EEN MEMORIA.
Dr. 11. H. A. van der Valk. Levens
bericht van Dr. Jacob van dcc
Valk-
Overdruk uit de Levensberichten van
de Maatschappij der Nedcr-
landsche Letterkunde te
Leiden 1927—1828.
Ni et in den handel.
Wie lid is geweest van de Maatschappij der Neder-
Inndsch® letterkunde, die dettige oude instelling
zie slechts naar den naam Maatschappij, dien alle
groote vercenigingcn in dien tijd van ongeveer een
eeuw terug opgericht, dragen, zooals Maatschappij
tot Nut van het Algemeen, Evangelische Maatschappij
geniet.het voorrecht, dat na zrjn dood een korie
levensbeschrijving cn karakteristiek van hem wordt
gegeven, bescheidenlijk „levensbericht" genoemd.
Vele beroemde cn minder bekende Nederlandscnc
literatoren zijn door deze bejaarde tante rum haar
theeblad vercenigd in den loop der jaren. Ook dr.
Jacob van der Valk genoog de onderxeneiding door
kaar in den erentfesten kring te wonlcn uitgenoodigd.
Zijn verdiensten ala geleerde, wilageer en literator
gaven hem daar recht op. En ruim drie jaar na rijn
door velen be: reunion dood op 13 Juni 1925 heeft zijn
hroeder, dr. M. IL A. van der Valk, die zoowel den
eersten als den laatsten tijd zijn leven van nabij, in
dezelfde woning althans, heeft gadegeslagen, zijn
levensbericht opgesteld.
Omdat dr. Jacob van der Valk voor de lezers van
dit blad en van wijlen „De Ster", het nauw met de-
me courant verbonden eultureele weekblad, een weke
lijks weerkcercnrie causeur was, moge hier op zijn
levensverhaal «Ie aandacht worden gevestigd-
Meer een karakteristiek en een kenschets dan een
vermelding van de lotgevallen in het leven van rijn
broeder geeft dr. M. H. A. van der Valk. Trouwens
deze laatste zijn ook van minder belang in het leven
van iemand als dezen rector, die tot den grooten
oorlog vooral kamergeleerde was, „die zich feitelijk
oin niets andera dan zijn studie had bekommerd, die
daarvoor geen minuut onbenut liet, die altijd los en
werkte, dag en nacht, tot zijn dood toe, en die zich
verder van het openbare leven afwendde, die nooit
van zijn leven ecu krant o1 iets dergelijks heeft wil
len inzien, en ecu hartgrondige!» afkeer had van de
politiek".
En al bracht de oorlog hem als zooveel anderen
buiten den beperkten kring van rijn naaste omge
ving, ook van zijn levensjaren na 1914 vermeldt de
beschrijver weinig van zijn werkzaamheid naar bui
ten. „Niet zoodra", zegt hij, „kwam de Europeesche
catastrophe, die heel de wereld trof, of hij begreep,
dat hij ook een roeping als mensch en vaderlander
had te vervullen. De omkeer was voor die hem ge
kend hadden en toen zagen, markant en daarbij dik
werf totaal. Hij wierp zirh eens slags in den vollen
Stroom van het leven, en leefde mee. En tegelijk werd
hij door tal van kringen ontdekt, zoodat het niet
se UI en gebeurde, dat inen hem het lidmaatschap in
het bestuur eener vcreeniging aanbood, welker be
staan hij niet eens kende.
Hij ging zelfs heel het land door om te getuigen
iogën den oorlog, en die bang waren te lxrmocdigcn
door te profetccren, dat er nooit oorlog meer komen
sou, waarbij zijn optimisme, zijn idealisme cn rijn
•goisme, als gevolg van zijn vroeger teruggetrokken
leven, hem wel parten speelde".
Veel meer over zijn open baai- optreden koenen wij
niet te hooren, zelfs zwijgt de auteur geheel over
Van der Valk als reisleider, een functie die hij
sijn vacancies uitoefende, en met originaliteit, n;
- Bij die hem zoo hebben gekend, zich zullen herinne-
Met-eeivkaraikterisrering van den vader, ds. L. van
«der Valk, die predikant is geweest bij do Gerefor
meerde kerken vuil Rotterdam, Delft, Scheveningen
en Oosterbcck, door dr. J. van der Valk zelf bij do
begrafenis zijns vaders gegeven, vangt de schrij
dit boekskc aan, een karakteristiek, waaruit men
tevens de moeder leert kennen, en dus de invloeden
Welke het sterkst op den zoon hebben ingewerkt
Van zijn vader erfde hij „de gave des woords, de
fantasie en de geestigheid", deze farVlasie en gees
tigheid komen naar de auteur herinnert, vooral ook
sterk uit bij den jongsten broeder, Anion, „Ton
Tast"; bij dezen echter niet in het woord alleen,
maar bijzonder in de humoristische teekening van
zijn moeder „de geslotenheid van karakter, haar
nnchteren kijk op de dingen, haar lust tot onafhan
kelijkheid, haar, wat de Grieken noemden sophro
sy n e, bescheidenheid en tegelijk zelfhchecrachmg,
gegrond op eigen kracht, waardoor men, in tegenstel
ling van den Streber, altijd blijft beneden het maxi
mum van eigen kunnen".
L Mede door de strenge opvoeding aan een Christe
lijke school te Delft werd de jonge Jacob gefundeerd
in het Calvinisme, dat alle dingen richt cp het die
nen en eeren van God.
Het wonderlijke, raadselachtige, schijnbaar twee
slachtige van rijn natuur, waardoor hij voor veel
„prlnzipiênreiter" onder zijn medestanders onbegrij
pelijk was, en dat wel verwijdering en verkoeling
bracht, benadert de schrijver door een teekening van
het eigenaardige milieu, waarin hij als kind en
jongeling verkeerde: de pastorie van den afgeschei
den" dominee, die staatslieden als Groen van Prinste-
rer, Elout van Soeterwoude, Van Bylandt, Kuyper cn
Pabius; predikanten van allerlei soort en „zwaarte":
moderne, ethische, Luthersehe, Waalsche, Rem ou
st rantschc cn Gereformeerde; en eenvoudige gemeen
teleden ontving, bij welke laartstcn het toen al net
zoo was ah» nu» immers prof. Baviuck schreef over
hen (dr. Van der Valk haalt liet hier aan): „Er is
zooveel enghartigheid, zooveel bekrompenheid onder
ons, en het ergste is, dat dit nog voor vroomheid
geldt" cn: „bij allen domineert toch een onvrije asce
tische beschouwing van de wereld cn hare cultuur".
Zelfs liet methodismc deed cenigen invloed gelden:
geestelijke liederen van Moody cn Sankey liet de
oude Van der Valk in zijn huiselijke godsdienst
oefening zingen.
De werking van zooveel verschillende cn vaak te
genstrijdige gees'.elijkc stroomingen legde, naar deze
biograaf terecht concludeert, den grondslag voor het
paradoxale in het karakter van den jongen Jacob,
dat mede bewijs is van zijn grootheid en levenswijs
heid. Immers de gewone mensch redeneert in rechte
lijn volgens de logica cn komt dan consequent bij den
duivel terecht („Iedere consequentie voert tot den
duivel"), althans in dc zeldzame oogenblikken, dat
hij denkt, en doordenkt Gelukkig voor hem
legt hij dien weg „zum Teufol" nooit geheel af, reeds
spoedig verwart hij zich, eindigt met denken, cn laat
het woord aan het gevoel, dat wel vaak paradoxaal
i&. En in zijn leven, rijn daden en gedachten is de
mensch gelukkig nooit consequent cn neigt hij, vaak
ondanks zichzelf, meer tot het tegenstrijdige van de
paradox.
Dr. Jacob van der Valk had die paradoxale trek In
denken en leven zeer sterk; het gevolg daarvan was
dat velen hem niet begrepen en waardeerden, iets het
welk hem, fijngevoelig man, wel zeer gesmart moet
hebben.
„Wat mechanisch is", seide dr. J- Borger onlangs,
„is een bepaaldheid; wat organisch is, is in zichzelf
onmiddellijk anders". En lder hebt ge het onder
scheid tusschen het logische, mechanische, denken
en het levende, paradoxale, organische denken, in
dienst waarvan ook onze groote Bolland zijn leven
heelt gesteld. Valt het te verwonderen, dat dr. J. van
der Valk ook Bolland's cursussen te Rotterdam volg
de over „de kennis der zuivere rede"? Wel persifleer
de hij deze geestig door zijn spreken van „dc kermis
I der zuivere rede", maar ook dit is weer, behalve een
staaltje van zijn geestigheid, een bewijs van dal pa
radoxale, hetwelk een ding nooit alleen denkt, maar
er onmiddellijk ook de tegenstelling van ziet, en zoo,
om in Bolland's trant te spreken, dc idee van het
ding vat in dc eenheid der tcgendeelcn.
De levensbeschrijver haalt deze eigen woorden van
dr. J. van der Valk aan: „Het was bij Bilderdijk de
drang naar paradoxen, dien wc bij alle mannen van
geest cn ingespannen studie kunnen waarnemen. En
mcnschen die daar niet 'tegen kunnen, zullen nooit
hun intiemere vrienden worden. Principcnruilcrs
worden door hen als-wrang ooft vermeden. Ze hebben
behoefte aan mcnschen, die hen daarin begrijpen; het
liefst zijn hun lieden, die, evenals zij, de electrische
vonken van bun vernuft zelf doen ojwpatten".
Eu een n»an van geest was deze geleerde. Reeds
als jongen te Delft zocht hij naar verrijking cn ver
dieping van zijn geest in de boeken zijns vaders--
Aan het gymnasium ouder leiding van de doctoren
Vinkcateyii eu Nassau Noordewier, werd hij klassiek
gevormd. Zijn liefde voor de studie der oude letteren
kwam eerst later; aanvankelijk, wilde hij plantkunde
studccrcn: „Linnaeus was zijn man, en voor dag en
dauw gingen hij en de op hem volgende broeder, die
inmiddels ook op het gymnasium gekomen was, er
op t^it, om rondom Delft's veste Delft toen nog een
vesting planten te zoeken, cn die zelfstandig te
dcterminecren. Al gauw echter bracht de Rector hem
op dc jnlstc lijn, en wees hem als studievak de klas
sieke letteren; een aanwijzing en keuze, waarover
hij nooit berouw heeft gehad. Erkentelijke donk je
gens dezen ontdekker van zijn eigenlijken aanleg, is
hem daarom steeds bijgebleven".
Zijn geestdrift bezielde anderen, als docent te
Kampen en te Rotterdam won hij de liefde zijner
discipelen voor de Grieksche en Latijnsche schrijvers.
Hij studeerde onder prof. dr. J. VVoltjer, dezen zeer
knappen taalgeleerde, aan de Vrije Universiteit
Amsicrdan» en onder prof. Cobet to Leiden. Bij den
eersten doctoreerde hij over Lucretius. Ook volgde hij
c=n=»
Met 't Jcruis fn top
too varen irtf
door 't tcereidtij
te» Aoogen Hemel opr
Na de voltooiing van zijn universitaire studie
student in den ruimen zin van bet woord f» bij als
alle ware geleerden, rijn leven lang gebleven werd
hij in 1891 docent aan de literarische afdccllng van
dc Theologische School tc Kampen, in 1896 lector aan
die hoogcscbool. Zijn omgang met de professoren
Van Velzen, De Cock, Wiclenga, Lindeboom, Noordt-
zij, Bicsterveld, en vooral Bavinck, memoreert de
schrijver kort, waarna hij breeder uitweidt over den
invloed van den laartste, die den jongen docent ani
meerde tot het schrijven van zijn bekende werk:
„Onze Letterkunde", in drie deden />n tot pbiloso-
phische studie.
In 1903 begint de laatste periode van rijn leven, als
rector van hel Marnix-gymnasium in zijn geboorte
plaats. En waarlijk rector: leider, de eerste tien jaren
vooral in den kring zijner leerlingen, dc rector, d©
geliefde docent en paedagoog, de vriend, en leider in
hun studie en ontspanning daarna ook rector
voor «mieren, die zijn leiding gaarne aanvaardden.
Zijn literaire arbeid dateert vooral uit zijn Rotter»
damsche levensperiode. De biograaf noemt zijn werk
jes over Bilderdijk en Da Costa, zijn artikelen in
wijlen „Ons Tijdschrift", het Christelijke letterkun
dige orgaan, waarvan hij mede-oprichter was, „Da
Ster", „het Zondagsblad van De Rotterdammer",
„Opgang", „Schoonheid en Opvoeding", en „Op do
hoogte", cn zijn vcrzcncyclus „Kribbe, kruis cn
kroon". Voorts zijn tooneclstukjes voor de leerlingen,
waaraan hij zelf groote pret beleefde, en waarin zijn
geest en vernuft speulsche triomfen genoten, klein
werk, niet serieus bedoeld, maar meer al» geestig©
grap, dat liij in zijn laatste levensjaren sclkrcef. Zeer
juist karakteriseert d© schrijver dezen arbeid: „De
intrige dier si ukken wus niet strak volgehouden
en als geheel zijn zij niet zoo geslaagd. Wel waren
de korte episoden aardig, wel was de teekening naar
htft leven vaak treffend, en kon hij zelfs ernstige
dingen een grappige wending geven, wijl hij le tour
du ridicule x) of nog eer le charme de rin»'J) bezat,
het Iloratiaansche ridendo dieere veruni, quid ve-
tal7 s) zoodat hij zijn tooneelwerken in den trant
van Molière kon opiiouwen, maar het scintillum in-
genii4) werd bij bcin niet tot een oplaaiend vuur".
Het is wel jammer dat het mulla, het velerlei, het
muhuin, het vele (van één zaak) wel wat heeft be
nadeeld. „Maar adelaar is hij niet geweest", oordeelt
zijn broeder, „valk is hij gebleven; en de valk op
het wapenbord zijner familie, de valk met opgeheven
rechtcrklauw, altijd paraat om recht op zijn doel af
te schieten en zijn prooi tc vangen, maar ook de valk,
die na volbrachte vangst den kap met bellen op
krijgt, was voor hem profetisch".
Zijn villa op Hillegersberg, waar bij de laatst©
tien jaren woonde, doopte hij met de woorden van
Horatius: Angulus ridet Een leerling, dien hij op
leidde voor staatsexamen vroeg bem, na jaren studie,
eens waarom hij toch: „De engel lacht" op zijn huis
had laten schilderen. Wat dr Van der Valk geant
woord heeft, weet ik niet, maar het verhaal gaat,
dat hij dien ondankbaren discipel geen les meer
wilde geven. Immers de woorden bet eek er ton: Dit
horfeje lacht (mij) toe, en zijn genomen uit deze
regels van Horatius:
life terrarum mihl praeter omnia
Angulus ridet")
Een kort verslag van zijn uitvaart besluit dit le
vensbericht
Met ccn ontembare vaart suizen wij weer het
nieuwe jaar door, en hoe snel vergeten wij wdt was,
en wie waren. Drie en een half jaar scheiden ons
reeds van den dood, die aan de aardsche verschij
ning van mijn leermeester, en voorganger In deze
rubriek, een einde maakte. Hoe vlag vergaat de ge
dachtenis van een mensch! Het verblijdde mij door
deze regelen nogmaals, en nu een late, hulde te mo
gen brengen aan dezen kunstzinnige geleerde. Ze is
humoristische kijk.
betoovering, bekoring van den lach-
twat verhindert mij, lachend de waarheid te zeg-
de colleges van dr. A. Kuyper, bij wien hij tevens
aan huis kwam-
I
D
15
LETTERKUNDIGE AANTEEKENINGEN
„GROOT NEDERLAND" IN HET
„GROOT VERTELBOEK".
T.o^. van één kwestie echter, zoo besloten wc onze
jubelzang op het Groot Vertelboek roor de Vader-
landsche Geschiedenis vorig maal, verschillen wc
Biet de schrijvers principieel van meening.
Treffend hebben Wouters en Hoogwerf do histori
sche groei gcteckcnd van de Nederlandsch© één-
fceidsidcé, maar ze hebben verzuimd de lijn voor
onzen tijd in Groot-Nedertandschcn zin dóór tc
trekken. (Wel bomt een enkele maal bi. 513, 526
het woord Groot-Nederland voor, maar heeft dan
Biet de kansekwente bctcekenis, die wij er aan
hechten).
Wouters en Hoogwerf zijn kortgezegd nog
•teeds aanhangers van de klein-hollandscho ge
dachte, die in het staatkundig geheel der 11 provin
ciën ziet een volledig, volgroeid Nederland; schrijver
dezes is de mccning toegedaan, dat de historische
ontwikkeling der Nederlandsch© gewesten geweld
dadig is gebroken en dat de huidige toestand wel
aanvaardbaar is (tot tijd en wijle zich misschien
daarin op wettige wijze een verandering zal kunnen
voltrekken), maar dat met dat al het Koninkrijk
dei* Nederlanden in zijn hedendaagse hen vorm niet
volledig, niet af is.
Dit verschil in beschouwingswijze is niet slechts
van theoretisch belang, maar leidt tot verschillende
•pprcefntie van bepaalde historische feiten en stroo-
Skiugcn.
Wij betreuren het b.v., dat dc Republiek vrede
heeft gesloten vóór zij krachtig heeft beproefd groote
aiukken van de aan Spanje onderworpen gebleven
gewesten to verlossen.
We veroordcelen de barrière politiek die do Repu
bliek sinds de Witt heeft gevoerd ais Immoreel.
Trouwens, da geschiedenis der 18e eeuw heeft over
duidelijk aangetoond dot de barrière voor ons land
geen goede resultaten heeft afgeworpen. Maar wan
neer de Schrijvers op blz. 212 zich mot het politiek
axioma per tusschcnzin accoord verklaren: „Do Witt
had tot stelregel een hcclc Juiste Frankrijk wc!
tot vriend, maar niet tot naasten buur", dan willen
wc nog wel toegeven, dat deze stelregel in Mijn tijd
oen schijn van gelijk had, maar 2j/z eeuw later, nu we
•ver het wezen van den nationale»» staat zooveel
duidelijker begrip hebben, mag deze toch niet meer
verdedigd worden! Hdd men de Zuidelijks Neder
landen maar samen veroverd, gdijk tusschen Fran
krijk cn de Republiek was afgesproken!" Want bij
die afspraak was tevens overeengekomen dat dc
Germaanse Nederlanden ongeveer de buit (zouden)
worden van de Republiek der Vereenigde Provincies,
terwijl dc Waalse gewesten aan Frankrijk zouden
komen. Na verzoening gefaald had, Iiad nog het
zwaard die delen van dc Zuidelike met de Noordclikc
Nederlanden kunnen verenigen, die er het best mee
konden verbonden worden. De taalgrens had dus ten
sloffe nog een politieke grens kunnen worden", (Prof.
P. GcyL „Nederland en België" bi- 33).
Denkt u even in, dat d&t eens had mogen gebeu
ren! Don behoefden we thans niet met Prof. Gerrct-
son tc gewagen van de „Verscheurde Nederlan
den". Want dan zou er geen kans hebben bestaan
dat er ten zuiden van onze grenzen ging ontstaan
•en hybridische staat, waarin een minderheid een
meerderheid verdrukt en onmondig houdt, anders
gezegd: waarin een aanzienlijk deel van den Neder
landse hen stom wordt verbasterd er vermuilcxeld.
Dal op liet Weener Congres over de Nedertandschc
gewesten was besloten over hen en zonder hen
(434.), is slechts betrekkelijk juist. Prof. Gcijl berede
neert, dat Willem I in ieder geval niet geheel passief
tij de vcreeniging met België is geweest Ofschoon
ten slotte „die vereeniging door de Mogendheden
(werd) gedecreteerd" (Prof. A. Goslings. „Koning
Willem I als verlicht despoot)- En zie liicr weder
«en bewijs van de ondeugdelijkheid van De Will's
•xioipn: Indien de Fronsche staatsgrens ware
samengevallen met de taalgrens in de Zuidelijke
Nederlanden, don zouden de Mogendheden ons nim
mer een stuk grondgebied hebben opgedrongen, welks
bewoners wij niet noodig hadden cn" die ons niet
begeerden, maar die bij Frankrijk hooren, omdat
bet Franschen zijn. Dat vreemde bijmengsel toch ia
hel geweest, dat de opstand der Belgen (in het alge
meen achten we het verkieslijker vóór den Fran
schen tijd niet van „België te spreken heeft tot
atand gebracht „Ook verschilden de zeden en de
denkwijze van Nederlandera en Belgen zeer veel",
zeggen de schrijvers. Kom nou! Verschillen dc zeden
en denkwijze van Groningen en Brabanders, van
Zeeuwen en Limburgers ook niet „zeer veel"?
Henri Carton de Wiart zegt in „Nord und Stld"
jfScpt. 1928) terecht /lat de vereeniging stand zou
hebben gehouden als Willem I niet zooveel misslagen
had begaan, maar vergeet er aan toe tc voegen: cn
als in het nieuwe Koninkrijk geen Wafcn waren op
genomen.
De belhamels van de muiterij van 1830 waren Wa
len cn Franschen en hun ideaal was: annexatie bij
Frankrijk. Daarover bestaat geen twijfel.
Dc Lannoy schrijft in zijn „Origines diplomatique©
de l'indépcndance beige, dat de revolurie begon met
„een muiterij, ingericht vooral door Franscbc op
stoken". Del warde verklaarde in de Congreszitting
van 5 Jan. 1831, dat Frankrijk de drijfveer van onze
omwenteling geweest is". Bartels in „Dc«-uments his*
toriques sur Ia ré vol ut ion beige": Het uitgangspunt
van den toeleg was Fransch: „Llnitiativc du coup
de main fut fran^aise". „L'Opinion wallonnc" beken
de (1917): „Dc revolutio van 1830 was een Fransche
revolutie
Frederic de Merode, één der hoofdschuldigen aan
't drama ran '30 zei: „zonder Frankrijk zou ik hier
niet spreken" Chazul: „mijn innigste wensch, In de
huidige omstandigheden, is de vereeniging met
Frankrijk".
Gendebien ijverde met een Jehu's ijver voor deze
annexatie. De regent van België de Chokfor „drukte
meermaals zijn wcnsch uit België met Frankrijk ver-
ecnigd te zien".
Do afgevaardigde voor Verviers, Davignnn beweer
de in het Congres: Het zijn niet enkdc inwoners
welke dc aanhechting bij Frankrijk vragen, het is
een hecle bevolking" (zitting van 11 Januari '31).
De afgevaardigde van Aarlen, Nothomb, zei in die
van 31 Jan. *31: wc kunnen het niet loochenen, mijne
becrcn, Frankripc zoekt België en België zoekt Frank
rijk".
De eerste Belgische staatsman, de Franschman
Rogier, gaf 't wachtwoord: „de vernietiging van tie
Vlaamsche taal. om de vereeniging van België met
ons ons groote vaderland Frankrijk voor te bereiden".
De militaire leiders van de muiterij waren ojjl:
Desgaltes (oud Fransch officier) Grégoire
(Franschman) Boucher (gewezen kapitein Fran
sche leger) Patent (gewezen Fransch onderofficier)
Mellinet (oud-generaal van Napolcou) dc Cul-
lial (Franschman).
In „Histoire des évènemcnts de la révolution beige
d'après les mémoires du général Nieiéon (I8C8)" staat
o.a.: De Fransche regecring verplichtte koning Leo
pold, Fransche generanis tc roepen voor de leiding
van zijn divisies en brigades- De posten van Hoofd
van den generalen staf en van minister van oorlog
werden eveneens aan Fransche generaals toever
trouwd".
Maar genoeg om te doen zien: dat de opname van
Wallonië in 't Vereenigde Koninkrijk als ver gevolg
der klcin-hollandsche politiek in de 17e eeuw, ons
land de opstond van '30 heeft bezorgd, cn dat het
niet aan gnat om (gelijk Wouters Hoogwerf) te
spreken van „België, dat immers niet puste bij 't
Protestantsche, handeldrijvende Noord-Nederland". N.
Brabant en Limburg zijn ook Roomsch, possen re
daarom niet bij Holland? Twente is industrieland,
past het daarom niet bij het handeldrijvende Hol
land?
Wat niet bij Noord-Nederland paste cn er nooit bij
passen zal dat is het zoogenaamde België ten zuiden
van dc taalgrens. Dat past alleen bij Frankrijk. Maar
het Noordelijk deel van België hoort en past we!
degelijk bij Nederland. „Als men den eenen tweeling
zfj nneus afsnijdt cn den anderen niet, dan zullen ze
niet meer door vreemden als broeders worden her
kend", zegt Mr. P. W. dc Koning. Maar zijn ze daar
om ook geen broeders meer? De toepassing ligt voor
hand!
We ontzeggen niet ann alle „grieven" der opstan
delingen recht van bestaan. Maar tegenover de vele
fouten van Willem I mag gewezen op het vele goede,
waaraan de schrijvers terecht herinneren: Gent kreeg
een prachtkanaal, Brussel en Cliarleroi werden ver
bonden, tc Sensing en eldcra verrezen geweldige ijzer
en staalfabrieken. Ib 1830 alleen leverde Zuid-Neder
land voor 3% mill. gld. katoentjes aan de Oost. De
onwetendheid in Z.-Nederland was onrustbarend:
daarom liet de koning honderden scholen stichten-
Vele Vlamingen hebben dit gewaardeerd cn waren
gaarne tot een vergelijk met den koning bereid. Van'
Vlaanderen ging deze opstand niet uit: „De lamlen
dige Vlaamsche bevolking heeft die omwenteling
van 1830 tegen haarzelve lijdzaam laten gebeuren",
constateert Prof. P. Fredericq.
Vooral Gent en Antwerpen waren sterk orangis-
tisch. Maar Vlaanderen is in den stroom der revolu
tie meegesleept. Met het bekende gevolg: toen België
in 1830 uit het g»-af opstond, daalde Vlaanderen er in
neer.
Dit alles nu hadden we graag in dezen geest In
het „Groot Vertelboek" besproken gez»a. Vcor wie
eenmaal gewoon is geraakt door Grootnederlandsche
oog en deze dingen te bezien, zijn ze klaar en van
zelfsprekend en hij komt dan ook tegen elke ander©
beschouwing in verzet We hopen en vertrouwen dat
de schrijvers deze toch zeer belangrijke kwestie nog
eens fn studie zullen nemen cn m den herdruk mm
hun werk, d> naar we verwachten niet te lang op
zich zal laten wachten, met overtuiging de integraal
Grootncderlandschc idee zullen naar voren brewaen,
POORTS ESSAYS.
Onder den bcminnelijk-ncdcrigen titel „Opstellen
en Lezingen" gaf Herman Poort bij P. Noordtwff oen
bundel literaire essays uit.
Poort is modern georiënteerd- Hij dringt echter sijn
moderne inzichten niet ostentatief naar voren, waar
om zijn opstellen ook voor ons wel bruikbaar zijn.
Een beperking moeten wc maken voor t artikel
over Walther Rathenau en Hermann Keyaertiag,
HElUfcAK l'GOET.
waar hij, het zuiver-literair gebied verlatend, sfeh'
waagt aan bespiegelingen van filosofische»» om peds-
dienstiger» aard. Al te volgzanm leeft Poort Beh in
Keyscrling's ideeën in en al tc enthousiast maakt hij
zich tot zijn propagandistische interpretator, eens gros-
tea nis schrijver zich voelt met dezen modernen God
zoeker.
Onaangenaam doet op b). 147 aan de vergelijking
van 't Bijbcfsch scheppingsverhaal met de mythe van
Brahma, die de wereld geschapen zou hebben eender
doel, als een spel. Hier is aan 't woord de men-
schelijke rede, die zichzelf een sluitend stelsel van
wereldverklaring wil opbouwen en die geen opleest»»g
aanvaarden kon, dan die zich opworstefde uit e<gen
hart en leven. De kracht der redding in dezoa gees
telijk-vervallen tijd ligt alleen in Ons zelf. eegt
Poort. En aan zij»» bedoeling behoeft ge niet te twij
felen: beide woorden ons cn zelf betoond es óns
dubbel. En waarschuwend tegen al het een mmha
licht van Tagore e.d. stelt hij vast: „Dc vreemdeling
kan ons weinig geven dat dienstig is tot ons tanor-
lijk heil, dat helpen kan tot het behoud van enz©
geestelijke zelfstandigheid, het moet allee voort
komen uh ons zelf".
De overige artikelen, waarin de Ie((*r.\tmdvye
Poort aan 't woord is bevatten veel schoons ea leer
rijks.
Poort'a doel is op tc treden als trait d'unien tus
schen kunstenaar en publiek; hij populariseert do
kunst, maar hoedt zich er zorgvuldig voor, ze ai«t to
vulgariscercn. Naar twee zijden munt Poort bij de
zen arbeid uit: hij dringt door In de aesthetiseh©
essence dor werken, die hij bespreekt én hij verstaat
uitstekend dc kunst anderen in tc leiden tot het ge
not, dat hij er zelf aan had-
Zéér geslaagd in dit opzicht is „over het weaen der
poëzie", waarin glashelder, met voorbeelden ^TTbis-
treerd, wordt gehandeld over rit ma, maat, moslek,
beeldspraak enz.
Dc bundel opent met een in dichterlijken stijl ge
schreven verhandeling over Gerbrand AdriaanHsoon
Bredere: ecu breed, gedetailleerd verhaal van Brede-
ro's jeugd, een ontleding van den invloed vaa vaA>r
en moeder op 'b dichtere ontwikkeling, de keuse van
't beroep: schilder, aangetrokken als Bredere werd
door 't jolig artist en-leven; dc openbaring vaa ai ja
poëtisch talent.
„Hij was een mengeling van goed en slacht, van
mooi en mal, \an menschelijk hoog en laag, ee«
straatjongen en een dichter leefden samen la Imbi
„Huwelijk en echtscheiding in den Nederlaadsehen
roman van onzen tijd" vinden we zwakker. Ook lder
blijkt weer heel sterk, van hoeveel bete«k«ois
ethisch standpunt van den criticus is.
De essays ovor Henriëtte Roland Hotat, „Hot
Spiegeltje" van laa Boudier Bakker cn A. van Gal
len» zijn daarenUgen weer uiUtekende praavaa van
literaire kritiok.