jongeren in Opw. Wogen), zij
verspreiden middelmatige lectuur". Een be
wering waartegen H. J. Spruyt krachig op
komt.
Het is niet mogelijk héél- den Ssten jaan-
gang te bespreken; dichtproeven van Joh.
Wirtz, Homoet, G. Doekes, Hana e. a. vindt
ge er in. J. H. Gunning licht historisch zijn:
„Ga niet alleen door 't leven" toe. We rede
neeren er heel zwaar in over alles wat op
Letterkunde betrekking heeft.
(Wordt vervolgd).
Kerknieuws.
hartigen. Dat kan door naast de opzending
van de attestatiën aan den kerkeraad van
de gamizoens of marineplaats ook een
lijstje van de leden der kerk, die onder de
wapens komen of in dienst treden (vooral
de laatsten) te zenden aan den leger- of
vloot predikant Zoo zal men elkander aan
vullen in plaats van afstoot en. Het onder
werp, dat we aansneden is rijk van stof. De
bladen zouden er kolommen mede kunnen
vullen. De ideeën op dit terrein zijn van
den meest uiteenloopenden aard. Daarom
eindigen we met een vraag en een bezwaar,
dat ook wij deelen. We houden daarbij in
het oog, dat de praktijk van het leven zijn
eischen stelt, onafwijsbaar.
De vraag luidt: „Hebben de kerkeraden in'
den loop der tijden bewezen de behartiging
van de militaire leden hunner kerken te
kunnen naleven of is zulks door on- en
overmacht (eigen werk) schier ondoenlijk
gebleken?"
Het bezwaar luidt: „Er zijn moderne le-
gerpredikanten". Er zijn evenwel moderne
militairen. Dat hebben we, hoe of we dat
betreuren te aanvaarden en als zoodanig
hebben ze recht op geestelijke bearbeiding.
Gestel, dat te avond of te morgen een vol
doend aantal Israëlieten onder de wapenen
komen, wat dunkt u, zouden die menschen
dan onverzorgd moeten blijven, omdat het
geen belijders zijn van onzen Heiland. Het
is wel erg gemakkelijk om de G. V. in
Gereformeerden of Hervormd orthodoxen
op te lossen, doch dat is uitgesloten. Da
praktijk van liet militaire leven verzet zich
daartegen en de wijze waarop de G. V. bij
weermacht plaats vindt, betitelen we
als de „best mogelijke".
In de laatste tijd vangen we telkens klan
ken op alsof het met de G. V. op leger en
vloot onvoldoende is. Dat is onjuist. De
leger- en vlootpredjkanten zijn de eenigen
die" van nabij met onze menschen kunnen
omgaan en juist omdat dit voor hen geen
„bij"- doch „hoofd"-zaak is, zijn ze de meest
aangewezen dienaren 'des Woords.
Er zijn bezwaren. Natuurlijk. Waar zijn
die niet? Doch daartegen past getuigen der
geloovigen onderling.
Het groote verschil tusschen het militaire-
en burgerleven is, dat bij de eersten de
menschen groepsgewijs te zamen gaan en
bij de laatsten groepsgewijs afzonderlijk
staain. Daarmee heeft Ds. H. in zijn referaat
geen rekening gehouden.
Vlissingen.
Het vertrek der bezettingstroepen werd op verschillend* plaats m m Duitschland zeer feestelijk gepierd. Op bovenstaande foto ziet men LINKS: 'f Keizer Wilhclm-qedenkteeken
waar nachtelijk vreugdevuur ontstoken werd: RBCJtTS! de Duitsche Rijksvlag, geheschen op de vesting Ehrenbreitstein. IN HET MIDDEN (boven): Ferstmarsch. te Koblenz dat
door vele duizenden' werd bijgewoond, en bsnefën)i: tzrrchillenfo officiële personen: i. Bisschop Münch, 2. Mevrouw Beok,er, 3. Dr, Fuclis, 1. Minister Becker 3 Bur ge-
- •"w,T meester Buffel van Koblen&
De heer J. Herweijer, majoor-ziekenver-
ple.ger K. M. schrijft ons:
Wanneer buitenstaanders van „hooren
zeggen" meeningen verkondigen, welke
kant noch wal raken, halen we de schou
ders op. Indien evenwel een vooraanstaand
man, die veel -beter „weet" op een lezing
voor meer dan „gewoon" ontwikkelde men
schen wenschcn naar voren brengt en de
mogelijkheid daartoe buiten beschouwing
laat, dan grijpen we naar de pen en roepen
„tot de orde".
Wat toch is het geval?
Ds. T. J Hagen, van Delft, refereert 25
November j.-l. over -b.g. onderwerp, waarop
een geanimeerde discussie ontstaat met de
slotsom:
„Weinige ingenomenheid met -het tegen
woordige instituut der legerpredikanten,
(niet de vlootpredikanten? J. H daar men
van oordeel is, dat de geestelijke verzorging
der militairen behoort uit te gaan van de
kerk",
waarop de referent uitspreekt, dat het
makkelijker zal zijn om de kerken zelf tot
haar taak der geestelijke verzorging der
militairen te doen komen, wanneer dit
instituut zou zijn opgeheven (cu-rsiveering
van ons, J. H.).
Het moge frappant schijnen, doch het is
juist andersom. Als levende midden in de
praktijk gaan we trachten dit aan te toonen.
Militairen leven onder geheel andere
wetten als burgers en zijn daarbij in groote
groepen ondergebracht in kazerne of schip.
Het gezinsleven, is uitgeschakeld en Chris
tenen en niet-Christenen van diverse pluim
age leven te samen onder het toezicht
commandanten en officieren. Ieder die iets
te maken heeft met een militair van land-
of zeemacht, zal aanstonds bemerken, dat
al de belangen van onze militairen berusten
in handen van de commandanten, die hier
in worden bijgestaan door de verschillende
hoofden van dienst De behartiging van de
-geestelijke belangen maakt hierop geen
uitzondering. De behartiging van de geeste
lijke belangen is dienstverrichting en het
gaan naar catechisatie, kerk of godsdien
stige samenkomst komt dan ook altijd voor
op de les- of dienstroosters. Ieder gevoelt
dus, dat een kerkeraad (aannemende dan,
dat zulk een raad rekening kan houden met
allerlei dienstvoorschriften) zich hierin
moeilijk mengen kan. Doch al zouden alle
verrichtingen in verband met de G. V. hui
ten diensturen geschieden, dan nog zot
kerkeraad heel wat werk hebben aan de
•behartiging der geestelijke verzorging, om
dat het gezinsleven uitgeschakeld is.
Zooals de zaken nu staan schrijft
eenvoudig aan Jeger- of vloot predikant en
de zaak heeft de aandacht. Welk een voor
recht is dit ook voor de ouders. Het is
kei ijk naïef om te denken, dat een bericht
aan do betrokken commandant over don
kerkeraad naar de -betrokkene meer effect
sorteert. Die meening verkondigen i
schen, dde van de opbouw eener militaire
samenloving geen begrip hebben. Of
dan de kerken wegcijferen? Integendeel.
De kerken hebben evenwel in 6arnenwe
king met het instituut van Leger- en vloo
predikanten de geestelijke belangen te bi
„INWENDIGE ZENDING"!
Een lezer vraagt ons, of 't met
portage van de „Nederlandsche Zendings
bode", uitgave van de Evangelische Stads
en Landzcnding, wel heelemaal in orde is.
Omtrent het „doen en laten" van den
man die met traktaatjes van bovengenoem
de „Evang. Stads- en Landzending" de
plattelandsplaatsen afreist, deelt onze lezer
het volgende mee, dat heel eenvoudig gé-'
steld is, maar aan duidelijkheid niets te
wenschen overlaat:
De mijnheer die hiervoor rondtrekt is
een erg inclringig mcnsch komt met de
deur in huis vallen loopt regelrecht door
neemt een stoel en gaat bij de tafel zitten
of dat die thuis is. En als die binnen is
moet je hem met een stok er uit slaan.
Hij is nog modem gekleed en vertelt dat
die negen kinderen heeft. En als die
niets krijgt dan moet je hem hooren dan
wordt de vrouw alles naar het -hoofd ge
slingerd. Maar wij moeten er niets van
hebben want wij vertrouwen het zaakje
voor geen cent.
We kunnen 't opperbest verstaan, dat
onze lezer, die in zijn eenvoudigheid de
ontvangen indrukken omtrent den „evange
list" weergeeft, alzoo weinig ervoor gevoelt
ook maar een cent te offeren voor de
„Evang. Stads- en Landszending".
De lezer vraagt wat ons oordeel over
deze colportage is.
Laat ons zeggen, dat we al heel wat
narigheid van zeer nabij vernomen hebben
omtrent allerlei Jieeren", die voor „Evan
gelisatie" traktaatjes presentcoren en geld
in ontvangst nemen.
We zijn den te) kwijt geraakt, maar kun
nen wel zeggen, dat ook de naam „Evang.
Stads- en Landzcnding" bij ons, om 't maar
voorzichtig en zacht te zeggen, uiterst on
aangename herinneringen heeft.
Er worden door allerlei individuen door
de steden en op het platteland nu al jaren
lang strooptochten ondernomen, die aan
goedgeloovige of bange menschen tc staan
komen op telkens herhaalde offers. Deze
heeten dan bestemd te worden voor „evan
gelisatie" of „inwendige zending".
Maar we hebben met dat slag van „evan
gelisten" al zoo vaak van dichtbij kennis
gemaakt, dat we precies weten, wat zij
onder „inwendige zending" verstaan. Ze
zenden liet opgehaalde geld rechtstreeks
naar het inwendige van hun portemonnaie
en 't komt daar alleen voor eigen belang
uit. De Zending, de Inwendige Zending of
de Evangelisatie profiteert er geen dub
beltje van.
Of die hoeren al met een uitgestreken ge
zicht en met een vroom praatje aan de deur
of zelfs ongevraagd binnen de deur komen,
de een kan 't al dierbaarder dan de an
der, maar intusschen wedijveren ze in
brutaliteit, men offere geen cent. En ook
verspille men geen woord aan hen, wijl an
ders heed gauw een stortvloed van bedrei
gingen, scheldwoorden en vervloekingen
volgt.
't Is voor <jle zooveelste maal, dat w«
tegen het „evangelisten gespuis moeten
waarschuwen.