822
O
LETTERKUNDIGE KRONIEK
.,uisende Wegen, door A. M. de Jon
roman in vier episoden. 3e druk. Amster
dam, Em. Quérido's Uitcr.mij. 1020.
\v'e noemden dezen roman ecu hybridischen draak;
het :s geen roman, het is nog mindef .-en sprookje,
bet heeft veel weg van een allegorie, het heeft van
alle drie dozer genie's wat.
Nu komt het er eigenlijk niets op »an, tot welk
genre een werk van kuiiBt gerekend moet worden;
elk genre is goed, behalve het vervelende. Nu is de
hper de Jong, zeiden we. een geniaal verteller, maar
hij heeft zich vergist, als hij meent, dat we nu maar
alles van hem kunnen en willen slikken; deze roman
ia althans een misbaksel en voor wie dacht een li
terair v«erk te lezen, wordt de lectuur telkens weer
een corvóc, een kwelling, temij je je vermaakt om
de situaties der dolste romantiek, door den schrijver
aangedurfd.
Natuurlijk heeft do Jong iets bedoeld met dit bock:
een idéé ligt er aan ten grondslag, deze idéé: de
maatschappelijke revoluties, zooals die o.a. in Rus
land zich het heftigst hebben gemanifesteerd, zijn
noodwendig, gaan ook even noodwendig gepaard met
de gewelddadigste terreur, met de meest demonische
uitingen van haat en wraakzucht; door een zee van
bloed en tranen hebben de volkeren heen te waden
naar een toestand van meer geluk, van meerdere
volmaaktheid. Om dat te willen demonstreeren,
schreef de socialist De Jong dit boek, schiep hij de
demonische figuur van een Lcnin, welke schepping
uitdraaide op een monstrum, ook in iiterair-psycho-
iogischen zin.
Maar: de Jong is meer dan socialist; hij is ook
mensch, mensch van die hoogere beschaving, die wij
wijsbegeerte plegen te noemen. Niet dat de Jong er
een diepzinnige filosofie opna houdt; o nee, zijn filo
sofie, humanisme heet ze, is vrij simplistisch. De
kern van zijn tendenz, van zijn filosofie kunt ge
binden in het gesprek, dat de revolutionair Peter
Zanzi, het hoofd van het roode leger, voert met den
gevangen genomen koning, In den nacht vóór diens
terechtstelling. Zwaar boomen die twee, zooals we
ai opmerkten, veel te lang en ie -zwaar althans voor
één dier twee, don ter dood veroordeelden koning.
Maar de allegorie of beter gezogd: de tendenz
heeft de Jong gebracht tot een levenloos boek, hoe
veel leven er ook in gemaakt wordt. Welnu, in dien
-laatsten nacht komt de koning, vlak voor 't aange
zicht van den dood tot deze vertwijfeling:
„Peter!" fluisterde hij hijgend. „Peterals ik
eens gedwaald heb?Als ik eens géén recht ge
had heb? ...:,.Dan zou mijn leven vreselik zijn ge
weest één lange, ten hemelschreiende, bloedige
zondeGeen rechter, maar een beulgeen
heerser bij de gratie Gods, maar een wereldse gewel
denaareen vervloekte kweller van mensen
«en verwaten tiran
Even tzwceg hij, zijn groote, angstig gesperde ogen
vragend op Peter gericht. Toen dezo niet antwoordde,
vervolgde hij:
„Zo hebben jullie me gezien, me zo genoemd
Als niet ik, maar jullie recht hadden, Peter
Peter, wat moet ik denken, nu alles mij verlaten
heeft, de mensen, tot zelfs God
"^ocn keek Peter Zanzi hem met zijn vriendelike,
xnilde blik vast aan en zei overtuigd:
„Jij hebt recht gehad."
„Wat?" stamelde de koning. „En dat zeg jij?"
„Ja, dat zeg ik, die jouw recht bestreden heb
voor wai ik als recht beschouwdeIk heb genoeg
van je gezien om te geloven in je oprechtheid
en die alleen is van belang, als het geweten richten
moetHet geweten heeft een zeer eenvoudig wet
boekJij bent je weg gegaan in de vaste overtui
ging, dat je deed wat recht was cn noodzakclik
voor je geweten ga jo vrij uiteh zelfs de God,
waaraan jij gelooft, oordeelt slechts naar de gewetens-
zuiverheid, zegt menStel je gerust, broeder."
De beide helden van dozen roman bebroederen
elkaar allerhartelijkst. Maar hebt ge 't begrepen,
lezer? Peter Zanzi, tic Lcnin der revolutie, der melo
dramatische revolutie van dit boek, is plotseling ver
anderd in een zachtaardigen wijsgeer; die ten slotte
iedereen vrij spreekt van sohuld voor 't opperste
gerechtshof (gesteld, dat dit er is) als dc délinquent
maar gehandeld heeft naar zijn beste weten en
geweien. Want och alles is toch maar „betrekke
lijk" in deze wereld; 't hangt cr alles maar van af,
waar je staat of liever: waar je geboren ben, in een
arbeidersgezin of in een koninklijk paleis. Peter
Zanzi had goed begrepen, dat dc maatschappij cr na
den grooten rooden ommekeer, nog lang niet was;
dat hij met dezelfde ellendige egoïsten te maken
llad, waarvan het oude regime maar al te vol was
geweest. Doch als do koning nu meent, dat zijns
grooten broeders idealisme vrijwel naar de maan is,
dan zegt Peter Zanzi hartstochtelijk: „Het grote,
enig belangrijke, is gebeurd en het zal uitgroeien.
Daarvoor heb ik geleefdDc ploegers cn de zaaiers
hebben het geluk, do velden groen te zien worden
wat kan het hun deren, dat ze de oogst niet zullen
zien rijpen cn binnenhalen?Het gewas staat te
veldeaan anderen het te verzorgen, de lasten te
dragen van het wisselende weer, hot ongedierte te
verdelgen, dat wil neerstrijken op de akkers... Maar
het gewas zdl rijpen cn de overweldigend schoone
togst zal voor heel de menschheid zijn."
De heer De Jong heeft geen socialistischen maar
een communistisch en roman geschreven. Er zit vol
doende materiaal in om den meest bolsjewistischcn
propagandisten aan „vlammende" revolutionnaire
redevoeringen te helpen. Peter Zanzi zal de gelief
koosde held, de aangebeden grootheid worden van
wie dwecpen met deze vlotten schrijver en redenaar
A. M. de Jong. Zeker, Peter Zanzi blijkt aan 't eind
van dit boek gcdcsillusionneerd, zelfs volgt hij het
iilustrc voorbeeld van een Danton en Robespierre,
cn velt hem hetzelfde volk, dat hij heeft groot ge
maakt door de revolutie. Geen nood: „Hij had de
dageraad der bevrijding zien glorenHij kon te
vreden en gelukkig sterven
Het was immers niet om hein bogonnen
„Vuurt" riep hij met vaste, heldere stem.
Het salvo ratelde
Met een rukkende beweging bracht hij dc hand aan
de borst cn richtte zich stram, hoog op. Zijn oogen
gingen wijd open naar de rijzende zon en de roode
vlag op het dakToen wankelde het grole, kaars
rechte lichaam cn viel voorover in dc sneeuwPeter
Zauzx had zijn strijd uitgestreden, zijn roï in de ge
schiedenis der mcuschhoid voleindigd
Ik had niet gedacht, dat, nfi den mode-cyclus Merijn-
tje Gijzen, zoo heel spoedig zou uitkomen hoe opper
vlakkig de kijk van do Jong is op de psyche van den
mensch, dat zoo ontstellend zou blijken hoezeer hij
voor de tribune schrijft; (met en zonder hoofdletter,
wat die tribune aangaat) cn hoezeer de heer Ritter
gelijk had, toen hij Merijntje Gij zen beoordeelend,
het werk aldus karakteriseerde: „Al komt ©en der
hoofdfiguren op liet einde van het eerste deel al in
de gevrngenis, de afgronden der criminaliteit blijven
gesloten. Het is een dichterlijk verhaal vol edelaar-
digen. Deze sociaal-onterfden en misdadigers, doen het,
inderdaad, niet kwaad op het tooncel" (zie „De Kriti
sche Reis".)
Dit vonnis kan van „Kruisende. Wegen" in nog
veel sterker mate gelden: De kroonprins en latere
koning, benevens zijn vriend Zanizi doen het, inder
daad, niet kwaod op het tooneel" met deze beperking,
dat het tooneelstuk in vier bedrijven, pardon: episo
den een melo-drama is, waarbij dierbaar kan gelachen
worden om de schelmerijen van 't schoffie der- le
periode, en even dierbaar kan gebuild worden tegen
't eind vanwege dc bloederig-tragische sentimentali
teit, die er strooperig-dik van de planken afdruipt.
We zeiden in onze vorige „kroniek", dat de kroon
prins en latere koning nog het meest menBchelïjK
aandoet; al Ls bij in al die allegorisch lijkende tafc-
reelen in den regel een redevoerende abstractie, een
marionet van den regisseur, evenals zijn vriend en
broeder Peter Zanzi. Maar deze laatste is een hybri
disch monster, aan welks ondoorgrondelijk wezen
van half-god en half-duivel, van weekizeerig wijsgeer
eii slaat-dood-schreeuwer geen touwtje van psycho
logie aan vast te knoopen valt; precies een drakerig
wezen uit een col portage-roman 5 ets de week-
aflevering.
Deze Ucbermcnsch la Nietzsche's ideaal, deze
bloeddorstige geweldenaar, deze absolutist, die bom
aanslagen op vorston, op z'n gewezen jeugdkame-
raad, iaat uitvoeren, is tegelijk ook de belijder van
een relativisme, dat doodleuk vaststelt: „Voor wie
gaat sterven hebben levensbeschouwingen niet veel
betcckcnis meer." En dat wordt dan gezegd tegen
den ter dood veroordeelden koning, dien hij.
Poter Zanzi, heeft geprobeerd door een bom
vaneen te rijten. Een mooie leer, uit den
mond van iemand, wiens levensbev-■ houwing er
hem toebracht, dood en verderf te zaaien onder een
deel der menschheid, dat er een andere levensbeschou
wing op na hield dan hij. Natuurlijk, als zoo'n heer
schap tloor den dood van hot tooneel verdwijnt, heeft
zijn levensbeschouwing zooveel ellende geproduceerd,
dat hij voorloopig met het resultaat tevreden kan
wezen. Het tragische van daze figuur wordt onster
felijk belachelijk, als hij constateert tot een troost
voor den koning, die sterven moet: „Jouw werk
mijn werk wat doet het cr toe, als de dood wenkt!"
Is hier geen psychologie van het jaar nul aan 't
woord?
De heer De Jong deed eenmaal een greep naar het
grootsche epos, dat hij noemde: Het Evangelie van
den Haat!" Er is niet zoo heel veel notitie genomen
van dat Evangelie; doch zijn na dien verschenen - Me
rijntje werd verbijsterend populair.
Weer greep de Jong naar hot grootsche, het ge
weldig probloem van sociale evolutie of revolutie
cn hij schreef zijn pleidooi voor de revolutie tegen
de evoiutie in „Kruisende Wegen". Helaas- de af
gronden der criminaliteit, hoeveel misdaden hij ook
in naam dor revolutie laat gebeuren, blijven in dat
boek toch voor ons versloten. De afgronden der
1 sociale verwording werden ons niet door een kunste
naar doorlicht, zoodat we huiveren vopr dc demoni
sche diepten, waarin we staren. Die ram'pzaligheden
worden in redevoering op redevoering door den pro
pagandist en vlotten journalist geconstateerd, waar
bij we tevens weer den ondicpen geest van den
auteur loeren kennen, ^lie nog maar altoos leeft in
den waan, dat alle zonde, alle zedelijke ontaarding
louter cn alleen dc schuld is van de „kapitalistische"
inrichting der maatschappij, zooals Peter Zanzi dat
uitsprak tegenover den kroonprins: „Die misdadi
ger, wat is ie' anders dan een mens zonder veel weer
standsvermogen, die door wat de maatschappij hem
laat zien cn horen, het spoor bijster raakt cn pro-
neert te doen, wat ie overal rondom op duizend
slinkse manieren ziet doen door de mensen, die ge
acht worden als de besten, de steunpilaren, de gro
ten, voor wie standbeelden worden opgericht?" En
van dien misdadiger heet het verden „Zij (de maat
schappij) heeft die vent gemaakt tooals hij is. Met
al zijn walgelike misvorming is hij een product van
haar eigen liederlijkheid, haar misdadige cultus van
de macht en nu laat ze hém er voor opdraaien! Hij
moet met z'n verpest leven, met z'n bedorven bloed
boeten voor wat ze zelf aan hem misdreef. Wie kijkt
er om naar de toekomstige misdadigers, die door
onze achterbuurten krielen? Wie denkt cr om de
geboorte van voorbeschikte misdadigers te verhin
deren? (Is dit laatste ook al mogelijk? W.) Aldus
raast Peter Zanzi. Later, als hij aan 't hoofd van den
republikeinsclien opstand staat, zegt dezelfde man
tot den gevangen koning: „Geloof me, de mens is
iet geboren om te heersen, en macht te hebben. De
bestei. bedroeft en verontrust het. De minderen wor
den cr door ontkracht cn misvormd." Maar dan is
de desillusie gekomen en de fanaticus schijnt opeens
overstag te zijn gegaan en bekeerd tot een tam
anarchisme, dat van gezag niet weten wil, zoolang
het zeif niet aan het roer geraken kan of: als het
zooals hier, beu is van -eigen gezagsaanmatigïng.
Peter Zanzi is oen monstrum van peychologischen
poespas.
Ik trachtte het wezen van deze hybridischen alle-
gorischen roman bloot te leggen; welnu, eindigen we
met het bovenstaande toe te lichten door steekproe
ven uit taal en stijl.
„De prins zuchtte, liet zich achterover zakken in
zijn stoel, hield z'n glas wijn tegen het licht, be
wonderde de diepe gloed van het edele vocht en liet
het droefgeestig door zijn keelgat glijden"..
Hoe vin je zoo'n zin, uit ©cn colportage-Toman
weggeloopen
„Grando (alias Peter Zanzi)...... men zei, dat hij
de minnaar was geweest van de aartshertogin dat
hij in Italië een markiezin geschaakt had.
Ook zeker een gevolg van t kapitalistisch^ wan-
régime, deze uitstapjes van den grondlozen revolu-
tionnair?
Uit een rodevoering van Poter: „Eenmaal zullen
hun namen in het gulden boeit van de geschiedenis
der mensch met glanzende letters worden opgete
kend....,." (Ik onderstroep. W.j
„Toen sprong Peter Zanizi op de trihunc en trillend
van verontwaardiging, hield hij een vlammend'e rede
voering
Hoe is-t-ie? Propagandistisch schitterend!
„Maar nauwelijks liad hij, ziedend van toom, met
■flikkerende ogen on schuim in de mondhoeken, het
spreekgestoelte verlaten, ofHerkent ge, lezer,
deze requisieten uit zooveelste-rangs-romannetjes?
Nog zoo'n requisiet: „Hal hoe schoon en goed dat
wilde leven geweest was, schuimend als parelende
champagne in fonkelende bokalen!"
Ziehier een machtige peroratie, als finale van een
revolutionaire propaganda-rede:
Het fata morgana is een spiegelbeeld van iets
werkeliks...— Het werkelike kan verder wegliggen,
zelfs in een andere richting dan de luchtverheveling
doet vermoeden maar het is er!En de onver
moeibare, goed uitgeruste reiziger, die de menschheid
is, zal de oase vinden, hot verblindend schone para
dijs, dat voor haar gereed ligt onder de enige voor
waarde, dat zij bereid is tot vrede broederschap en
wijsheidWij hebben een grote cn zware etappe
achter de rug. Misschien ligt er voor ons een ^ng,
heet en dor stuk woestijnwat doet het cr 10e?
Wij zijn sterk, de waterzakken der hoop zijn tot
berstens toe gevuld, proviand van geestdrift en ver
trouwen is cr in overvloed, de wapens ofn de woestijn-
rovers af tc slaan zijn in goede handen
Wij zullen er doorkomen
Prosit, brooder Burink van Rotterdam. Deze roman
is voor jou geschreven. Een troostvolle handleiding
op de reize door de woestijn van dit vaak moeitevoile
leven.
A. WAPENAAR.
327
aiuuiiuiiiiiiiiiiniiiiiiiiinu n 111 11 1 11 1 u nu u
I LETTERKUNDIGE AANTEEKEN1NGEN
I I
5)iiiiiiiiiiiiinnïïmitniinii.-:iiimiiinnoni!iiiiii!iinii!:ni!ii;iiiiiinifuiiiiiiiiimmiuiiiuniiiimnuiiujniiiiiiiiiiiiimiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiii!iiiiiiuiiimiiiii>iiuiiii[iiiuuiuiiuttiiiiitiiiiiiiiii!iiiiuiiKi!iiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiniinnr-
„DE STUDENT BEETS"
Toen in 1839 Hildebrand's Camera Obscura was
verschenen, meenden de „Vaderlandsche letteroefe
ningen„dat dit boek slechts eenige weken het
onderwerp van vele gesprekken zal geweest zijn en
■og eenige weken zulks blijven (zal)".
Indie" uftenraak hpoft bedoeld groote betcc
kcnis aan Hildebiunü's work tc onuzoggon, dan mag
ze door de historie gelogenstraft hectcn.
Golijk Mr. H. Ph. Visser 't Hooft in „Dc Student
Beets", welk boekje thans in derde druk bij Ervon
F. Dohn, Haarlem verscheen, opmerkt, zijn er bewij-
aen „dat Bcets-Hildobrand en do literatuur over hom
nog steeds niet uit den tijd zijn, zooals men bij jon
geren wel eens boort."
Er is over do Schrijver der Camera vrij veel lectuur
verschenen, we noemen Prof. Chantepie de la Saus-
saye. Joh. Dyserinck en G. van Rijn. Van Rijn wijdde
jkooml aandacht qan Beets' verhouding tot zijn vrieiv
Gen "cn dc literaire geschiedenis dier dagen. Chantepie
Jetto speciaal op de letterkundige Beets, Joh. Dyse
rinck gaf „herinneringen". Het werkje van Mr. Vis
ser 't Hooft teekent de student Bcets. Ieder voelt:
waar dc Camera Obscura feitelijk behoort tot Bects'
studententijd, is het belangrijk de dichtor juist in die
tijd van zijn leven in zijn doen en laten wat van
nabij te zien.
Aan het eigenlijke onderwerp doet do Auteur een
beschouwing over humor voorafgaan. Dat is Juist
gezien, immers de humor vooral heeft de Camera
gemaakt tot hét boek van bet Nodórlandscho volk.
De humor, dat is hét onverwachte, dat pakt en
troft („een blank zeil op een wijde blauwe zee")
ontspruit aan een goedhartige kijk op de wereld en
het loven en de levensdragers, in een warm, edel
hart. Hij ls argeloos, speelsch. En staat daardoor in
wezen tegenover ironie en sarcasme. Visser 't Hooft
heeft deze drie aardig gekenschetst, als hij zegt: hu
mor is honing, ironie gal, sarcasme gif.
Hiklebrand heeft ook zelf „de zoo ongemoene gunst,
welke zijn boek bij zijne iandgenooten steeds gevon
den heeft" toegeschreven aan niets anders dan daar
aan, dni het zijner onbekommerde jeugd, hij (wist)
zelf niet hoe, over het algemeen eenigszins gelukt
«noest wezen, met waarheid te schetsen, zoodat in
zijne kieine tafereelen de Mensch den Mensch, en de
Nederlander zijn Vaderland gevonden heeft; terwijl
de herkenning niet al te pijnlijk was gemaakt door
een jong gemoed dat, van boosaardigheid vrij, zijn
.Vaderland en de mensohen liefhad."
„Inderdaad, zegt Carel Soharten ln zijn prachtig
essay „llildcbrand, de onsterfelijke", dat Is wel de
oorzaak van de onweerstaanbare bekoorlijklieid der
beste stukken uit dit boek: het natuurlijk-opgewelde,
de tierige levensliefde en de lust die schrijvend uit
te vieren, der „onbekommerde jeugd", gelijk, ein
delijk, de leschkracht van water dddrin bestaat: dat
rijn smaak van alle smaken dc eenvoudigste is,
de onveranderlijk jonge smaak van wat zóó uit do
aardo bront of van don hemel stroomt."
Nu was in dc familie Bects a.h.w. een fonds van
humor, waaruit Nicolaas kon putten, aanwezig. In
zijn familiekring heerschte een vroolljke opgewekte
geest, waarover zij, die in dien kring mochten ver-
keeren, opgetogen waren," «egt Visser 't Hooft
Daarbij was do jonge Beets do echte Nederlander,
die iets in zich had van onze groote humoristen aller
tijden. Het optreden van Hildebrand viel op oen
zeer geschikt moment Do eerste tientallen jaren der
negentiende eeuw immers zuchtte de vaderlandsche
letterkunde onder de zelfgekozen terreur van Byron.
„Zoo blonk is 1839 met de verschijning van de Camera
Obscura een licht in onze letterkunde, dat zijn hel
deren en klaren glans over ons volk uitstraalde en
steeds zal blijven uitstralen, zoolang dit de gave
behoudt van de schitterende vonken van Hildebrands
vernuft te kunnen genieten,"
De derde factor, welke invloed oefende op Boets'
ontwikkeling was zijn student-zijn. Hij was een jolige,
maar ln 't minst geen losbandige student. Hooger
dan de dienst van Wijntje en Trijntje kwam hem
voor de dionst der Muzen. En het toeval trof, dat in
die dagen aan de Leidsche Universiteit een sterk
literair leven bloeide, als misschien later nooit meer
daar werd gekend. Zoo was in 1833 opgericht „de
Rederijkerskamer voor Uiterlijke Welsprekendheid".
Daarvan waren o.m. lid J. P. Hasébroek (schrijver
van „VÊtHTrheid en Droomen", B. Gewin, alias Vlerk
(auteur von .Jleisontmoetingen van Joachim Pols-
brorkerwoud"), Kneppelhout oftewel Klikspaan (die
Studententypenteekende). In dit milieu doorleef
de Beets, gelijk Duproix schreef „la periode par
excellence de sa vio litteraire".
Aardige mededeciingcn doet de Auteur omtrent het
„groenloopen" in Beets' studententijd. 19 October 1833
werd deze tot student gepromoveerd. Ofschoon hij
nooit is geweest „een studentikoos iemand", hield
hij zich toch niet afzijdig van 't studontcn I ven. Zoo
nam hij de redactie op zich van de studentenalmanak,
was redacteur van 't Studentenblad Minerva, praeses
dor theologische faculteit, lid en voorzitter van de
Rederijkerskamer. We mogen wel aannemen, dat
Hildebrand, die volgens Potgieter leed aan copiéer-
lust des dagclijikschen levens, oogen en ooren wijd
heeft open gezet om bet teven dat hij beschreef ook
juist cn nauwkeurig te observecren.
Behalve mét de vrienden van de hoogeschool kwam
Hildebrand door zijn letterkundige prestaties in
kennis met J. P. Heye en ue fer* dor Gids
beweging. 7 Januari 1835 ontmoette hij Potgieter.
In *36 reeds werd hij lid der „Hollandsche Maat
schappij van fraaie kunsten en wetenschappen". Dc
professoren van der Palm en van Assen wenschtcn
hem te leeren kennen. In die tijd ging hij al uit lezen
cn ontmoette te Amsterdam o.a. Jacob van Lennep
en Da Costa. Do vriendschapsband, welke tusscben
Hildebrand en Van der Palm was ontstaan, werd
zoer versterkt door Beets' engagement met Van der
Palm'a kleindochter, Alcida van Foreest
Een Zondagskind was Bcets. Reeds in eijn tweede
studiejaar teekende hij in zijn dagboek aan: „Ik ben
tegenwoordig aan de orde van den dag." In korte tijd
was hij geworden de favoriet van 't intellectueel en
literair publiek.
Heeft al deee roem, al dit succes Hildebrand koud
gelaten? Het kan niet ontkend, dat kunnen én succes
hem hebben gebracht tot een mate van zelfbewust
heid, die na aan zelfvoldaanheid grenst. Gelukkig dat
de Auteur dit gevaar inzag en het zelf erkend hoeft
„dat dc zucht beroemd te worden hem bezielde".
Vergeten wij ook niet, voegt Mr. Visser 't Hooft hier
aan toe, dat een predikant die „ln trek" is, spoedig
gevaar loopt op deae klip te stranden en dat vooral
dc predikant-literator met verdubbelde vaart door den
stroom naar die klip gedreven wordL"
In dit verhand moet ook de aandacht worden ge
vestigd op veler kritiek hierop, dat Hildebrand in
enkele schetsen aeftzelf zoo'n mooie rol heeft toebe
deeld. Speciaal geldt dit voor „De familie Kegge", in
welke novelle zelfs een hoofdstuk voorkomt „waar
mee de auteur ijselijk verlegen is, omdat hij er zelf
de mooie rol in speelt, iets dat hij wel weet dat hetn
in 't geheel niet past, maar dat hij toch voor ditmaal
niet helpen kan."
We «n -te nnr'i- Mzinnige
kjL
zelfingenomenheid me lt.j uiueruaad moet hebben
bezeten" wel wat in do Camera Obscura is ingevloeid.
Maar dit hindert toch eigenlijk alleen dón wanneer
we het werk niet op zichzelf beschouwen, maar in
verband met de persoonlijkheid van de Schrijver. Dat
te meer, wijl die schrijver een beroemde figuur is
geworden. We projecteeren deze beroemdheid onwil-
lekeurig^iaar de zijde van de jeugd, waardoor de
jeugdfouten of -onhebbelijkheden zwaarder beklem
toond wonden dan betamelijk is.
Het pleit voor Bects' argeloozc naieveteit dat hij,
in plaats van zijn zwakke zijde listig te maskeeren,
door zijn kleine ijdelheidjcs vat op zich heeft ge
geven. Voorts moet voor het verhaal van de char
mante in rekening gebracht de directe wijze van
voorstelling, de verhaalvorm in de eerste persoon en
daarbij „kan men van een schrijver (toch moeilijk)
vergen, dat hij van zichzelf een caricatuur maakt of
zichzelf in een onsympathieke gedaante voor hat
voetlicht brengt."
In 1838 deod Nicolaas Beets proponents eu begoo
hij zich meer en meer terug te trekken uit 't stu
dentenleven. Het einde van academische studie en
studententijd beteekende voor hem niet *t einde zijner
letterkundige aspiraties. Integendeel, langzamerhand
vormde zich te Heilo op de Nyenburgh een letterkun
dig geselschap, een tweede Mulderkring. Hasehroek,
Kneppelhout, Hofdijk, mevr. Boshoom-Toussaint, Pot
gieter ejL behoorden ertoe.
1 Maart '39 promoveerde Hildebrand in tegenwoor
digheid o.a. van Van der Palm, Siegenbeek en
Jacob Geel, op een Latijnsch proefschrift over Acneas
Sylvius, paus PiusII. Dat de degelijkheid van zijn
wetenschappelijke studie door zijn literaire besognes
niet noemenswaard was geschaad blijkt wel uit 1
feit, dat de promotie tot theologiae doctor plaats vond
summa cum laude, met de hoogste lof.
Tot t beter verstaan van Hildebrand's meester
werk van degclijk-Hollamlschc realistische literatuur
van ./ii© onsterfelijke types, die voor goti in ons
volksbestaan burgerrecht verkregen hebben," levert
Mr. Visser 't Hooft's studie een bescheiden, maar niet
onbelangrijk hulpmiddel.