cr
MORAAL IN ROMANVORM
A. VAN HOOGSTRATEN—SCIIOCH.
De lange weg. N.V. Uitgevers Mij
J. H. Kok te Kampen, 1929.
Wat de hoer A. Wapenaar in zijn kroniek van
verleden week schreef over De steenen pelgrim van
A. van Hoogstraten—Schoch, stemt wonderlijk wel
overeen met wat ik voor mijzelf voor oordeel vormde
over haar nieuwste book De lange weg. De zelfde
dingen zouden hier herhaald kunnen worden. Waar
het nu zoo treft, dat wij beiden na elkaar werk van
dezelfde schrijfster beoordeelen, sluite dit artikel bij
bet zijne aan, en verschaft het ons een goede ge
legcnheid om met verzwijging van wat reeds bespro
ken werd, andere dingen te zeggen, waarvoor anders
misschien geen plaats meer over zou zijn.
„Uitgave van de veroeniging ter bevordering van
Christelijke lectuur" vermeldt de achterzijde vun dit
nieuwe Zeister product. Gelukkig staat er niet:
Christelijke literatuur, want wie het werk naar de
daarvoor in ons levende norraén, welke niet zoo
gemakkelijk te omschrijven zijn, zou beoordeelen, zou
het moeten veroordeelen als zoodanig. Mnar „Chris
telijke lectuur" is toch ook al een hoog ideaal. En
te het boek hieronder te rangschikken?
Christelijke of humanistische lectuur?
„Ze vertelt aan God van haar Seerp, hoe edel en
goed hij is; ze smeekt Hem om hulp, om uitredding.
en ik geloof, dat wc voor ons zelf niet tevre
den moeten zijn met de uitspraak van Paulus: als ik
het goede wil, dari ligt het kwade mij bij. Dit was
meer een moede zucht van hem over een nederlaag,
terwijl hij zich weer oprichtte voor een komende
overwinning."
„En hij, achter zijn kletne vlerkante ruiten, van
oud cathedraalglas, hij staarde de slanke lenige ge
stalte na. Zoo iets heel bijzonders in die oogen, het
ongerepterein maagdelijke, aandoenlijk kinder
lijke en toch zeldzaam opene, het ideaal waar iedere
normale W. E.) man van droomt en in wach
tend verlangen naar uitziet!"
„Ik zou ook willen dat mijn man zoo vriendelijk
tegen mij was, en dat hij zoo n prettig gezicht had.
U bent natuurlijk verschrikkelijk trotsch op hem!"
Dit zijn enkele gedachten van de schrijfster of van
de hoofdpersoon, haar spreekbuis. Maar de hecle gang
van hot verhaal: het eenzame meisje dat den man
harer droomen vindt, en door haar nooit aflatende
liefde, voor hd&r niet moeilijk, omdat zij van hem
blijft houden uit innerlijke noodzaak, gelukkig met
bem wordt en blijft, in onderscheiding harer ouders,
die beiden na gescheiden te zijn, hertrouwden en niet
gelukkig zijn doet de vraag klemmen: humanisti
sche of Christelijke lectuur?
En ofschoon geen literatuur, dj. kunst, heeft toch
©ok lectuur, speciaal Christelijke, haar eischen. De
eerste dezer is wel, dat geen onzin worde geschreven.
„De fiets bracht ons de autode auto do vlieg
machine."
opeens begreep ze dat er achter dat koele,
bchcerschte gelaat toch een warm hart woonde."
had even de wenkbrauwen in de hoogte ge
trokken, een manuaal dat hij(I)
een weg, die wonderen van herstel in zich
bergt."
„Haar moeder, toen ze nog leefde, placht te
«eggen."
„Ze wias een van de deemoedigen, wier onschuld
zich nooit opwerkt tot farizeïsme."
„Cunera was aan tafel uitgelatcner dan ooit en
deed de dwaaste verhalen. De heer Sypenhoven, die
wrbaiend fijn de dingen aanvoelde, begreep dadelijk
dat er iets bijzonders gebeurd was." (Ik cursiveer). -
„Hand in hand zaten ze daar, zij veilig in zijn
^terke armen
zijn fijne, als uit graniet gehouwen trekken."
Je kunt zelf soms niet gclooven, dat er zulke din
gen werkelijk staanI
Christelijke lectuur moet voorts waar zijn, ethisch,
religieus, zielkundig en practtech waar.
Ethisch, zedelijk waar, d.i. de dingen niet roman
tisch omkleeden, maar doordringen tot de kern.
Mevrouw Van HoogstratenSchoch weet weJ, dat zij
den nachtkant van het leven niet voorbij kan gaan,
en laat hiervan dus ook zoo nu en dan wat zien,
maar hot geschiedt in algemeene en daardoor in een
roman als deze on ware beelden.
Cunera's gezin is de lichte wereld van vreugde en
gch-'i, daar buiten is het duistere bestaan, dat ook
«enmaal op Seerp, die thans haar man is, zijn in
vloed heeft doen gelden, en hem onder de wroeging
van wat gebeurd is, gebukt doet gaan hij wordt zelfs
eenmaal zeer onaangenaam herinnerd aan zijn vroe
gere wandaad.
Maar toch Is het mij, of de schrijfster een soort
farizeesche opvatting heeft over een tweeërlei be
staan, één In rechtvaardigheid en braaf zijn, cn ©en
ander „in zonde en misdaden". Het is als op die oude
prent van de twee wegen: op den breeden is het
een vroolijke drukte en een feestelijke voortgang,
op den zeer duidelijk daarvan onderecbeiden sma!-
len, loopen slechts enkele gebogenen. Alleen zijn bij
deze schrijfster de aangenaamheden van den breeden
ook op den smallen weg overgebracht, en is deze dus
nog niet zoo lastig om af te leggen.
Wel tracht zij telkens aan deze opvatting te ont
komen, door hier en daar zinnetjes in te lasschun
als zulke, dat ook Cunera zoo slecht had kunnen
worden als de andere „zondaren", doch dit schijnt
mij slechts een versterking van deze beschouwing
toe. Er is niet en hiermee kom ik tot het religieuze
een sterk gevoel van eigen zondaarschap, en daar
door een roep om verlossing, een ziclsworsteling om
behoud. Zoo hier en daar wordt gesproken over
Scerps wroeging. Maar wanneer ge verwachten zoudt,
dat hij later tot inkeer en tot ootmoedige belijdenis,
dus tot Jezus zou komen, dan vergist gij u. Na het
onaangename voorval, dat aan velen zijn Jeugd
zonde" heeft geopenbaard, is het slechts de smart
om zijn schande voor de menschen, die hem grijpt.
Aan het ongelukkige meisje komt zcJfs geen gedachte
in hem op.
„Eerst als een zieke, dan als een langzaam her
stellende, eindelijk als een genozene, keert Seerp tot
de samenleving terug." Deze zin is tevens een 'staal
tje van den stijl!
„Uit die vreeselijke dagen van zware druk en
ontmoediging, neemt hij de dankbare herinnering
mede, aan wat het huiselijk leven, aan wat het
gezin voor hem geweest is."
Niet de liefde van Christus, maar dc liefde van
zijn vrouw is hem dan een toevlucht.
Hier dringt wederom de humanistische levensbe
schouwing van de schrijfster, welke den Bchijn der
Christelijke haast bedrieglijk juist vertoont door het
gebruik der Christelijke termen, Bterk naar voren.1)
Zielkundige en practische waarheid is ook in dit
werk, dat wel niet zoo „baret van onwaarschijnlijk
heden" als Gouden Teugels, weder schaarech.
Ds. Haeck, de (natuurlijk ideale, zij het uiterlijk
leelijke) predikant brengt zoo maar pardoes na een
eerste bezoek bij een deftige gereserveerde Haagsche
dame, na eenig praten de tranen in de oogen.
„En sinds Cunera ds. Haeck kende, was haar leven
overvol met dingen, waar ze belang in stelde; zoodal
ze het zelfs niets naar meer vond om in gewone
gezelschapspraat af en toe op te gaan." Dat laatste
is wel zéér waarschijnlijk En wat zegt ge van het
volgende, dat de gelegenheid moet openen om Cunera
met Seerp in aanraking te brengen:
Cunera is helpster in de wijk van ds. Haeck. Op
een middag moet ze o.a. een brief naar den officier
van justitie brengen, en een fleechje levertraan
bij een kind in de wijk. Als ze den brief in de bus
heeft gedaan, valt ze: „Was het dat de hak van één
van haar schoenen bleef haken aan het afschrap-
ijzertje links van de deurDe levertraan-
flesch breekt en het vocht stort over de stoep. Vol
gens de schrijfster maakt levertraan op hardsteen
een vuile vlek, ter verwijdering waarvan de steen
houwer te pas moet komen. Zij zal de proef wel
genomen hebben, dus zullen wij haar maar gelooven!
Met haar tante, bij wie Cunera in huis is, g'aat ze
den anderen dag excuus maken over de traanvlek,
die intusschen in de gesprekken een „olievlek" is
geworden. Dan leert ze den officier vam justitie
kennen, 15 jaar ouder dan zij, en de twee gevoelen
liefde op het eerste gezicht. Bij de later volgende
liefdesverklaring zijn zij beiden zóó on-psychologisch
spraakzaam, dat wij aan hun echt-menechzijn twij
felen. Ook praten ze wat later samen over „het
ideaal van het goed Christelijk huwelijk"!
Meer practische en psychologische onwaarschijn
lijk) heden aan te treffen laat ik aan de lezers over.
En toch is cr mij iets sympathieks in dit onhan
dige romannetje. Het is maakwerk, maar de idee,
die er echter zit, bekoort, en de moraal, al is ze
sterk humanistisch gekleurd, wijst de goodc richting
uit Verscheen Gouden Teugels als tegenwicht van
De Opstandigen, De lange Weg ls bedoeld als een
antwoord op Tantalus. Schrijfsters bedoeling was om
te laten zien hoe het Christelijk huwelijk de weg is
ook in de huwelijksellende van deze tijden. In het
eerste gedeelte laat zij het onbevredigende en dc
teleurstelling zien, die scheiding en hertrouwen
teweeg brengen in het leven van Cunoras ouders; het
tweede gedeelte geeft hert gelukkig huwelijksleven
van Cunera en Seerp weer, den langen niet altijd
zonnigen weg, dien Cunera naar Seerps hart moet
afleggen. Maar dit geluk wortelt niet in beider over
gave aan Christus, al eikennen xij uiterlijk wel de
waarheid van de dingen die ds. Haeck verkondigt.
De schrijfster voelt wel, dat een salon-Christendom
niet voldoet, en zij stuurt haar menschen dan ook
de richting uit van het Christus dienen metterdaad,
en tij zegt in dit opzicht zeer Juiste en noodige
woorden, doch wij hadden zoo graag gezien haar
merechcn mot hun ziel levend ln dat werk; bet doet
alles nu nog xoo uitwendig aan, zoo pour besoin de
HEIMWEE IN DE LENTE.
Nu stijgt van uur tot uur de pracht der aarde;
Een groen tapect dekt al de heuveltoppen,
En heinde en ver herschept een zee van knoppen
De dorste wouden in een bloemengaarde.
De mecrle schijnt een lied der min te kweelen,
De bijen gonzen langs bebloemde weiden,
Genezend kruid ontspruit uit rots en heiden,
Als wil Natuur elke oude wonde heelen.
Maar galmt daar ginds geen doodsklok door de dalen?
Helaas, een lijkstoet trekt door lentedreven:
"Op d'akker liggen bloemen platgetredenl
Een schaduw schijnt al 't aardscho Schoon te
omzweven,
En 't stroomgeruisch en 't lied der zangkoralcn,
't Spreekt Heimwee uit naar een Verloren Edenl
J. J. VAN OOSTERZEE.
la cause, omdat het er nu eenmaal bijhoort, omdat
men tegenwoordig zulke dingen vraagt. En mevrouw
Van Hoogstraten is bereid om alles aan te passen
bij het leven harer figuren, ze to laten mee-docn
met de andere menschen, mits ze ook maar boven
dien (en niet: door alles heen) hun Christendom
hebben. Ze heeft de synthese nog niet gevonden, noch
den zwaren ernst van het compromis besefL Het is
of de oorlog haar onberoerd heeft gelaten. Wellicht
kan de lezing van het nieuwe book „lm Westen
□ichts Neucs", van Remarque, dat ik binnenkort
hoop te bespreken, haar iets van den grooten omme
keer in de lielen, in het innerlijk dor menschen, dus
niet alleen in hun gewoonten en vormen, doen be
seffen, en zal een volgend boek van haar toonen,
dat zij dioper gegraven heeft en waarlijk schatten
heeft opgedolven.
Moge dit volgend boek lang op zich laten wachten,
opdat het vrucht kan zijn van bezonken studie en
toogewijden, rustigen arbeid.
Want De lange weg draagt maar al te sterk de
sporen van overhaast werk. Eerst wordt b.v. gezegd
dat Séerp officier van justite is, maar later, ter
rechtbank, vervult hij die functie niet. Zoo zijn er
meer vlekken aan te wijzen.
En zouden die psychologische en andere onwaar
schijnlijkheden wel zoo vele zijn, wanneer er minder
overhaast geschreven was?
Een man als Seerp treedt niet dadelijk zoo boud
op, als op bi. 165 v.v. wordt beschreven. Deze han
delwijze is niet zielkundig voorbereid. En zoo zijn
er zooveel handelingen van de verschillende perso
nen, die in strijd zijn met hun aard. Welk een enor
miteit b.v. van een Christelijke vrouw, wier man
tegen haar heeft uitgevaren, te lezen: „Toen ze na
drie dagen er ernstig over dacht om maar in bed te
blijven en ziek te worden, omdat het loven toch
geen waarde meer voor haar had, en hem niet open
deed, toen hij 'e middags thuiskwam, maar zich op
haar slaapkamer verborg......"!
Het echte verhaal groeit uit de verbeelding en niet.
uit het bedenken. Hier is het geen verbeeldingsgeheel,
maar meer een vertelling in causerie-vorm, getuigen
b.v. tusschenzinnetjes als: „de tallooze mooie kinder
liedjes, die onze tijd oplevert". Zoo iets rammelt.
Er komen ook nog andere verzen Ln dit book voor,,
erg sentimenteel, maar zóó romantisch en valsch,
dat ik mij niet voor kan stellen hoe de schrijfster die
„hoe) mooi" kan laten noemen door iemand, die h&Ar
opvattingen verkondigL
De schrijfster, en de Jcanand, die heel nauw bij.
de uitgave" van Gouden Teugels betrekken was,
(zie het pa. onder de kroniek van den heer Wape
naar) zullen mijn oollega en mij wel rekenen onder
degenen, die meer afkammen don schrijven (zie bl.
97), doch een werk als dit roept om critiekl Waarom
neemt mevr. Van Hoogstraten niet den brochure
vorm te baat, waarom moet zij altijd den romanvorm
misbruiken?
Hoe sympathiek haar bedoelingen ook zijn, wij
kunnen niet anders, dan hopen, dat „ons volk" der
gelijke boeken slechts met de zeer noodige critiek
aanvaardt.
WILLEM EVERS.
Ellendig en hautain-ondeemoedig doet mij ook
aan de enkele malen gebruikte uitdrukking: „bet
irréparabele van onze daden."
127
LETTERKUNDIGE AANTEEKENINGEN
,,DE WILDE JAGER".
De Intrige.
Twee adellijke Veluwsche geslachten uit de contra
reformatorische tijd worden ons in hun onderlinge
betrekkingen door Marie Koenen geteekend:
Op de Canncnborg heer Marten van Isendoorn,
weduwnaar met beide zoons Hendrik en Elbert
Op de Laar de heer van Delen met vrouwe Catha-
rina, twee dochters Anna en Fcnne en zijn zoon Ka-
rel.
Van al deze figuren is alleen Anna van Delen ge
fingeerd, van 't bestaan der overigen wordt door de
historie melding gemaakt.
In beide geslachten nu ontvlamt de strijd tusschen
Moederkerk en nije leere.
Heer Marten bleef met zijn jongste zoon 't oud
geloof getrouw, doch Hendrik, die in de roman als
de wilde jager optreedt, werd renegaat. Hiermee
was er het conflict
Daartegenover was de Laarder familie overgegaan
tot Calvijns doctrijne, in deze kring was alleen Anna
„de broodgod" blijven dienen.
In vroeger tijd schijnen er tusschen de Isendoorns
en de Dclens vriendschappelijke betrekkingen be
staan te hebben. Maar, toen dc laatste afgevallen
waren van 't roomsche geloof verbood heer Marten
de zijnen alle verdere omgang- Geen viel dit zwaar
der, onverdragelijker dan Hendrik, die in zijn hart
liefde voelde voor d'aanminnigc Fcnne van de Laar.
Hij gehoorzaamde. Maar hoe! t Sloopte hem. Hij
zocht verstrooiing in de boeken. Bij 't beheer van 't
landgoed liep hij zijn vader in de weg! En buiten in
dc wereld van zijn tijd was 't voor een katholiek ook
niet allesl Er waren er zoovelen die de huik naar
de wind hadden gehangen, hun rokje hadden ge
keerd nu de protestanten dc macht in handen had
den. Waarom zou hij niet? Hij bedankte er voor
langer in de hoek geduwd te worden. Zóó had heer
van Delen er over gedacht: „Tenslotte, als 't om je
eer en aanzien te doen is'k Had er genoeg van
mot den nek te worden aangezien".
Hendrik wil dienen in 't Staatsche leger, zooals
Karei van Delen, maar zijn vader verwacht alle heil
uit Zuid-Nederland en van de Aartshertogen. Hij kan
in de rechten studecren gaan te Leuven- De inner
lijke spanning, de Sturm und Drang in de jonkman
richtten zich tenslotte op een zéér concrete vraag. On
danks 't verbod van zijn vader bezoekt hij de ketter-
schj Fenne en beeldt zich in dat hij hopen mag, in
dien hij de wanden doorbreekt die hem tot nu toe
gevangen hielden. Nu stelt hij zich de vraag: kan ik
voor haar trouweloos worden?
Strikt genomen, was het overbodig deze vraag te
stellun, van trouweloos worden kan immers eerst dan
sprake zijn, waar trouw aanwezig is?
Hendrik van isendoorn waB als katholiek even
min katholiek als hij straks als protestant protestant
zou zijn geweest, indien hij om Fcnne van „gel
gewisseld had. Hij ls een luchtige libertijn, het kost
hem geen strijd het oude los te laten en zich in t
nieuwe te werpen, het had hem strijd gekost
schijn te bewaren, dat hij het oude nog welgezind
gebleven was.
„Openlijk professie doen van de nieuwe religie
ten avondmaal gaan, overgang, bekeering, afval?
Och wat? Geen handomdraaien zal 't hem kosten.
Later, ja, dan zal hij vanzelf wel gaan gelooven,
wat Fenne gelooft
„Zou de oude wezenlijk gemeend hebben, dat *n
kerel als hij hier zou gaan zitten mediteeren en
zuchten om z'n zonden? De jonge wijn gistte al lang
in het vat, nu bruist hij uit dc sponLeven, leven,
liefde!"
Deze wereldbeschouwing veroorzaakte de breuk
met de vader, welke bitter klaagde: „En ik die hoop
te, dat ons huis 'n bolwerk zou zijn voor de Kerk,
*n hoeksteen!" Hij duldt geen kotter op de Cannen-
borg. 'n Isendoorn, die geen zoon der kerk meer is,
is niet langer een zoon van de Isendoorns.
Het zal niemand verwonderen, dat een mensch
met de onwaarachtige, epicuristische geestesgesteld
heid welke uit bovengeciteerde uitspraak aan 't licht
treedt slechts een klein duwtje noodig heeft om zich
ln de maalstroom van bruisende levensgenietingen
neer te storten. Had Fenne, het sterke, heerechende
karakter in een huwelijk met Hendrik toegestemd,
dan ware deze allicht een vrij kleurloos, ln het
vrouwelijk gareel braaf meestappend protestant ge
worden- Maar nu koos Fenne een ander en liet
Hendrik staan. Dat de stille, trouwgebleven Anna
liefde voor hem voelde, merkte hij niet op, het kon
hem ook niet schelen. Hij had dc bruggen achter zich
afgebroken. Terug was onmogelijk. Als een bezetene
jaagde hij weg, van dc Laar, van de Veluwe, van de
vaderlandsche grond, naar het Oosten.
Op de Veluwe leeft de sage van de wilde Jager
die na zijn vaders vloek 't tehuis zag verzinken en
jagen moet, jagen door dagen en nachten, met heel
een gevolg van weerwolven en booze geesten huilend
achter zich aan, alles verdervend
Als die wilde jager juagt Hendrik naar 't Oosten,
waar de oorlog woedt, recht naar dood en verderf.
Leegloopcr, strooper, plunderaar, brandstichter, schui
mer, schender! Wat noodWat scheelt hém Cal
vinist. Lutheraan of Papist?
Hendrik van Isendoorn leeft het leven van een ver
loren zoon- Na Fcnnes verlovingsfeest, voor hém de
wrange désilluslc was hij zijn woeste en moedwillige
levensfeest aangevangen. Hij sluit zich aan bij heer
Christiaan onder de leus: „Bohemen en de vrijheid!"
Als het leger afgedankt wordt, gaat hij over ln
Staatsche dienst tot het ontzet van Be-g op Zoom.
Daarna terug naar 't Oosten, „een ranselend ruiter
'n paard". Bij 't beleg van 's-Hertogenbosch is
het, dat in zijn ziel, van alle zonden en feesten ver
zadigd, het besef geboren wordt, dat zijn leven
menschonwaardig was tot nog toe. Hij kwam, om
met de woorden uit de gelijkenis te spreken, tot
zichzelven. En hij stond op en ging tot zijn vader.
Aan Elbert zijn broer droeg hij al zijn aanspraken
op de Canncnborg over en koos zichzelf Vrouw
Armoede tot bruid.
Hendrilt's bekcering.
De wilde Jager was een afvallige der Moederkerk,
maar daarom nog geen protestant Elke tendenzieuse
voorstelling van zijn terugkeer tot 't katholiek geloof
kon dus achterwege blijven- De Schrijfster heeft haar
held niet beter gemaakt dan hij was. Uit dras er
modder wordt hij opgetrokken tot reiner leven en
levensherstel.
Het is opmerkenswaard, (en belangrijk ook ter
vergelijking met de protestantsche opvatting der
waarachtige bekeering) na te gaan hoe zich die in
nerlijke verandering in de wilde jager voltrekt.
n hem, na de inname van Den Bosch, zwer-
vend over de heide, met zichzelf in tweestrijd.
„Had hij de kracht om het laatste van zijn trots
te breken! Brak God het maar zelf, hier, waar hij
zich neerwerpt, de armen opengestrekt en het voor
hoofd in het heikruid verborge.
.Geslagen hebt Gij mij, maar niet genoeg.
Trëed me met uw voeten, dorech me met uw toorn,
kruisig me, zooals Gij u zelf kruisigen IjetVer
en ZaligmakerOf volder.di Gij, liefdevolle.
niet voor mijn zonden? Vraag ik te veel, als ik zelf
er voor wil voldoen cn pijnen en nooden aan U offe
ren? Wasch me dan In uw bloed, drenk me in den
stroom, die uit uw wonden eeuwig vloeitstralen
der dan het avondrood, dat me doopt en drenkt in
dit oogenblikVerslonden in U als in dit licht.
wil ik niet meer leven, maar U zijn
Snikken doorschokken hem, en mild wellen de
tranenHij heeft zich overgegeven".
Speciaal een uitdrukking als „vraag ik te veel, als
ik zelf (voor mijn zonden) wil voldoen" is frappant,
terwijl in heel deze bekeering, ook zooals deze zich
later in biecht en icvenstocwijding aan God manifes
teert, het menscheiijk element sterk naar voren ge
schoven wordt.
Het mensohelijke èn het kerkelijke. De kerk, die
zich altijd weer schuift tusschen God en mensch als
middelaar. „DAt is 't zoo gevoelt Anna wat
mist: ze zou moeten biechten, al haar ellende uit
zeggen om er vergiffenis voor te krijgen, vergiffe
nis in berouw en boete, om van zonde zuiver door
de herwonnen genade in nieuwe kracht te her
levenDe kerk, met haar volstrekt onontbeerlijke
genademiddelen, de kerk, aan wier opbouw
breiding zich te wijden, voor de vrome katholiek, zoo
ook voor de tot inkeer gekomen wilde jager,
hoogste, het lévecisideaal is, de kerk als de uitdeeler
der genadegaven Gods met haar dienaren en heili
gen, die bij God voor de menschen tusschentredcn,
komt aldus steeds weer in 't centrum te staan. Zoo
worden in een boek als wat we bezagen de roomsche
inzichten omtrent religie en kerk bij vernieuwing
duidelijk ln t licht gesteld.
Waardeering.
De wilde Jager is sen historische roman gelijk er
na 1880 maar weinige zijn geschreven. Het is dan
ook geen wonder dat het boek reeds bij verschijning
in literaire kringen ten zeerste werd gewaardeerd en
geprezen.
De Nieuwe Gids b.v. schreef:
„Marie Koenen is een prozaïste van een zeer oor
spronkelijk suggestief talent; zij bezit een beeldenden
stijl, die boeit en bekoort, enhaar psychologie is
zuiverden doorvoeld. De schrijfster bezit een
eigenaardige, hoogst waardevolle gave: die van
illustratief te kunnen schrijven. Het is mij voortdu
rend geweest, of ik een boek met prccieuse oude pla
ten doorbladerde, zoo duidelijk zag ik de tooneelen,
die de kunstenares voor mijn geestesoog evoqueerde".
De Moeder en De wilde Jager zijn geen boeken
voor gehaaste belangstelling, maar zijn lectuur voor
stille uren van rustige stex-ke aandacht, van bewust
proeven van elke schoonheid.
Prachtige stukken beschrijvingskunst komen ia
het laatste voor: de aankomst van een boot te Keu
len, dc geheimenis van toe Boccop in Zutfen, Hen
driks dronkemansmaal in Den Haag, de paapsche
uittocht uit 's-Hertogenbosch. Hier vooral blijkt dat
Marie Koenen tachtig doorgegaan ls. Leg Bosboom-
Toussaint's Lauwcrnesse naast De wilde Jager. Al
zult ge als protestant zonder bedenken de religieuse
kracht van het eerste hoogcr stellen en zijn strek
king u liever zijn, de uitvoerigheid, het voortdu
rend afdalen in details alsmede dc persoonlijke toe
spraakjes van Schrijfster tot lozers en historische
explicaties herinneren Al te duidelijk dat Het Huis
Lauwernesse stamt uit een tijd, waarin men geheel
andere opvattingen over de eischcn van romancom
positie huldigde dan wij, die een kunstwerk opvat
ten als een eenheid: er kan niet af en cr kan niet hij.
Neem b.v. dc aanhef van het achtste hoofdstuk:
Hendrik rijdt in 't midden cn draagt Bruns-
wijks vaandel met den leeuw en de zes bloed-
roodc hairtcn. Vóór en achter hem de troep, die
is aangegroeid met overloopcrs en rabauten uit de
drie steden van hun eerstert triomf, met boeren
uit de stiftdorpen, die ze ln asch legden. Achter
aan de tros: wagens vol buit uit Lipstad, Pader-
bom en Soest; kudden koeien en schapen uit kloo»
ters en hoeven."
Dat is „illustratief schrijven". In enkele zinnen bij
de lezer een scherp beeld oproepen van een gebeur
tenis of toestand. Ge ziet hier vóór u de wilde Jager,
hoog opgericht te paard met 't leeuwenvaandel te
midden van de soldatentroep, aangevuld met over-
loopei's en berooide boeren- En daarachter de buit:
volgetaste wagens cn voortgedreven vee.
De beschiijvingen van Mevrouw Koenen zijn minder
detaillecrend dan die van Bosboom—Toussaint, se
zijn directer, sterker geconcentreerd. Een enkele maal
nemen ze een wending naar tachtiger trant
'Vele latijnsche aan do roomsche liturgie ontleen
de uitdrukkingen werden Ingevoegd. Merk op, hoe ge
deze als geheel één aanvoelt met hot context, even
als ook de vele meest klankvolle vreemde woorden:
dressoren (aanrechttafcls), approohen (loopgraven),
trancheeën (loopgraven), bleumerant (bleekblauw)
enzoovoort
De wilde Jager lezen is binnentreden in de ge
wijde stilte van een kathedraal.
Slotopmerking.
Slechts *n viertal van Marie Koenens werken kon
den hier bespreking vinden. Maar het is genoeg om
te doen zien, dat zij een auteur is die de belangstel
ling van allen, die oor en hart bobben voor wezen
lijke schoonheid tot literaire kunst geworden, ver
dient; een schrijfster die naar verwacht mag worden,
zoowel op 't gebied van de historische1) als op dat
van de moderne roman nog menige waardevolle bij
drage zal leveren; een schrijfster, wier werk, of
schoon roomseh in wezen en uiterlijk, zooveel alge
meen-Christelijks bevat, dat het ook door ons met
stichting kan worden genoten; een schrijfster met
name dictie, beheerschte fantasie, uitmuntend
compositievermogen, naar het aesthetische een
woordkunstenares met prachtige gaven.
„De wilde Jager" is er een, die klaagt: „De
ware liefde is 't, die ons allen ontbreekt". Ala H diep
ste geheim, de puurste essentie van de religie heeft
deze schrijfster doorvoeld: d? liefde. En er is goen
meerdere liefde, dan die bekwaamt tot het offer. Deze
beide: liefde cn offer nemen in Marie Koenen'a
oeuvre een belangrijke plaats In. En daarin en daar
mee raakt zij door alle uiterlijkheden en dwalingen
heen de kern van alle ware godsdienst Haar werk
is idealistisch: Naar God gaat het hcen.Parcifal, God
zoeker. In deze strekking, in deze diepere drijfkracht
is Marie Koonen's kunst verwant aan die van Wilma.
Daaraan dachten we toen wc de eerste „de roomsche
Wilma" noemden. Niet alleen omdat Wilma als de
protestantsche schrijfster bij uitnemendheid in héér
kring dezelfde plaats ixxneemt als Marie Koenen onder
de roomsche auteurs, maar Inzonderheid omdat beide
kunstenaressen (hoe zeer verschillend ia geestelijke
gesteldheid en andersoortig werk voortbrengend ook)
in haar romans en novellen steeds weer die diepere
drang naar de Eeuwige uitbeelden, en als het eigen
lijke van alle religie erkennen de liefde, welke xicfc
openbaart in het levensoffer.
J) De nieuwe historische roman patonnen land*
verschijnt eerstdaags.