f NEDERLANDSCH FABRIKAAT NIEUWE STROOMINGEN IN HET SOCIALISME WOENSDAG 28 AUGUSTUS 1929 TWEEDE BLAD PAG. 5 ALGEMEENE LEDENVERGADERING TE DORDRECHT INVOER, UITVOER EN WELVAART Openingsrede. Aangezien nu, zooals bekend, de Vereenig- de Staten het land vormen welks welvaart het sterkst gestegen is, blijkt' daaruit de vol komen ondeugdelijkheid van dergelijke ta bellen als maatstaf der welvaart Laat ons ter nadere bewijslevering daar van een zoo eenvoudig mogelijk geval stel len. Een volksstam, die nog geen ruilmiddel heeft, ruilt honderd schepels graan tegen honderd stuks vee. Het opperhoofd, hande lend als een Mussolini, weet zijn stamge- nooten er toe te brengen behalve het graan, Heden vergadert bovengenoemde ging te Dordrecht. nuuicu eMue «5 ureiigen ueiiuive iiei giaau, De vooratter, I r. J. v a n Duss e 1 d o r p de lc0 sluks m M,f (okken Door hun hield ter opening een rodevoeri g, e meerdere toewijding brengen zij dys de 100 wij, om de leerrijke inhoud, in haar geheel achepels graan' eps d8 stiks"vee zelf opnemen. voort zij beschikken dus voortaan niet al leen over die 100 stuks vee, maar ook over de 100 schepels graan, die zij vroeger moes- „Hoewel het streven onzer Vereeniging ten uitvoeren om het vee te koopen. Hun om bij gelijken prijs aan het binnenslands welvaart is dus met 100 vermeerderd, terwijl voortgebrachte de voorkeur te geven, hoe de uitvoer en de invoer beiden met 100 ver- langer hoe meer instemming vindt, gaan minderd zijn. ten gevolge van de verkeerde begrippen, die j Hier gaan dus samen: minder invoer, min- bij sommigen omtrent het verband lussdien dor uitvoer en meer welvaart. Vermindering van invoer. in" en uitvoer bestaan, van tijd tot tijd nog wei eens stemmen op, die waarschuwen te gen het verminderen van den invoer. Zij waarschuwen om twee redenen: le. omdat invoer van goederen, vraag zou doen ontstaan naar onzo producten; 2e. omdat invoer van goederen zou wijzen op en dus leiden tot meerdere vv vaart. De eerste reden werd door mij weerlegd de vorige Algemeene Vergadering en in c maandschrift. Ik toonde toen aan, dut men door goederen te koopen nooit vraag krijgt naar zijn producten, maar alleenlijk zich zelf de verplichting oplegt den koopsom te betalen. Ik wil thans trachten te weerleggen de tweede reden, dat is het argument: dat ver- groote invoer de welvaart zou bevorderen en dat verkleinde invoer de welvaart zou doen verminderen Een paar maanden geleden las ik in de N. Rott. Crt. een uittreksel uit ecu artikel in de Finantial Times, waarin een staat, aan gevende van 1905 tot 1928 de cijfers werkloosheid in Engeland en de cijfers van den invoer van industrieele producten in diezelfde' jaren. En nu is het opmerkelijk, dat in 21 van die 24 jaren het verschijnsel zich voordoet, dat elk jaar waarin de import is toegeno men, tegelijkertijd de werkloosheid is ver minderd De oppervlakkige beschouwer zou hieruit de conclusie kunnen trekken, dat er dus niet alleen geen bezwaar tegen bestaat, buiten- landsche goederen in te voeren, maar dat men daardoor de werkloosheid vermindert. En het artikel schijnt er op berekend dien indruk te wekken. Laten wij echter deze zaak eens rustig be zien, wij komen dan tot een geheel andere Slotsom. Oorzaak en gevolg. Wanneer er in takken van nijverheid een opleving ontstaat, dan heeft dit tot gevolg, dat er meer verdienste is voor den onderne mer, dat er meer bedienden en werklieden werkzaam zijn, dat cr overgewerkt wordt, dut de transportbedrijven meer ontvangen, dat de winkeliers meer omzetten, kortom, dat in alle takken van volksbestaan een ver meerdering van verdienste zich openbaart. Aangezien'slechts een klein deel van die meerdere verdienste bespaard wordt, wordt het leeuwendeel besteed voor het zich aan schaffen van verschillende artikelen üe ondernemer koopt misschien een auto, de bediende een fiets, de werklieden koopen meer etenswaren, kleeren, schoenen, kousen, sigaretten, tabak en tal van airJere artike len, waaronder er vermoedelijk veel zijn die uit het buitenland worden ingevoerd. Zou men nu in ernst niet den schrijver van het bewuste artikel in de Finantial Ti mes willen beweren, dat de meerdere wel vaart is ontstaan door dien meerderen in voer? Dat de zaken van den patroon zijn gaan bloeien omdat hij zich een auto aan schafte? Dat de bediende meer ging verdie nen doordat hij een buitenlandsche fiets kocht? Dat de werkman geplaatst werd of meer overwerk verkreeg, doordat hij meer tabak of sigaretten rookte? Die meerdere import is een gevolg van de meerdere welvaart, maar die meerdere welvaart is geen gevolg van den import. Men Verwart hier oorzaak en gevolg en gaarne onderschrijf ik, maar thans ten op zichte van den schrijver in de Finantial Ti mes, de woorden waarmee het artikel in de Nieuwe Rott. Courant begint: „Er bestaat vermoedelijk geen gebied, waarop de kwak zalverij weliger tiert, dan dat van het eco nomisch leven.' De economische opleving, waarvan wij zoo teven spraken, zou nog grooter geweest zijn. indien die patroon, bedienden en werklieden in plaats van buitenlandsche, evenwaardig binnenlandsche producten hadden gekocht, zoodat ermincler werd ingevoerd en min der werkloosheid was. Hier bestaat inder daad een wisselwerking, -die tot steeds hoo- gere welvaart opvoeren kan. Het koopen Nederlandsch fabrikaat steunt die wis selwerking. Trouwens men hecht te veel waarde aan e invoeren en uitvoeren als maatstaf van welvaart en kweekt daardoor geringschat ting voor wat binnenslands geschiedt, ge ringschatting voor het binnenlandsch ver keer, dat veel belangrijker is en veel stabie ler, omdat het niet door buitenlandsche douanemaatrcgelen kan worden gehinderd en verstoord. Uitvoer is nuttig, omdat met deszelfs gel delijke opbrengst o. a. betaald kan worden de prijs van de artikelen die wij zelf niet of in niet voldoende hoeveelheid concurree- rend kunnen voortbrengen, en die wij dus moeten invoeren. Evenwel, uit dit oogpunt van nuttigheid beschouwd, is de verminde ring van invoer die onze Vereeniging voor staat, even nuttig en van evenveel waarde als export. Immers het tegenhouden van on- noodigen invoer vermindert het aan het bui tenland te betalen bedrag. Uitvoer en welvaart. In- en uitvoer zijn dan ook geen vaste maatstaf van welvaart; even weinig of even veel als de omzet eener Naamlooze Vennoot schap maatstaf is van de winst. En als- het artikel evengoed binnenslands verkrijgbaar is, geven onnoodige in- en uitvoer ver spilling van transportkosten, dus economisch verlies. Dat uitvoer geen maatstaf is van welvaart, bewijst ook artikel van Ir. A. Plate in de Nieuwe Rott. Crt. van 23 Maart 1.1., waarin worden gegeven graphische lijnen van den uitvoer van elf verschillende landen in dc jaren 1922 tot "927. De Duitsche uitvoerlijn toont een vermeer dering van 79 punten, de Nederlandsche 45 punten, de lijn van dn Vereenigde Staten van Noord--Amerika 7 punten. Verder blijkt lit die elf lijnen, dat Ameri ka het land is, dat van alle elf landen het minst in uitvoer ir- vooruitgegaan Een tweede voorbeeld'. Als het ooit zoover mocht komen, dat alle landen tot een tolunie vereenigd zijn en allo tolgrenzen verdwenen zjjn, dan is er geen uitvoer meer en dan is er geen invoer meer. Maar zonder in- en uitvoer zal er dan niet zijn algemeene ellende, maar zonder in- en uitvoer zal dan heerschen de grootst moge lijke voorspoed. Thans een voorbeeld uit de praktijk. Sedert eenige jaren produceert Nederland een steeds klimmende hoeveelheid steen kolen, zoodat misschien eerlang in zijn be hoefte aan kolen zal kunnen voorzien, en de invoer betrekkelijk gering wordt. Wij verheugen ons daarover en beschou wen dit als een zeer gunstige factor voor onze volkswelvaart. Wat echter te denken van den verblin den theoreticus, die meent dat door dien verminderden invoer van steenkolen ook onze uitvoer evenveel moet verminderen, zoodanig dat de overige Nederlandsche industrie en met name de export-industrie evenveel wordt geschaad als de mijnindu strie voortbrengt? Hoe meer wij ons in het vraagstuk ver diepen, hoe meer wij tot de overtuiging ko men, dat ons streven de nationale welvaart ten goede komt. Misschien, als eenmaal internationaal alle belemmeringen van den in- en uitvoer zijn opgeheven, dat dan onze Vereeniging minder reden van bestaan zal hebben. Ik vrees echter, dat dit tijdstip nog verre is, en dat dit nooit zal aanbreken, wanneer niet: le. gebroken wordt met de misleidende theorie dat goederen tegen goederen wor den geruild; 2e. scherp verschil wordt gemaakt tus- schen de nationale en de internationale economie, zoodat duidelijk begrepen wordt, dat slechts beiderzijdsche prijsgeving van het natonale standpunt en beiderzijdsche opheffing der belemmeringen de verwezen lijking van het internationale standpunt en de verkrijging van den grootsten opbloei kan brengen; 3e. wordt ingezien dat, zooals de Duit sche tolunie en de Vereenigde Staten van Noord-Amerika hebben aangetoond, de grootste welvaart verkregen wordt door wederzijdsche onderlinge vrijheid van in- en uitvoer. Zoolang die gedachten niet overheer- schert, zal zelfs de Volkenbond op dit punt weinig kunnen bereiken. Voor ons ligt dan ook nog een groot en nuttig arbeidsveld open. Immers ons stre- ven vermindert niet alleen de werkloos heid, maar vergroot tevens de efficiency van onze nationale voortbrenging, omdat het de buitenlandsche maatregelen tegen werkt, die onze voortbrenging uit haar na tuurlijke baan verdrijven, en daardoor in stand houdt de natuurlijke en meest profij telijke productie. Jaarverslag. Na opening bracht de secretaris, de heer II. F. R. Snoek verslag uit van de werk zaamheden van 1 Januari tot 1 Aug. 1929. Wij ontleenen daaraan het volgende: De algemeene propaganda èn in het be lang van het doel dat de Vereeniging zich stelt èn ter vermeerdering van het leden tal werd voortdurend krachtig voortgezet en met waardeering moet melding worden gemaakt van de grooto medewerking van zooveel verschillende zijden hierbij onder vonden. De industrieele voorlichtingsdienst, ver bonden aan ons secretariaat, heeft ook niet stil gezeten. Hoe langer hoe meer wordt van den onpartijdig en volgens verkregen ervaring zeer practisch ingerichten indu- strieelen voorlichtingsdienst, zoowel wat betreft de voorlichting voor binnenland- schen afzet, als ten behoeve van export van voortbrengselen van de Nederlandsche in dustrie gebruik gemaakt. In totaal werden in 1928 768 inlichtingen verstrekt, terwijl in 1929 van 1 Januari tot 1 Augustus reeds meer dan 700 gevallen werden behandeld. Voor wat betreft ons tijdschrift „Neder landsch Fabrikaat in Nederlandsch Oost- en West-Indië" kan erop gewezen worden, dat dit tijdschrift thans aan zijn derden jaar gang is en ongetwijfeld heeft de regelma tige, uitgebreide en kostelooze toezending aan daarvoor in aanmerking komende land- genooten in Nederlandsch Oost-Indnë, Su riname en Curagao er veel toe bijgedragen Nederlanders in die landen woonachtig be langstelling te doen krijgen voor wat Ne derland op industrieel gebied beteekent. De industrieele filmafdeeling der Ver eeniging heeft zich ook in dit jaar tot nog toe krachtig ontwikkeld. Ons bestuur be schikt op het oogenblik over een Neder landsch industrieel filmmateriaal van een lengte van ruim 24025 Meter. Dat de films door onze eigen filmafdeeling opgenomen, onder leiding van onzen adjunct-secretaris, den heer Van Nijenhoff, de noodige belang stelling trekken moge blijken uit het feit, dat van dit materiaal hoe langer hoe meer gebruik wordt gemaakt. In 1926, het eerste jaar dat deze afdeeling het kracht werk zaam was, werd in totaal vertoond 68000 Meter; in 1927 147.000 Meter; in 1928 229.000 Meter in totaal 169 bijeenkomsten, terwijl van 1 Januari tot 1 Augustus 1929 werd vertoond 118.985 Meter in 93 bijeenkomsten. Voor het controlemerk der Vereeniging komt hoe langer hoe meer belangstelling, maar het ware te wenschen, dat deze be langstelling van fabrikantenzijde veel en veel grooter ware. Op twee zaken is het wellicht in het bij zonder waard in deze bijeenkomst de aan dacht te vestigen, n.l. de vooral in dit jaar toenemende belangstelling en medewerking van schoolautoriteiten, blijkende o.a. uit de voortdurend groeiende aanvragen om film materiaal ter vertooning ter beschikking te stellen voor leerlingen van scholen. Een tweede zaak, waarop de aandacht dient te worden gevestigd, is hetgeen het bestuur onzer Vereeniging doet in het be lang van collectieve reclame van de Neder landsche industrie. Ten slotte zij nog de aandacht gevestigd op de voorbereidende werkzaamheden, wel ke op het oogenblik op het algemeen se cretariaat geschieden teneinde een verza meling bijeen te brengen van voorwerpen in verschillende stadia van bewerking, ten einde met behulp van deze voorwerpen zoo genaamde reizende schooltentoonstellingen te organiseeren. Aan het einde werd de wensch uitge sproken, dat deze moreele cn daadwerke lijke belangstelling zich in steeds stijgende lijn blijve ontwikkelen. De toekomst der Ned. industrie. Daarna hield de heer P. Bareudsen, adj.dir. der Electromotorenfabriek „Dordt", een voordracht over het onderwerp: „De toekomst van de Nederlandsche industrie en de toekomstkansen voor hen, die daarin een werkkring zoeken". Spr. vatte het eerste deel van zijn uit voerig betoog samen in deze punten: 1. Er vindt in Nederland een voortduren de en stijgende aanwas der bevolking plaats, tengevolge van het steeds gx-ooter wordend periodiek overschot van geboor ten op sterfgevallen. De invloed der emi gratie is van geen praclische beteekenis. 2. Uitvoer van producten is noodzakelijk tot dekking van den invoer van voedings middelen en andere primaire levensbehoef ten, welke Nederland zelf in onvoldoende hoeveelheid voortbrengt en in de toekomst in verband met bovengenoemde aanwas re latief steeds minder zal kynnen voort brengen. 3. Arbeid is de eenige vorm, waarin Ne derland een belangrijke, voor expansie vat bare, tegenprestatie voor den invoer kan leveren en deze arbeid kan op universeele wijze slechts op voldoende groote schaal worden vastgelegd in industrieele produc ten. Een andere vorm is transportdienst, met welker instandhouding overigens vele industrieën gemoeid zijn. 4. Arbeid zal in Nederland, tengevolge van de bevolkingsaanwas, in steeds grooter hoeveelheid beschikbaar komen en, indien mogelijk, vastgelegd moeten worden, waar voor de industrie de beste gelegenheid biedt. 5. In Nederland bestaat behoefte aan in dustrieele producten voor binnenlandsch gebruik en wel een stijgende vraag in ver band met aanwas van bevolking en gelei delijke verheffing van den levensstandaard. 6. Een nationale, exporteerende, industrie is een voorwaarde voor Nederlands be staan ter realiseering van de economisch noodzakelijke uitvoer en ter voorziening in debinnenlandsche behoefte aan indu strieele producten. 7. Als voorwaarde voor Nederlands be staan is een nationale industrie dus een algemeen belang en heeft recht op den steun van het Nederlandsche volk. De heer Barendsen kwam ten slotte tot de volgende conclusie: Een exporteerende Nederlandsche nijver heid is een economische noodzakelijkheid en heeft als zoodanig recht op den volledi- gen steun van het geheele Nederlandsche volk. De voor de instandhouding en ver dere ontwikkeling vereischte primaire ele menten: kapitaal en arbeid, zoowel als de secundaire: bedrijfsleiding, technische er varing en commercieele organisatie zijn al le beschikbaar en, gesteund op de ontwik kelingsgeschiedenis onzer tegenwoordige nijverheid, kan de toekomst eener grootere industrie met optimisme tegemoet gezien worden, mits genoemde elementen zich steeds nauwer tot het noodzakelijke doel vereenigen, d.w.z. mits belegger, werkge ver, werknemer, wetgever èn consument zich van den gemeenschappelijken aard van dit belang bewust worden. Dit vooropgesteld, kunnen de toekomst plannen voor hen, die in de industrie een werkkring zoeken, gunstig genoemd wor den, want het absorptievermogen onzer in dustrie zal toenemen met haar expansie en het voortschrijden van wetenschap en tech niek. De Ver. N. F. heeft zich tot doel gesteld de belangstelling in de Nederlandsche nij verheid en het gebruik van Nederlandsche waren te bevorderen, welk doel haar tot een onzer belangrijkste instellingen van al gemeen nut bestempelt. Moge zij door den steun van allen, die het wèl met ons vaderland meenen, steeds meer in staat gesteld worden de beoogde belang stelling algemeen te maken. WEER EEN SPOORWEGONGELUK REFERATEN VAN PROF. DR. D. H. TH. VOLLENHOVEN EN MR. DR. A. A. VAN RHIJN OP DEN VIERDEN CHRISTELIJK-SOCIALEN CURSUS TE LUNTEREN ONZE HOUDING TEGENOVER HET VERPLICHTE LIDMAATSCHAP TWEEDE ZITTING. Te halftien ving gistermorgen dc tweede zitting aan, nadat tevoren Mr. Dr. Veldhoen een korte morgienoverdenking had gehou den, daarbij sprekende over Rom. 8 32b. Het woord was nu aan Prof. Dr. D. H. T h. Vollenhoven, hoogleeraar aan de Vrije Universiteit, om te refereeren over Dc volgendie stefiingen werden toegelicht: I. Voor de principieele beoordeeling ook van de nieuwe strcH>mingen in het socialis me is het noodig sctfierp te -zien de onover brugbare kloof tusschen schriftuurlijke, en onschriftuurlijke wijsbe geerte II. De beoordeeling dient, om overschat ting van het v e rs c h i T tusschen 't marxis tisch en namarxistisch socialisme te voor komen, nog meer dan op de onderlinge af wijking, te letten op den 'nistorischcn ach tergrond en de systematische elementen, dia; beide gemeen hebben. III. Met het vóór-marxistisch socialisyne zijn beide historisch en systematisch ver bonden door hun overschatting van de so ciale functie. IV. Het na-marxistisch socialisme richtte zich in verschillende landen nageVioeg uit sluitend tegen de specifiek marxistische stellingen. Naar de mate waarin het dat deed, kan men ondemeheiden- 1. Het z.g.n. „communisme" met z'n cri- tiek op de berekening van de door M§trx en de communisten verwachte eindcatasdrophe van het kapitalisme. 2. Het z.g.n. „revisionime". met z'n cn- tiek op: a. de waardetheorie van Marx: b. de eenzijdige instelling van Marx op de productie; c de marxistische beschouwing van den Staat; 3. Het religieuze socialisme van hen die critiek leverden op: a. de Renaissancegeest bij Majrx; b. de. cultuunverwachting van Marx. V. Niet alleen wat het positieve betreft (III), doch ook in betrekking tot het nega tieve (TV) blijkt het nieuwere socialisme hoeveel er ook in hare critiek valt te waar- deeren, gedragen door de grondgedachten der onschriftuurlijke wijsbegeerte. Niet minder dan twaalf der aanwezigen maakten van de gelegenheid gebruik om naar aanleiding van het referaat van Prof. Vollenhoven vragen te stellen. Govraagd werd of de kwalificatie, dat Dr. Ba'rth'töt de religieus socialisten zou behoo- ren, wel juist is. Het oordeel van den spre ker werd gevraagd oven de critiek van De Man en Spcngler op het socialisme. Had de Marxistische richting geen gemak kelijker weerklank bij de massa in de da gen, toen Marx z'n „Proletaren aller landen vereenigit U" aanhief, dan thans. Groeit het socialisme voor de massa niet uit tot een religie? Hoe komt het dat de opvattingen ten aan zien van den klassenstrijd in soc. kring ge wijzigd zijn? Zijn er geen vormen van socialisme die niet afkeurenswaardig zijn? Is de grondslag van inleideFs betoog wel de grondslag van de Ghr. Vakbeweging,? Is het wel juist te spreken van Schriftuur lijke wijsbegeerte? Wat kan gedaan worden om onze mea- schcn te bewaren van het religieus socia lisme? Is Spr.'s kijk op het communisme wel ge heel juist? Het communisme is niet revisio nistisch, doch wil voor een omwenteling wel gebruik maken van geweld. Moet het eenzijdig verheffen van de socia le functie leiden töt „jenseitigkeit" en het verliezen van alle religie? Is er niet te weinig onderscheid gemaakt tusschen oud en nieuw socialisme, tusschen socialisten en communisten? Hierna diende Prof. Vollenhoven van re pliek. Spr. constateerde, dat het debat was mee gevallen, wijl de spanning tusschen de stu deerkamer en het werkelijke loven niet al tc groot was. Ref. volgde met opzet eerst de historische lijn door het onvolledige te laten 'zien, en daarna de systematische. Noch in Duitsch- land, noch in in Frankrijk, noch in Enge land is een volledige critiek op Marx van uit socialistischen hoek geleverd. De syndi calisten en Karl Barth kunnen zeer zeker onder de socialisten worden gerangschikt. Ze doen het trouwens zelf. Spr. heeft er wel wat van staan kijken, dat Barth zich zelf daaronder rangschikt. Maar Spr. kan daar toch heusch niets aan doen. (Vroolijkheid). Het consequente socialisme bestaat al leen nog maar in de oudheid. Zelfs Marx is geen zuivere socialist tr^ weest. De critiek der jongeren is ee<n gevolg van het revisionisme, dat vriendelijker is geworden jegens den Staat. Die critiek heeft echter voor de wijsbegeerte weinig betee kenis. Het Marxisme is een zeer sterke verdun ning -van wat Marx zeide en leerde. Spr. gaf vervolgens een nadere uiteeruzet- ing van de plaats van de functies in den nonsch. Spr. verwacht niets van de nieu- vere stroomingen van het socialisme, die te -evaarlijker zijn naarmate ze zich hullen in nen vroom kleed, al belijdt hij dat God elk middel kan gebruiken. We moeten wande len met God in alle functies in ons en om ons. Er is ook een patroonssocialisme, maar dat is zonder meer geen liberalisme. Calvijn is, naar Spr. nog kort geleden ir. '^en Luthersch boek las, de meest nuchtere "xegeet geweest van zijn tijd. Luther zat ■ïog te veel gevangen in dè oude tegensiel- 'ingen van kerk en wereld. Een ruimere interpretatie van Spr.'s stand- •unt is nie* mogelijk. Rome staat veel meer links, dan wij, maar Os. Kersten staat nay meer links. Zijn vro- ne termen en de Geref. stemmen op zijn 'ijst veranderen niets aan het feit dat bet mdt-liberalisme is, wat hem drijft. Ds. Ker- .tcn staat nog op het standpunt van de Re- iaven wij ijister een foto van hel spoorweg-ongeluk in Tirol bovenstaande kick werd qenomen_ na de vreeselijke ramp bij Duren. Zoo men weet ontspoorde de sneltrein Je, "U twijfelt Spr, nöet aan zijn eer lijkheid. Dat er zeer veel heterogene elementen on der de socialisten schuilen is een kwestie van de historie. Spr. gelooft echter niet dat er geloovigen onder ujo, DERDE ZITTING. 's Avonds sprak Mr. Dr. A. A. v a n R ij n De invloed daarvan op de praktijk der .moderne" vakbeweging en de houding der christelijke vakbeweging daartegenover. Dr. van Rhijn verdedigde de volgende, stellingen: I. Het is voor de christelijke vakbeweging noodï&kelijk, zoowel ter verdieping van ei gen levensbeginsel als voor het wegnenfen van misverstanden, bij buitenstaanders om trent haar doel, zich telkens weer dc vraag voor te stellen, waar de scheidslijn tusschen moderne en christelijke vakbeweging loopt. II. Gezien de nieuwere stroomingen in het socialisme is het onjuist de verschillen tus schen beide zonder meer aldus te omschrij ven, dat de moderne vakbeweging anti-reli gieus en materialistisch zou zijn en dc chris telijke niet III. De verschillen tusschen de christelijke en de, meer en meer met het socialisme ver wante, moderne vakbeweging, kunnen als volgt worden omschreven: a. Religieus. De moderne vakbeweging bouwt vooral op de macht van den menscli, in organisatie vereenigd; gaat uit van een vrijen mensch, en heeft een optimistisclien kijk op de ont wikkeling der menschelijke natuur. De christelijke vakbeweging stelt voorop het recht Gods, dat moet worden verwezen lijkt, gaat uit van een aan Gods openbaring gebonden mensch en heeft op dc mensche lijke natuur een meer pcssimistisclien kijk. b. Sociaal. De moderne vakbeweging neemt aan dat er principieel een onoverbrugbare kloof is tusschen ondernemer en arbeider, acht daar door in het huidige productieproces den §tnjd tusschen deze normaal cn ziet in dien strijd de motor voor de sociale ontwikkeling. De christelijke vakbeweging erkennende, dat op meerdere punten ernstige tegenstel lingen bestaan tusschen de belangen van arbeiders en ondernemers, constateert op meerdere punten bclangenharmonie cn acht de bestaande tegenstellingen niet onover brugbaar; zij acht den strijd ook in het hui dige productieproces abnormaal en ziet in samenwerking den grondslag voor sociale ontwikkeling De moderne vakbeweging kan nimmer tot die samenwerking komen, omdat zij, door trokken van het socialistisch ideaal der soci alisatie, hoopt op uiteindelijke verbanning van den particuliere ondernemer uit het pro ductie-proces en daardoor het bestaansrecht van dien ondernemer niet kan erkennen. De christelijke vakbeweging daarentegen beschouwt de functie van den ondernemer als een nuttige en erkent zijn bestaansrecht, waarmede de eerste voorwaarde voor samen werking is vervuld. c. Practisch. Als uitvloeisel van bovenstaande kan men in de practijk van het sociale leven consta- teeren, dat de moderne vakbeweging bij het bepalen van haar standpunt utiliteits-argu- merten den doorslag laat geven (zoo wordt bij het vaststellen der arbeidsvoorwaarden veelal de machtsvraag en niet de rechts vraag gesteld; een algemeene staking wordt tegenover communistisch drijven niet prin cipieel afgekeurd, maar „onuitvoerbaar" ge acht) dat de moderne vakbeweging dikwijls een zoodanige voorlichting geeft, dat een mentaliteit wordt gekweekt, ongeschikt voor het vestigen van een maatschappij van hoo- gere sociale orde; dat de moderne vakbewe ging veel sneller dan de christelijke tot sta king overgaat en dat de moderne vakbewe- ing een andere en geringere waardeering voor de collectieve arbeidsovereenkomst en soortgelijke organen van overleg aan den dag legt dan de christelijke. Ter toelichting zeide de heer van Rhijn to.m. dat men met de bestrijding der moder ne vakbeweging voorzichtig moet zijn met de te bezigen terminologische argumenten. Wat is religieus het verschil tusschen de christelijke en moderne vakbeweging. De moderne vakbeweging stelt macht op de eer ste plaats. Men beweert, dat het sociale vraagstuk opgelost zou zijn, zoodra men de macht in handen heeft. Daarop doet de moderne vakbeweging een beroep op de slechte instincten van het men schelijke hart. Daardoor wordt de mensch niet verhoogd, maar verlaagd. De christelijke vakbeweging stelt tegen over de macht het recht Door een beroep te doen op het recht wordt het betere in den mensch wakker geroepen. Dat wil niet zeggen, dat men iedere macht over boord moet gooien. De mensch is het laatste doel bij de moder ne vakbeweging. Dat kan het doel van de Chr. vakbeweging niet zijn. Bij haar gaat het om het recht Gods. Voor de leden der moderfie vakbeweging is de mensch vrij, die zichzelf banden aan legt, geen hooger gezag erkent. De Chr vak beweging erkent dat God den mensch wet ten en gezag geeft in Zijn openbaring. Voor de praktijk vloeien daaruit belangrijke con sequenties voort De moderne vakbeweging is ten opzichte van de vorming van den mensch optimist, omdat zij de zonde niet kent. De oorzaak daarvan is gelegen in het feit dat zij niet met Christus in aanraking geweest is. De Chr. vakbeweging heeft Christus ont moet en kent dc macht der zonde. Men mag die zonde echter niet aangrijpen cn fatalis tisch worden. Zooals sommige Christenen nog wel eens doen. Het sociaal verschil tusschen moderne en christelijke vakbeweging ligt in den door de eerste gevoerde klassenstrijd. Dc modef- ne vakbeweging beweert dat cr tusschen den ondernemer en den arbeider een onover brugbare klove gaapt. Ware dit zoo, dan diende de chr. vakbewe ging opgeheven te worden. Men heeft echter een verkeerde kijk op het sociale leven, als men in het sociale leven slechts deze tegenstelling ziet. Dat cr tegenstellingen zijn tusschen onder nemer en arbeider is zeker, maar ze zijn er eveneens tusschen andere groepen, h.v. tus schen producent en 'lonsurnent, tusschen de arbeiders hier en de arbeiders elders. De Amerikaansrhe. arbeiders moeten van emi gratie van arbeiders van jlders niets heb ben. Hendrik de Man vertelt in zijn hoek over eea targaderi'ng van den Volkenbond te Ge- nève, waar de Australische arbeidersverte genwoordiging zich verzette tegen sluiting der mijnen, waaruit loodwit gewonnen wordt, hoewe) dat loodwit de gezondheid van de arbeiders elders schaadt. In werkgeverskringen is het niet beter. Daar wordt 't individualisme op de spits ge dreven. Grootbedrijf en kleinbedrijf zien geen gemeenschappelijke belangen Zijn er zoo vele tegenstellingen in het pro ductieproces, er zijn ook gemeenschappelijke belangen. Zonder behoorlijk ontwikkelde arbeiders staat het bedrijfsleven zwak tegenover de concurrentie. Hij, die duS tracht ondernemer en arbei der tot elkaar te brengen, verricht geen mon nikenwerk, en er is geen onoverbrugbare klove tusschen beiden. Spr. wees er hierbij op dat, waar vroeger de ondernemer 't alleen te zeggen had, ter wijl de arbeider zijnerzijds het bestaansrecht van den ondernemer niet erkende, de rollen thans wel omgekeerd schijnen te zijn. Bij de moderne vakbeweging vindt men geen boven dit leven uitgaand beginsel. Van daar dat utiliteit so vcrwegingon er beslis send zijn. De praktijk der moderne vakbe weging tegenover de communisten bewijst dat. De moderne vakbeweging kent het offer niet. Men wenscht een dergelijke mentali teit niet aan te kweeken.' De klassenstrijd die men kweekt in de mo derne vakvereenigingen ten opzichte van de ondernemers, wreekt zich in eigen gele deren. Het woord „verrader" tegenover ka meraden ligt den modernen vakvereeni- gingsman in den mond bestorven. Spr. wees hierna op het verschil in hou ding tusschen de moderne en chr. vakbewe ging ten opzichte van de staking. De moderne vakbeweging wil ten koste van alles de positie van den ondernemer ver zwakken. Staking is daartoe een welkom middel. De chr. vakbeweging ziet het schadelijk® van een slaking voor beide partijen en gaat daarom eerst in 't uiterste geval tot een der gelijke actie over. Ten slotte handelde spr. over dc houding van beiden tegenover de collectieve arbeids overeenkomst. De soc. vakbeweging ziet da collectieve arbeidsovereenkomst als eep soort wapenstilstand, gedurende wanneer de eigen gelederen versterkt moeten worden. Een dergelijk standpunt kan het stand punt der chr. vakbeweging nimmer zijn. Met enkele recente voorbeelden wérd dit door den spreker geïllustreerd. Aan de discussie op dit referaat namen 12 personen deel. Meerdere sprekers hadden over de nieuwere stroomingen iets meer wil len vernemen. Wordt de klassenstrijd vaak ook niet door de patroons gestreden? Moet niet meer naar het buitenland worden ge zien? Waar zijn de verschijnselen van de nieuwere stroomingen in het socialisme bij dc vakbeweging te constateeren? Opgemerkt werd ook dat er in de moderne vakbeweging niets is veranderd, vergeleken bij 20 jaar geleden. Is de innigste verhouding tusschen moder ne vakbeweging en de politiek in betrekking tot de arbeiderspers ook niet een nieuwere strooming? Hierna diende Dr. van Rhijn van re pliek. VIERDE ZITTING. Vanmorgen sprak de heer W. van der Have van Amsterdam, nadat Prof. Vollen hoven in een korte godsdienstoefening wai voorgegaan, over: Spr. ving zijn referaat aan, met erop le wijzen, dat het verplichte lidmaatschap een vraagstuk is, dat meer actueel wordt, naar mate de invloedssfeer van de vakbeweging zich uitbreidt, en dat niet in strijd met de christelijke beginselen mag geacht worden. Bij de propaganda voor zijn doorvoering, die door de christelijke vakbeweging bezon nen moet worden gevoerd, moet niet uitslui tend gedacht worden aan dwang, die tb? on georganiseerden noopt hun onsympathiek onmaatschappelijk standpunt op te geven. Hoewel allerlei gemoeds- of gewetensbe» zwaren tegen het lidmaatschap van de vak beweging in vele gevallen worden voorge wend om een schoonen schijn te geven aan egoïstischo motieven, zoodat zij geen in de overtuiging gewortelde werkelijke reden van bestaan hebben, moet aanvaard worden dat deelname aan de vakbeweging door men- schen met een zwak geweten als zonde ge voeld kan' worden. Voor den overheidsdienst kan het. verpiich te lidmaatschap niet worden bepleit als noodzakelijk voor de regelmatige handha ving der vastgestelde salaris-, arbeids- en dienstvoorwaarden. Voorts kunnen belang rijke bezwaren genoemd worden, die do overheid als werkgeefster zullen afhouden van ieder voornemen om het verplichte lid maatschap op te leggen. Toch is het van veel belang dat het per soneel in overheidsdienst zooveel mogelijk, beter, geheel georganiseerd is, ook met het oog op dc belangen van den dienst, nu de erkende organisaties op het tot stand komen cn het richtig toepassen van wetten en ver ordeningen die de arbeids- en dienstvoor waarden betreffen, betcckenenden invloed hebben. De overheid als werkgeefster gaat haar bevoegdheid niet te buiten indien zij op daarvoor geschikte tijdstippen onomwonden te kennen geeft het te waardeeren als haar personeel georganiseerd is. Ze zal er echter nict toe kunnen overgaan om voor ongeor ganiseerden arbeids- en dienst,voorwaarden vast te stellen, die beneden die der georga- niseerden blijven. Voortdurende en juist toegepaste propa ganda moet deelname aan de vakbeweging als zedelijken plicht, die allen uitcrhjkeu dwang ver te boven gaat, al meer doen be seffen. Het \erplichte lidmaatschap worde alleen opgelegd indien de toestand in een bepaalden bedrij'fskring daarvoor rijp is. Indirecte pressie is mogelijk cn toelaat baar, door aan alle ongeorganiseerden de wettelijk' verplichting op te leggen om bij te dragen b.v. in de kosten van bestrijding der werkloosheid, in gemiddelde ovemv ik heid tot de geldelijke verplichtingen, die ?ij als georganiseerden zouden hebben. (De conferentie duurt voort,).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1929 | | pagina 5