MRMi geneesten fuuid
BINNENLAND.
SAMBO EN JOCKO
TOEN HET NOG DUISTER WAS
MAANDAG 18 NOVEMBER 1529 DERDE BLAD PAG. 9
PETRUS AUGUSTUS DE GENESTET
1829 - 21 NOVEMBER - 1929
PoKsie schuilt overal.
Overal, mün vrinden!
't Is dc vraag: maar wie haar al.
Wie ze niet kan vinden.
21 November aanstaande zal het honderd
jaar geleden zijn, dat Petrus Augustus
de Génestet te Amsterdam werd gebo
ren. Hij is slechts twee-en-dei tag jaar oud
geworden: 2 Juli 1861 overleed hij en werd
rijn stoffelijk overschot op het kleine kerk
hof te Rozendaal begraven.
Deze dichter, die nog pas stond aan het
begn van den loopbaaus die velen hem zoo
vurig toewenschten, is dus bijna reeds e-e-
#ie<nitig jaar dood.
En tooh wie kenit die gedichten van Dc
Génestet tndet?
Hij was een volksdichter in den vollen en
goeden zin des woords, «in dat zijn zangerig
lied weerklank vonid ion 't hart van zijn volk,
bewijst iwe! het feit, dat, zijn gedichten nog
fait te Bloemendaal, belastte zich im,et de
verzorging van tzijn kanderen. De vader wi'J-
de ddcht bij hen blijven en vestigde zich
daarom te Amsterdam.
Het geleden verkies was echter voor zijn
zwak gestel te zwaar geweest. Hij hoopte in
de 6choonc Geldersche natuur genezing te
viniden en ging daarom te Rozendaal wonen.
Aanvankelijk hetrsltald hii, maar spoedig
hoerde de a'elcte met vernieuute en heviger
kracht terug en in den zomer van 1861 lel
'hij bet moede hoofd voor immer ter ru$te.
Dat is in vogelvlucht 't leven van
dliehter.
Om De Geneste ts g e id i c h t e n te-
staan inoet men zijn leven, keninen. Want
in Eijn gedichten is zijn leven terug te vin-
den.
Hij de dichter ivian „Natuur en Waar
heid" had een ingeboren afkeer van
schooLsclie geleerdheid, gemaaktheid en ge-
wiichtig-doenerijHoe heeft hij dat alles ge-
geeseld, onbarmhartig en striemend! Niet
zelden was hij daarin eenizij-dig, maar toch
was ieder overtudgdi, dat zijn strenge cri-
tiek sproot uit een oprecht hart.
De Génestet was een geesteskind van Abra
ham des Amorie van der Hoeven, die a
U hoofd stond van genoemd Seminarium
die de leus der Remonstranten: verdraag
zaamheid en verbroedering! op zoo welspre
kende wijze verdedigde.
Roerend schoon herdacht de dichter zijn
leermeester hij diens sterven in een Mem.
riam:
Zijn leiding em zijn lessen en gesprekken,
Zijn woord, im jongelingsstrijd, vaak weldaad
voor zijn hart
P. A. DE GENESTET
Biet vergeten, maar bij velen ge-liefd zijn.
Zelfs bij velen, die verklaren, dat dichtbun
dels mdet hun irneest geliefde lectuur is.
De Génestet is één van de weinigen, die
men in eiken kring ontmoet. Meer dan ééu
geleerde siert ook thans nog zijn gedegen
betoog met een sprankelend „leiekedichtje",
en op weljce plattelands-jongelingsvereeni-
ginig werd noo-it „Het haantje van den-toren"
rvöorgedragen
Wie ontroerde nooit door dat aangrijpend
gebed van de lieve „Levenslust":
O Gij, die Liefde en Almacht zijt,
Gij, als mijn Bijbel leert,
Die met een wenken van Uw hand
en wolk en wind regeert!
Zoo toch Uw Hand, o Heer, voor mij
dat Haantje eens keeren wou
Naar t Zuiden heen, Gij kunt het toch!
hoe ik U danken zou.
En iwd-e kon vergeten den slotzang, die
eingt van eindelijk bevochten overwinning:
Maar eindlijlc op een Junidag,
vol zomerglans en geur,
Paar rolde een open rijtuig aan,
dat stilhield voor haar deur
En zij? Ze was genezen ook,
de lieve Levenslust!
Zij ginghaar bracht een zwarte koets
naar buiten, in de rust.
Tot op dezen dag heeft De Génestet zijn
zeer bijzondere plaats, diie hij aanstonds in
't hart van ons volk wist te veroveren, be
houden. En wij gelooven stellig, dat hij die
plaats zal blijven behouden.
Hoe is dat te verklaren? De Génestet was
geen Vondel en geen Cats; hij geleek even
min op Da Costa als op Beets. En toch staan
we voor 't opmerkelijk verschijnsel, dat in
breede lagen van ons volk nog steeds met
graagte en voorliefde maar zijn dichtbun
dels gegrepen wordt.
Er bestaat dan ook genoegzame reden ter
gelegenheid van zijn honderdsten gieboor-
terag den dichter De Génestet zij t slechts
in de n vluchtigen vorm van een dagblad
artikel van meer nabij tie bezlien.
Als reeds gezegd werd De Génestet _te Am
sterdam geboren, Zijn vader heeft hij nooit
gekend en ook zijn moeder onltviel hem
«eer vroeg.
Op de Latijnsohe school ontving hi] zijn
voorbereiding. Na in 1847 te Zwolle het
staatsexamen te hebben afgelegd, zette hij
zijn studiën voort aan het Amsterdamsch
Atheneum en aan het Seminarium der Re-
monstrantsche Broadenschap.
Na in den echt te zijn verbonden met me
juffrouw Hemóetite Bienf-ait van Bloemen
daal werd hij Rcmonetranitsch predikant to
Delft (1852).
Zijn huwelijksleven was zeer gelukkig,
maar helaas van korten duur. In 1859 ver
loor hij zijn teerbeminde vrouw en weinige
maanden daarna nam hij ontslag als predi
Zijn schoonmoeder, mevr. de Wed. Bien
INGEZONDEN BIEDEDEELING.
s theoloog, maar in zij:
bant is hij t toch nooit geweest. Hij stond
verbaasd over zichzelf als hij een of ander
theologisch werk hadi doorworsteld; predi-
kantien-vergaderingen, die hij af en toe h"
zocht, vermochten slechts zijn spotlust op te
't Is ook een tijd waarin wij leven! ach wij
hooren
Geen geestig liedje schier uit Holland;
dichterkoren
En 't lieve vaderland, het schijnt me al mee
m meer
Eén godgeleerd dispuut, waar ik mij wen.de
of keer
Hij had een diepe vereerinig voor Byron,
ook voor Heine, Hugo, Sainte-Beuve, Din
genatadit, Göthe en Riickert.
Van de oude Hollandsche dichters vond hij
meer behagen in Huyghena dan in Hoofl,
on Cats meer dan in Vondel.
Hoe bij over Mr. J. van Lennep dacht is
bekend genoeg uit zijn Morgen is mijn
dichter jarig. Da Costa en Beets heb
ben grooten invloed op hem geoefend, zooais
uit meer dan één gedicht, duidelijk blijkt.
Zijn eerste bundel, Eerste gedichten,
bevat verzen van de jaren 1846—1851, dus
van het 16de tot het 22ste levensjaar van
den dichter. Van Vloten merkte over dezen
bundel terecht op, dat De Génestet reeds
dadelijk aanving met dien gezonden, tref-
fenden eemvoudi, dien anderen, zielfs Beets,
eerst na veeil tasten en zoeken gevonden
hebben.
Zijn Laatste der Eerste en Le eke-
dichtjes hebben hunoorsprong te dan
ken aan de pastorale ervaring van den
dichter. Men merkt hier aanstonds, dat hij
ouder geworden is: slechts een enkele maal
keert de omidieugende 6cherts, waarvan de
eerste verzameling overvloeide, hier terug.
Maar zijn wereld- en levensbeschouwing is
dezelfde gebleven.
Wat een oude bekenden en geliefden
drukt men in gedachten dankbaar de hand
als meai 't register van Dc Génestet's gedich
ten doorbladert De Hollandsche Jongens
van Hi-ldebrand, Het Penningske der We
duwe, Aan een lid der Kommissie voor het
Staatsexamen, De handdruk. De Hertogin
van Orleans. Alarmisten. Latijmsche School,
Aan iedereen, De Simt-Nicolaasavond. De
avondzon, Jonge roeping, Het liedje vam ver-
Wie in de bundels van De Génestet geen
oiibekende i-s. kent ook de typische, ouder-
wetsche prentjes. We plaatsen er hier
drietal. Hierboven: Het penningske
weduwe
Kritiek
langen, Kinderloos, Jong Hollanldsch bin
nenhuisje, Waar het meeste wordt geleden,,
Komen en gaan, 't Was toch de Hovenier,
Naar de natuur, De schoenlapper van
Alexandrië, De mailbrief, De Heidcnajxistdt,
Arme Visschers, Ben kruis met rozen wie
kemit ze niet, deze gedichten en wie heeft
er niet telkens van genoten?
En van de overbekende Leeke dichtjes
die men nog telkens weer ontmoet, zullen we
nu verder maar zwijgen.
De Leekedicht j e s aldius het oor
deel van Joh. C. Zimmerman, die Aanvan
kelijk De Gémestet's werk scherp becritiseer-
de de L e e k e d ii c h t j e s, goedig en lief
derijk als alles, wat aam. De Géniestet's ge
moed ontsprong, zijn vol puntigen humor,
vol geest en vernuft en schieten hun pijlen
af op onoprechtheid' en gekunsteldheid', op
waanwijsheid on vooroordeel, op kleingees
tigheid en halfheid, op onnatuurlijkheid en
pathos op ieder gebied, op sociaal, zoowel
als op theologisch en letterkundig. Moedig
en enthousiast strijder vertoont rich deze
zwakke en teediere jorugie man, apostel van
natuur en van waarheid, van oprechtheid en
cordaatheid, van ootmoed en Christelijke
liefde, van het schoone >en van het goede,
van het iwezen der dingen-, van onderzoek
en studie".
Busken Huet gaf zijn oordieel oner De Gé
nestet aldus weer: De dichterlijke gave was
hem aangeboren. Van zijn jeugd af aanwas
zijn technische vaardigheid ongemeen, en
tot het einde toe schreef hij met meeivgemak
verzen dan proza. Rijm ern rhythme waibn
bij hem de natuurlijke begeleiding van het
thema der gedachte. Zijn lier was hem in
meer dan één zin een speeltuig, geen folte
ring ooit voor zijn geest. Hij werdi mieer er
meer populair. De jongelingschap kendt
zijn leivenspsalmen van buiken; meisjies
sohrevïen ze uit in haar albums,
Ook bij ons Christelijk volksdeel was en
is De Géniestet geliefd. Men weet wel, dat
hij modern predikant, was en genoemd kan
worden de dichter van het Modernisme.
Ook dat komt in zijn gedichten keer op
keer tot openbaring. U Zou mi-et moeilijk
vallen met tal van citaten dit in den breede
aan te toonen. Als Leekedichte-r bestreed hij
met zijn scherts en spot niet alleen het: onge-
loovig liberalisme van Jan Rap, maai ook
de „bekrompenheid" der orthodoxie.
Eem rechtzinnig predikant sprak eens als
zijn meenim[g uit, dat niemand der religie
meer kwaad -giedaan heeft dan De Géniestet.
En onder een bepaalden gezichtshoek ge
zien., had de man gelijk.
De Génestet nam een levendig aandeel
in den kerkdijken strijd, die tussohen 1857
en 1S60 zooveel pennen in beweging bracht.
Daarom temeer is 't te verwonderen, dat
zielfs in Gereformeerde kringen zijn dicht
bundels met zooveel graagte werden oa
worden gelezen.
Dat komt omdiat De Génestet het meest
bekoord door zachte vrooomheid en intiem
huiselijk geluk.
Wij schrijven hier eeniige verzen over uit
Uit het dagboek van een geluk
kige:
Vergeef me, o God en Heer! Mijn ziel' buigt
zioh neder.
Het angstige waarom! drukt zwaar op mii
gemoed,
En mijn geloof drijft-, als een si-roohalm,
zwak en teeder,
Drijft hen-eoi op des twijfels vloed!
Vergeef me, o God en Heer, verlicht mij, leer
mij hopen,
Versterk mij im 't geloof, aan Uw oiiizlicht-
bre trouw,
Ontdieik U, sluit mijn oog Uw heil-gen Hemel
open.
Dat ik in beter licht ons menschenlot aan
schouw!
0 leer mij volgen; niet slteeds vragen:
wat zal deze?
Maar zoeken staêg Uw hand op al mijn
levenspaên:
Blijv' mijn bekommerd hart, vol meelij vaak
en t
't Was toch de Hovenier! En, wie in 's levens
gaarde
Dien man niet heeft ontmoet, Maria, zou
als gij,
Zijmi ziele schreit en smacht, al bloeit de
uiige aarde,
En zoekend waart hij om in 't lentefeest
getij.
In welke menschenziel, die den soms zoo
bangen geloofsstrijd kent, vinden deze zan
gen, even eenvoudig als teer, geen echo?
Dat is dan ook weft geheim van De Gé
nestet.
En omdiat. die afrijd blijft zullen zijn ge
dichten. noo-it verouderen en gelezen blijven.
Op het kleine kerkhof te Rozendaal, naast
de statige laan, die naar Beekbergen voert,
in 't midden van de liefelijke Geldersche
natuur, waarvoor zijn hart alitoos geopend
i, rust 't stoffelijk overschot van de»
dichter.
En toen zij hem uitdroegen naar zijn laat
ste rustplaats, dacht meer dan één vriend
aan de onvergetelijke regels van Een
kruis met rozen-:
Een kruis met rozen
Is 't menschenlot,
Is 't rijke leven,
Uw gave, o God!
Niet enkel rozen!
Geen kruis alleen;
De Liefde voegt-ze
Getrouw bijeen.
Een krw:s met rozen.!
Och vroom en goed,
Och lee: het dragen
Met blijden moed.
I-k weet de rozen.
Zij vallen af
Het kruis nu, legt go
Pas neer aan 't graf.....-.;
HET NIEUWE DOKUMENT
DE BRIEF VAN Prof. VAN EYSINGA
GEEN LEK OP BUITENLANDSCHE
ZAKEN, MAAR BIJ WATERSTAAT
Naar de Tel. uit goede bron zegt te ver
nemen heeft «n nauwgezet onderzoek uit
gewezen, dat de publicatie van den brief
van Prof. v. Eysinga door het Utrechtsch
Dagblad, gevolg is van een „lek" aan liet
Departement van Waterstaat
Het blad meent te weten, d-at prof. vain
Eysinga, die in zijn brief aan den minister
van Buitenlandsche Zaken verzocht een af
schrift te doen toekomen aan de lieeren
Kroller en Schlingemann, zélf een afschrift
heeft gezonden aan het Departement van
Waterstaat
Wij vernamen bij geruchte, dat het brief-
afschrift in blanco envelop aan het U. D.
werd toegezonden en dat het blad zelf niet
weet wde de afzender was.
N. V. V: EN INDIE
EEN DELEGATIE OP ONDERZOEK UIT.
Door den bestuursraad van het N.V.V. is
besloten in het jaar 1931 een delegatie van
het N.V.V. naar Ned. Oost-Indië te zenden,
met het doel in nauwere verbinding te
treden met de Indische vakbeweging en om
te onderzoeken of, en zoo ja, op welke wijze
het mogelijk is de ontwikkeling en verster
king der Indische vakbeweging te bevor
deren.
R.-K. PERS
EEN NIEUW R. K. VOLKSDAGBLAD.
De „Residentiebode" melidit dat in een
Dinsdagavond 1.1. gehouden bijeenkomst, uit
gaande van de Verceniiging Katholiek Am
sterdam, mgr. J. Aengeaient, bisschop van
Haarlem, heeft meegedeeld, dat binnenkort
te Amsterdam zal verschijnen een nieuw
groot R. K. Volksdagblad met ochtend-
avond-editóe.
DR. HENDRIK MULLER
EEN JUBILEUM ALS EXAMINATOR.
Naar wij vernemen is dr. H. Muller, onme
gezant te Praag, die op -het oogenblik in
'het land vertoeft, dezer dagen veertig jaren
lid van de commissie, belast met het af-
m der consulaire examens, die de vol
gende week weer plaats hebben. Sedert
verscheiden jaren is hij tevens voorzitter
dezer commissie. Dat een dergelijke onbe
zoldigde functie zoolang door één en den
zelfden persoon wordt waargenomen, be
hoort zoker tot -de vermeldenswaardige bij
zonderheden.
COMMISSIE TOT ONDERZOEK
DER ARMENWET
UITBREIDING DER COMMISSIE.
welke een onderzoek instelt
of de Armenwet met het oog op de positie
der verzekerde en valide arbeiders, al dan
niet gewijzigd moet worden is met 'n
tal leden uitgebreid.
Nieuwe leden zijn: de heer W. Drees, wet
houder van den Haag, B. van Eesteren, Chr.
Werkgeversvereeniging; F. Krantz, Verbond
van Nederl. Werkgevers en K. Kruithof,
voorzitter Chr. Nat. Vakverbond. De com
missie staat onder leiding van den heer
Zaalberg, direkteur-generaal van den Ai11
beid.
INGEZONDEN MEDEDEELING.
De Opening van de BERLITZ-SCHOOL
SCHIEDAM HOOGSTRAAT 182,
heeft gepasseerden Zaterdag plaats gehad.
De Inschrijvingen geschieden vanaf heden
aldaar, of op den Stationsweg 21c, Rotter
dam, Telefoon 52460.
J. H. BLUM t
OUD-LID DER TWEEDE KAMER
OVERLEDEN.
In den ouderdom van 75 jaar is in het St.
Jozefziekenhuis te Vlissingen overleden de
heer J. H. Blum van Aaglekerke, oud-lid
der Tweede Kamer, op geheel Walcheren een
bekende persoonlijkheid.
Johan Heinrich Blum werd op S Maart
1852 te 's-Gravenhage geboren. Nadat hij in
1870 met goed gevolg het onderwijzersexa
men had afgelegd, was hij achtereenvolgens
werkzaam als onderwijzer te Nootdorp en te
Wassenaar en daarna bij het M. U. L. O. te
's-Gravenhage.
Van 1876 tot 1887 fungeerde hij als hoofd
eener school aan de Badhuisstraat te Sche-
veningen, waarna hij van 1S87 tot 1892 werk
zaam was als leeraar in de Hoogduitscho
taal en letterkunde aan het Stedelijk Gym
nasium te 's-Gravenhage. Om gezondheids
redenen zag hij zich in 1892 genoodzaakt uit
deze betrekking ontslag te nemen.
Na zijn herstel werd hij in 1S96 benoemd
tot arrondissementsschoolopziener te Alk-
maai', waar hij van 1899 tot aan zijn vertrek
uit die plaats, in den Gemeenteraad zitting
had.
In 1901 vertrok de heer Blum naar Zee
land, in verband met zijn benoeming tot
districtschoolopziener te Middelburg, wa.ar
hij al spoedig een vooraanstaande plaats in
het publieke leven innam.
Zoo werd hij in 1903 gekozen tot lid van
den Gemeenteraad van Vlissingen, en op 10
Januari 1905 tot li 4 der Prov. Staten van
Zeeland. Op 3 Juli 1907 volgde zijn verkie
zing tot lid van Gedeputeerde Staten in welk
college hij onafgebroken zitting had tot 6
Juni 1922 toen hij in verband met zijn ge
vorderden leeftijd ontslag nam.
Korten tijd na zijn, verkiezing tot Gedepu
teerde werd de heer Blum ook tot lid van de
Tweede Kamer gekozen. In 1909 werd hij n.l.
door het district Middelburg naar de Tweede
Kamer afgevaardigd. In 1913 werd hij niet
herkozen en vervangen door den Israëliet
van Raalte.
Echter niet alleen op politiek gebied heeft
zich de heer Blum bewogen, maar ook op
kerkelijk gebied. Hij diende o. m. de Ned.
Herv. Kerk te 's-Gravenhage als ouderling en
die te Vlissingen als Kerkvoogd, voorts was
hij lid van het hoofdbestuur van den Bond
van Evangelisation in en ten bate der Ned.
Herv. Kerk, bestuurslid van de Evangelische
vereeniging voor Zeeland, bestuurslid van do
Zeeuwsche Herv. Diaconesseninrichting en
lid van het hoofdbestuur der Vereen, voor
Chr. Volksonderwijs. Sinds 1902 was hij di
recteur van het Zeeuwsch Genootschap te
Middelburg en eerelid van de afd. Vlissin
gen van „Patrimonium".
EEN ENORME DRUIVENTROS
De heer J. P. Oliemans te Den Briel meldt
ons, dat van zijn kweekerij „Nimmer Dor''
Vrijdagmorgen op de Brielsche Coöp. Veiling
öQn tros Alicante werd aangevoerd, welke het
UgjjjTj :-LJ- - vijf par.d.
kolossale gewicht had van
'(Nadruk verboden).
VAN EEN LEEUW EN EEN AAR
31'. Ach, welk een droef en bitter einde
Treft „Visser's Etablissement"!
De heele mikmak gaat in duigeni,
Geen paal, geen plank blijft overend!
De kelner treft, gelijk men ziet,
Het evenwel zoo slecht nog niet.
32. Vriend Dik valt tusscïïen 3e ruïnen', 71
Ach, ach, wat heeft de man het slecht?
Vriend Lang komt met zijn aad'lijk zitvlak
Juist op de heete plaat terecht;
't Wordt gaar gebakken en gesmoord,
Gestoofd, gesudderd, enzoovoort
.(Wordt Woensdag vervolgd.)]
FEUILLETON
"Door
GUT THORNE.
VIJFDE HOOFDSTUK.
Bij den toren van Hippicus.
Harold Spence was een actief man en hij
deed graag veel.
Op zijn reis naar het oosten had hij wem
gevonden, dat juist in zijn geest viel. Toen
dit afgieloopcn was, volgde de reactie, en
hij was diep terneergeslagen geweest tot
Gorstre bij hem was gekomen en zijn ziel
weer met hoop had vervuld.
Nu had hij weer gelegenheid om hande
lend op te treden en zijn geloof, dat alleen
hem drong om een goed leven te leaden,
stelde hem weer in staat om met ijver zijn
werk te doen. Hij bevond zich nu opnieuw
in de Heilige Stad.
Nog maar lcort geleden was hij de man
geweest die van uit Jeruzalem het groote
nieuws over de geheele wereld verbreidde
Nu was hij er als privaat persoon en toch
realiseerde hij zich. dat een groote verant
woordelijkheid op hem rustte
Sir Michael Manic-hoe was de persoon, duo
het laatst in Engeland tot Spence gespro-
had, toen hij afscheid van hem nam op
het Charing Cross Station.
„Denik eraan", had hij gezegd, „dat wat Je»
ook weet van dat meisje, die Gertrude Hunt,
'alleen maar de grondslag kan zijn van waar
je op werkt in het Oosten. Wij zullen
telkens het resultaat van al ons onderzoek
hier aan je telegrafeeren. Denk e-r aan dat
je tegenover uitgeslapen slimme tegenstan
ders staat en ga daarom behoedzaam te
werk. Je weet, dat wij geen som geld to
igiroot zouden vinden en geen offer ons te
groot zou zijn om achter de waarheid te
komen."
Hij had een dag oponthoud te Jaffa gehad
en dat was een dag van vreemde gedachten
voor hem geweest De „Poort van het
Heilige Land" is niet zooals velen meenen
een fraaie haven. De schepen van de oude
wereld, die zich daar verzamelden waren
minder in aantal en kleiner van stuk dan
onze hedendaagsche binnenschepen. Zij
vonden dekking in een nauwe ruimte met
stil water. De schepen met timmerhout voor
Salomo's tempel voeren tot voor de terras
sen der Oostersche huizen.
Het had verscheidene uren geduurd voor
dat de Fransche boot landen kon, omdat de
zee zoo ontstuimig was. Zij waren meer
j dan een mijl verwijderd van de kaden en
daar tussohen lag een groote uitgestrekt
heid van groen woest zeewater.
Er was juist toen een van drie zware
regenstormen geweest, drie om dezen tijd
Ivan het jaar PaJestina teisteren.
J Achter de minairets van de stad vertoon
den zich de purperen toppen van de bergen
van Juda en Ephraïm.
1 In den tijd dat Spence wachten moest,
'had hij gelegenheid om zijn gedachten te
verzamelen en den toestand goed te over
denken.
De boot van de Messagcries was de eendge
die zich nu daar bevond. Do lucht was be
wolkt, mriar 't was stil weer en warm, alleen
de zee was onstuimig. Spence zat op de
trap van de brug met zijn arm om een der
pijlers geslagen. Een eindje verder trokken
twee werklieden een katrol op en neer,
waar zij goederen mee lósten.
Er waren maar weinig passagiers aan
boord van de boot. Niemand kwam er nu
meer uit Engeland om Palestina te zien en
van Beiroet tot Jaffa was de streek stil en
verlaten, er waren geen touristen meer, die
do rozen van Saron plukten.
Een Duitsche ijzerliandelaar uit Essen
stond met den Griekschen hofmeester over
zijn wijmrekendng te redekavelen en een
fotograaf uit Alexandrië die voor een firma
te New York reisde, stond bij hem met een
paar Turksche officieren die sigaretten
rookten.
Verder was er nog een Rus met twee Jon
gens en een sinaasappelhandelaar van
'lower Bridge.
I De hofmeester klapte in de handen ten
teeken, dat het dejeuner gereed was, de
j passagiers begaven zich naar den salon cri
Spence bleef achter om te staren naar d<
Oostersche stad, die hij nu op zijn gemal
kon bekijken.
Zijn positie leek hem moeilijk, hij was n
een soort detective en zou de lieden moeto
ondervragen om iets over de zaak, waarvoi
hij kwam, te weten te komen.
Thans kwam hij dus terug to Jeruzalei
maar heel kort geleden had hij van
Europeesahe geleerden gehoord, dat, nu
omtrent de waarheid altijd gedwaald haü
De geheele wereld was in oproer en m
was het zijn taak om weer rust en vrede te
brengen, dit wist hij toch wel zeker.
Weer leek het hem te veel d?,n dat hij het
in zijn brein kon opnemen. Deze feiten
waren bijna te verwonderlijk om zo te ge
looven.
Hij had zelf in het eerst „de ontdekking"
verbreid en hij had zich dit later zoo aange
trokken, dat hij op het punt stond van ten
gronde te gaan, toen Gostre hem op zijn
lcamer vond.
Was het mogelijk, dat de vermoedens
tegen Schnahe en Llwellyn gegrond waren?
Dat leek nu hier weer zoo onwaarschijnlijk.
Zou de redding van de wereld van hem
kunnen afhangen? Daar lachte hij om. Daar
twijfelde hij meer en meer aan.
Griggs, de fruithandelaar, kwam naar
hem toeloopen en zei: „Wij zullen nu gauw
genoeg kunnen landen; daar is de boot ein
delijk."
Een lange boot kwam van achter het rif
te voorschijn en Spence haalde gauw zijn
bagage.
Het was vroeg in den morgen op den dag
ia de aankomst van Spence te Jeruzalem,
lij had dn het hotel goed geslapen, want hij
as vermoeid van den rit te paard door den
aneschijn over de heuvels van Ajalon.
Toen hij wakker werd, gevoelde hij zich
eer heel wel. De zon scheen helder in zijn
amer en hij bad tot God dat deze tocht
vlokkig voor hem mocht zijn.
Het'hotel stond in Akra, de Europeesche
n christelijke wijk van Jeruzalem, vlak bij
'o. poot van Jaffa met den Toren van Hip-
ious in de nabijheid. De stad lag als een
choon panorama, badend in een schitte
rend ochtendlicht. In de verte zag men den
donkeren Olijfberg.
Zijn oogen dwaalden over dat tooneel.
Daar dn de verte was de purperen koepel
van de moskee van Omar.
opgingen, worden' vroeger de brandoffers
opgedragen in den teimpel en daar in den
voorhof had Christus Zijn leer verkondigd.
Onder de hurcht Antonria verhief zich de
kerk van het Heilige Graf.
Hij was nu gekomen om dat Graf te be
houden.
De zon begon feller te schijnen; het werd
wanner en hij maakte vroom het teeken
der kruises.
Huiverend sloeg hij nu een blik op de
Poort van Damascus. Daar lag dat nieuwe
graf vdtn Jozef van Arimatheaca. Dit had
de hoop in zoo menig hairt doen sterven.
Met stille hoop op Gods hulp staarde hij
naar dien kant
Het leek hem heel moeilijk om te beden
ken, hoe hij zijn taak beginnen zou. Hij ge
bruikte eerst zijn maaltijd, en toen hij toen
de zaak van alle kanten bekeek, stond hij
versteld over zijn eigen machteloosheid. Hij
had jjeen plan bedacht en geen methode.
Hij wist dat Sir Robert Llwellyn en zijn
vrienden te Jeruzalem geweest waren voor
de ontdekking van het nieuwe graf.
Hij moest hier onderzoeken of dit wel
werkelijk waar was. Hoe kon hij drit doen?
Hij besloot de stad in te gaan. Daar kende
hij mensc.hen, vrienden van Cyril Hands, en
die vólde hij eens uithooren.
fiij had met Hands gelogeerd in kamers
bij de Zendingschool. In.de Mürèstan kon
h ij ook wel eens praten m et den dokter van
het oogheelkundig gesticht. Dicht bij het
g*af zou hij misschien iets te weten komen
Hij begaf zdch op weg door da ongepla
veide straten, langs de bazaars, tot de plek;
vanwaar men den Olijfberg in de verte zag.
Br waren weinig pelgrims, meest Russen
die nog geloofden in het Heilige Graf. Dei
Grieken en Armeniërs haatten eikander nog
sterker dan vroeger.
De Bedoeïnen-vrouwen waren ongesluierd
en brachten de boter, die zij zelf gemaakt
hadden. Zij hadden gekleurde doeken om
het hoofd en roode laarzen aan en gingen
heel vrij langs den weg.
De zon scheen steeds feller en de hitte
was groot in de nauwe straten, dus begon
hij langzamer te loopen. Zijn moed her
leefde en zijn zending scheen hem bier toch
wel mogelijk. Tusschcn de ruïne van een ge
bouw zat een oude Nubischo vrouw, een
waarzegster. Zij riep hem aan en hij wierp
haar eenrige muntstukken toe. Zij zei: Ef-
fendi, u hebt verdriet en zorg en als een
zwarte ster zit het op uw voorhoofd. Er
komt een brieï voor u van over de zee,
waarin u werk zal aangewezen worden om
te doen. Dan zult u dit land verlaten en
naar huis gaan met een verhaal dat aan
velen welkom zal zijn."
Spence glimlachte over die voorspelling.
Het kon wel uitkomen, maar toch was hef
slechts een gissing van de vrouw. Hij Wildo
weggaan, toen de vrouw een klein zakje uit
haar kleeren haalde en zei: „Wacht, mijn
heer, ik heb hier een vondersteen, dien ik
uit Mekka heb meegebracht Neem dien
steen in uw hand on dan zal ik u precies
zeggen, wat u overkomen zal.
Zij haalde een. donkeren si eon uit heï
zakje en gaf hem dien in de 1-
(V. U. Igd)',