KSiUW. LEIDSCHE COURANT
van
WOENSDAG 12 DEC. 1928
TWEEDE BLAD.
Gewijde en Ongewijde
Historie.
HET VEREONDSBOEK.
De parallellen tusschen de Moza-
ische wetgeving en den codex van
Chammoerapi hebben hoofdzakelijk
betrekking op den oudsten Oudtesta-
mentischen codex, het z.g. „Sepher
hab-berith" of „Verbondsboek", dat
te vinden is in Exodus 20 vs. 22—23
vs. 33.
Deze uitdrukking is ontleend aan
Ex. 24 vs. 7: ,.Hij (n.l. Mozes) nam het
verbondsboelc en las het hardop aan
het volk voor, waarop zij zeiden: „Al
le voorschriften van Jahwe willen wij
uitvoeren en opvolgen!" en men
neemt algemeen aan, dat met dit „ver-
bondsboek" bedoeld is het straks ge
noemde gedeelte van Exodus, bestaan
de uit „woorden en bepalingen van
Jahwe" (Ex. 24 vs. 3).
Het Verbondsboek sluit onmiddel
lijk aan bij de „Tien Woorden", die er
aan voorafgaan.
Ook is er tusschen beide een logisch
verband.
De grondgedachten van godsdienst -
en zedelijkheid, die we vinden in den
dekaloog, worden in het Verbondsboek
toegepast op de wisselende omstan
digheden van het practische leven
dier dagen.
Gelijk we straks reeds opmerkten,
bestaat het Verbondboek uit „deba-
rim" (woorden) en „misjpatim" (bepa
lingen, rechtsnormen).
Het verschil tusschen beide ligt
daarin dat de laatste worden inge
leid door „ki" (indien), met welk
woord de oud-Oostersche wetten ge
woonlijk beginnen, terwijl de katego-
rische bevelen worden ingeleid met
„gij zult".
De eerste groep van wetten, dus die
met „indien" beginnen, vertoonen zoo
wel in formeel opzicht als wat den
inhoud betreft, de meeste overeen
komst met den codex van Chammoe
rapi, gelijk we nog nader in onderdee-
len hopen aan te toonen, om dan daar
na te trachten een conclusie te trek
ken betreffende de verhouding tus
schen de beide codices.
Het Verbondsboek heeft in de ge
schiedenis der Bijbelcritiek een groote
rol gespeeld, vooral in verband met
de bronnensplitsing van den Penta
teuch.
We zullen op dit laatste punt niet
nader ingaan, omdat het hier zeer in
gewikkelde kwesties betreft, die voor
't onderwerp, dat wij thans bespreken,
slechts zijdelings van belang zijn.
Alleen willen wij er op wijzen, dat
men langen tijd van de zijde der onge-
loovige geleerden de meening verkon
digd heeft, dat de Pentateuch niet van
Mozes afkomstig is, zelfs geen enkel
gedeelte daarvan uit Mozes' tijd da
teert en een der argumenten, waarmee
men deze opvatting trachtte te staven
was, dat 't Verbondsboek een zooda-
nigen cultuurtrap veronderstelt, dat
het onmogelijk kon ontstaan zijn in
een tijd, toen het volk Israël nog
slechts een verbinding van nomaden
stammen was.
Prof. Cornill verklaart in den 4den
druk zijner „Einleitung in das Alte
Testament", die uit 1896, alsoo enkele
jaren vóór de vondst van den steen te
Susa met het wetboek van Chammoe
rapi, dateert, dat als uitersten termijn
voor het Verbondsboek de tijd van
koning David moet beschouwd wor
den.
Door de vondst te Susa zijn de on
derzoekingen betreffende het Ver
bondsboek in een nieuw stadium ge
komen.
Het is gebleken aldus Prof. Sel-'
lin in zijn „Einleitung in das Alte
Testament", 2de druk, 1914 dat zoo
wel in stof als in ordening der wets-
FEUILLETON.
De vreemde landlooper
14) -o-
Daar trad de vrouw des huizes bin-
Den en vroeg of de jongelieden plaats
wilden nemen en zichzelf wilden ver
maken.'„Wees zoo vriendelijk, Anna,
en neem hier mijn plaats als gast
vrouw in! Ge zijt daartoe zeer goed in
staat".
„O zeker, freule Gahde zal dat ze
ker uitstekend doen", merkte een der
heeren op, „en wij zullen ons ootmoe
dig onder haar schepter buigen. Maar
zijn we al voltallig?" voegde hij er
aan toe, terwijl hij een zijdelingschen
blik op freule Gahde wierp.
Mevrouw von Weling had intus-
schen de kamer verlaten.
„Om te weten of allen er zijn, zou
ik moeten weten wie uitgenoodigd
zijn", zeide Anna Gahde.
„Ja maar", begon de ander weder,
„is de rentmeester er al?"
Een lichte blos kleurde het zachte
gelaat van freule Gahde; zij wist dat
allen haar aankeken. „Als hij er was",
zeide zij met eenige inspanning, om
zoo gewoon mogelijk te schijnen, „zou
mevrouw von Weling hem wel hier
heen gestuurd hebben. Overigens zijt
ge vrij hem op te gaan zoeken".
„Bravo, freule, bravo!" riepen enke
le heeren, „zoo moet men vragers af-
bepalingen opvallende overeenkomsten
tusschen beide bestaan.
Daarmee zoo gaat hij voort is
het laatste bezwaar tegen den Mozaï-
schen oorsprong van het Verbonds
boek opgeheven: de Israëlietische wet
gever heeft in het algemeen niet een
nieuwe wet uit het niets in het aan
zijn geroepen, maar een sedert het be
gin van het tweede jaarduizend
reeds in geheel West-Azië verbreid
recht in den geest der hem geworden
openbaring nieuw bearbeid, gezuiverd
en verdiept.
En zoo is voor de zooveelste maal
de juistheid der traditie gehandhaafd
tegen de ontkenningen der moderne
wetenschap.
Ten slotte willen wij nog even de
argumenten bespreken, die aangevoerd
werden tegen den Mozaïschen oor
sprong van het Verbondsboek.
Zoo zegt men, dat het Verbondsboek
overal den akkerbouw, de cultuur
veronderstelt, en dat dit Mozes als
wetgever uitsluit.
Men vergeet echter, dat het juist
Mozes' bedoeling was zijn volk tot cul
tuurvolk te maken, en dat de grond
slagen van het cultuurleven hem, die
in al de wijsheid der Egyptenaren on
derwezen was, niet vreemd waren.
Ook werd beweerd, dat speciaal Ex.
22 vs. 2026 reeds een hoogen trap
van sociale onwikkeling veronder
stelt. Doch juist de verzen 25 en 26 ge
tuigen van zeer primitieve toestanden
„Indien gij het kleed van uw naaste
in onderpand hebt genomen, dan moet
gij het voor zonsondergang terug ge
ven; het is immers zijn eenige bedek
king, het kleed, dat hij op zijn bloot
lichaam draagt: waarin zou hij zich
anders ter ruste leggen?"
Anderzijds zijn er in het Verbonds
boek tal van gegevens, die er op wij
zen, dat we ons in het oudste stadium
der geschiedenis van Israël bevinden.
Dat het volk nog niet in Kanaan was
gevestigd, blijkt b.v. uit Ex. 21 vs. 13,
waar de aanwijzing van vrijsteden
wordt aangekondigd.
Het werd nog door sheiks, niet door
een koning geregeerd (Ex. 22 vs. 27:
„Een regeerder onder uw volk moogt
gij niet verwenschen").
Voorts blijkt nergens, dat er reeds
een ontwikkeld rechts- en staatsleven
als sedert David en Salomo bestond
waaruit volgt, dat het uit nog vroege-
ren tijd afkomstig moet zijn.
De onderstelling, dat het uit den
Richterentijd zou dateeren is al even
min waarschijnlijk, want dan zou er
ongetwijfeld de verhouding tot de Ka-
naanieten in moeten geregeld zijn.
Voor den onpartijdigen onderzoeker
is er dan ook maar één mogelijkheid:
dat het Verbondsboek inderdaad van
Mozes afkomstig is.
KERK EN SCHOOL.
NED. HERT. KERK.
Beroepen, te Oud-Beijerland: P.
L J. Vreugdenhil, te Gorinchem.
Te Nieuw-Weerdinge: S. Goverts, te
Oidebroek.
Aangenomen (vac.-dr. A. Troel
stra): J. Voorsteegh, te Gouda.
GEREF. KERKEN.
Beroepen, te Nieuwerkerk (Z.):
H. W. Engelkes, candidaat te Amster
dam.
Bedankt, voor Doornspijk: A.
Koning, te St. Laurens (Z.). Voor
Groote Lindt (gem. Zwijndrecht): W.
Veder, te Waddinxveen.
Ds. I. VOORSTEEGH.
Naar wij vernemen heeft ds. I. Voor
steegh te Gouda, voorheen te Katwijk
aan Zee, het beroep naar de Ned.
Ilerv. Gemeente in Den Haag aange
nomen.
Ds. Voorsteegh is beroepen in de
vacature van dr. A. Troelstra.
BEVESTIGING, INTREDE, AFSCHEID.
Het was Zondag voor de Geref. van
Den Helder een blijde dag, daar zij na
een vacature van slechts drie maan
den, weer een eigen herder mocht ont
vangen door de overkomst van ds. F.
Tollenaar, van Pernis.
Des morgens werd ds. Tollenaar be-
schepenl"
„Komt de rentmeester niet?" vroe
gen ook de oudere dames elkander, en
in de rookkamer werd er ook al ge
vraagd: „Is de rentmeester er nog
niet?"
Eindelijk verscheen de langver
wachte in de damessalon en met wel
gevallen rustten veler oogen op hem.
„De man heeft iets bijzonder be
schaafds", fluisterde een dame haar
buurvrouw toe; „men ziet 't hem aan.
dat hij altijd in uitgezocht gezelschap
verkeerd heeft. Er gaat toch niets bo
ven een nette kring, waartoe men be
hoort en men kan niet voorzichtig ge
noeg zijn bij de keus van zijn kennis
sen!"
De rentmeester had eerst de vrouw
des huizes begroet en daarna aan elk
der andere dames zijn compliment gé-
maakt. Hij kende ze allen en had voor
ieder afzonderlijk een vriendelijk
woord. Vooral mevrouw Gahde zag
hem met een zekere bevrediging aan
en wierp een triomfeerenden blik op
cie overige dames. Zij wist immers
meer dan zij allen, zij wist, dat haar
dochter den prijs winnen zou; de zen
ding camelia's van dezen morgen liet
geen twijfel over, en het was moeilijk
zich van elke toespeling te onthouden.
Met een zucht van verlichting ver
liet Gratzer de oudere dames; hij had
zijn plicht gedaan en zij zouden ver
der, naar hij hoopte, geen aanspraak
op hem maken.
vesligd door ds. J. J. Bouwman van
Almelo, naar aanleiding van 1 Cor. 3
1015. Ds. Tollenaar werd toegezon
gen lJs. 134 3.
Des avonds deed ds. Tollenaar zijn
intrede niet een predikatie over Joh.
1 43a. Spr. richtte zich met een per
soonlijk woord tot den Kerkeraad, den
bevestiger ds. Bouwman, den verte
genwoordiger der classis Alkmaar, ds.
Lcuwma van Dirkshorn en ten slotte
tot d-e Gemeente. Hierna werd ds Tol
lenaar toegesproken door ds. Zwaan
namens Kerkeraad en Gemeente, waar
na gezongen werd Ps. 134 3 en door
ds. Bouma namens do classis. Deze
verzocht de groote schare, welke des
avonds het kerkgebouw niet kon be
vatten, den predikant toe te zingen
Psalm 75 1.
Zondag deed de heer E. J. F. N a-
w ij n, theol. candidaat te Groningen,
zijn intrede hij de Geref. Kerk te Gees-
tcren-Gelselaar, na des morgens be
vestigd te zijn door ds. J. Gispen te
Groningen, predikende over 1 Cor. 4
1 en 2, en die hem deed toezingen Ps.
134 3.
Ds. Nawijn nam den herdersstaf op
met Ps. 125 1. Op hartelijke wijze
werd ds. N. toegesproken door ouder
ling Negberink, ds. Wiepkema, van
Eibergen, consulent, namens de clas
sis; ds. Bosma, namens de kerk van
Lochem en Barchem; den heer Kra-
jenbrink, hoofd der Chr. School.
Toegezongen werd Psalm 72 11 en
Morgenzang 6.
Ds. W. H. Bouwman, gekomen
van Capelle a. d. IJssel, is Zondag be
vestigd in de Geref. Kerk te Herwij-
nen door ds. E. L. Smilde, van Nieuw-
Vennep, met 2 Cor. 217. In den na-
middagdienst deed hij zijn intrede met
een predikatie over Openb. 22 17.
De van Twijzel overgekomen ds.
H. de Zwart werd Zondagmorgen
door ds. Gootjes van Baflo bevestigd
in de Geref. Kerk te Warffum en sprak
daarbij over Coll. 1 28 en 29.
Des namiddags verbond de nieuwe
leeraar zich aan de gemeente en sprak
naar aanleiding van 2 Cor. 5 20 en 21.
Een hartelijk welkomstwoord werd
gesproken door ouderling L. Huizenga
namens den kerkeraad en gemeente
en namens onderwijzend personeel
van beide scholen (VVarffum en Den
Aldel). Staande werd toegezongen Ps.
1343. Ds. Gootjes sprak namens
classis en ook als consulent waardee-
rende woorden. Ook werd nog gespro
ken door ds. Lofvers, Herv. predikant.
STADSNIEUWS.
DRENTSCHE FALSIFICATIES.
In 's Rijks Museum van Ooudheden
sprak gisteravond de directeur, dr. J.
K. Holwerda, over: „Glozel, Spiennes
en Drente voor 30 jaren".
Glozel heeft, begon spreker, velen
eigenlijk voor het eerst het bestaan
van een praehistorie doen ontdekken.
Ook wie zich nooit om praehistorie be
kommerd had, moest weten „hoe men
over Glozel dacht".
De feiten zelf, de vondst der Fradins.
de opgravingen van dr. Morlet enz., zijn
welbekend, evenals de ruzies die ont
stonden vooral toen velen beweerden
dat men slechts met mystificatie te
doen had.
Glozel is geen op zich zelf staand
verschijnsel.
Ook in andere landen ziet men zoo
nu en dan iets dergelijks opduiken.
Niet minder vermakelijk, hoewel bij
ons vrijwel onbekend, is wat voor
eenige jaren in België gebeurde. Daar
verscheen een enthousiast artikel van
den beroemden palaeontoloog Rutot in
de Memoires der Belgische Academie,
waarin Rutot met geestdrift de schit
terende ontdekkingen roemde door
Lequeux in de grot van Spiennes ge
daan: steenen bijlen, vaatwerk, dieren-
en menschenfiguren, die als men ze
goed bekijkt in verscheidene opzich
ten overeenkomst vertoonen met de
Glozel-vondsten; het prachtstuk is
hier een bijzonder dikke vrouwenfi
guur, direct geïnspireerd door de be
kende steatopygische vrouwenfiguren
als de z.g. Venus von Willendorf, uit
het palaeolithicum.
In België was men nuchterder dan
in Frankrijk.
In het Musée du Cinquantenaire te
„Daar is bijl" riepen de jongelui,
toen Gratzer in hun midden verscheen.
Weder bedekte een lichte blos het
gelaat van freule Gahde, en zij tracht
te haar verlegenheid door een leven
dig gesprek met haar buurvrouw te
verbergen. Maar daar stond de rent
meester reeds voor haar, maakte een
buiging en vroeg hoe zij 't maakte.
Met een veelbeteekenend lachje
plaatste een der heeren een stoel naast
freule Gahde, waarvoor Gratzer hem
zeer dankbaar was.
„Is 't veroorloofd, freule?" vroeg hij,
en zij boog toestemmend haar blond
hoofdje.
Met een vluchtigen blik had hij ge
zien, dat zij een roze camelia, een
pracht-exemplaar uit zijn broeikas, in
't haar droeg. Een gevoel van welbe
hagen en trots vervulde zijn hart. „Ge
wonnen!" klonk het in zijn ziel en^ in
zijn donkere oogen laaide de gloed op
van een geluk, dat hem bijna ver
schrikte. Hoe dwaas zou 't geweest
zijn indien hij vandaag thuis gebleven
ware
Toen het gesprek om hem heen le
vendiger werd, wendde hij zich tot
Anna en zeide zachtjes: „Ik dank u,
freule!" Verder zei hij niets en toch
begreep zij wat hij bedoelde. Het was
niet mogelijk een geregeld gesprek te
voeren ,maar in een dergelijk geval
zijn de oogen welsprekender dan de
mond en zoo zeiden de oogen, wat de
lippen verzwegen.
Brussel zag men dadelijk, dat men
met falsificaties te doen had. Een on
derzoek wees uit dat Lequeux een
paar gaten van nog geen kub. M. ge
graven had en daar al zijn schatten
zou hebben gevonden. Opgravingen in
den omringenden bodem brachten
niets te voorschijn en zoo viel hier
spoedig de vervalscher door de mand.
Sedert is hij het land uitgegaan en
heeft in dienst van de regeerin? van
Marokko weer iets dergelijks uitge
haald. Het sympathieke in dit geval
is echter, dat Rutot zelf ridderlijk er
kend heeft, dat hij er in geioopen was.
Doch wij behoeven niet buiten de
grenzen van ons land te gaan. Onge
veer dertig jaar geleden kwamen er
in de huurt van Odoorn, Drente, voor
werpen, steenen bijlen, maar vooral
aardewerk voor den dag van een tot
dusver geheel onbekende cultuur,
meest plompe modellen van een /eer
dik aardewerk met allerlei ornamen
ten versierd. Het verscheen in onge
looflijk groote hoeveelheid, zoodat de
Staten van Drente een extra subsidie
uittrokken voor den aankoop. Doch
het werd langzamerhand haast te gek,
men kon bijna gaan bestellen wat men
gevonden wilde hebben, tot 12 koppen
en schoteltjes toe. Ook kwamen er ka
raffen te voorschijn van e-m model dat
sterk op de glazen karaffen van de
boeren-buffetkast geleek. Wel be
gonnen sommigen wantrouwend te
worden, doch velen hielden vast aan
de overtuiging, dat men hier iets echts
voor zich had. Zelfs klinkt in de pro
vinciale verslagen een toon van spijt
doordat het Leiden gelukt was ook een
collectie van die zeldzame voorwerpen
te verwerven. Onder die voorwerpen
verschenen cok bijzondere dieren en
menschfiguurtjes en b.v. ook een kruis
waarom zich een slaiig windt.
Bij het te Leiden ingestelde onder
zoek bleek, dat dit aardewerk als het
met water in aaniaking kwam op
loste. De toenmalige directeur, dr.
Pleyte, begon het geval te wantrou
wen, doch na een reis naar Drente
werd hij weer tot de voorstanders be
keerd. Ten deele is dit te verklaren uit
de zekerheid waarmede in het Noor
den tal van voisomen betrouwbare
personen de zaak verdedigden. Boven
dien was dr. Pleyte toen reeds zieke
lijk Maar ook blijkt dat hij op grond
van werkelijke stuiie tot de overtui
ging kwam "dat men Lier met werkelij
ke vondsten uit een met het Karolin
gische verwante kuituur te doen had.
Pleyte werd vooral om dit laatste
op zeer onheusche wijze aangevallen
door mr. Gratama, die in Pleyte's ge-
hecle boëk niets vinden kon wat deze
onder die Karolingische verschijnselen
hedoe'de.
Langzamerhand werd het aantal on-
geloovigon grooter, maar toch bleven
deze Drentsche vondsten nog in de
provincie hun hardnekkige verdedi
gers vinden.
Zoo vond spr. zelf de zaken toen hij
aan het museum kwam en zelf een
reis deed naar Drente. Een burge
meester verzekerde hem plechtig zelf
bij de opgravingen tegenwoordig te
zijn geweest en de urnen uit den grond
te hebben zien komen. Hij gaf spr.
zelfs zulk een urn ten geschenke, een
typisch valsch exemplaar.
Met een van de voornaamste „vin
ders" heeft hij zelf nog een kleine op
graving gedaan en daarbij haalde de
man een urn uit den grondmaar
een echte. En op de zolder van een
ambtenaar, die destijds met het Drent
sche museum in verbinding stond, trof
bij nog een heel magazijn van zulk
vaatwerk aan. „Wij verkoopen het te
genwoordig alleen nog maar aan En-
gelsche toeristen" was het excuus.
Zoo is deze grootsch opgezette ver-
valsehing langzamerhand doodgeloo-
pen, doch enorm is het aantal van
zulke stukken in het land verspreid.
En Drente vond navolging, plotseling
werden ook in Twente „vondsten" ge
daan die een getrouwe navolging wa
ren van het Drentsche fabrikaat.
Wanneer men nu die Drentsche
falsificaties onderzoekt, dan ziet men
ook hier hoe de vervalschers van wer
kelijk goede stukken zijn uitgegaan.
In de vormen der valsche stukken zijn
vaak nog de urnvormen te herkennen
zooals die werkelijk in het Noorden
voorkomen en gelijk reeds Pleyte op
merkte, de ornamentiek er op wijst
ook op de kennis van wat men in de
musea van het Noorden kan te zien
krijgen. Langzamerhand is het echter
een pliantastisch wilde geschiedenis
geworden waar men maar maakte wat
men zelf verzon, karaffen uit de buf
fetkast, ja zelfs sigarenkistjes dienden
hij de vervaardiging. Merkwaardig is
het hoe in de laatste jaren de aanbie
ding van dergelijke voorwerpen her
leeft. Waarschijnlijk zijn het nog eige
naren die zich van hun oude stukken
willen ontdoen. Reeds vier keer in dit
afgeloopen' jaar zijn dergelijke stuk
ken in Leiden aangeboden.
Zou Glozel hier weer inspireerend
hebben gewerkt? In alle geval is er als
men de zaken aldus beschouwt, als
internationaal verschijnsel ook in Glo
zel feitelijk niets nieuws onder de zon.
Van heden af worden de valsche voor
werpen, in het Museum alhier aanwe
zig, gedurende eenige weken tentoon
gesteld.
S TATEN-GENER A AL.
TWEEDE KAMER.
(Vergadering van gisteren).
Besloten wordt, na de begrooting
van financiën te behandelen de be
grooting van defensie en vervolgens
de Indische begrooting.
Vandaag zou worden behandeld 't
verzoek van den heer De Visser tot 'n
interpellatie over den Boven-Digoel.
Onderwiisbegrooting.
Voortgezet wordt de behandeling
van de begrooting van Onderwijs.
Het amendement Zijlstra tot niet-
toekenning van subsidie aan het Leeu
warder orkest en het Besidentie-or-
kest wordt verworpen met 46 tegen
38 stemmen.
Het amendement Langman tot niet-
toekenning van een subsidie voor het
pensioenfonds van het Residentie-or
kest wordt aangenomen met 45 tegen
40 stemmen.
De begrooting wordt daarna zonder
hoofdelijke stemming aangenomen.
Belegging van gelden.
Aan de orde is het ontwerp tot na
dere regeling van de belegging van
gelden van rijksfondsen en -instellin
gen.
De heer FLESKENS (R. K.) wenscht
een beperking te stellen aan het opne
men van staatsschuld door rijksin
stellingen.
Do heer VAN VUUREN (R. K.) heeft
bezwaar tegen het principe en de uit
werking daarvan, daar het ontwerp
het verband verbreekt tusschen cre-
diet en rentestand. Voorts acht spr.
het niet gewenscht, dat de staat te
gemakkelijk aan geld komt.
De heer VAN DEN TElMPEL (S. D.)
meent, dat het ontwerp te veel invloed
geeft aan de directie van de Neder-
landsche Bank bij de benoeming van.
de leden van den centralen belegging9
raad.
De heer OUD (V. D.) zegt, dat het
ontwerp de rijksinstellingen maakt
tot uitvoerende organen van den be-
leggingsraad, waaraan te groote macht
wordt toegekend. Spr. zou in ieder ge
val de Rijkspostspaarbank en post-
chèque- en girodienst buiten het ont
werp willen doen vallen.
De heer VAN GIJN (Lib.) deelt de
bezwaren tegen het ontwerp niet, en
zegt, dat de regeling slechts voor tien
jaren geldt. Spr. vreest niet, dat de
Staat roekeloos zal gaan leenen en
meent, dat de staat steun noodig heeft
bij converteering van 400 millioen,
welke noodzakelijk is.
Minister DE GEER zet uiteen, dat
de tegenwoordige toestand onlogisch
en kunstmatig is, doordat de staat,
die zelf honderden millioenen schuld
heeft, via de fondsen schuldbekente
nissen van derden koopt.
,De heer v. d. TEMPEL (S. D.) dient
een amendement in, om wijziging te
brengen in de samenstelling van den
centralen beleggingsraad, door in-
plaats van drie leden, w.o. de voorzit
ter, door de Nederlandsche Bank, en
vier door de Kroon, twee leden door
de Nederlandsche Bank en vijf (w.o.
den voorzitter) door de Kroon te laten
benoemen.
De MINISTER neemt dit amende
ment over.
De heer VAN GIJN (V. B.) dient een
amendement in om voor tijdelijke be
legging goedkeuring te eischen van
Deze en gene sloeg het tweetal gade
en een der aanwezigen zeide tot zijn
buurman: „Let op, er is een bruids
paar in ons midden".
Vol verlangen wachtte Gratzer op
het souper; hij hoopte freule Gahde
ten disch te kunnen leiden, en ten
slotte zou, wat aan tafel onmogelijk
was, onder het dansen plaats kunnen
vinden. Om zich eenigszins op de
hoogte te stellen ging Gratzer naar de
rookkamer, waar Weling hem vriend
schappelijk tegemoet kwam. „Wat
voert u tot ons, beste Gratzer?"
„De schikking van de tafel", ant
woordde Gratzer zachtjes.
„O, ik begrijp 't al" zei Weling glim-
lachend( en voegde er aan toe: „Maar,
beste vriend, ik weet niet of de rege
ling, die ik gemaakt heb, naar uw zin
is; ge moet vanavond naast freule
Anna Gahde aan tafel ztten".
Gratzer wilde iets antwoorden toen
hij door een der heeren, die uit de
naastbijzijnde kamer kwam, daarin
verhinderd werd.
„Ik kan mijn oogen bijna niet geloo-
ven, en wil mezelf eerst overtuigen",
hoorde men iemand zeggen.
Gratzer sloeg de schrik om 't hart
en werd doodsbleek. Vóór hem stond
Hartmann, zijn vijand, dien hij van
alle menschen 't meest haatte.
„Wel sakkerloot!" riep deze uit, „is
me dat een ontmoeting! Een onver
wachte vreugde, niet waar? Gij hier
in deze buurt? Wat kan iemand in een
paar jaren toch veranderen!"
De overige heeren opmerkzaam ge
worden keken verbaasd op. Grat-
zer's houding kwam hen zonderling
voor.
„Er heeft hier een vergissing plaats",
zeide deze met eenige inspanning, „het
spijt mij dat ik uwer niet kan herin
neren".
„Werkelijk niet?" spotte Hartmann;
„ja, ja, veranderde omstandigheden
verzwakken wel eens het geheugen.
Maar ik zal u helpen: Het was op een
prachtigen winterdag, zoowat even
koud als vandaag, en wacht eens
er zijn bijna vier jaar vervlogen se
dert dien dag, toen ik u voor de deur
van mijn vriend Elwitz aantrof. Mis
schien herinnert u zich mijner als ik
u mijn naam noem: Hartmann. Mag
ik vragen hoe gij heet?"
„Mijn naam is Gratzer", luidde het
korte antwoord.
.Gratzer, Gratzer, dan i9 er geen
sprake van een vergissing. Niet waar,
Elwitz is uw vriend?"
Weling zag, dat deze ontmoeting
den rentmeester onaangenaam was;
waarom wist hij zelf niet, maar wat
Hartmann betrof, deelde hij 't gevoel
van Gratzer: deze Hartmann, dien een
cier buren als gast had medegebracht,
viel in 't geheel niet in zijn smaak.
Wordt vervolgd).