TWEEERLEI GEESTESGESTELDHEID, Als laatste opstel in het eerste deel der «Geza menlijke Geschriften" van Dr. Is. van Dijk is opgenomen zijn rectorale oratie uit 1895 over „Aesthetische en Ethische Godsdienst", die zelfs na de due bewogen decennia welke wij sinds doorleef den. nog van onverbleekte beteekenis is gebleven. Want de auteur bespreekt hier twee typen van reli gie, die de eeuwen door hebben bestaan en zioh ook zullen blijven onderscheiden, daar zij uitingen zijn van tweeërlei gesteldheid van den menschelijken geest, en deze onderscheiding „als t ware ingegrift, ingekrast (is) in de historie van der menschen den ken en gevoelen". Het is de tegenstelling van het persoonlijke, ethische, en het onpersoonlijke, acsthe- tische; van den persoonlijk gedachten en gevoelden God, Die Zich ook weer persoonlijk in Christus aan de wereld openbaart, en Zich tot de menschenziel persoonlijk richt in Zijn Woord èn het alles om vattend, en alle bepaaldheid uitsluitend oneindige Zijn. Geen wereldoorlog heeft deze onderscheiding haar kracht doen verliezen, want in den grond der zaak is de mensch van na den oorlog niet anders dan de mensch uit vroeger tijden. En al is dit een religieuze tegonstelling, zij heeft voor de kunst ook belang, aangezien juist artistieke zielen de grootc bekoring van den aesthetischen godsdienst sterk ondergaan, en het ook voor den mensch van „cthisch"-godsdienstigen huize, vooral in zijn jeugd, moeilijk is zich aan die bekoring te ontworstelen. Het woord „ethisch" heeft hier na tuurlijk ruimere beteekenis dan in den zin, waar in wij het gebruiken, wanneer wij over een bepaalde richting in de Christelijk-godsdienstige overtuiging sproken Het zegt hier meer en iets anders, zooals zal blijken, wanneer wij de rede van Prof. Van Dijk nader beschouwen. In de tweede plaats openbaart deze religieuze dotscheiding ziel» uit den aard der zaak ook op artis tiek gebied, waar vooral de Christen altijd wee: moeilijkheid voelt van de tegenstelling ethisch— acsihetisch, en dit te meer, waar hij de geweldige bekoring van de aesthetische levenshouding sterker ondervindt. Een beschouwing opnieuw van deze dingen recht- vaaroigt zichzelf door de groote belangrijkheid, die zij steeds voor don denkenden en voelenden mensch blijven behouden. In een kort artikel zal die beschouwing slechts Vogolvlucht kunnen geschieden. Prof. Van Dijk begint dan met uiteen te zetten, wat aesthetische godsdienst is, dezen al onmiddellijk vereenzelvigende met panthelstisehen godsdienst Allereerst doet hij zien „de sterke neiging, den machtigen drang van het mensohelijk denken naar eenheid ,die in de pantheïstische denkwijze tot uiting komtMen zoekt het Eene, het blijvende in al het voorbijgaande. Ook het gevoelsleven richt zich hier heen. Hier werkt, naar de schrijver in de tweede plaats constateert, een machtige drang tot vereeren, d:e zelfs doorzet ook al voelt men het eindige ais illusie In deze vereering ziet men een vervloeiing van grenzen tussclien het religieuze en het aesthe tische: „hot eigen kenmerk toch der pantheïstische gedachte is juist die vereenerleiïng der dingen en hun werkingen, die zelfs voor een zweem van onder scheiding nauwelijks plaats laat". Bidden wordt hier «en opgaan van de ziel in de aanschouwing van het heerlijk heelal. Zoo leert Windekind den kleinen Johannes bidden, wanneer zij samen aan het strand zitten. Het is een vereering van en vereenzelviging met de natuur, die als oneindig en eeuwig wordt ge dacht en gevoeld. In deze sfeer past Plato's ideeën leer. Zijn ideeën van de dingen zijn volgens Aristo- ielos niets anders dan „eeuwige zinnedingen", aisthè- ta aidia, de natuurlijke, zichtbare dingen vereeuwigd In de onzienlijke wereld van het bovenzinnelijke. Wanneer prof. Van Dijk een kort woord heeft ge wijd aan het verklaarbare en begrijpelijke van dit schoonheidsverlangen en dezen vereeringsdrang, en Iets heeft laten zien van het schoone ln deze wereld, gaat hij verder: „En nu heb ik nog niets gezegd van allerlei andere en van nog veel hooger schoonheid. En ik zal er niets van zeggen ook. Maar wei vraag ik mijzelf soms af: kan het ook zijn, dat wij ouderen de din gen een weinig ontluisterd hebben? Zoo onstuimig zien wij de jongeren toeschieten op den vurigen wijn der pantheïstischs mystiek, die rijkelijk uitgeschon ken wordt in de nieuwere en nieuwste letterkunde. Zij. de jongeren, willen weer tot eiken prijs veroeren, bewonderen, schoonheid indrinken. Is hun ook iets onthouden? 't Zou alles komen met het w>eten en met de verstandsverlichting. En't is er niet mee ge komen I Drie of misschien meer dingen heeft men vergeten. Vooreerst dat men goed praten heeft op de lichtende hoogten van bet wetenschappelijk onder soek; da Ar verliest men niot tegenover do dingen, dAAr verliest men nooit wat iemand genoemd heeft the sense of mystery1). Maar in de vlakte is veel onbesnedenheid. Vervolgens: men bedoelde heelc kennis mee te deelen, en men vergat dat hcele kennis, als zij mee gedeeld wordt, niet zelden en bij de meesten neerkomt als halve kennis en dikwijls nog veel minder. En hoe leelijk is halve kennis niet, even leelijk als half, niet echt geloof. En dan is er nog iets. Gricksch intellectualisme en hollandsch in tellectualisme zijn óók twee, het eerste is geen oogenblik geweest buiten den invloed van een diep gevoel voor schoon heidl"1) Als derde bespreekt de auteur dan de behoefte aan gemeenschap, die zich in het pantheïsme doet ken nen, het besef van samenhang met al de wezens en dingen om den mensch heen; als vierde het diep verlangen naar rust, dat leeft in alle menschenziclen, ook in die der tragisch voortgezweepte moderne, en waaraan in „de sfeer der pantheïstische gedachte" den weg tot de bevrediging wordt gewezen. Van groote waarde is dat gevoel voor het mysterie, dat kinderlijk zijn ziel openstellen voor het wonder,* want het behoedt ons geslacht voor den ziels-schade- lijken invloed van louter intellectueele cultuur, die vooral in de dagen, dat prof. Van Dijk zijn rede hield, voor het een en het al werd aangezien. Zulk een cultuur „maakt den nu eenmaal van alle zijden ingesloten mensch op-zich-zelf-staand, kantig, zclf-re- gistrcerend, onafhankelijk-zondcr-gratic. Zij schept, wat ik zou willen noemen een eigengerechtigheid, die men meer bepaald pleegt te zoeken op het eigen ge bied van het zedelijke. Er is dan intellectueele kracht, er is misschien niet geringe kracht zelfs, maar de inspanning of de dunk van het zelf-verstrek te of misschien beide tegelijk liggen haar van hot begin tot het eind op het gelaat". Zijn er ook thans nog niet zulke naluren? Een sterk agnostische godsidcc en ccn eigenaardig daaraan correspondeercnd type van vroomheid ken merken dc pantheïstische geestesgesteldheid. God is het onkenbare; een vaag en wazig Godsgevoel, even als een vage en wazige stemming van eerbied en vroomheid geven den pantheïst de voldoening van zijn religieuze verlangens: aesthetische godsdienst De ethische godsdienst sluit in zich een ethische godsidec, n.l. de idee van een persoonlijken God. De tweede groote gedachte hier is de transcendentie Gods. Niet de mensch klimt tot Hem op, maar Hij buigt zich tot den mensch neer. God zoekt den mensch. Deze, Israels godsdienst, die in het Christen dom zijn schoone voltooiing vindt, is wel gansch anders dan de aesthetische. Waar de laatste een on kenbaar iets als God vereert, onbereikbaar ver, daar poneert de eerste den Zich openbarenden God, Wiens gedachten wel zijn boven die Zijner schepselen, maar Die toch te kennen is en met Wien mystieken omgang mogelijk is. „De les, die Jeruzalem leerde, was gehoorzaamheid, niet contemplatie. Het was het doen van eens Meesters wil, opdat die Meester mocht komen en zich bekend maken en zijn zegen geven". Hier leeft men niet over de klooi tussclien geest en stof, God en wereld heen, noch heft men andere on derscheidingen op, hier ook is de mensch niet slechts verschijnsel, het offer der mcnschelijke persoonlijk heid aan het Al wordt hier niet gevraagd, zooals bij de aesthetische religie. Hier verkrijgt door het offer van zijn persoonlijkheid aan den persoonlijken God de mensch zijn eigenwaarde, die dan toch niet meer zijn, maar Christus' eigen is, te heerlijker terug; hier bloeit zijn persoonlijkheid tot vollen rijkdom uit. Welke groote waarde de godsdienst verder heeft geeft de schrijver ten slotte in enkele opmerkingen weer, om dan te eindigen: „Naar mijn innige overtuiging, het is wel niet twijfelachtig gebleven, behooren wij, hoe ook deze schoone wereld ons heerlijk toesprekc, in geestelijken zin en voor de dieper gangen van ons leven te zijn, wat ik zou willen noemen: issu9 d'Isrnël. Laat mij het mogen zeggen in een beeld, 's Menschen geeste lijke pelgrimage, die hij volbrengen moet, staat ge griffeld op die bladzijde van het Nieuwe Testament, waarop zulk een rembrandtick licht valt, als ver haald wordt van „eenige Wijzen van liet Oosten, die te Jeruzalem zijn aangekomen." Ook wij moeten uit het verre oosten van onze droomen en aspiraties en idealen, uit het verre oosten van ons vroom ziels verlangen en onze mystieke vervoeringen komen te Jeruzalem, om daar te aanbidden den levenden Godl" De taak van den sdhrijvcr was slechts den twee erlei godsdienst te schetsen, en zijn standpunt in de zen te bepalen. Met het vraagstuk der ethiek in de kunst hield hij zich dus niet op. Toch is zijn betoog ook van groote waarde voor het artistiek gebied, dat zoo na aan het religieuze grenst. Met name voor dc Christelijke kunst, die mén nog zoo vaak als Sets innerlijk tegenstrijdigs tracht voor te stellen, heeft het gevoel, de zin voor het mysterie. Men bedenke, dat dit werd gezegd in Uftfe. VERLOREN. Verloren, verloren, geploegd en gezaaid, als God in de voren goon zegen laat gaan; Verloren, verloren, gewaakt over steê, is Hij hier van boven den waker niet mcê; Verloren, verloren, gerijmd en gedicht, waar God niet het voorenste en 't laatste van isl GUIDO GEZELLE. deze onderscheiding1) en deze standpuntbepaling dit voorname te zeggen, dat ook hier een „aestheti sche" kunstopvatting voor ons onaanvaardbaar is. En wel omdat daarin geen rekening is gehouden met de scheur die dc zonde veroorzaakte en die door alles heenloopt; omdat daarin de onderscheidingen worden verdoezeld; omdat de persoonlijkheid er niet tot zijn recht komt, en dc zedelijke normen er niet tellen. Ook hier zal de „ethische" opvatting moeten gel den, die het dualisme erkent van geest en stof van Schepper en schepsel, en de persoonlijkheid van den mensch tot volle recht doet komen ook daarin, dat de zedelijke wetten worden gehoorzaamd, welker na leving slechts de vrije ontwikkeling dezer persoon lijkheid waarborgen. Bovenal zal Christus' persoon lijkheid in het centrum dezer kunst staan, zelfs ook daar, waar Zijn naam niet wordt genoemu, ook daar, waar toestanden cn menschen worden beschreven, die als het ware het tegendeel zijn van zulke, welke de kracht van die centrale persoonlijkheid doen zien; want zelfs in die tegenstelling zal Zijn kracht uit komen. Zoo gezien is de tegenstelling ethisch- aesthetisch niet meer van kracht, d.wx is er geen sprake van botsing tusschen de zedelijke nonnen en de aesthetische „eischen". Want die aesthetische eischen versmelten zich met de zedelijke wetten tot een Christelijk schoonheidsideaal, dat uit andere wereld stamt en naar andere wereld wenkt dan de natuurlijke aesthetiea. Verdiepte, krachtig-vrome viering van het opstandingsfeest doet hier horizon nen verrijzen van verdere strekking dan ooit de Grieksche Idealen van de zuivere aesthetiea konden oproepen. WILLEM EVERS. 1) Wilt ge deze onderscheiding aesthctisch-ethisch duidelijk in twee kunstenaars zien, dan verwijs ik naar Goethe en Bacli; de eerste de „moderne" heiden, hoe na hij soms liet Christendom schijnt te komen; de tweede, de vrome Christen, die bidt: Jesu juva, Jezus, help. KOSTHUISERVARINGEN VAN MEESTER VLIJTIG. Vier jaren had de jonge Vlijtig als kweekeJing voor meester gespeeld, maar nu, na het behalen vaii zijn akte, was hij een echte, heusche meester en hij voelde zich overgelukkig, toen hij enkele weken later tot volontair-onderwijzer te X. benoemd werd op een maandsalaris van even twintig gulden. Zoeken naar een kosthuis hoefde de meester niet, want in het dorp was er maar één vrouw, die be halve varkens, ook commensaals hield, tegen den prijs van 25 per maand. Ze zaten eiken dag met zijn vijven aan tafel: de kostjuflrouw, meester lijtig en drie andere kostgan gers. Julfrouw Juskom, zoo heette de pensionhoudster, was gewoon de gasten te bedienen van jus en groen ten, terwijl ze zelf aardappelen mochten opscheppen. Op zekeren dag, juist toen de gasten zich geschikt hadden om de tnfel om te gaan eten, werd er aan de huisdeur geklopt, en was er een buurvrouw, die even de groenten kwam brengen van een nicht van moederszijde van juffrouw Juskom. Daar dit breivgen van de groeten nog al lang duur de, schepten de gasten vast aardappelen op en de moester was zoo vrijpostig om zichzelf van wat jus te bedienen en ook zijn mcde-dischgenooten deden dit Zóó lang bleef de juffrouw weg, dat de meester zich voor dc tweede maal opschepte en juist weer wat jus wilde nemen, toen juffrouw Juskom het ver trek binnenkwam. Ziende, dat dc meester de juskom in de handen had, werd zij zóó noodig, dat ze den meester een draai om de ooren gaf, terwijl ze bits uitriep: „Afblijven met Je vingers!" Geen wonder, dat meester Vlijtig blij was, toen hij e-'ii benoeming kreeg te IJ. op een dubbel zoo groot salaris en hij tegen een schappelijken prijs bij den bovenmeester in de ko6t kon komen. Juist vóór zijn vertrek uit X. had hij van een neef, die naar Indië ging, drie stel nieuw ondergoed ge kregen, („te zwaar voor Indië", leest men tegenwoor dig in de krant); en met nieuwen moed, weliswaar gestoken in een óud hovenpak, arriveerde de meester in zijn nieuwe kosthuis. 111 LETTERKUNDIGE AANTEEKENINGEN ..DE MOEDER", Een edel kunstwerk. Toen Marie Koenen met „De dorre rank" een elndwcegs don wog der allerindividueelste emotie was opgewandeld, schudde haar goede, zieke moeder het hoofd: „zoo'n verhaal als „het Hofke" en „de Levensavond" verstond ik, en ook zoo'n gedicht als ^de Reliek", maar dit niet meer." Dit woord werd in de Schrijfster een wondere kracht en drijving, toen de redacteur-secretaris van De Beiaard haar eerste hoofdstukken van Pareival retourneerde met deze misprijzing: „Gun me mijn openhartigheid of vergeef me dia tenminste, u bent een paar porren waard, omdat er zooveel meer uit u te halen valt dan herfstdraden." Hoé heerlijk effect hobben deze paar porren ge sorteerd: dc stille wonsch die Mario Koenen lang m zich had omgedragen: een boek te schrijven over een ware moedor, en dan zóó, dat ook haar eigen moeder het zou verstaan hebben, werd er door vcr- wakkerd en leidde tot het schrijven van het edele kunstwerk van Limburgsch leven, dot we nu Iets nader willen beschouwen. Hoe geheel anders leidt God haar weg. Haar leven wordt een via dolorosa, een weg der smarten. En wanneer dan eindelijk het leven veel van het gobrokene herstelt, het hart der kinderen weder tot dat van do moeder terugbrengt, breekt het moe derhart van louter liefde. Jules was altijd een slechte studiekop geweest, met blokken en pompen had hij de kennis voor 't examen verworven. Ilecl het onderwijzerschap stond hem eigenlijk tegen, hij kon het ook niet. Om zijn moe dor pleizier te doen, dong hij naar de vacante betrek king in Vlake, werd benoemd, maar de school was hem een voortdurende, angstaanjagende kwelling. Soms moest een ander komen, om de orde in zijn klas te herstellenEr was iets anders in zijn ziel, dat hem vervulde, dat hem als een golf van geluk en wonne overspoelde: de muzickl Muziek, muziek alleen, dat is der spraken wonder, beeld noch symbool, maar wcezen, gansch uniek van heij'ge zuiverheid. Immers verbond er zich hoog9te geest aan sooberst moevement, en geeft' het uiterste wat door ons zonder bemiddeling van abstractie wordt gekend." Het zijn niet vele rijken, niet vele edelen, niet vele machtigen, die familie's uit het Goulsche dorp Vlake, waar De Moeder ons binnenleidt; het zijn ook geen wereldschokkende gebeurtenissen, die we doorleven, ■impel zijn de gegevens. Madame Severiens is tegen den zin van haar ouders beneden haar stand getrouwd met een koster organist. Madame Severiens heeft nooit spijt gehad van haar huwelijk, veertien jaar had ze met haar man geleefd en nóg heeft ze hem lief in htm beide kinderen: Jules en Tila. Om die kinderen beweegt zich bij deze moeder alles, voor zoover het aardscho kangast, .pijn zij eigenlijk de bestaansgrond van haar leven. Deze vrouw, dio na den dood van haar man, met flink aanpakken in het onderhoud van hot kleine gezin moest voorzien, is nog een vrouw van de vroegere generatie, tiaar gezinsplichten en -leven staan in baar belangstelling bovenaan, en gaan vóór alle dingen. Ze werkt, ze slaaft, ze getroost zich ont- beringen, om Tila, het meisje, met God en met eere op te voeden en Jules, dcu jongen, voor onderwijzer te kunnen doen lecren. En toch, en ziedaar het tragische geniet deze vrouw niet van de vruchten harer liefde cn zelfop offering. Van haar wordt het offer gevraagd, het offer van haar wil, van haar lievelingswcnschen, van haar leven tenslotte. En nu is dit haar majestetische grootheid, openbaring van den waarachtigen adel dom haars harten, dat ze daarvóór niet terugschrikt maar dat ze haar leven in overgave aan haar kin deren offert, gelijk dc kaarsvlam door den gloed in haar binnenste zichzelf verteert Zoo stichtte Mario Koenen een monument voor de sterkste trouw en liefde die God in menschenharten heeft doen wassen, die van do moeder tot haar kind. MÏtdame Sovericns had, vergefelijke onvoorzichtig heid van de menschclijke zucht tot voorzlenlgheidjo- spelcn voor haar kinderen een toekomst uitgestippeld. Jules had vrouw Severiens laten loeren vooronder- wijzer. Nu was hij klaar. Geen wonder, dut zij trotsch op hem was. Elk rechtgeaard ouder ziet immers mot vreugde, indien zijn kind in het leven slaagt leder ouder koestert diop in 't hart de hoop dat zijn kin deren het verder sturen zullen in de wereld dan hij het zelf heeft gebracht Wa9 het ook niet alleazins begrijpelijk, dat Moedor Severiens, weduwe als ze was, hem thans gaarne In de buurt of misschien wel op haar dorp als leer kracht geplaatst zog? Vooral het laatste, daar dan zijn verdienste niet goeddeels aan kostgeld behoefde uitgegeven te worden? En dan nog een stapje verder. Hoe goed zou haar ■tillc, ernstige Jules passen bij het zedige, arbeid zame Troeske van VIakerhof] Zélf had ze door haar huwelijk maatschappelijk een stap omlaag gedaan, als haar zoon deze daling nu weer eens ongedaan maakte door de eenige doch ter van den rijken boer van Vlakerhof te trouwen? En waarom -zou hij niet? Jules was Trceske gansch niet onverschillig! Ten opzichte van Tila stond Moeder Severien's toekomstbeeld niet zoo welomlijnd daar, het eenige, dat ze van haar verwachtte en hoopte was, dat zij niet zou doen wat ze zelf eenmaal deed, maar even als Jules de lijn, door haar neergohogen, door een goed huwelijk, weer doen stijgen. Had Jules Severiens die drang van zijn vader geëerfd?, zijn moeder stond er niet-begrijpend tegen over en zag hoe de ontwikkeling van haar jongen een wending nam, die ze duchtte als onheilbrengend. Zeker, veel voldoening gaf het haar, dat Jules en Treeske elkaar hadden gevonden en in elkanders bezit recht gelukkig schenen te zijn, maar er waren verschijnselen die cr op wezen dat het Jules groote inspanning kostte, zijn leven te leiden binnen 't af gebakend paadje van een Vlakersch schoolmeester. Als de geest der melodieën zijn ziel aanraakte dan vergat hij alles, de school, de stucjie, Treeske, dan schreide alles in hem naar harmonie en geluk, dan tastte hij in den hoek naar zijn verleiding! weggeschoven viool en eer hij het wist, was hij aan 't spelen. „Even is t nog het ruischen van den regen over de heggen, over de mistroostige huizen. Dan tinkelt er een fijn geluid boven 'de ruischen-le weemoedigheid uit, in 't natrillen staag reiner en heller, een lachEn alom worden vogels wak- kor. Terwijl de lentewind suizelt, zingen de vogels luid-uit, tot wind en bladergeritsel en alle vogel stemmen een diep doortonende golving worden van almaar klank en klank, een bruisend opstor men van muziek. Alaan verzinkt dit weer in het droomerig ge- suizel. Een open zonnigheid blijft, waardoor een hoo^c kinderstem ccn simpel liedje zingt Een liedje dat hecnzwceft in vragen. „Is zij niet de liefste? 19 ze onder allen niet mijn? Liefste, 0 liefste-mijn, hef aan mijn hart uw handen, leg aan mijn voorhoofd het uwe Want nu is de winter voorbij, de regen voorgoed geweken, bloemen ziet men op het land, de zang tijd is gekomen „Hij tast en zoekt op do snaren, staart met ver dwaasde oogen weg. Z'n kamer heeft 'geen mu ren meer, nacht of tijd bestaan niet. Telkens na het tastend tokkelen legt hij de viool weer van zich 'af, bukt over het muziekpapier en krabbelt beverige nootjes op de lijnen. 't Moet Ilij zal 't kunnen. Heel den stroom van muziek, zooals die in hem opwelde weergeven, dat het immer leven zal, een wonder lied van z'n gcJuk „De deur is opengekraakt en op den drempel staat z'n moeder in haar wit nachtjak, het lichtje van de Lievevrouw in de hand. „Maar Jules toch!" Ze blijft liet hoofd schudden. „Weet je wel, dat het bij drieën is? Ilecl den nacht op die viool? Nog niet naar bed geweest" In deze enkele zinnen verwoordt de Schrijfster heel de vraag van de verhouding tusschen moeder en zoon. In die drie woordjes „Maar Jules toch!" spalkt de kloof in evoelen en denken en streven van Madame Severiens en haar kind. Het nuchtere, bezadigde, moederlijke verstand zeidc: Drie uur, nu is t meer dan tijd om ie gaan slapen want morgen eischt het werk de volle kracht; denk aan de schoolt En daartegenover de kunstenaarsdrift, de onweerstaanbare drang, in de oogenblikken van vervoering en inspiratie, de ruischende accoorden vast te leggen voor morgen en overmorgen en héél 't leven. Wat beteekenen drie uur en de school bij de worsteling van 't talent met klank en melodie? De kunstenaar is ccn on-sociaal wezen, cn zwaar is de strijd, om tot zijn ware bestemming te komen hem, die zijn scheppingsdrang knevelt door zijn scheppingssappen to verteren in afmattenden dage lij kschen arbeid. Hij gaat onder óf ale kunstenaar óf als mensch. Jules deed alles tegen den keer in. Hij verborg zijn viool, wijdde zich aan de gecstdoodende studie. Alles vergeefs. ITij moet tenslotte alles wat tot nu toe zijn leven had gevuld opge-'cn voor het éénc. Hij verlaat onderwijs, Treeske, moeder en dorp en gaat zich in dc stad een toekomst scheppen als musicus. Behoeft het gezegd hoe zwaar dit besluit Moeder Severiens viel? Maar ze overwint haar wrevel om zijn roekeloos plan laat tenslotte Jules de stem volgen, die hem riep. „Doe alles wat je denkt dat jo roeping is, jongen, allesik wil verder je loven niet bederven," pre velt ze door haar tranen heen." Om Tila leed Moeder Severiens zoo mogelijk nog meer. Reeds in het eerste hoofdstuk heeft de Schrijf ster ons doen gevoelen de weerzin van deze dege lijke, ernstige Llmburgsche vrouw tegen de f&milia Curvers, die do Vlakensche rust was komen versto ren met ccn 9tadsch hotel en een winkel vol kakel bont geprul, hoeden, blouses, strikken en flikken, genoeg om van allo Vlaker meisjes pronkpauwen to maken! En een van die Curvers juist stelt Tila haar voor als toekomstig schoonzoon. Wat baten dreigementen, scènes? Even weinig als tranen en smeekbeden. Louis Curvers zou het zijn en daarmee uit Weer overwint Madame Severiens haar tegenzin. En als de man en vader zijn gezin verwaarloost en de ingedrongen familie failleert en van 't tooneel verdwijnt, neemt ze haar kinderen en kleinkinderen bij zich in huis Eens was het tusschen Vrouw Severiens en Jules tot een gesprek gekomen over zijn vader. Toen zei ds Moeder: „Maar 'n mcnschenhart is zooliefde blijft altijdhet ergste is, als die tot verwijt wordt: „niet genoeg, 't was nog niet genoeg." Aan haar kinderen heeft zij haar laatste penning aan liefde betaald. De val van Curvers had ook haar financieele positie aan 't wankelen gebracht Drie honderd gulden moesten er zijn, het huig zou anders mogelijk opgezegd worden. Kon zij niet bij tanto Barhe die zoo rijk was, vragen het geld voor to schieten? Nog was er een reden dezen zwaren gang te doen. Jules had wel gaarne willen overkomen met Pa- schen, maar hij had hét reisgeld niet Moeder Severiens doet de verre, zware tocht Doch Barhe zoekt vele vonden. Dat met die hula> huur zal ze zelf wel in orde brengenMaar voof Tila en Jules? „neen, dAt niet Zulke Barbe verstaat niets van wat een moederhart lijder kan om haar kinderen. Daarom gaat Madame riens zwijgend terug, den longen weg gelijk ze ge komen is. Het was te veel voor haar verzwakte hart, te wordt ernstig ziek cn sterft op Goeden Vrijdag. Maar niet, vóórdat ze Jules nog weer gezien heeft Zuiver van probleemstelling, zuiver van bouw, zui ver van sfeer, zuiver van bedoeling, zuiver van taal is dit boek. „Stralend en diep, zielsdiep v&n kunst," gelijk Isr. Querido zegt Marie Koenens taal is niet overladen, maar voor naam, lucide; precies toch niet precieus. „Het wintervuur wakkert en knapt achter het half open fornuisdeurtje, nu en dan valt er een kooltje door den rooster heen. In den hoek tikt ds staande klok. Dit is alle geluid ln de keuken, ln heel het locgo huis." Geen woord te veel, vooral geen bijvoegelijk naam woord, ook geen woord te weinig dat een wezenlijk element van de beschrijving uitmaakt Zoo 'm het heel 't boek door. En toch is 't niet de heldere wel luidende klank van Schrijfsters taal alleen of vooral die zulk een won dere ontroering in ons wekt, dat is de uitgezegde, soms schier uitgeweende veneratie die Marie Koenen legt in de schildering van de overvloeiende rijk dom van liefde cn zelfoffering van 't moederhart, dat in deze wereld, gelijk Jules Persijn zoo treffend opmerkte, niets anders kwam doen dan moederhart zijn; dat is niet *t minst het diepe en levende god» dienstig besef, waardoor het werk wordt gedragen, ja geplaatst wordt onder eeuwigheidsglanzcn.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1929 | | pagina 14