MRMi geneesten fuuid BINNENLAND. SAMBO EN JOCKO TOEN HET NOG DUISTER WAS MAANDAG 18 NOVEMBER 1529 DERDE BLAD PAG. 9 PETRUS AUGUSTUS DE GENESTET 1829 - 21 NOVEMBER - 1929 PoKsie schuilt overal. Overal, mün vrinden! 't Is dc vraag: maar wie haar al. Wie ze niet kan vinden. 21 November aanstaande zal het honderd jaar geleden zijn, dat Petrus Augustus de Génestet te Amsterdam werd gebo ren. Hij is slechts twee-en-dei tag jaar oud geworden: 2 Juli 1861 overleed hij en werd rijn stoffelijk overschot op het kleine kerk hof te Rozendaal begraven. Deze dichter, die nog pas stond aan het begn van den loopbaaus die velen hem zoo vurig toewenschten, is dus bijna reeds e-e- #ie<nitig jaar dood. En tooh wie kenit die gedichten van Dc Génestet tndet? Hij was een volksdichter in den vollen en goeden zin des woords, «in dat zijn zangerig lied weerklank vonid ion 't hart van zijn volk, bewijst iwe! het feit, dat, zijn gedichten nog fait te Bloemendaal, belastte zich im,et de verzorging van tzijn kanderen. De vader wi'J- de ddcht bij hen blijven en vestigde zich daarom te Amsterdam. Het geleden verkies was echter voor zijn zwak gestel te zwaar geweest. Hij hoopte in de 6choonc Geldersche natuur genezing te viniden en ging daarom te Rozendaal wonen. Aanvankelijk hetrsltald hii, maar spoedig hoerde de a'elcte met vernieuute en heviger kracht terug en in den zomer van 1861 lel 'hij bet moede hoofd voor immer ter ru$te. Dat is in vogelvlucht 't leven van dliehter. Om De Geneste ts g e id i c h t e n te- staan inoet men zijn leven, keninen. Want in Eijn gedichten is zijn leven terug te vin- den. Hij de dichter ivian „Natuur en Waar heid" had een ingeboren afkeer van schooLsclie geleerdheid, gemaaktheid en ge- wiichtig-doenerijHoe heeft hij dat alles ge- geeseld, onbarmhartig en striemend! Niet zelden was hij daarin eenizij-dig, maar toch was ieder overtudgdi, dat zijn strenge cri- tiek sproot uit een oprecht hart. De Génestet was een geesteskind van Abra ham des Amorie van der Hoeven, die a U hoofd stond van genoemd Seminarium die de leus der Remonstranten: verdraag zaamheid en verbroedering! op zoo welspre kende wijze verdedigde. Roerend schoon herdacht de dichter zijn leermeester hij diens sterven in een Mem. riam: Zijn leiding em zijn lessen en gesprekken, Zijn woord, im jongelingsstrijd, vaak weldaad voor zijn hart P. A. DE GENESTET Biet vergeten, maar bij velen ge-liefd zijn. Zelfs bij velen, die verklaren, dat dichtbun dels mdet hun irneest geliefde lectuur is. De Génestet is één van de weinigen, die men in eiken kring ontmoet. Meer dan ééu geleerde siert ook thans nog zijn gedegen betoog met een sprankelend „leiekedichtje", en op weljce plattelands-jongelingsvereeni- ginig werd noo-it „Het haantje van den-toren" rvöorgedragen Wie ontroerde nooit door dat aangrijpend gebed van de lieve „Levenslust": O Gij, die Liefde en Almacht zijt, Gij, als mijn Bijbel leert, Die met een wenken van Uw hand en wolk en wind regeert! Zoo toch Uw Hand, o Heer, voor mij dat Haantje eens keeren wou Naar t Zuiden heen, Gij kunt het toch! hoe ik U danken zou. En iwd-e kon vergeten den slotzang, die eingt van eindelijk bevochten overwinning: Maar eindlijlc op een Junidag, vol zomerglans en geur, Paar rolde een open rijtuig aan, dat stilhield voor haar deur En zij? Ze was genezen ook, de lieve Levenslust! Zij ginghaar bracht een zwarte koets naar buiten, in de rust. Tot op dezen dag heeft De Génestet zijn zeer bijzondere plaats, diie hij aanstonds in 't hart van ons volk wist te veroveren, be houden. En wij gelooven stellig, dat hij die plaats zal blijven behouden. Hoe is dat te verklaren? De Génestet was geen Vondel en geen Cats; hij geleek even min op Da Costa als op Beets. En toch staan we voor 't opmerkelijk verschijnsel, dat in breede lagen van ons volk nog steeds met graagte en voorliefde maar zijn dichtbun dels gegrepen wordt. Er bestaat dan ook genoegzame reden ter gelegenheid van zijn honderdsten gieboor- terag den dichter De Génestet zij t slechts in de n vluchtigen vorm van een dagblad artikel van meer nabij tie bezlien. Als reeds gezegd werd De Génestet _te Am sterdam geboren, Zijn vader heeft hij nooit gekend en ook zijn moeder onltviel hem «eer vroeg. Op de Latijnsohe school ontving hi] zijn voorbereiding. Na in 1847 te Zwolle het staatsexamen te hebben afgelegd, zette hij zijn studiën voort aan het Amsterdamsch Atheneum en aan het Seminarium der Re- monstrantsche Broadenschap. Na in den echt te zijn verbonden met me juffrouw Hemóetite Bienf-ait van Bloemen daal werd hij Rcmonetranitsch predikant to Delft (1852). Zijn huwelijksleven was zeer gelukkig, maar helaas van korten duur. In 1859 ver loor hij zijn teerbeminde vrouw en weinige maanden daarna nam hij ontslag als predi Zijn schoonmoeder, mevr. de Wed. Bien INGEZONDEN BIEDEDEELING. s theoloog, maar in zij: bant is hij t toch nooit geweest. Hij stond verbaasd over zichzelf als hij een of ander theologisch werk hadi doorworsteld; predi- kantien-vergaderingen, die hij af en toe h" zocht, vermochten slechts zijn spotlust op te 't Is ook een tijd waarin wij leven! ach wij hooren Geen geestig liedje schier uit Holland; dichterkoren En 't lieve vaderland, het schijnt me al mee m meer Eén godgeleerd dispuut, waar ik mij wen.de of keer Hij had een diepe vereerinig voor Byron, ook voor Heine, Hugo, Sainte-Beuve, Din genatadit, Göthe en Riickert. Van de oude Hollandsche dichters vond hij meer behagen in Huyghena dan in Hoofl, on Cats meer dan in Vondel. Hoe bij over Mr. J. van Lennep dacht is bekend genoeg uit zijn Morgen is mijn dichter jarig. Da Costa en Beets heb ben grooten invloed op hem geoefend, zooais uit meer dan één gedicht, duidelijk blijkt. Zijn eerste bundel, Eerste gedichten, bevat verzen van de jaren 1846—1851, dus van het 16de tot het 22ste levensjaar van den dichter. Van Vloten merkte over dezen bundel terecht op, dat De Génestet reeds dadelijk aanving met dien gezonden, tref- fenden eemvoudi, dien anderen, zielfs Beets, eerst na veeil tasten en zoeken gevonden hebben. Zijn Laatste der Eerste en Le eke- dichtjes hebben hunoorsprong te dan ken aan de pastorale ervaring van den dichter. Men merkt hier aanstonds, dat hij ouder geworden is: slechts een enkele maal keert de omidieugende 6cherts, waarvan de eerste verzameling overvloeide, hier terug. Maar zijn wereld- en levensbeschouwing is dezelfde gebleven. Wat een oude bekenden en geliefden drukt men in gedachten dankbaar de hand als meai 't register van Dc Génestet's gedich ten doorbladert De Hollandsche Jongens van Hi-ldebrand, Het Penningske der We duwe, Aan een lid der Kommissie voor het Staatsexamen, De handdruk. De Hertogin van Orleans. Alarmisten. Latijmsche School, Aan iedereen, De Simt-Nicolaasavond. De avondzon, Jonge roeping, Het liedje vam ver- Wie in de bundels van De Génestet geen oiibekende i-s. kent ook de typische, ouder- wetsche prentjes. We plaatsen er hier drietal. Hierboven: Het penningske weduwe Kritiek langen, Kinderloos, Jong Hollanldsch bin nenhuisje, Waar het meeste wordt geleden,, Komen en gaan, 't Was toch de Hovenier, Naar de natuur, De schoenlapper van Alexandrië, De mailbrief, De Heidcnajxistdt, Arme Visschers, Ben kruis met rozen wie kemit ze niet, deze gedichten en wie heeft er niet telkens van genoten? En van de overbekende Leeke dichtjes die men nog telkens weer ontmoet, zullen we nu verder maar zwijgen. De Leekedicht j e s aldius het oor deel van Joh. C. Zimmerman, die Aanvan kelijk De Gémestet's werk scherp becritiseer- de de L e e k e d ii c h t j e s, goedig en lief derijk als alles, wat aam. De Géniestet's ge moed ontsprong, zijn vol puntigen humor, vol geest en vernuft en schieten hun pijlen af op onoprechtheid' en gekunsteldheid', op waanwijsheid on vooroordeel, op kleingees tigheid en halfheid, op onnatuurlijkheid en pathos op ieder gebied, op sociaal, zoowel als op theologisch en letterkundig. Moedig en enthousiast strijder vertoont rich deze zwakke en teediere jorugie man, apostel van natuur en van waarheid, van oprechtheid en cordaatheid, van ootmoed en Christelijke liefde, van het schoone >en van het goede, van het iwezen der dingen-, van onderzoek en studie". Busken Huet gaf zijn oordieel oner De Gé nestet aldus weer: De dichterlijke gave was hem aangeboren. Van zijn jeugd af aanwas zijn technische vaardigheid ongemeen, en tot het einde toe schreef hij met meeivgemak verzen dan proza. Rijm ern rhythme waibn bij hem de natuurlijke begeleiding van het thema der gedachte. Zijn lier was hem in meer dan één zin een speeltuig, geen folte ring ooit voor zijn geest. Hij werdi mieer er meer populair. De jongelingschap kendt zijn leivenspsalmen van buiken; meisjies sohrevïen ze uit in haar albums, Ook bij ons Christelijk volksdeel was en is De Géniestet geliefd. Men weet wel, dat hij modern predikant, was en genoemd kan worden de dichter van het Modernisme. Ook dat komt in zijn gedichten keer op keer tot openbaring. U Zou mi-et moeilijk vallen met tal van citaten dit in den breede aan te toonen. Als Leekedichte-r bestreed hij met zijn scherts en spot niet alleen het: onge- loovig liberalisme van Jan Rap, maai ook de „bekrompenheid" der orthodoxie. Eem rechtzinnig predikant sprak eens als zijn meenim[g uit, dat niemand der religie meer kwaad -giedaan heeft dan De Géniestet. En onder een bepaalden gezichtshoek ge zien., had de man gelijk. De Génestet nam een levendig aandeel in den kerkdijken strijd, die tussohen 1857 en 1S60 zooveel pennen in beweging bracht. Daarom temeer is 't te verwonderen, dat zielfs in Gereformeerde kringen zijn dicht bundels met zooveel graagte werden oa worden gelezen. Dat komt omdiat De Génestet het meest bekoord door zachte vrooomheid en intiem huiselijk geluk. Wij schrijven hier eeniige verzen over uit Uit het dagboek van een geluk kige: Vergeef me, o God en Heer! Mijn ziel' buigt zioh neder. Het angstige waarom! drukt zwaar op mii gemoed, En mijn geloof drijft-, als een si-roohalm, zwak en teeder, Drijft hen-eoi op des twijfels vloed! Vergeef me, o God en Heer, verlicht mij, leer mij hopen, Versterk mij im 't geloof, aan Uw oiiizlicht- bre trouw, Ontdieik U, sluit mijn oog Uw heil-gen Hemel open. Dat ik in beter licht ons menschenlot aan schouw! 0 leer mij volgen; niet slteeds vragen: wat zal deze? Maar zoeken staêg Uw hand op al mijn levenspaên: Blijv' mijn bekommerd hart, vol meelij vaak en t 't Was toch de Hovenier! En, wie in 's levens gaarde Dien man niet heeft ontmoet, Maria, zou als gij, Zijmi ziele schreit en smacht, al bloeit de uiige aarde, En zoekend waart hij om in 't lentefeest getij. In welke menschenziel, die den soms zoo bangen geloofsstrijd kent, vinden deze zan gen, even eenvoudig als teer, geen echo? Dat is dan ook weft geheim van De Gé nestet. En omdiat. die afrijd blijft zullen zijn ge dichten. noo-it verouderen en gelezen blijven. Op het kleine kerkhof te Rozendaal, naast de statige laan, die naar Beekbergen voert, in 't midden van de liefelijke Geldersche natuur, waarvoor zijn hart alitoos geopend i, rust 't stoffelijk overschot van de» dichter. En toen zij hem uitdroegen naar zijn laat ste rustplaats, dacht meer dan één vriend aan de onvergetelijke regels van Een kruis met rozen-: Een kruis met rozen Is 't menschenlot, Is 't rijke leven, Uw gave, o God! Niet enkel rozen! Geen kruis alleen; De Liefde voegt-ze Getrouw bijeen. Een krw:s met rozen.! Och vroom en goed, Och lee: het dragen Met blijden moed. I-k weet de rozen. Zij vallen af Het kruis nu, legt go Pas neer aan 't graf.....-.; HET NIEUWE DOKUMENT DE BRIEF VAN Prof. VAN EYSINGA GEEN LEK OP BUITENLANDSCHE ZAKEN, MAAR BIJ WATERSTAAT Naar de Tel. uit goede bron zegt te ver nemen heeft «n nauwgezet onderzoek uit gewezen, dat de publicatie van den brief van Prof. v. Eysinga door het Utrechtsch Dagblad, gevolg is van een „lek" aan liet Departement van Waterstaat Het blad meent te weten, d-at prof. vain Eysinga, die in zijn brief aan den minister van Buitenlandsche Zaken verzocht een af schrift te doen toekomen aan de lieeren Kroller en Schlingemann, zélf een afschrift heeft gezonden aan het Departement van Waterstaat Wij vernamen bij geruchte, dat het brief- afschrift in blanco envelop aan het U. D. werd toegezonden en dat het blad zelf niet weet wde de afzender was. N. V. V: EN INDIE EEN DELEGATIE OP ONDERZOEK UIT. Door den bestuursraad van het N.V.V. is besloten in het jaar 1931 een delegatie van het N.V.V. naar Ned. Oost-Indië te zenden, met het doel in nauwere verbinding te treden met de Indische vakbeweging en om te onderzoeken of, en zoo ja, op welke wijze het mogelijk is de ontwikkeling en verster king der Indische vakbeweging te bevor deren. R.-K. PERS EEN NIEUW R. K. VOLKSDAGBLAD. De „Residentiebode" melidit dat in een Dinsdagavond 1.1. gehouden bijeenkomst, uit gaande van de Verceniiging Katholiek Am sterdam, mgr. J. Aengeaient, bisschop van Haarlem, heeft meegedeeld, dat binnenkort te Amsterdam zal verschijnen een nieuw groot R. K. Volksdagblad met ochtend- avond-editóe. DR. HENDRIK MULLER EEN JUBILEUM ALS EXAMINATOR. Naar wij vernemen is dr. H. Muller, onme gezant te Praag, die op -het oogenblik in 'het land vertoeft, dezer dagen veertig jaren lid van de commissie, belast met het af- m der consulaire examens, die de vol gende week weer plaats hebben. Sedert verscheiden jaren is hij tevens voorzitter dezer commissie. Dat een dergelijke onbe zoldigde functie zoolang door één en den zelfden persoon wordt waargenomen, be hoort zoker tot -de vermeldenswaardige bij zonderheden. COMMISSIE TOT ONDERZOEK DER ARMENWET UITBREIDING DER COMMISSIE. welke een onderzoek instelt of de Armenwet met het oog op de positie der verzekerde en valide arbeiders, al dan niet gewijzigd moet worden is met 'n tal leden uitgebreid. Nieuwe leden zijn: de heer W. Drees, wet houder van den Haag, B. van Eesteren, Chr. Werkgeversvereeniging; F. Krantz, Verbond van Nederl. Werkgevers en K. Kruithof, voorzitter Chr. Nat. Vakverbond. De com missie staat onder leiding van den heer Zaalberg, direkteur-generaal van den Ai11 beid. INGEZONDEN MEDEDEELING. De Opening van de BERLITZ-SCHOOL SCHIEDAM HOOGSTRAAT 182, heeft gepasseerden Zaterdag plaats gehad. De Inschrijvingen geschieden vanaf heden aldaar, of op den Stationsweg 21c, Rotter dam, Telefoon 52460. J. H. BLUM t OUD-LID DER TWEEDE KAMER OVERLEDEN. In den ouderdom van 75 jaar is in het St. Jozefziekenhuis te Vlissingen overleden de heer J. H. Blum van Aaglekerke, oud-lid der Tweede Kamer, op geheel Walcheren een bekende persoonlijkheid. Johan Heinrich Blum werd op S Maart 1852 te 's-Gravenhage geboren. Nadat hij in 1870 met goed gevolg het onderwijzersexa men had afgelegd, was hij achtereenvolgens werkzaam als onderwijzer te Nootdorp en te Wassenaar en daarna bij het M. U. L. O. te 's-Gravenhage. Van 1876 tot 1887 fungeerde hij als hoofd eener school aan de Badhuisstraat te Sche- veningen, waarna hij van 1S87 tot 1892 werk zaam was als leeraar in de Hoogduitscho taal en letterkunde aan het Stedelijk Gym nasium te 's-Gravenhage. Om gezondheids redenen zag hij zich in 1892 genoodzaakt uit deze betrekking ontslag te nemen. Na zijn herstel werd hij in 1S96 benoemd tot arrondissementsschoolopziener te Alk- maai', waar hij van 1899 tot aan zijn vertrek uit die plaats, in den Gemeenteraad zitting had. In 1901 vertrok de heer Blum naar Zee land, in verband met zijn benoeming tot districtschoolopziener te Middelburg, wa.ar hij al spoedig een vooraanstaande plaats in het publieke leven innam. Zoo werd hij in 1903 gekozen tot lid van den Gemeenteraad van Vlissingen, en op 10 Januari 1905 tot li 4 der Prov. Staten van Zeeland. Op 3 Juli 1907 volgde zijn verkie zing tot lid van Gedeputeerde Staten in welk college hij onafgebroken zitting had tot 6 Juni 1922 toen hij in verband met zijn ge vorderden leeftijd ontslag nam. Korten tijd na zijn, verkiezing tot Gedepu teerde werd de heer Blum ook tot lid van de Tweede Kamer gekozen. In 1909 werd hij n.l. door het district Middelburg naar de Tweede Kamer afgevaardigd. In 1913 werd hij niet herkozen en vervangen door den Israëliet van Raalte. Echter niet alleen op politiek gebied heeft zich de heer Blum bewogen, maar ook op kerkelijk gebied. Hij diende o. m. de Ned. Herv. Kerk te 's-Gravenhage als ouderling en die te Vlissingen als Kerkvoogd, voorts was hij lid van het hoofdbestuur van den Bond van Evangelisation in en ten bate der Ned. Herv. Kerk, bestuurslid van de Evangelische vereeniging voor Zeeland, bestuurslid van do Zeeuwsche Herv. Diaconesseninrichting en lid van het hoofdbestuur der Vereen, voor Chr. Volksonderwijs. Sinds 1902 was hij di recteur van het Zeeuwsch Genootschap te Middelburg en eerelid van de afd. Vlissin gen van „Patrimonium". EEN ENORME DRUIVENTROS De heer J. P. Oliemans te Den Briel meldt ons, dat van zijn kweekerij „Nimmer Dor'' Vrijdagmorgen op de Brielsche Coöp. Veiling öQn tros Alicante werd aangevoerd, welke het UgjjjTj :-LJ- - vijf par.d. kolossale gewicht had van '(Nadruk verboden). VAN EEN LEEUW EN EEN AAR 31'. Ach, welk een droef en bitter einde Treft „Visser's Etablissement"! De heele mikmak gaat in duigeni, Geen paal, geen plank blijft overend! De kelner treft, gelijk men ziet, Het evenwel zoo slecht nog niet. 32. Vriend Dik valt tusscïïen 3e ruïnen', 71 Ach, ach, wat heeft de man het slecht? Vriend Lang komt met zijn aad'lijk zitvlak Juist op de heete plaat terecht; 't Wordt gaar gebakken en gesmoord, Gestoofd, gesudderd, enzoovoort .(Wordt Woensdag vervolgd.)] FEUILLETON "Door GUT THORNE. VIJFDE HOOFDSTUK. Bij den toren van Hippicus. Harold Spence was een actief man en hij deed graag veel. Op zijn reis naar het oosten had hij wem gevonden, dat juist in zijn geest viel. Toen dit afgieloopcn was, volgde de reactie, en hij was diep terneergeslagen geweest tot Gorstre bij hem was gekomen en zijn ziel weer met hoop had vervuld. Nu had hij weer gelegenheid om hande lend op te treden en zijn geloof, dat alleen hem drong om een goed leven te leaden, stelde hem weer in staat om met ijver zijn werk te doen. Hij bevond zich nu opnieuw in de Heilige Stad. Nog maar lcort geleden was hij de man geweest die van uit Jeruzalem het groote nieuws over de geheele wereld verbreidde Nu was hij er als privaat persoon en toch realiseerde hij zich. dat een groote verant woordelijkheid op hem rustte Sir Michael Manic-hoe was de persoon, duo het laatst in Engeland tot Spence gespro- had, toen hij afscheid van hem nam op het Charing Cross Station. „Denik eraan", had hij gezegd, „dat wat Je» ook weet van dat meisje, die Gertrude Hunt, 'alleen maar de grondslag kan zijn van waar je op werkt in het Oosten. Wij zullen telkens het resultaat van al ons onderzoek hier aan je telegrafeeren. Denk e-r aan dat je tegenover uitgeslapen slimme tegenstan ders staat en ga daarom behoedzaam te werk. Je weet, dat wij geen som geld to igiroot zouden vinden en geen offer ons te groot zou zijn om achter de waarheid te komen." Hij had een dag oponthoud te Jaffa gehad en dat was een dag van vreemde gedachten voor hem geweest De „Poort van het Heilige Land" is niet zooals velen meenen een fraaie haven. De schepen van de oude wereld, die zich daar verzamelden waren minder in aantal en kleiner van stuk dan onze hedendaagsche binnenschepen. Zij vonden dekking in een nauwe ruimte met stil water. De schepen met timmerhout voor Salomo's tempel voeren tot voor de terras sen der Oostersche huizen. Het had verscheidene uren geduurd voor dat de Fransche boot landen kon, omdat de zee zoo ontstuimig was. Zij waren meer j dan een mijl verwijderd van de kaden en daar tussohen lag een groote uitgestrekt heid van groen woest zeewater. Er was juist toen een van drie zware regenstormen geweest, drie om dezen tijd Ivan het jaar PaJestina teisteren. J Achter de minairets van de stad vertoon den zich de purperen toppen van de bergen van Juda en Ephraïm. 1 In den tijd dat Spence wachten moest, 'had hij gelegenheid om zijn gedachten te verzamelen en den toestand goed te over denken. De boot van de Messagcries was de eendge die zich nu daar bevond. Do lucht was be wolkt, mriar 't was stil weer en warm, alleen de zee was onstuimig. Spence zat op de trap van de brug met zijn arm om een der pijlers geslagen. Een eindje verder trokken twee werklieden een katrol op en neer, waar zij goederen mee lósten. Er waren maar weinig passagiers aan boord van de boot. Niemand kwam er nu meer uit Engeland om Palestina te zien en van Beiroet tot Jaffa was de streek stil en verlaten, er waren geen touristen meer, die do rozen van Saron plukten. Een Duitsche ijzerliandelaar uit Essen stond met den Griekschen hofmeester over zijn wijmrekendng te redekavelen en een fotograaf uit Alexandrië die voor een firma te New York reisde, stond bij hem met een paar Turksche officieren die sigaretten rookten. Verder was er nog een Rus met twee Jon gens en een sinaasappelhandelaar van 'lower Bridge. I De hofmeester klapte in de handen ten teeken, dat het dejeuner gereed was, de j passagiers begaven zich naar den salon cri Spence bleef achter om te staren naar d< Oostersche stad, die hij nu op zijn gemal kon bekijken. Zijn positie leek hem moeilijk, hij was n een soort detective en zou de lieden moeto ondervragen om iets over de zaak, waarvoi hij kwam, te weten te komen. Thans kwam hij dus terug to Jeruzalei maar heel kort geleden had hij van Europeesahe geleerden gehoord, dat, nu omtrent de waarheid altijd gedwaald haü De geheele wereld was in oproer en m was het zijn taak om weer rust en vrede te brengen, dit wist hij toch wel zeker. Weer leek het hem te veel d?,n dat hij het in zijn brein kon opnemen. Deze feiten waren bijna te verwonderlijk om zo te ge looven. Hij had zelf in het eerst „de ontdekking" verbreid en hij had zich dit later zoo aange trokken, dat hij op het punt stond van ten gronde te gaan, toen Gostre hem op zijn lcamer vond. Was het mogelijk, dat de vermoedens tegen Schnahe en Llwellyn gegrond waren? Dat leek nu hier weer zoo onwaarschijnlijk. Zou de redding van de wereld van hem kunnen afhangen? Daar lachte hij om. Daar twijfelde hij meer en meer aan. Griggs, de fruithandelaar, kwam naar hem toeloopen en zei: „Wij zullen nu gauw genoeg kunnen landen; daar is de boot ein delijk." Een lange boot kwam van achter het rif te voorschijn en Spence haalde gauw zijn bagage. Het was vroeg in den morgen op den dag ia de aankomst van Spence te Jeruzalem, lij had dn het hotel goed geslapen, want hij as vermoeid van den rit te paard door den aneschijn over de heuvels van Ajalon. Toen hij wakker werd, gevoelde hij zich eer heel wel. De zon scheen helder in zijn amer en hij bad tot God dat deze tocht vlokkig voor hem mocht zijn. Het'hotel stond in Akra, de Europeesche n christelijke wijk van Jeruzalem, vlak bij 'o. poot van Jaffa met den Toren van Hip- ious in de nabijheid. De stad lag als een choon panorama, badend in een schitte rend ochtendlicht. In de verte zag men den donkeren Olijfberg. Zijn oogen dwaalden over dat tooneel. Daar dn de verte was de purperen koepel van de moskee van Omar. opgingen, worden' vroeger de brandoffers opgedragen in den teimpel en daar in den voorhof had Christus Zijn leer verkondigd. Onder de hurcht Antonria verhief zich de kerk van het Heilige Graf. Hij was nu gekomen om dat Graf te be houden. De zon begon feller te schijnen; het werd wanner en hij maakte vroom het teeken der kruises. Huiverend sloeg hij nu een blik op de Poort van Damascus. Daar lag dat nieuwe graf vdtn Jozef van Arimatheaca. Dit had de hoop in zoo menig hairt doen sterven. Met stille hoop op Gods hulp staarde hij naar dien kant Het leek hem heel moeilijk om te beden ken, hoe hij zijn taak beginnen zou. Hij ge bruikte eerst zijn maaltijd, en toen hij toen de zaak van alle kanten bekeek, stond hij versteld over zijn eigen machteloosheid. Hij had jjeen plan bedacht en geen methode. Hij wist dat Sir Robert Llwellyn en zijn vrienden te Jeruzalem geweest waren voor de ontdekking van het nieuwe graf. Hij moest hier onderzoeken of dit wel werkelijk waar was. Hoe kon hij drit doen? Hij besloot de stad in te gaan. Daar kende hij mensc.hen, vrienden van Cyril Hands, en die vólde hij eens uithooren. fiij had met Hands gelogeerd in kamers bij de Zendingschool. In.de Mürèstan kon h ij ook wel eens praten m et den dokter van het oogheelkundig gesticht. Dicht bij het g*af zou hij misschien iets te weten komen Hij begaf zdch op weg door da ongepla veide straten, langs de bazaars, tot de plek; vanwaar men den Olijfberg in de verte zag. Br waren weinig pelgrims, meest Russen die nog geloofden in het Heilige Graf. Dei Grieken en Armeniërs haatten eikander nog sterker dan vroeger. De Bedoeïnen-vrouwen waren ongesluierd en brachten de boter, die zij zelf gemaakt hadden. Zij hadden gekleurde doeken om het hoofd en roode laarzen aan en gingen heel vrij langs den weg. De zon scheen steeds feller en de hitte was groot in de nauwe straten, dus begon hij langzamer te loopen. Zijn moed her leefde en zijn zending scheen hem bier toch wel mogelijk. Tusschcn de ruïne van een ge bouw zat een oude Nubischo vrouw, een waarzegster. Zij riep hem aan en hij wierp haar eenrige muntstukken toe. Zij zei: Ef- fendi, u hebt verdriet en zorg en als een zwarte ster zit het op uw voorhoofd. Er komt een brieï voor u van over de zee, waarin u werk zal aangewezen worden om te doen. Dan zult u dit land verlaten en naar huis gaan met een verhaal dat aan velen welkom zal zijn." Spence glimlachte over die voorspelling. Het kon wel uitkomen, maar toch was hef slechts een gissing van de vrouw. Hij Wildo weggaan, toen de vrouw een klein zakje uit haar kleeren haalde en zei: „Wacht, mijn heer, ik heb hier een vondersteen, dien ik uit Mekka heb meegebracht Neem dien steen in uw hand on dan zal ik u precies zeggen, wat u overkomen zal. Zij haalde een. donkeren si eon uit heï zakje en gaf hem dien in de 1- (V. U. Igd)',

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1929 | | pagina 7