EEN MEMORIA. Dr. 11. H. A. van der Valk. Levens bericht van Dr. Jacob van dcc Valk- Overdruk uit de Levensberichten van de Maatschappij der Nedcr- landsche Letterkunde te Leiden 1927—1828. Ni et in den handel. Wie lid is geweest van de Maatschappij der Neder- Inndsch® letterkunde, die dettige oude instelling zie slechts naar den naam Maatschappij, dien alle groote vercenigingcn in dien tijd van ongeveer een eeuw terug opgericht, dragen, zooals Maatschappij tot Nut van het Algemeen, Evangelische Maatschappij geniet.het voorrecht, dat na zrjn dood een korie levensbeschrijving cn karakteristiek van hem wordt gegeven, bescheidenlijk „levensbericht" genoemd. Vele beroemde cn minder bekende Nederlandscnc literatoren zijn door deze bejaarde tante rum haar theeblad vercenigd in den loop der jaren. Ook dr. Jacob van der Valk genoog de onderxeneiding door kaar in den erentfesten kring te wonlcn uitgenoodigd. Zijn verdiensten ala geleerde, wilageer en literator gaven hem daar recht op. En ruim drie jaar na rijn door velen be: reunion dood op 13 Juni 1925 heeft zijn hroeder, dr. M. IL A. van der Valk, die zoowel den eersten als den laatsten tijd zijn leven van nabij, in dezelfde woning althans, heeft gadegeslagen, zijn levensbericht opgesteld. Omdat dr. Jacob van der Valk voor de lezers van dit blad en van wijlen „De Ster", het nauw met de- me courant verbonden eultureele weekblad, een weke lijks weerkcercnrie causeur was, moge hier op zijn levensverhaal «Ie aandacht worden gevestigd- Meer een karakteristiek en een kenschets dan een vermelding van de lotgevallen in het leven van rijn broeder geeft dr. M. H. A. van der Valk. Trouwens deze laatste zijn ook van minder belang in het leven van iemand als dezen rector, die tot den grooten oorlog vooral kamergeleerde was, „die zich feitelijk oin niets andera dan zijn studie had bekommerd, die daarvoor geen minuut onbenut liet, die altijd los en werkte, dag en nacht, tot zijn dood toe, en die zich verder van het openbare leven afwendde, die nooit van zijn leven ecu krant o1 iets dergelijks heeft wil len inzien, en ecu hartgrondige!» afkeer had van de politiek". En al bracht de oorlog hem als zooveel anderen buiten den beperkten kring van rijn naaste omge ving, ook van zijn levensjaren na 1914 vermeldt de beschrijver weinig van zijn werkzaamheid naar bui ten. „Niet zoodra", zegt hij, „kwam de Europeesche catastrophe, die heel de wereld trof, of hij begreep, dat hij ook een roeping als mensch en vaderlander had te vervullen. De omkeer was voor die hem ge kend hadden en toen zagen, markant en daarbij dik werf totaal. Hij wierp zirh eens slags in den vollen Stroom van het leven, en leefde mee. En tegelijk werd hij door tal van kringen ontdekt, zoodat het niet se UI en gebeurde, dat inen hem het lidmaatschap in het bestuur eener vcreeniging aanbood, welker be staan hij niet eens kende. Hij ging zelfs heel het land door om te getuigen iogën den oorlog, en die bang waren te lxrmocdigcn door te profetccren, dat er nooit oorlog meer komen sou, waarbij zijn optimisme, zijn idealisme cn rijn •goisme, als gevolg van zijn vroeger teruggetrokken leven, hem wel parten speelde". Veel meer over zijn open baai- optreden koenen wij niet te hooren, zelfs zwijgt de auteur geheel over Van der Valk als reisleider, een functie die hij sijn vacancies uitoefende, en met originaliteit, n; - Bij die hem zoo hebben gekend, zich zullen herinne- Met-eeivkaraikterisrering van den vader, ds. L. van «der Valk, die predikant is geweest bij do Gerefor meerde kerken vuil Rotterdam, Delft, Scheveningen en Oosterbcck, door dr. J. van der Valk zelf bij do begrafenis zijns vaders gegeven, vangt de schrij dit boekskc aan, een karakteristiek, waaruit men tevens de moeder leert kennen, en dus de invloeden Welke het sterkst op den zoon hebben ingewerkt Van zijn vader erfde hij „de gave des woords, de fantasie en de geestigheid", deze farVlasie en gees tigheid komen naar de auteur herinnert, vooral ook sterk uit bij den jongsten broeder, Anion, „Ton Tast"; bij dezen echter niet in het woord alleen, maar bijzonder in de humoristische teekening van zijn moeder „de geslotenheid van karakter, haar nnchteren kijk op de dingen, haar lust tot onafhan kelijkheid, haar, wat de Grieken noemden sophro sy n e, bescheidenheid en tegelijk zelfhchecrachmg, gegrond op eigen kracht, waardoor men, in tegenstel ling van den Streber, altijd blijft beneden het maxi mum van eigen kunnen". L Mede door de strenge opvoeding aan een Christe lijke school te Delft werd de jonge Jacob gefundeerd in het Calvinisme, dat alle dingen richt cp het die nen en eeren van God. Het wonderlijke, raadselachtige, schijnbaar twee slachtige van rijn natuur, waardoor hij voor veel „prlnzipiênreiter" onder zijn medestanders onbegrij pelijk was, en dat wel verwijdering en verkoeling bracht, benadert de schrijver door een teekening van het eigenaardige milieu, waarin hij als kind en jongeling verkeerde: de pastorie van den afgeschei den" dominee, die staatslieden als Groen van Prinste- rer, Elout van Soeterwoude, Van Bylandt, Kuyper cn Pabius; predikanten van allerlei soort en „zwaarte": moderne, ethische, Luthersehe, Waalsche, Rem ou st rantschc cn Gereformeerde; en eenvoudige gemeen teleden ontving, bij welke laartstcn het toen al net zoo was ah» nu» immers prof. Baviuck schreef over hen (dr. Van der Valk haalt liet hier aan): „Er is zooveel enghartigheid, zooveel bekrompenheid onder ons, en het ergste is, dat dit nog voor vroomheid geldt" cn: „bij allen domineert toch een onvrije asce tische beschouwing van de wereld cn hare cultuur". Zelfs liet methodismc deed cenigen invloed gelden: geestelijke liederen van Moody cn Sankey liet de oude Van der Valk in zijn huiselijke godsdienst oefening zingen. De werking van zooveel verschillende cn vaak te genstrijdige gees'.elijkc stroomingen legde, naar deze biograaf terecht concludeert, den grondslag voor het paradoxale in het karakter van den jongen Jacob, dat mede bewijs is van zijn grootheid en levenswijs heid. Immers de gewone mensch redeneert in rechte lijn volgens de logica cn komt dan consequent bij den duivel terecht („Iedere consequentie voert tot den duivel"), althans in dc zeldzame oogenblikken, dat hij denkt, en doordenkt Gelukkig voor hem legt hij dien weg „zum Teufol" nooit geheel af, reeds spoedig verwart hij zich, eindigt met denken, cn laat het woord aan het gevoel, dat wel vaak paradoxaal i&. En in zijn leven, rijn daden en gedachten is de mensch gelukkig nooit consequent cn neigt hij, vaak ondanks zichzelf, meer tot het tegenstrijdige van de paradox. Dr. Jacob van der Valk had die paradoxale trek In denken en leven zeer sterk; het gevolg daarvan was dat velen hem niet begrepen en waardeerden, iets het welk hem, fijngevoelig man, wel zeer gesmart moet hebben. „Wat mechanisch is", seide dr. J- Borger onlangs, „is een bepaaldheid; wat organisch is, is in zichzelf onmiddellijk anders". En lder hebt ge het onder scheid tusschen het logische, mechanische, denken en het levende, paradoxale, organische denken, in dienst waarvan ook onze groote Bolland zijn leven heelt gesteld. Valt het te verwonderen, dat dr. J. van der Valk ook Bolland's cursussen te Rotterdam volg de over „de kennis der zuivere rede"? Wel persifleer de hij deze geestig door zijn spreken van „dc kermis I der zuivere rede", maar ook dit is weer, behalve een staaltje van zijn geestigheid, een bewijs van dal pa radoxale, hetwelk een ding nooit alleen denkt, maar er onmiddellijk ook de tegenstelling van ziet, en zoo, om in Bolland's trant te spreken, dc idee van het ding vat in dc eenheid der tcgendeelcn. De levensbeschrijver haalt deze eigen woorden van dr. J. van der Valk aan: „Het was bij Bilderdijk de drang naar paradoxen, dien wc bij alle mannen van geest cn ingespannen studie kunnen waarnemen. En mcnschen die daar niet 'tegen kunnen, zullen nooit hun intiemere vrienden worden. Principcnruilcrs worden door hen als-wrang ooft vermeden. Ze hebben behoefte aan mcnschen, die hen daarin begrijpen; het liefst zijn hun lieden, die, evenals zij, de electrische vonken van bun vernuft zelf doen ojwpatten". Eu een n»an van geest was deze geleerde. Reeds als jongen te Delft zocht hij naar verrijking cn ver dieping van zijn geest in de boeken zijns vaders-- Aan het gymnasium ouder leiding van de doctoren Vinkcateyii eu Nassau Noordewier, werd hij klassiek gevormd. Zijn liefde voor de studie der oude letteren kwam eerst later; aanvankelijk, wilde hij plantkunde studccrcn: „Linnaeus was zijn man, en voor dag en dauw gingen hij en de op hem volgende broeder, die inmiddels ook op het gymnasium gekomen was, er op t^it, om rondom Delft's veste Delft toen nog een vesting planten te zoeken, cn die zelfstandig te dcterminecren. Al gauw echter bracht de Rector hem op dc jnlstc lijn, en wees hem als studievak de klas sieke letteren; een aanwijzing en keuze, waarover hij nooit berouw heeft gehad. Erkentelijke donk je gens dezen ontdekker van zijn eigenlijken aanleg, is hem daarom steeds bijgebleven". Zijn geestdrift bezielde anderen, als docent te Kampen en te Rotterdam won hij de liefde zijner discipelen voor de Grieksche en Latijnsche schrijvers. Hij studeerde onder prof. dr. J. VVoltjer, dezen zeer knappen taalgeleerde, aan de Vrije Universiteit Amsicrdan» en onder prof. Cobet to Leiden. Bij den eersten doctoreerde hij over Lucretius. Ook volgde hij c=n=» Met 't Jcruis fn top too varen irtf door 't tcereidtij te» Aoogen Hemel opr Na de voltooiing van zijn universitaire studie student in den ruimen zin van bet woord f» bij als alle ware geleerden, rijn leven lang gebleven werd hij in 1891 docent aan de literarische afdccllng van dc Theologische School tc Kampen, in 1896 lector aan die hoogcscbool. Zijn omgang met de professoren Van Velzen, De Cock, Wiclenga, Lindeboom, Noordt- zij, Bicsterveld, en vooral Bavinck, memoreert de schrijver kort, waarna hij breeder uitweidt over den invloed van den laartste, die den jongen docent ani meerde tot het schrijven van zijn bekende werk: „Onze Letterkunde", in drie deden />n tot pbiloso- phische studie. In 1903 begint de laatste periode van rijn leven, als rector van hel Marnix-gymnasium in zijn geboorte plaats. En waarlijk rector: leider, de eerste tien jaren vooral in den kring zijner leerlingen, dc rector, d© geliefde docent en paedagoog, de vriend, en leider in hun studie en ontspanning daarna ook rector voor «mieren, die zijn leiding gaarne aanvaardden. Zijn literaire arbeid dateert vooral uit zijn Rotter» damsche levensperiode. De biograaf noemt zijn werk jes over Bilderdijk en Da Costa, zijn artikelen in wijlen „Ons Tijdschrift", het Christelijke letterkun dige orgaan, waarvan hij mede-oprichter was, „Da Ster", „het Zondagsblad van De Rotterdammer", „Opgang", „Schoonheid en Opvoeding", en „Op do hoogte", cn zijn vcrzcncyclus „Kribbe, kruis cn kroon". Voorts zijn tooneclstukjes voor de leerlingen, waaraan hij zelf groote pret beleefde, en waarin zijn geest en vernuft speulsche triomfen genoten, klein werk, niet serieus bedoeld, maar meer al» geestig© grap, dat liij in zijn laatste levensjaren sclkrcef. Zeer juist karakteriseert d© schrijver dezen arbeid: „De intrige dier si ukken wus niet strak volgehouden en als geheel zijn zij niet zoo geslaagd. Wel waren de korte episoden aardig, wel was de teekening naar htft leven vaak treffend, en kon hij zelfs ernstige dingen een grappige wending geven, wijl hij le tour du ridicule x) of nog eer le charme de rin»'J) bezat, het Iloratiaansche ridendo dieere veruni, quid ve- tal7 s) zoodat hij zijn tooneelwerken in den trant van Molière kon opiiouwen, maar het scintillum in- genii4) werd bij bcin niet tot een oplaaiend vuur". Het is wel jammer dat het mulla, het velerlei, het muhuin, het vele (van één zaak) wel wat heeft be nadeeld. „Maar adelaar is hij niet geweest", oordeelt zijn broeder, „valk is hij gebleven; en de valk op het wapenbord zijner familie, de valk met opgeheven rechtcrklauw, altijd paraat om recht op zijn doel af te schieten en zijn prooi tc vangen, maar ook de valk, die na volbrachte vangst den kap met bellen op krijgt, was voor hem profetisch". Zijn villa op Hillegersberg, waar bij de laatst© tien jaren woonde, doopte hij met de woorden van Horatius: Angulus ridet Een leerling, dien hij op leidde voor staatsexamen vroeg bem, na jaren studie, eens waarom hij toch: „De engel lacht" op zijn huis had laten schilderen. Wat dr Van der Valk geant woord heeft, weet ik niet, maar het verhaal gaat, dat hij dien ondankbaren discipel geen les meer wilde geven. Immers de woorden bet eek er ton: Dit horfeje lacht (mij) toe, en zijn genomen uit deze regels van Horatius: life terrarum mihl praeter omnia Angulus ridet") Een kort verslag van zijn uitvaart besluit dit le vensbericht Met ccn ontembare vaart suizen wij weer het nieuwe jaar door, en hoe snel vergeten wij wdt was, en wie waren. Drie en een half jaar scheiden ons reeds van den dood, die aan de aardsche verschij ning van mijn leermeester, en voorganger In deze rubriek, een einde maakte. Hoe vlag vergaat de ge dachtenis van een mensch! Het verblijdde mij door deze regelen nogmaals, en nu een late, hulde te mo gen brengen aan dezen kunstzinnige geleerde. Ze is humoristische kijk. betoovering, bekoring van den lach- twat verhindert mij, lachend de waarheid te zeg- de colleges van dr. A. Kuyper, bij wien hij tevens aan huis kwam- I D 15 LETTERKUNDIGE AANTEEKENINGEN „GROOT NEDERLAND" IN HET „GROOT VERTELBOEK". T.o^. van één kwestie echter, zoo besloten wc onze jubelzang op het Groot Vertelboek roor de Vader- landsche Geschiedenis vorig maal, verschillen wc Biet de schrijvers principieel van meening. Treffend hebben Wouters en Hoogwerf do histori sche groei gcteckcnd van de Nederlandsch© één- fceidsidcé, maar ze hebben verzuimd de lijn voor onzen tijd in Groot-Nedertandschcn zin dóór tc trekken. (Wel bomt een enkele maal bi. 513, 526 het woord Groot-Nederland voor, maar heeft dan Biet de kansekwente bctcekenis, die wij er aan hechten). Wouters en Hoogwerf zijn kortgezegd nog •teeds aanhangers van de klein-hollandscho ge dachte, die in het staatkundig geheel der 11 provin ciën ziet een volledig, volgroeid Nederland; schrijver dezes is de mccning toegedaan, dat de historische ontwikkeling der Nederlandsch© gewesten geweld dadig is gebroken en dat de huidige toestand wel aanvaardbaar is (tot tijd en wijle zich misschien daarin op wettige wijze een verandering zal kunnen voltrekken), maar dat met dat al het Koninkrijk dei* Nederlanden in zijn hedendaagse hen vorm niet volledig, niet af is. Dit verschil in beschouwingswijze is niet slechts van theoretisch belang, maar leidt tot verschillende •pprcefntie van bepaalde historische feiten en stroo- Skiugcn. Wij betreuren het b.v., dat dc Republiek vrede heeft gesloten vóór zij krachtig heeft beproefd groote aiukken van de aan Spanje onderworpen gebleven gewesten to verlossen. We veroordcelen de barrière politiek die do Repu bliek sinds de Witt heeft gevoerd ais Immoreel. Trouwens, da geschiedenis der 18e eeuw heeft over duidelijk aangetoond dot de barrière voor ons land geen goede resultaten heeft afgeworpen. Maar wan neer de Schrijvers op blz. 212 zich mot het politiek axioma per tusschcnzin accoord verklaren: „Do Witt had tot stelregel een hcclc Juiste Frankrijk wc! tot vriend, maar niet tot naasten buur", dan willen wc nog wel toegeven, dat deze stelregel in Mijn tijd oen schijn van gelijk had, maar 2j/z eeuw later, nu we •ver het wezen van den nationale»» staat zooveel duidelijker begrip hebben, mag deze toch niet meer verdedigd worden! Hdd men de Zuidelijks Neder landen maar samen veroverd, gdijk tusschen Fran krijk cn de Republiek was afgesproken!" Want bij die afspraak was tevens overeengekomen dat dc Germaanse Nederlanden ongeveer de buit (zouden) worden van de Republiek der Vereenigde Provincies, terwijl dc Waalse gewesten aan Frankrijk zouden komen. Na verzoening gefaald had, Iiad nog het zwaard die delen van dc Zuidelike met de Noordclikc Nederlanden kunnen verenigen, die er het best mee konden verbonden worden. De taalgrens had dus ten sloffe nog een politieke grens kunnen worden", (Prof. P. GcyL „Nederland en België" bi- 33). Denkt u even in, dat d&t eens had mogen gebeu ren! Don behoefden we thans niet met Prof. Gerrct- son tc gewagen van de „Verscheurde Nederlan den". Want dan zou er geen kans hebben bestaan dat er ten zuiden van onze grenzen ging ontstaan •en hybridische staat, waarin een minderheid een meerderheid verdrukt en onmondig houdt, anders gezegd: waarin een aanzienlijk deel van den Neder landse hen stom wordt verbasterd er vermuilcxeld. Dal op liet Weener Congres over de Nedertandschc gewesten was besloten over hen en zonder hen (434.), is slechts betrekkelijk juist. Prof. Gcijl berede neert, dat Willem I in ieder geval niet geheel passief tij de vcreeniging met België is geweest Ofschoon ten slotte „die vereeniging door de Mogendheden (werd) gedecreteerd" (Prof. A. Goslings. „Koning Willem I als verlicht despoot)- En zie liicr weder «en bewijs van de ondeugdelijkheid van De Will's •xioipn: Indien de Fronsche staatsgrens ware samengevallen met de taalgrens in de Zuidelijke Nederlanden, don zouden de Mogendheden ons nim mer een stuk grondgebied hebben opgedrongen, welks bewoners wij niet noodig hadden cn" die ons niet begeerden, maar die bij Frankrijk hooren, omdat bet Franschen zijn. Dat vreemde bijmengsel toch ia hel geweest, dat de opstand der Belgen (in het alge meen achten we het verkieslijker vóór den Fran schen tijd niet van „België te spreken heeft tot atand gebracht „Ook verschilden de zeden en de denkwijze van Nederlandera en Belgen zeer veel", zeggen de schrijvers. Kom nou! Verschillen dc zeden en denkwijze van Groningen en Brabanders, van Zeeuwen en Limburgers ook niet „zeer veel"? Henri Carton de Wiart zegt in „Nord und Stld" jfScpt. 1928) terecht /lat de vereeniging stand zou hebben gehouden als Willem I niet zooveel misslagen had begaan, maar vergeet er aan toe tc voegen: cn als in het nieuwe Koninkrijk geen Wafcn waren op genomen. De belhamels van de muiterij van 1830 waren Wa len cn Franschen en hun ideaal was: annexatie bij Frankrijk. Daarover bestaat geen twijfel. Dc Lannoy schrijft in zijn „Origines diplomatique© de l'indépcndance beige, dat de revolurie begon met „een muiterij, ingericht vooral door Franscbc op stoken". Del warde verklaarde in de Congreszitting van 5 Jan. 1831, dat Frankrijk de drijfveer van onze omwenteling geweest is". Bartels in „Dc«-uments his* toriques sur Ia ré vol ut ion beige": Het uitgangspunt van den toeleg was Fransch: „Llnitiativc du coup de main fut fran^aise". „L'Opinion wallonnc" beken de (1917): „Dc revolutio van 1830 was een Fransche revolutie Frederic de Merode, één der hoofdschuldigen aan 't drama ran '30 zei: „zonder Frankrijk zou ik hier niet spreken" Chazul: „mijn innigste wensch, In de huidige omstandigheden, is de vereeniging met Frankrijk". Gendebien ijverde met een Jehu's ijver voor deze annexatie. De regent van België de Chokfor „drukte meermaals zijn wcnsch uit België met Frankrijk ver- ecnigd te zien". Do afgevaardigde voor Verviers, Davignnn beweer de in het Congres: Het zijn niet enkdc inwoners welke dc aanhechting bij Frankrijk vragen, het is een hecle bevolking" (zitting van 11 Januari '31). De afgevaardigde van Aarlen, Nothomb, zei in die van 31 Jan. *31: wc kunnen het niet loochenen, mijne becrcn, Frankripc zoekt België en België zoekt Frank rijk". De eerste Belgische staatsman, de Franschman Rogier, gaf 't wachtwoord: „de vernietiging van tie Vlaamsche taal. om de vereeniging van België met ons ons groote vaderland Frankrijk voor te bereiden". De militaire leiders van de muiterij waren ojjl: Desgaltes (oud Fransch officier) Grégoire (Franschman) Boucher (gewezen kapitein Fran sche leger) Patent (gewezen Fransch onderofficier) Mellinet (oud-generaal van Napolcou) dc Cul- lial (Franschman). In „Histoire des évènemcnts de la révolution beige d'après les mémoires du général Nieiéon (I8C8)" staat o.a.: De Fransche regecring verplichtte koning Leo pold, Fransche generanis tc roepen voor de leiding van zijn divisies en brigades- De posten van Hoofd van den generalen staf en van minister van oorlog werden eveneens aan Fransche generaals toever trouwd". Maar genoeg om te doen zien: dat de opname van Wallonië in 't Vereenigde Koninkrijk als ver gevolg der klcin-hollandsche politiek in de 17e eeuw, ons land de opstond van '30 heeft bezorgd, cn dat het niet aan gnat om (gelijk Wouters Hoogwerf) te spreken van „België, dat immers niet puste bij 't Protestantsche, handeldrijvende Noord-Nederland". N. Brabant en Limburg zijn ook Roomsch, possen re daarom niet bij Holland? Twente is industrieland, past het daarom niet bij het handeldrijvende Hol land? Wat niet bij Noord-Nederland paste cn er nooit bij passen zal dat is het zoogenaamde België ten zuiden van dc taalgrens. Dat past alleen bij Frankrijk. Maar het Noordelijk deel van België hoort en past we! degelijk bij Nederland. „Als men den eenen tweeling zfj nneus afsnijdt cn den anderen niet, dan zullen ze niet meer door vreemden als broeders worden her kend", zegt Mr. P. W. dc Koning. Maar zijn ze daar om ook geen broeders meer? De toepassing ligt voor hand! We ontzeggen niet ann alle „grieven" der opstan delingen recht van bestaan. Maar tegenover de vele fouten van Willem I mag gewezen op het vele goede, waaraan de schrijvers terecht herinneren: Gent kreeg een prachtkanaal, Brussel en Cliarleroi werden ver bonden, tc Sensing en eldcra verrezen geweldige ijzer en staalfabrieken. Ib 1830 alleen leverde Zuid-Neder land voor 3% mill. gld. katoentjes aan de Oost. De onwetendheid in Z.-Nederland was onrustbarend: daarom liet de koning honderden scholen stichten- Vele Vlamingen hebben dit gewaardeerd cn waren gaarne tot een vergelijk met den koning bereid. Van' Vlaanderen ging deze opstand niet uit: „De lamlen dige Vlaamsche bevolking heeft die omwenteling van 1830 tegen haarzelve lijdzaam laten gebeuren", constateert Prof. P. Fredericq. Vooral Gent en Antwerpen waren sterk orangis- tisch. Maar Vlaanderen is in den stroom der revolu tie meegesleept. Met het bekende gevolg: toen België in 1830 uit het g»-af opstond, daalde Vlaanderen er in neer. Dit alles nu hadden we graag in dezen geest In het „Groot Vertelboek" besproken gez»a. Vcor wie eenmaal gewoon is geraakt door Grootnederlandsche oog en deze dingen te bezien, zijn ze klaar en van zelfsprekend en hij komt dan ook tegen elke ander© beschouwing in verzet We hopen en vertrouwen dat de schrijvers deze toch zeer belangrijke kwestie nog eens fn studie zullen nemen cn m den herdruk mm hun werk, d> naar we verwachten niet te lang op zich zal laten wachten, met overtuiging de integraal Grootncderlandschc idee zullen naar voren brewaen, POORTS ESSAYS. Onder den bcminnelijk-ncdcrigen titel „Opstellen en Lezingen" gaf Herman Poort bij P. Noordtwff oen bundel literaire essays uit. Poort is modern georiënteerd- Hij dringt echter sijn moderne inzichten niet ostentatief naar voren, waar om zijn opstellen ook voor ons wel bruikbaar zijn. Een beperking moeten wc maken voor t artikel over Walther Rathenau en Hermann Keyaertiag, HElUfcAK l'GOET. waar hij, het zuiver-literair gebied verlatend, sfeh' waagt aan bespiegelingen van filosofische»» om peds- dienstiger» aard. Al te volgzanm leeft Poort Beh in Keyscrling's ideeën in en al tc enthousiast maakt hij zich tot zijn propagandistische interpretator, eens gros- tea nis schrijver zich voelt met dezen modernen God zoeker. Onaangenaam doet op b). 147 aan de vergelijking van 't Bijbcfsch scheppingsverhaal met de mythe van Brahma, die de wereld geschapen zou hebben eender doel, als een spel. Hier is aan 't woord de men- schelijke rede, die zichzelf een sluitend stelsel van wereldverklaring wil opbouwen en die geen opleest»»g aanvaarden kon, dan die zich opworstefde uit e<gen hart en leven. De kracht der redding in dezoa gees telijk-vervallen tijd ligt alleen in Ons zelf. eegt Poort. En aan zij»» bedoeling behoeft ge niet te twij felen: beide woorden ons cn zelf betoond es óns dubbel. En waarschuwend tegen al het een mmha licht van Tagore e.d. stelt hij vast: „Dc vreemdeling kan ons weinig geven dat dienstig is tot ons tanor- lijk heil, dat helpen kan tot het behoud van enz© geestelijke zelfstandigheid, het moet allee voort komen uh ons zelf". De overige artikelen, waarin de Ie((*r.\tmdvye Poort aan 't woord is bevatten veel schoons ea leer rijks. Poort'a doel is op tc treden als trait d'unien tus schen kunstenaar en publiek; hij populariseert do kunst, maar hoedt zich er zorgvuldig voor, ze ai«t to vulgariscercn. Naar twee zijden munt Poort bij de zen arbeid uit: hij dringt door In de aesthetiseh© essence dor werken, die hij bespreekt én hij verstaat uitstekend dc kunst anderen in tc leiden tot het ge not, dat hij er zelf aan had- Zéér geslaagd in dit opzicht is „over het weaen der poëzie", waarin glashelder, met voorbeelden ^TTbis- treerd, wordt gehandeld over rit ma, maat, moslek, beeldspraak enz. Dc bundel opent met een in dichterlijken stijl ge schreven verhandeling over Gerbrand AdriaanHsoon Bredere: ecu breed, gedetailleerd verhaal van Brede- ro's jeugd, een ontleding van den invloed vaa vaA>r en moeder op 'b dichtere ontwikkeling, de keuse van 't beroep: schilder, aangetrokken als Bredere werd door 't jolig artist en-leven; dc openbaring vaa ai ja poëtisch talent. „Hij was een mengeling van goed en slacht, van mooi en mal, \an menschelijk hoog en laag, ee« straatjongen en een dichter leefden samen la Imbi „Huwelijk en echtscheiding in den Nederlaadsehen roman van onzen tijd" vinden we zwakker. Ook lder blijkt weer heel sterk, van hoeveel bete«k«ois ethisch standpunt van den criticus is. De essays ovor Henriëtte Roland Hotat, „Hot Spiegeltje" van laa Boudier Bakker cn A. van Gal len» zijn daarenUgen weer uiUtekende praavaa van literaire kritiok.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1929 | | pagina 12