170
D
LETTERKUNDIGE KRONIEK.
Vondel herdacht, door All). Verwcy. Uit
geverij C A. Mees, Santpoort
Bis Masters Voice, door A. J. D. v. Oosten.
Uitgeverij C A. Mees, Santpoort
Knoppen, door Berendien Schuiling, Uitgave
N.V. Uitg. Mij. J. H. Kok, Kampen.
Den 5en Februari van dit jaar heeft de dichter
Verwey op verzoek van de verecniging „Leidsch
Studentcn-tooneel" Vondel herdacht in rijmlooze
vijfvoctigc verzen.
Voordat op dit tooneel de speelsche jeugd
Van de Alma Mater voor haar jaarlijksch feest
Uw aandacht vraagt voldoe ik aan haar wensch
Door tot U, schoonen, wijzen en geleerden,
Als bloem van Leiden in dit huis vergaerd,
Ken woord te spreken van herdenking. Niet
Alsof mijn spreken en het spel dat volgt
Noodzaaklijk samenkomen. Neen. Geen noodzaak,
Maar toeval brengt hen saam. Het toeval
naamlijk,
Dat de eigen datum van dit feest de sterfdag
Van Vondel is. Zooals in sommige landen
Na de oorlog de verjaardag van de Vrede
Herdacht wordt door, temidden van *t bedrijf
En drukte, op straat zoowel als binnenshuis,
Eén oogenblik van aandacht, zóó wordt hier,
lusschen de voorbereiding en 't spel zelf,
Een oogenblik verzocht van silte en eerbied
Ter nagedachtenis van de grootste dichter
Die ooit hcerschte op een nederlandsch toonceL
Ge ziet: deze verzen schrijden bedachtzaam voort
als rustig bctoogend proza. Wij bemerken onder en
achter deze rust de groote diepe vereering die Ver
wey voor Vondel voelt en waarvan de bedwongen
kracht natrilt in deze verzen. Eerst wijst Verwcy er
op hoe
Langzaam, langzaam zonk
Dc waarheid dat van alle die ooit hier
In Noord cn Zuid, door de eeuwen heen, dc kunst
Van 't vers verstonden, Vondel de eerste was,
In veler harten.
Zeker, Vondel was niet een dichter voor allen, zoo-
als Cats,
Maar zag men ooit een dichter
Bij welk volk ook, die van het eerste feestspel
Dat hem de Burgerij opdroeg te maken,
Een jaarlijksclie feestspel maakte, een spel dat
bleef
En nog blijft en dat eeuw aan eeuw gespeeld
wordt
Alsof 'teen volksfeest gold? Hoe was dit mooglijk?
Waarom komt jaarlijks in dezelfde week
De Gijsbrccht op dc planken? Omdat Vondel
Drie eeuwige machten er in saambond, machten
Die 't volk erkent: viering van Kerstmis, huwelijk
Liefde voor 't eigen land. i j.lb*
Toch Vondel blijft, hoe bekend ook, weinig ge
lezen, als alle grooten, „hun roem rust niet op hun
gelegenheid; de weinigen vormde zich hun gestalte
en toonden haar".
In giocte lijnen herinnert Verwey dan aan Von-
Öcl's dramatiek en noemt hem, niet een hollandsch
dichter, als de anderen, als Breero, Hooft of Cats,
maar „dichter van heel 't nedcrduitsche Volk", en
dat kon hij zijn: hij was Brabander van geboorte en
;wcrd Amsterdammer in hart en nieren.
Zoo kon hij in 't landsspel „De Leeuwendalers" de
bcnhcid van Noord en Zuid bezingen,
„Maar „Staatkunst verscheurde
Wat door de gunst van god en tijd in Vondels
Dichtkunst ontlook: de eenheid van Noord en
f Zuid".
Ten slotte noemt Verwcy hem: de Stamgccst zelf
in tijdskostuum, „de Stamgccst, die 'één enkele eeuw
gijn kostelijke kans kreeg en zijn waarheid zicht
baar cn hoorbaar maakte. En typccrend voor Ver-
pvey's geesteshouding is wat volgt:
Dat die waarheid
Hem opging in vormen van zijn tijd
Vrijheid in vormen van de Burgerstaat,
Vroomheid in vorm van Christendom cn Kerk,
Wut maakt het? alle deugden kleedt elke eeuw
Nu zoo, dan anders mits de deugden blijven:
Vrijheid en Vroomheid, kenmerk van dc Stam.
Dczo rogels zijn een bekentenis van den dichter,
Sdie in den geest van Potgieter, evenals Vondel door
Verwey hoog geëerd, zich zelf niet vreemd weet aan
het „vrij en vroom" van den Hollandschen stam-
geest, zij 't ook dat de interpretatie van dat „vroom"
aterk van die der vaderen afwijkL
Verwey is een veertien karaats Hollander, die, on
danks zijn moderniteit, de tucht van den geest der
zeventiende-eeuw bewondert, vcrccnigd in monumen
ten van onvergangkelijkc pracht, op zoo velerlei ge
bied van kunst en cultuur.
„His Masters Voice", een bundeltje van slechts
twaalf verzen van een nog jongen dichter, die in
„Opwaartsche Wegen" debuteerde en wiens poëzie ge
in verschillende andere tijdschriften vindt
Deze twaalf verzen zijn vermoedelijk een „keur".
Dc dichter Van Oosten heeft één ding gemeen met
zijn collega de Mérode: hij beschikt over een knappe,
vlotte verstechniek. De verzen schijnen hem als het
water uit de wel in gestage opborreling te overval
len. Maar: één ding dreigt tevens als een groot ge
vaar, een gevaar waaraan hij niet ontkwam, ook
niet in dezen bundel: het gevaar zich te verschrijven
en te verzanden in rhetorica. Hij wil ook vooral en
altoos weer: de toepassing, dc rnoraaL Deze twaaif
verzen openen met een vers dat het bundeltje ziju
naam gaf: His Masters Voice.
Zeker, lezer, dat hebt ge geraden: 't is de gramo-
foonplaat, die hij bedoelt cn aldus toespreekt:
Gij, dunne broze gitten schijf
vol achtclooze zachte groeven:
een jubel in het donkere lijf
komt u de scherpe naald beproeven.
Mysterie, dat gekorven rond
Uw ranke wezen stil ligt beiden,
gansch blind en doof zijt ge enkel mond
tot lof van God en ons verblijden.
„Stil ligt beiden" Is een van die dichterlijke vrij
heden, die Van Oosten zich ai te gemakkelijk veroor
looft, tegen de prosodie, de 'eer van den zin, in
't Moet natuurlijk wezen: Stil ligt te beiden.
Er zijn ongetwijfeld in dit vers, als in bijna alle,
heel oorspronkelijke cn ook doorvoelde gedachten
dichterlijk weergegeven.
Maar naast veel moois ligt ook voel ondichterlijks,
veel gezochts en ondoorvoelde. Als hij b.v. zegt vau
die gramofoonplaat:
O schalc van betooverd stof,
de boei der prangende aard ontbannen,
dan voel je „bis masters voice" doorslaan, al volg4,
er dan weer zuiverder regel als:
Gij vult den lichten zomerhof
met klanken, die ten hemel spannen.
En 't slotvers:
lief dan volluid uws Meesters Stem
ten jubel dat de hcemlcn trillen,
en klank, hèrklank uw liedren Hem
tot naar Zijn wil uw stom mag stillen!
Ik vind het ecnerzijds een origlnecle vondst dat
Van Oosten zijn dichterstem vergelijkt met een
gramofoonplaat, die den reclameiitcl draagt: His
Masters Voice, ('t Is niet prettig, dat deze op zichzelf
mooie uitdrukking zoo'n advertcnticluohtje mee
brengt).
Echter verraadt de keus van zoo'n titel toch ook
een kant van Van Oostcn's wezen, die bij vooral
critisch moet in 't oog houden.
Deze Jonge dichter is sterk Intellectueel; al doet
hij de taal nog al eens geweld aan, hij Is rad van
tong n redeneert zoo gemakkelijk zijn vers, zijn
inspiratie want deze kent hij ongetwijfeld dood
althans stom. 1 i I
Heeft hij b.v. niet bedacht, dat zoo'n gramnfoon-
plaat ten slotte maar con heel zwak, eigenlijk on
zuiver beeld geeft van den waarachtigcn dichter?
Die plaats is product van techniek, cn de dichter
laat hij, laat Van Oosten er voor waken, niet te wor
den als de doodc gitten schijf, waarvan hij zingt:
eenmaal ontvingt ge cn hoè geëischt
wilt ge altijd van uw gave declen.
Kan dat van een dichter ook gezegd worden?
Ja, van den gelegenheidsdichter, die produceert,
tegen zooveel cents don regel.
En dat het beeld van die plaat heel onzuiver is;
bewijzen de volgende regels:
Hoe vindt ons hart uw vrome deugd
Om in dit afgepijnigd leven,
geduldig tot Gods eer cn vreugd
altijd een juichend lied tc geven?
Altijd een juichend lied? Kom, dichter, dat kun je
niet mecnen. Dat geeft zelfs de plaat „His Masters
Voice" niet altoos!
Hier heb je lief, wat ik bedoelde toen ik wees op:
rhctonica. Want dit is er heclemaal naastl
Ik stond lang sil bij dit beginvers, omdat van dc
critiek op dit vers uit, ook t goede en minder ge
slaagde van de volgende gedichten te bezien ia.
Als Van Oosten b.v. zingt van een spiegelend dak
raam hij zonsondergang: i.
Het haakt in 't duistrend buis der wereld
den vierhoek van uw laten schijn,
dat nog den schemer overdwereld
de hooge luister van uw zijn,
dan proeven wo hier den dichter plastisch op z'n
best
En 't slotvers is licel goed:
O Godl laat ons de gaaf niet derven
die Gij een venster gunt en deelt;
zoo lichte uit onze schamele scherven
cn wederlichte: Uw heerlijk beeld.
Hier is herinnering aan Gezclle.
De Génestct's practicale poëzie: Wie niet uit alles
leeren wil, wil in 't geheel niet leeren heeft Van
Oosten tot in 't ongekende toegepast En vaak is de
toepassing bijster gezooht, soms heel duiser als in
„Donker Water".
Wij, Hollanders, preeken ontzaglijk graag; vandaar
onze vele kerken en kerkjes, vandaar onze morali-
scorende dichtlust, die Van Oosten duchtig tc pakken
heeft. Voorloopig is hij op zijn best in zijn plastiek
en bekorend ook in zijn rhytmiek, m.a.w. als hij zijn
zuivcr-dichterlijken kant openbaart.
Ik wijs nog op 't al te gerekte, langdradige slot van
Zwervers Avondoffer, waarin de religie van den
dichter zich nog al vaag belijdt: in allen gevalle:
rhetorisch. De plastiek van „Zeemanskroeg bij Storm"
geeft prachtige momenten; realistisch-raak.
Mij viel op dat Vap Oosten zijn bundeltje opdroeg
aan een Ingenieur en het laat eindigen met de be
schrijving van „Het Drijfwerk" van een machine,
ook weer met toepassing.
Kom, dichter, laat den ingenieur toe, toepassingen
te maken, dag aan dag desnoods, op werktuigkundig
gebied; wees gij er voorloopig wat zuiniger mee,
alstublieft.
Overigens: Van Oostcn's bundeltje is een belofte.
„Knoppen" door Berendien Schuiling.
Ik had nooit tc voren iets van haar gelezen, ook
niet gehoord van een dichteres van dien naam. Er ia
natuurlijk volstrekt geen bezwaar tegen om zonder
een voorloopige inleiding bij het publick langs den
weg van 't letterkundig maandblad b.v. met een
bundel proza of poëzie voor den dag te komen.
Ds. Knap van Groningen schreef een woord vooraf.
Hij zegt o.a. „De literaire waardebepaling van dit
bundeltje laat ik gaarne aan meer bevoegden over.
Ik denk echter, dat velen met mij zullen genietec
van de teere gedachten, soms fijn, als Vlaamscshe
kant, die het gemoed verkwikken en ook wel eens
stil maken".
Voorzichtig woord, dit „woord vooraf'. De dichte
res was ook bescheiden, toen zij haar versjes bun
delde ais: „Knoppen". Nu is er ook aan dit beeld een
ietwat gevaarlijken kant
Als Berendien Schuiling zeide: Aan mijn poëzie-
struik mag ik 't is in den blijden Mei knoppen
ontdekken welnu dan hadden wij met haar ge
hoopt op liet wonder der ontluiking: wij zien, liever
nog dan de knop, de volgroeide bloem. Nu heeft zo
wel wat ontijdig veie van die knoppen, (slapende
botten, zei Gezellc), afgesneden en presenteert ze die
ons tusschen enkele schaarsche lieve, teere bloempjes
uit haar hof.
Van Vlaamscbe kant gesproken, inct Ds. Knap: zie
eens even:
Bidden is: d'arm van God
voelen rond je kleine leven
Bidden is: Je zelf verlatenl
Bidden is: je overgeven!
Tien tegen één, dat gc zegt: dat Is het rhytme van
en zelfs een gedachte uit het vers van Alice Nahon:
Bidden. Sterk staat ze onder haar invloed; ze heeft,
evenals die Vlaamsche dichteres, van die teere din
getjes, broos en omgcurd van weemoed:
Mildheid:
ik denk niet meer
ik luister
de schemering waart rond
ze sluipt om alle dingen
ze kust een ieders mond
zc kust een ieders herte
dat moe van lijden is......
ze vouwt m'n handen samen
tot wat vergiffenis.
Toch wel gevoelig gezegd, nietwaar? En in den
geest van:
Daar ligt vergiffenis in de avond; een regel van
Alice Nahon.
Natuurlijk: elk Jong dichtertje of dichtcrcsje bo-
gon met te dichten onder hoogdruk van anderen.
.We hopen editor, dat Bcrcndien Sdiuiliug meer en
n
17A
I LETTERKUNDIGE AANTEEKENINGEN
moooóooomoo—ooi .cooooooc oaoo c o woooooco»»
DE HISTORISCHE ROMAN.
Wat ziet Het Korenland, maandblad voor cultuur
en Jeugdvorming, uitgegeven door het Nederl. Jonge
lingsverbond, er in zijn nieuwe vorm keurig uitl
Het eerste nummer bevat een vers van A. J. D.
van Oosten, een meditatie van Prof. Cramer, een
studie over Amerika door H. Gordeau Jr., een fijn
opstel van Ds. Kamsteeg over de vraag Waarom
jeugdwerk?, een uitvoerige recensie van Muller over
Hel boek van de maand (ieder weet welk bedoeld
wordt), een kroniek Van heinde en verre.
Over de studio van P. H. Muller: De historische
i'. IJ. MULLKR.
ronton iets nader. De Schrijver begint met te con-
•tateeren, dat ,fir niet vele literaire genre's (zijn),
die zulk een belangwekkende ontwikkeling hebben
doorgemaakt als de historische roman in de Neder
landsehe letterkunde. Haar aanvang valt omstreeks
het begin der 19e eeuw, haar bloei tegelijk met die
van „De Gids" en haar groei zet zich voort tot
Timmermans' „Het Kindeke Jezus in Vlaanderen" en
„Pictcr Bruegcl".
De Nedcrlandscho historische roman ontstond on
der invloed van dc buitcnlondsche, speciaal van
Scott en Hugo. De Haarlcmscho boekverkoopcr A.
Loosjcs met ,JSIaurils Lijnslager" was een der eer
ste, van Limburg Brouwer, van Lcnnep en Bosboom
Toussaint drie der bekcndstcn. De beide laatstcn in
't bijzonder verwierven de gunst onzes volks. Is dit
dc oorzaak geweest dat Loosjcs' historische roman
geheel uit 't gezichtsveld verdween?
In de laatste tijd heeft Jdaurits Lijnslagereen
pleitbezorger gevonden in Colmjon, die in De lite
raire Gids dit boek van zooveel jaar geleden eens
naar voren brengt als „een van dc schaarsche voort
brengselen in onzo taal dat geheel van eigen bodem
is, vrijwel zonder uithcomsche beïnvloeding tot stand
gekomen, dat daarbij voorloopcr werd van een
gansche „school" (mits niet te ruim opgevat)".
„Vervelend is het bijna nergens: al dit ernstig
gemeende laat zich met een glimlach lezen (zeer
onderlegde literatuurkenners hebben er zelfs
boel plezier ln, in de opeenstapeling beminnelijke
gebroken en naïevetoit) en af en toe wordt men zelfs
geboeid, en blijft er een beeld achter van die onder
deden, meest aanduidingen van Nederlandsch leven
van alle tijden, welke tot des auteurs eigen bestaan
behoorden."
Andere goede kwaliteiten somt de Schrijver op:
„Daar is in de eerste plaats een gematigd realisme.
Aardige ziclkennis wordt geregeld ten beste gegeven
in het discours der mannen. Sfeer zit er in do af
reis van dc Boompjes, veel later in het détail van
den grooten vreemden vogel dien het Amsterdamschc
volk alle avonden, net als dc zon ondergaat, op het
kruis van den toren van de Oude Kerk ziet zitten,
met zijn kop naar het westen. Zij meenen dat hij oen
bode is dat de pest terug zal komen en erger.
Over het geheel ia „Het Leven van Maurits Lijn
slager", evenals verschillende der historische romans
waartoe het inspireerde, geen onbelangrijk stuk
arbeid. Na alles, hadden deze auteurs iets te zeggen,
en het gebaar tot groot werk. Wat lang niet van eiken
modernen romanmaker kan worden getuigd."
Van Lennep en Bosboom: Van Lcnncp bedoelde
vooral ontspanning te geven en nam het met de
historische juistheid niet al te nauw, Mevrouw
Bosboom daarentegen maakte degelijke studie van ie
tijd, waarin ze haar helden liet optreden en bezag
historie en historie-ontwikkeling met geloofsoog.
„Het is zeker jammer, dat in onzen tijd Toussaints
werk zoo weinig wordt gelezen. Men houdt niet van
4eze didastieken van dit sterke ea voste geloof,
heeft geen oog voor de psychologie, welke de schrijf
ster b.v. in den Leycester-cyclus ontwikkelt
Er is bij haar steeds een tegenstelling van karak
ters, welke de moderne roman al te zeer ontbeert.
De Schrijfster heeft haar vaste (geloofs-) overtui
ging en die demonstreert zij aan haar sujetten. De
liefde van Christus was het, die zij den lezers voor
hield en haar werk, het beste ervan, is daarom blij
vend, omdat zij het deed geboren worden, uit een
drang naar schoonheid, die de dienaar bleef van het
geloof," schrijft Muller.
Onder hen, die n& Bosboom Toussaint het genre
beoefenden, verdienen althans vermelding: Oltmans
(we onderschrijven de meening van Dr. Tazclaar
„Dc wetenschappelijke aanleg van Oltmans en z'n
rustige wijze van werken, bovenal zijn uitstekcnle
historiereproductie en kijk op karakters, doen z'n
werk voor ons modem besef dat van Van Lennep te
boven gaan"), H. J. Schimmel, wiens Mary Hollis.
Mylady Carlisle en Sinjeur Semeyns literair o.i. aan
een groot deel van Bosboom's oeuvre minstens ge
lijkwaardig zijn.
Na de acsthetische revolutie van '80 beleefde ook
de historische roman een herbloei: Van Oordt f„/r-
menlo" en WarholdVan Moerkerken („Dc ge
dachte der tijden").
„De kunstenaar van na '80 was bovenal zoeker
naar schoonheid geworden. Het ging hem niet meer
om het historische, maar om het algemcen-mensche-
lijkc, dat van alle tijden is en om de scltoonlicid,
die zich, ook in het verleden, openbaart."
Scott heeft voor de modernen afgedaan.
„Het is niet hoofdzaak, dat de lezer zich van den
beginne aan, weet te oriënteeren; waarop liet aan
komt is, dat schoonheid door hem wordt ervaren.
Geen antiquarische uitwerkingen of breede histori
schc toelichtingen meer la Scott en Van Lennep.
Maar ook geen superioriteit van het Christelijk ge
loof boven het heidendom. Het apologetische van
Mevr. Bosboom Toussaint past hier niet, want de
schrijver van den na 80er historischen roman ziet 1c
geschiedenis als een eeuwig heden. Er is in principe
geeh verleden meer, want de mensch is zich altijJ
gelijk gebleven."
Wel het radicaalst heeft Timmermans met de
oudere richting gebroken in „Het Kindeke Jesus In
Vlaanderen". Terecht acht Muller hiermee de laatste
phase in de ontwikkelingsgang van de historische
roman ingeleid. Timmermans verwaarloost niet alleen
de locale kleur, maar zijn geheele voorstelling is één
groot anachronisme. We gelooven niet, dat in deze
richting groote triumfen te wachten zijn. Dut een
enkele poging, onder bizonder gunstige omstandig
heden, geslaagd is, zegt tenslotte weinig. Het spoor
loopt dood. Waarom ook als kunstenaar historische
stof gekozen, als het toch alleen om de schoone vizie
te doen is?
Maigron stelde aan de historische roman als eisch:
„Hij make gansch een tijdperk uit het verleden weer
levend, in den vollen rijkdom van al wat er in om
ging, Idealen en voorcordeclen, zeden en gebruiken,
hij geve voor een oogenblik de illusie, dat we tijcl-
genooten zijn van een voorbijgegaan leven, van een
vergeten beschaving."
Hoe zal dat als men, gelijk b.v. bij sommige ro
mans van Arthur van Schendel uit 't verhaal ter
nauwernood kan opmaken waar en wanneer de
Schrijver zich de geschiedenis heeft gedacht? Daar
mee zijn zijn boeken niet veroordeeld, geenszins.
Van Schendel levert subliem werk, maar de vraag is
of in 't algemeen de richting waarin zich dc histo
rische roman heeft ontwikkeld de juiste is cn of niet
do overschatting van 't aesthetisch element ten
onrechte het historische naar de achtergrond ge
drongen of geheel uit zijn verband geruist heeft?
Opgemerkt moet ten slotte nog dat de „oude histo
rische roman", om dc uitdrukking van Prinsen over
te nemen ook thans nog Diet geheel heeft afgedaan.
Immers bchooren tot deze richting het pos door ons
besproken ,J)e wilde jager" en Schrijvers JStorm-
getij". Het oude blijkt hier niet verouderd, noch ook
der verdwijning nabij!
HOE DE DUITSCHERS OVER DE
NEDERLANDSCHE TAAL OORDEELEN.
't Nederlandsch een Duitsch dialect!
Een zeer Interessant en sympathiek geschriftje gaf
Dr. II. Schrciber bij Carl Winters. Univcrsitatsbuch-
handlung, Heidelberg uit over Die nicderldndische
Sprache im deutschen UrteiL
Interessant, omdat het niemand, die zijn eigen taal
en volk liefheeft onverschillig laten kan hoe men
in een aangrenzend land, vooral bij een stamverwant
volk als het Duitsche, over ons oordeelt en Dr Schrei-
ber daarover helder en klaar inlicht; sympathiek,
omdat de Schrijver niet alleen veel studie heeft ge
maakt van de Nederlandsehe taal, maar het ooit,
waar noodig, voor haar durft op te nemen.
Het Duitsche oordeel over onze taal werd en wordt
gelijk vanzelf spreekt, beheerscht door 't feit dat deze
landen na Karei dc Groote in handen van de Duit
sche Keizer kwamen cn zijn bezit bleven tot de
groote scheiding in do zestiende eeuw
In 't Ilijk zelf had zich uit hoog-, middel- cn neder*
duitsche elementen een hoogduitsche omgangstaal
gevormd. Wat naast dit „algemeen beschaafd" in
aparte streken werd gesproken, was bet dialect van
't eenvoudige volk en dus van geringer waarde dan
de „bcsch&afilu" omgangstaal. Zoo bezien, wak ook
het Nederlandsch een dialect, inferieur aan het
Duitsch, de taal des Rijks.
Deze opvatting waa in Duitschland de gangbare.
Franz Dingelstodt schreef in zijn herinneringen
aan Holland (1847) over een kerkdienst:
„Meiner Erbauung, die dem Vort rage (d.h. der
Predigt) mit ziemlich vollstiindigcr Fassung zu folgcu
vermochte, schadctc nur wicdcrum jenes, durch dia
Sprache gegebenc, för unserc Sinnc tast humoris
tische Colorit. Der Text war: „Joannes de Doopcr en
Koning Hcrodes". Und lch h&be mir, trotz meines
ernsthaftcsten Stimmung, doch auf die Zungc bciszen
müssen, wenn dicser „een ondeugend vorst" und
jener „de voorlooper van onzen Heer", sein frei-
müthiges Wort nber „rondborstige taal" genannt
wurde, wenn der Rcdncr mit lautem Pathos ausricf:
„zijne handen zijn bevlekt geworden met Moed, ziju
geweten bezwaard met oenen afgrijsselijken moord,
zijn naam geschandvlekt ten eeuwigen dage!"
En Tycho Mommson schreef in ll'.vs in zijn boekje:
„Die Kunst des deutschen Ubersetzos aus neueren
Sprachen".
„Ob wir von der breiten Gemürhli 'ikoit und soli-
den Bauerlichkcit des Hollflndischen ctwas prolific-
ren könnten, kann ich nicht sagen; mir -imint als
stonde ihre Poesie an Mannigfaltigk -it unEnergie
cb*nso sehr binter uns zurück als ihre Sp'racitc
Buitengewoon welwillend is in deze gcdachtcngang
't voorstel van Hoffmann von Fallersh'bcn en Plate,
om de Vlaamsche taal in „Duitsch België" en dus
ook do Nederlandsehe taal hier te lande maar op t
geven. Als eerst maar !»-t „bcschaaüh? deel" dei be
volking" hoogduitsch zou beginnen te «preken en a«:i
de Duitsche literaire productie deel nam, dan zou
alles in de toekomst terecht komen. Het vooretel
dateert van een kleine eeuw goled<-n. Toch hadden
ook deze auteurs kunnen weten, dat de taalkundig s
zelfstandigheid zoowel van Holland a's van Vlaand
ren reeds toen zno ver voortgeschreden was, dat de
vraag der onderschikking uan de hoogduitsch* om
gangstaal niet meer aan dc orde kon komen
Dit inzicht dringt tot de Duitsche geest eerst lang
zaam door. Bakhuizen van den Brink heeft dc zelf
standigheid onzer taal tegenover de Duitsche met
kracht verdedigd in zijn brief aan Potgieter vu a
5 Augustus 184."». Hij houdt staande dat dc Xederlao {-
schc taul is „een zelfstandige booin met zijn nigra
wortels in den grond, met zijne eigene kruin in d-j
wolken neen, hoogte!" Hij klaagt, dat het da
Duitschcrs niet aan het verstand tc brengen is dat
't proces van Hollands taal en letterkunde herhaal
delijk is afgebroken en gewijzigd door dc duizender
lei verschijningen, die bet leven er tuasclwn vlocht.
Eerst omstreeks 1870 begint bij onze Onsti-lijko
buren dc gedachte door tc werken dat dc Nederland-
sche taal een zelfstandig loven leidt.
Wilhelm Vigclius is do ocrete geweest, <!:o fn 1878
in een kleine verhandeling dc verhouding van beid
stamverwante talon onderzocht door enkele klank
wisselingen, de woordvorming en -beteekenis en
eenige spreekwoorden te vergelijken.
Ook is zijn eindoordeel zeer gunstig: „A!>er wie da*
N:cdcrlfindischc der clntigo nioderdeutschc Dialect
ist, wolcher sich als Schrift- und Büchenspracho ln
Bltithe erhaltcn bat, wü li rend die übrigen in Verfall
gerathen eind, so bat sich auch naturgemiisz seinö
Individualiteit rcichcr und sclbst&ndigcr entwtekelt,
und es verdient dulicr die hollkndische Sprache (auch
abgcsche» von ihrcr rdchen Literatur) weit nieh*
Bcachtung als ihr gewöhnlich zu Thcil wird".
Dat deze wending in „liet Duitsche oordeel" nog
altijd niet definitief is, bewijst een rectoraatsrede van
I'r. Panzer iu 1926. Ofschoon hij zeer waardeerend
zegt: „Die Hollander mögcn auf diese Entwicklung
mit einem Stolze schcn, dem man seine Bcrcchtigung
nicht aberkenncn kann", blijkt hij toch de oude op
vatting nog toegedaan te zijn, en oordeelt dat do
scheiding, de „afsnocring" wederzijdsche schade en
verarming heeft ten gevolge gehad. Let wel: weder-
zijdsch; zoowel voor Duitschland als voor Nederland-
Dat ia zeer zeker meer dan men vroeger toegaf: „Wig
Deutschen se hen uns ausgcsehlossen zegt hij
von so mancher geistigen Lcistung dieses in spracli
geschichtlichem Sinne deutschen Volksteilcs".
Geheel ten onrechte natuurlijk beweert rector Paiue*
dat „Holland seit dem siebzehntcn Jahrhundert lite
rarisch nichts von ühulich allgemeiner Bcdeutunf
bat hervorbringen können." In hetzelfde jaar 1926, toea
dit gezegd werd, werden toch niet minder dan 90
literaire werken uit het Nederlandsch in 't Duitsch
overgebracht, een bewijs, dat vele van Panzers lands-
heden heel andere oordeelcn over dc waarde deB
Jdollandsche letteren"!