TWEEERLEI GEESTESGESTELDHEID,
Als laatste opstel in het eerste deel der «Geza
menlijke Geschriften" van Dr. Is. van Dijk
is opgenomen zijn rectorale oratie uit 1895 over
„Aesthetische en Ethische Godsdienst", die zelfs na
de due bewogen decennia welke wij sinds doorleef
den. nog van onverbleekte beteekenis is gebleven.
Want de auteur bespreekt hier twee typen van reli
gie, die de eeuwen door hebben bestaan en zioh ook
zullen blijven onderscheiden, daar zij uitingen zijn
van tweeërlei gesteldheid van den menschelijken
geest, en deze onderscheiding „als t ware ingegrift,
ingekrast (is) in de historie van der menschen den
ken en gevoelen". Het is de tegenstelling van het
persoonlijke, ethische, en het onpersoonlijke, acsthe-
tische; van den persoonlijk gedachten en gevoelden
God, Die Zich ook weer persoonlijk in Christus aan
de wereld openbaart, en Zich tot de menschenziel
persoonlijk richt in Zijn Woord èn het alles om
vattend, en alle bepaaldheid uitsluitend oneindige
Zijn.
Geen wereldoorlog heeft deze onderscheiding haar
kracht doen verliezen, want in den grond der zaak
is de mensch van na den oorlog niet anders dan de
mensch uit vroeger tijden.
En al is dit een religieuze tegonstelling, zij heeft
voor de kunst ook belang, aangezien juist artistieke
zielen de grootc bekoring van den aesthetischen
godsdienst sterk ondergaan, en het ook voor den
mensch van „cthisch"-godsdienstigen huize, vooral
in zijn jeugd, moeilijk is zich aan die bekoring te
ontworstelen. Het woord „ethisch" heeft hier na
tuurlijk ruimere beteekenis dan in den zin, waar
in wij het gebruiken, wanneer wij over een bepaalde
richting in de Christelijk-godsdienstige overtuiging
sproken Het zegt hier meer en iets anders, zooals
zal blijken, wanneer wij de rede van Prof. Van Dijk
nader beschouwen.
In de tweede plaats openbaart deze religieuze
dotscheiding ziel» uit den aard der zaak ook op artis
tiek gebied, waar vooral de Christen altijd wee:
moeilijkheid voelt van de tegenstelling ethisch—
acsihetisch, en dit te meer, waar hij de geweldige
bekoring van de aesthetische levenshouding sterker
ondervindt.
Een beschouwing opnieuw van deze dingen recht-
vaaroigt zichzelf door de groote belangrijkheid, die
zij steeds voor don denkenden en voelenden mensch
blijven behouden.
In een kort artikel zal die beschouwing slechts
Vogolvlucht kunnen geschieden.
Prof. Van Dijk begint dan met uiteen te zetten,
wat aesthetische godsdienst is, dezen al onmiddellijk
vereenzelvigende met panthelstisehen godsdienst
Allereerst doet hij zien „de sterke neiging, den
machtigen drang van het mensohelijk denken naar
eenheid ,die in de pantheïstische denkwijze tot uiting
komtMen zoekt het Eene, het blijvende in al het
voorbijgaande. Ook het gevoelsleven richt zich hier
heen. Hier werkt, naar de schrijver in de tweede
plaats constateert, een machtige drang tot vereeren,
d:e zelfs doorzet ook al voelt men het eindige ais
illusie In deze vereering ziet men een vervloeiing
van grenzen tussclien het religieuze en het aesthe
tische: „hot eigen kenmerk toch der pantheïstische
gedachte is juist die vereenerleiïng der dingen en
hun werkingen, die zelfs voor een zweem van onder
scheiding nauwelijks plaats laat". Bidden wordt hier
«en opgaan van de ziel in de aanschouwing van het
heerlijk heelal. Zoo leert Windekind den kleinen
Johannes bidden, wanneer zij samen aan het strand
zitten. Het is een vereering van en vereenzelviging
met de natuur, die als oneindig en eeuwig wordt ge
dacht en gevoeld. In deze sfeer past Plato's ideeën
leer. Zijn ideeën van de dingen zijn volgens Aristo-
ielos niets anders dan „eeuwige zinnedingen", aisthè-
ta aidia, de natuurlijke, zichtbare dingen vereeuwigd
In de onzienlijke wereld van het bovenzinnelijke.
Wanneer prof. Van Dijk een kort woord heeft ge
wijd aan het verklaarbare en begrijpelijke van dit
schoonheidsverlangen en dezen vereeringsdrang, en
Iets heeft laten zien van het schoone ln deze wereld,
gaat hij verder:
„En nu heb ik nog niets gezegd van allerlei andere
en van nog veel hooger schoonheid. En ik zal er
niets van zeggen ook. Maar wei vraag ik mijzelf
soms af: kan het ook zijn, dat wij ouderen de din
gen een weinig ontluisterd hebben? Zoo onstuimig
zien wij de jongeren toeschieten op den vurigen wijn
der pantheïstischs mystiek, die rijkelijk uitgeschon
ken wordt in de nieuwere en nieuwste letterkunde.
Zij. de jongeren, willen weer tot eiken prijs veroeren,
bewonderen, schoonheid indrinken. Is hun ook iets
onthouden? 't Zou alles komen met het w>eten en met
de verstandsverlichting. En't is er niet mee ge
komen I Drie of misschien meer dingen heeft men
vergeten. Vooreerst dat men goed praten heeft op de
lichtende hoogten van bet wetenschappelijk onder
soek; da Ar verliest men niot tegenover do dingen,
dAAr verliest men nooit wat iemand genoemd heeft
the sense of mystery1). Maar in de vlakte is veel
onbesnedenheid. Vervolgens: men bedoelde heelc
kennis mee te deelen, en men vergat dat hcele kennis,
als zij mee gedeeld wordt, niet zelden en bij de
meesten neerkomt als halve kennis en dikwijls nog
veel minder. En hoe leelijk is halve kennis niet,
even leelijk als half, niet echt geloof. En dan is er
nog iets. Gricksch intellectualisme en hollandsch in
tellectualisme zijn óók twee, het eerste is geen
oogenblik geweest buiten den invloed van een diep
gevoel voor schoon heidl"1)
Als derde bespreekt de auteur dan de behoefte aan
gemeenschap, die zich in het pantheïsme doet ken
nen, het besef van samenhang met al de wezens en
dingen om den mensch heen; als vierde het diep
verlangen naar rust, dat leeft in alle menschenziclen,
ook in die der tragisch voortgezweepte moderne, en
waaraan in „de sfeer der pantheïstische gedachte"
den weg tot de bevrediging wordt gewezen.
Van groote waarde is dat gevoel voor het mysterie,
dat kinderlijk zijn ziel openstellen voor het wonder,*
want het behoedt ons geslacht voor den ziels-schade-
lijken invloed van louter intellectueele cultuur, die
vooral in de dagen, dat prof. Van Dijk zijn rede
hield, voor het een en het al werd aangezien. Zulk
een cultuur „maakt den nu eenmaal van alle zijden
ingesloten mensch op-zich-zelf-staand, kantig, zclf-re-
gistrcerend, onafhankelijk-zondcr-gratic. Zij schept,
wat ik zou willen noemen een eigengerechtigheid, die
men meer bepaald pleegt te zoeken op het eigen ge
bied van het zedelijke. Er is dan intellectueele
kracht, er is misschien niet geringe kracht zelfs,
maar de inspanning of de dunk van het zelf-verstrek
te of misschien beide tegelijk liggen haar van hot
begin tot het eind op het gelaat".
Zijn er ook thans nog niet zulke naluren?
Een sterk agnostische godsidcc en ccn eigenaardig
daaraan correspondeercnd type van vroomheid ken
merken dc pantheïstische geestesgesteldheid. God is
het onkenbare; een vaag en wazig Godsgevoel, even
als een vage en wazige stemming van eerbied en
vroomheid geven den pantheïst de voldoening van
zijn religieuze verlangens: aesthetische godsdienst
De ethische godsdienst sluit in zich een ethische
godsidec, n.l. de idee van een persoonlijken God. De
tweede groote gedachte hier is de transcendentie
Gods. Niet de mensch klimt tot Hem op, maar Hij
buigt zich tot den mensch neer. God zoekt den
mensch. Deze, Israels godsdienst, die in het Christen
dom zijn schoone voltooiing vindt, is wel gansch
anders dan de aesthetische. Waar de laatste een on
kenbaar iets als God vereert, onbereikbaar ver, daar
poneert de eerste den Zich openbarenden God, Wiens
gedachten wel zijn boven die Zijner schepselen,
maar Die toch te kennen is en met Wien mystieken
omgang mogelijk is. „De les, die Jeruzalem leerde,
was gehoorzaamheid, niet contemplatie. Het was het
doen van eens Meesters wil, opdat die Meester mocht
komen en zich bekend maken en zijn zegen geven".
Hier leeft men niet over de klooi tussclien geest en
stof, God en wereld heen, noch heft men andere on
derscheidingen op, hier ook is de mensch niet slechts
verschijnsel, het offer der mcnschelijke persoonlijk
heid aan het Al wordt hier niet gevraagd, zooals bij
de aesthetische religie. Hier verkrijgt door het offer
van zijn persoonlijkheid aan den persoonlijken God
de mensch zijn eigenwaarde, die dan toch niet meer
zijn, maar Christus' eigen is, te heerlijker terug;
hier bloeit zijn persoonlijkheid tot vollen rijkdom uit.
Welke groote waarde de godsdienst verder heeft
geeft de schrijver ten slotte in enkele opmerkingen
weer, om dan te eindigen:
„Naar mijn innige overtuiging, het is wel niet
twijfelachtig gebleven, behooren wij, hoe ook deze
schoone wereld ons heerlijk toesprekc, in geestelijken
zin en voor de dieper gangen van ons leven te zijn,
wat ik zou willen noemen: issu9 d'Isrnël. Laat mij
het mogen zeggen in een beeld, 's Menschen geeste
lijke pelgrimage, die hij volbrengen moet, staat ge
griffeld op die bladzijde van het Nieuwe Testament,
waarop zulk een rembrandtick licht valt, als ver
haald wordt van „eenige Wijzen van liet Oosten, die
te Jeruzalem zijn aangekomen." Ook wij moeten uit
het verre oosten van onze droomen en aspiraties en
idealen, uit het verre oosten van ons vroom ziels
verlangen en onze mystieke vervoeringen komen te
Jeruzalem, om daar te aanbidden den levenden Godl"
De taak van den sdhrijvcr was slechts den twee
erlei godsdienst te schetsen, en zijn standpunt in de
zen te bepalen. Met het vraagstuk der ethiek in de
kunst hield hij zich dus niet op. Toch is zijn betoog
ook van groote waarde voor het artistiek gebied, dat
zoo na aan het religieuze grenst. Met name voor dc
Christelijke kunst, die mén nog zoo vaak als Sets
innerlijk tegenstrijdigs tracht voor te stellen, heeft
het gevoel, de zin voor het mysterie.
Men bedenke, dat dit werd gezegd in Uftfe.
VERLOREN.
Verloren, verloren,
geploegd en gezaaid,
als God in de voren
goon zegen laat gaan;
Verloren, verloren,
gewaakt over steê,
is Hij hier van boven
den waker niet mcê;
Verloren, verloren,
gerijmd en gedicht,
waar God niet het voorenste
en 't laatste van isl
GUIDO GEZELLE.
deze onderscheiding1) en deze standpuntbepaling
dit voorname te zeggen, dat ook hier een „aestheti
sche" kunstopvatting voor ons onaanvaardbaar is.
En wel omdat daarin geen rekening is gehouden met
de scheur die dc zonde veroorzaakte en die door
alles heenloopt; omdat daarin de onderscheidingen
worden verdoezeld; omdat de persoonlijkheid er niet
tot zijn recht komt, en dc zedelijke normen er niet
tellen.
Ook hier zal de „ethische" opvatting moeten gel
den, die het dualisme erkent van geest en stof van
Schepper en schepsel, en de persoonlijkheid van den
mensch tot volle recht doet komen ook daarin, dat de
zedelijke wetten worden gehoorzaamd, welker na
leving slechts de vrije ontwikkeling dezer persoon
lijkheid waarborgen. Bovenal zal Christus' persoon
lijkheid in het centrum dezer kunst staan, zelfs ook
daar, waar Zijn naam niet wordt genoemu, ook daar,
waar toestanden cn menschen worden beschreven,
die als het ware het tegendeel zijn van zulke, welke
de kracht van die centrale persoonlijkheid doen zien;
want zelfs in die tegenstelling zal Zijn kracht uit
komen. Zoo gezien is de tegenstelling ethisch-
aesthetisch niet meer van kracht, d.wx is er geen
sprake van botsing tusschen de zedelijke nonnen en
de aesthetische „eischen". Want die aesthetische
eischen versmelten zich met de zedelijke wetten tot
een Christelijk schoonheidsideaal, dat uit andere
wereld stamt en naar andere wereld wenkt dan de
natuurlijke aesthetiea. Verdiepte, krachtig-vrome
viering van het opstandingsfeest doet hier horizon
nen verrijzen van verdere strekking dan ooit de
Grieksche Idealen van de zuivere aesthetiea konden
oproepen.
WILLEM EVERS.
1) Wilt ge deze onderscheiding aesthctisch-ethisch
duidelijk in twee kunstenaars zien, dan verwijs ik
naar Goethe en Bacli; de eerste de „moderne" heiden,
hoe na hij soms liet Christendom schijnt te komen;
de tweede, de vrome Christen, die bidt: Jesu juva,
Jezus, help.
KOSTHUISERVARINGEN VAN
MEESTER VLIJTIG.
Vier jaren had de jonge Vlijtig als kweekeJing
voor meester gespeeld, maar nu, na het behalen vaii
zijn akte, was hij een echte, heusche meester en hij
voelde zich overgelukkig, toen hij enkele weken later
tot volontair-onderwijzer te X. benoemd werd op een
maandsalaris van even twintig gulden.
Zoeken naar een kosthuis hoefde de meester niet,
want in het dorp was er maar één vrouw, die be
halve varkens, ook commensaals hield, tegen den
prijs van 25 per maand.
Ze zaten eiken dag met zijn vijven aan tafel: de
kostjuflrouw, meester lijtig en drie andere kostgan
gers. Julfrouw Juskom, zoo heette de pensionhoudster,
was gewoon de gasten te bedienen van jus en groen
ten, terwijl ze zelf aardappelen mochten opscheppen.
Op zekeren dag, juist toen de gasten zich geschikt
hadden om de tnfel om te gaan eten, werd er aan
de huisdeur geklopt, en was er een buurvrouw, die
even de groenten kwam brengen van een nicht van
moederszijde van juffrouw Juskom.
Daar dit breivgen van de groeten nog al lang duur
de, schepten de gasten vast aardappelen op en de
moester was zoo vrijpostig om zichzelf van wat jus
te bedienen en ook zijn mcde-dischgenooten deden
dit
Zóó lang bleef de juffrouw weg, dat de meester
zich voor dc tweede maal opschepte en juist weer
wat jus wilde nemen, toen juffrouw Juskom het ver
trek binnenkwam.
Ziende, dat dc meester de juskom in de handen
had, werd zij zóó noodig, dat ze den meester een
draai om de ooren gaf, terwijl ze bits uitriep:
„Afblijven met Je vingers!"
Geen wonder, dat meester Vlijtig blij was, toen
hij e-'ii benoeming kreeg te IJ. op een dubbel zoo
groot salaris en hij tegen een schappelijken prijs bij
den bovenmeester in de ko6t kon komen.
Juist vóór zijn vertrek uit X. had hij van een neef,
die naar Indië ging, drie stel nieuw ondergoed ge
kregen, („te zwaar voor Indië", leest men tegenwoor
dig in de krant); en met nieuwen moed, weliswaar
gestoken in een óud hovenpak, arriveerde de meester
in zijn nieuwe kosthuis.
111
LETTERKUNDIGE AANTEEKENINGEN
..DE MOEDER",
Een edel kunstwerk.
Toen Marie Koenen met „De dorre rank" een
elndwcegs don wog der allerindividueelste emotie
was opgewandeld, schudde haar goede, zieke moeder
het hoofd: „zoo'n verhaal als „het Hofke" en „de
Levensavond" verstond ik, en ook zoo'n gedicht als
^de Reliek", maar dit niet meer."
Dit woord werd in de Schrijfster een wondere
kracht en drijving, toen de redacteur-secretaris van
De Beiaard haar eerste hoofdstukken van Pareival
retourneerde met deze misprijzing:
„Gun me mijn openhartigheid of vergeef me dia
tenminste, u bent een paar porren waard, omdat
er zooveel meer uit u te halen valt dan herfstdraden."
Hoé heerlijk effect hobben deze paar porren ge
sorteerd: dc stille wonsch die Mario Koenen lang m
zich had omgedragen: een boek te schrijven over
een ware moedor, en dan zóó, dat ook haar eigen
moeder het zou verstaan hebben, werd er door vcr-
wakkerd en leidde tot het schrijven van het edele
kunstwerk van Limburgsch leven, dot we nu Iets
nader willen beschouwen.
Hoe geheel anders leidt God haar weg. Haar leven
wordt een via dolorosa, een weg der smarten.
En wanneer dan eindelijk het leven veel van
het gobrokene herstelt, het hart der kinderen weder
tot dat van do moeder terugbrengt, breekt het moe
derhart van louter liefde.
Jules was altijd een slechte studiekop geweest, met
blokken en pompen had hij de kennis voor 't examen
verworven. Ilecl het onderwijzerschap stond hem
eigenlijk tegen, hij kon het ook niet. Om zijn moe
dor pleizier te doen, dong hij naar de vacante betrek
king in Vlake, werd benoemd, maar de school was
hem een voortdurende, angstaanjagende kwelling.
Soms moest een ander komen, om de orde in zijn
klas te herstellenEr was iets anders in zijn
ziel, dat hem vervulde, dat hem als een golf van
geluk en wonne overspoelde: de muzickl
Muziek,
muziek alleen, dat is der spraken wonder,
beeld noch symbool, maar wcezen, gansch uniek
van heij'ge zuiverheid. Immers verbond er
zich hoog9te geest aan sooberst moevement,
en geeft' het uiterste wat door ons zonder
bemiddeling van abstractie wordt gekend."
Het zijn niet vele rijken, niet vele edelen, niet vele
machtigen, die familie's uit het Goulsche dorp Vlake,
waar De Moeder ons binnenleidt; het zijn ook geen
wereldschokkende gebeurtenissen, die we doorleven,
■impel zijn de gegevens.
Madame Severiens is tegen den zin van haar ouders
beneden haar stand getrouwd met een koster
organist. Madame Severiens heeft nooit spijt gehad
van haar huwelijk, veertien jaar had ze met haar
man geleefd en nóg heeft ze hem lief in htm beide
kinderen: Jules en Tila.
Om die kinderen beweegt zich bij deze moeder
alles, voor zoover het aardscho kangast, .pijn zij
eigenlijk de bestaansgrond van haar leven. Deze
vrouw, dio na den dood van haar man, met flink
aanpakken in het onderhoud van hot kleine gezin
moest voorzien, is nog een vrouw van de vroegere
generatie, tiaar gezinsplichten en -leven staan in
baar belangstelling bovenaan, en gaan vóór alle
dingen. Ze werkt, ze slaaft, ze getroost zich ont-
beringen, om Tila, het meisje, met God en met eere
op te voeden en Jules, dcu jongen, voor onderwijzer
te kunnen doen lecren.
En toch, en ziedaar het tragische geniet deze
vrouw niet van de vruchten harer liefde cn zelfop
offering. Van haar wordt het offer gevraagd, het
offer van haar wil, van haar lievelingswcnschen, van
haar leven tenslotte. En nu is dit haar majestetische
grootheid, openbaring van den waarachtigen adel
dom haars harten, dat ze daarvóór niet terugschrikt
maar dat ze haar leven in overgave aan haar kin
deren offert, gelijk dc kaarsvlam door den gloed in
haar binnenste zichzelf verteert Zoo stichtte Mario
Koenen een monument voor de sterkste trouw en
liefde die God in menschenharten heeft doen wassen,
die van do moeder tot haar kind.
MÏtdame Sovericns had, vergefelijke onvoorzichtig
heid van de menschclijke zucht tot voorzlenlgheidjo-
spelcn voor haar kinderen een toekomst uitgestippeld.
Jules had vrouw Severiens laten loeren vooronder-
wijzer. Nu was hij klaar. Geen wonder, dut zij trotsch
op hem was. Elk rechtgeaard ouder ziet immers mot
vreugde, indien zijn kind in het leven slaagt leder
ouder koestert diop in 't hart de hoop dat zijn kin
deren het verder sturen zullen in de wereld dan hij
het zelf heeft gebracht
Wa9 het ook niet alleazins begrijpelijk, dat Moedor
Severiens, weduwe als ze was, hem thans gaarne In
de buurt of misschien wel op haar dorp als leer
kracht geplaatst zog? Vooral het laatste, daar dan
zijn verdienste niet goeddeels aan kostgeld behoefde
uitgegeven te worden?
En dan nog een stapje verder. Hoe goed zou haar
■tillc, ernstige Jules passen bij het zedige, arbeid
zame Troeske van VIakerhof]
Zélf had ze door haar huwelijk maatschappelijk een
stap omlaag gedaan, als haar zoon deze daling
nu weer eens ongedaan maakte door de eenige doch
ter van den rijken boer van Vlakerhof te trouwen?
En waarom -zou hij niet? Jules was Trceske gansch
niet onverschillig!
Ten opzichte van Tila stond Moeder Severien's
toekomstbeeld niet zoo welomlijnd daar, het eenige,
dat ze van haar verwachtte en hoopte was, dat zij
niet zou doen wat ze zelf eenmaal deed, maar even
als Jules de lijn, door haar neergohogen, door een
goed huwelijk, weer doen stijgen.
Had Jules Severiens die drang van zijn vader
geëerfd?, zijn moeder stond er niet-begrijpend tegen
over en zag hoe de ontwikkeling van haar jongen
een wending nam, die ze duchtte als onheilbrengend.
Zeker, veel voldoening gaf het haar, dat Jules en
Treeske elkaar hadden gevonden en in elkanders
bezit recht gelukkig schenen te zijn, maar er waren
verschijnselen die cr op wezen dat het Jules groote
inspanning kostte, zijn leven te leiden binnen 't af
gebakend paadje van een Vlakersch schoolmeester.
Als de geest der melodieën zijn ziel aanraakte dan
vergat hij alles, de school, de stucjie, Treeske, dan
schreide alles in hem naar harmonie en geluk, dan
tastte hij in den hoek naar zijn verleiding!
weggeschoven viool en eer hij het wist, was hij aan
't spelen.
„Even is t nog het ruischen van den regen
over de heggen, over de mistroostige huizen. Dan
tinkelt er een fijn geluid boven 'de ruischen-le
weemoedigheid uit, in 't natrillen staag reiner en
heller, een lachEn alom worden vogels wak-
kor. Terwijl de lentewind suizelt, zingen de vogels
luid-uit, tot wind en bladergeritsel en alle vogel
stemmen een diep doortonende golving worden
van almaar klank en klank, een bruisend opstor
men van muziek.
Alaan verzinkt dit weer in het droomerig ge-
suizel. Een open zonnigheid blijft, waardoor een
hoo^c kinderstem ccn simpel liedje zingt Een
liedje dat hecnzwceft in vragen.
„Is zij niet de liefste? 19 ze onder allen niet
mijn? Liefste, 0 liefste-mijn, hef aan mijn hart
uw handen, leg aan mijn voorhoofd het uwe
Want nu is de winter voorbij, de regen voorgoed
geweken, bloemen ziet men op het land, de zang
tijd is gekomen
„Hij tast en zoekt op do snaren, staart met ver
dwaasde oogen weg. Z'n kamer heeft 'geen mu
ren meer, nacht of tijd bestaan niet. Telkens na
het tastend tokkelen legt hij de viool weer van
zich 'af, bukt over het muziekpapier en krabbelt
beverige nootjes op de lijnen.
't Moet Ilij zal 't kunnen. Heel den stroom van
muziek, zooals die in hem opwelde weergeven,
dat het immer leven zal, een wonder lied van z'n
gcJuk
„De deur is opengekraakt en op den drempel
staat z'n moeder in haar wit nachtjak, het lichtje
van de Lievevrouw in de hand. „Maar Jules toch!"
Ze blijft liet hoofd schudden. „Weet je wel, dat het
bij drieën is? Ilecl den nacht op die viool? Nog
niet naar bed geweest"
In deze enkele zinnen verwoordt de Schrijfster
heel de vraag van de verhouding tusschen moeder
en zoon. In die drie woordjes „Maar Jules toch!"
spalkt de kloof in evoelen en denken en streven
van Madame Severiens en haar kind. Het nuchtere,
bezadigde, moederlijke verstand zeidc: Drie uur,
nu is t meer dan tijd om ie gaan slapen want
morgen eischt het werk de volle kracht; denk aan
de schoolt En daartegenover de kunstenaarsdrift, de
onweerstaanbare drang, in de oogenblikken van
vervoering en inspiratie, de ruischende accoorden
vast te leggen voor morgen en overmorgen en héél
't leven. Wat beteekenen drie uur en de school bij
de worsteling van 't talent met klank en melodie?
De kunstenaar is ccn on-sociaal wezen, cn zwaar
is de strijd, om tot zijn ware bestemming te komen
hem, die zijn scheppingsdrang knevelt door zijn
scheppingssappen to verteren in afmattenden dage
lij kschen arbeid. Hij gaat onder óf ale kunstenaar
óf als mensch.
Jules deed alles tegen den keer in. Hij verborg zijn
viool, wijdde zich aan de gecstdoodende studie. Alles
vergeefs. ITij moet tenslotte alles wat tot nu toe zijn
leven had gevuld opge-'cn voor het éénc. Hij verlaat
onderwijs, Treeske, moeder en dorp en gaat zich in
dc stad een toekomst scheppen als musicus.
Behoeft het gezegd hoe zwaar dit besluit Moeder
Severiens viel? Maar ze overwint haar wrevel om
zijn roekeloos plan laat tenslotte Jules de stem
volgen, die hem riep.
„Doe alles wat je denkt dat jo roeping is, jongen,
allesik wil verder je loven niet bederven," pre
velt ze door haar tranen heen."
Om Tila leed Moeder Severiens zoo mogelijk nog
meer. Reeds in het eerste hoofdstuk heeft de Schrijf
ster ons doen gevoelen de weerzin van deze dege
lijke, ernstige Llmburgsche vrouw tegen de f&milia
Curvers, die do Vlakensche rust was komen versto
ren met ccn 9tadsch hotel en een winkel vol kakel
bont geprul, hoeden, blouses, strikken en flikken,
genoeg om van allo Vlaker meisjes pronkpauwen to
maken!
En een van die Curvers juist stelt Tila haar voor
als toekomstig schoonzoon.
Wat baten dreigementen, scènes? Even weinig als
tranen en smeekbeden. Louis Curvers zou het zijn
en daarmee uit Weer overwint Madame Severiens
haar tegenzin. En als de man en vader zijn gezin
verwaarloost en de ingedrongen familie failleert en
van 't tooneel verdwijnt, neemt ze haar kinderen en
kleinkinderen bij zich in huis
Eens was het tusschen Vrouw Severiens en Jules
tot een gesprek gekomen over zijn vader. Toen zei ds
Moeder: „Maar 'n mcnschenhart is zooliefde
blijft altijdhet ergste is, als die tot verwijt
wordt: „niet genoeg, 't was nog niet genoeg."
Aan haar kinderen heeft zij haar laatste penning
aan liefde betaald. De val van Curvers had ook haar
financieele positie aan 't wankelen gebracht Drie
honderd gulden moesten er zijn, het huig zou anders
mogelijk opgezegd worden. Kon zij niet bij tanto
Barhe die zoo rijk was, vragen het geld voor to
schieten?
Nog was er een reden dezen zwaren gang te doen.
Jules had wel gaarne willen overkomen met Pa-
schen, maar hij had hét reisgeld niet
Moeder Severiens doet de verre, zware tocht
Doch Barhe zoekt vele vonden. Dat met die hula>
huur zal ze zelf wel in orde brengenMaar voof
Tila en Jules? „neen, dAt niet Zulke
Barbe verstaat niets van wat een moederhart lijder
kan om haar kinderen. Daarom gaat Madame
riens zwijgend terug, den longen weg gelijk ze ge
komen is.
Het was te veel voor haar verzwakte hart, te wordt
ernstig ziek cn sterft op Goeden Vrijdag. Maar niet,
vóórdat ze Jules nog weer gezien heeft
Zuiver van probleemstelling, zuiver van bouw, zui
ver van sfeer, zuiver van bedoeling, zuiver van taal
is dit boek.
„Stralend en diep, zielsdiep v&n kunst," gelijk Isr.
Querido zegt
Marie Koenens taal is niet overladen, maar voor
naam, lucide; precies toch niet precieus.
„Het wintervuur wakkert en knapt achter het
half open fornuisdeurtje, nu en dan valt er een
kooltje door den rooster heen. In den hoek tikt ds
staande klok. Dit is alle geluid ln de keuken, ln
heel het locgo huis."
Geen woord te veel, vooral geen bijvoegelijk naam
woord, ook geen woord te weinig dat een wezenlijk
element van de beschrijving uitmaakt Zoo 'm het
heel 't boek door.
En toch is 't niet de heldere wel luidende klank van
Schrijfsters taal alleen of vooral die zulk een won
dere ontroering in ons wekt, dat is de uitgezegde,
soms schier uitgeweende veneratie die Marie Koenen
legt in de schildering van de overvloeiende rijk
dom van liefde cn zelfoffering van 't moederhart,
dat in deze wereld, gelijk Jules Persijn zoo treffend
opmerkte, niets anders kwam doen dan moederhart
zijn; dat is niet *t minst het diepe en levende god»
dienstig besef, waardoor het werk wordt gedragen,
ja geplaatst wordt onder eeuwigheidsglanzcn.