KSiUW. LEIDSCHE COURANT van WOENSDAG 12 DEC. 1928 TWEEDE BLAD. Gewijde en Ongewijde Historie. HET VEREONDSBOEK. De parallellen tusschen de Moza- ische wetgeving en den codex van Chammoerapi hebben hoofdzakelijk betrekking op den oudsten Oudtesta- mentischen codex, het z.g. „Sepher hab-berith" of „Verbondsboek", dat te vinden is in Exodus 20 vs. 22—23 vs. 33. Deze uitdrukking is ontleend aan Ex. 24 vs. 7: ,.Hij (n.l. Mozes) nam het verbondsboelc en las het hardop aan het volk voor, waarop zij zeiden: „Al le voorschriften van Jahwe willen wij uitvoeren en opvolgen!" en men neemt algemeen aan, dat met dit „ver- bondsboek" bedoeld is het straks ge noemde gedeelte van Exodus, bestaan de uit „woorden en bepalingen van Jahwe" (Ex. 24 vs. 3). Het Verbondsboek sluit onmiddel lijk aan bij de „Tien Woorden", die er aan voorafgaan. Ook is er tusschen beide een logisch verband. De grondgedachten van godsdienst - en zedelijkheid, die we vinden in den dekaloog, worden in het Verbondsboek toegepast op de wisselende omstan digheden van het practische leven dier dagen. Gelijk we straks reeds opmerkten, bestaat het Verbondboek uit „deba- rim" (woorden) en „misjpatim" (bepa lingen, rechtsnormen). Het verschil tusschen beide ligt daarin dat de laatste worden inge leid door „ki" (indien), met welk woord de oud-Oostersche wetten ge woonlijk beginnen, terwijl de katego- rische bevelen worden ingeleid met „gij zult". De eerste groep van wetten, dus die met „indien" beginnen, vertoonen zoo wel in formeel opzicht als wat den inhoud betreft, de meeste overeen komst met den codex van Chammoe rapi, gelijk we nog nader in onderdee- len hopen aan te toonen, om dan daar na te trachten een conclusie te trek ken betreffende de verhouding tus schen de beide codices. Het Verbondsboek heeft in de ge schiedenis der Bijbelcritiek een groote rol gespeeld, vooral in verband met de bronnensplitsing van den Penta teuch. We zullen op dit laatste punt niet nader ingaan, omdat het hier zeer in gewikkelde kwesties betreft, die voor 't onderwerp, dat wij thans bespreken, slechts zijdelings van belang zijn. Alleen willen wij er op wijzen, dat men langen tijd van de zijde der onge- loovige geleerden de meening verkon digd heeft, dat de Pentateuch niet van Mozes afkomstig is, zelfs geen enkel gedeelte daarvan uit Mozes' tijd da teert en een der argumenten, waarmee men deze opvatting trachtte te staven was, dat 't Verbondsboek een zooda- nigen cultuurtrap veronderstelt, dat het onmogelijk kon ontstaan zijn in een tijd, toen het volk Israël nog slechts een verbinding van nomaden stammen was. Prof. Cornill verklaart in den 4den druk zijner „Einleitung in das Alte Testament", die uit 1896, alsoo enkele jaren vóór de vondst van den steen te Susa met het wetboek van Chammoe rapi, dateert, dat als uitersten termijn voor het Verbondsboek de tijd van koning David moet beschouwd wor den. Door de vondst te Susa zijn de on derzoekingen betreffende het Ver bondsboek in een nieuw stadium ge komen. Het is gebleken aldus Prof. Sel-' lin in zijn „Einleitung in das Alte Testament", 2de druk, 1914 dat zoo wel in stof als in ordening der wets- FEUILLETON. De vreemde landlooper 14) -o- Daar trad de vrouw des huizes bin- Den en vroeg of de jongelieden plaats wilden nemen en zichzelf wilden ver maken.'„Wees zoo vriendelijk, Anna, en neem hier mijn plaats als gast vrouw in! Ge zijt daartoe zeer goed in staat". „O zeker, freule Gahde zal dat ze ker uitstekend doen", merkte een der heeren op, „en wij zullen ons ootmoe dig onder haar schepter buigen. Maar zijn we al voltallig?" voegde hij er aan toe, terwijl hij een zijdelingschen blik op freule Gahde wierp. Mevrouw von Weling had intus- schen de kamer verlaten. „Om te weten of allen er zijn, zou ik moeten weten wie uitgenoodigd zijn", zeide Anna Gahde. „Ja maar", begon de ander weder, „is de rentmeester er al?" Een lichte blos kleurde het zachte gelaat van freule Gahde; zij wist dat allen haar aankeken. „Als hij er was", zeide zij met eenige inspanning, om zoo gewoon mogelijk te schijnen, „zou mevrouw von Weling hem wel hier heen gestuurd hebben. Overigens zijt ge vrij hem op te gaan zoeken". „Bravo, freule, bravo!" riepen enke le heeren, „zoo moet men vragers af- bepalingen opvallende overeenkomsten tusschen beide bestaan. Daarmee zoo gaat hij voort is het laatste bezwaar tegen den Mozaï- schen oorsprong van het Verbonds boek opgeheven: de Israëlietische wet gever heeft in het algemeen niet een nieuwe wet uit het niets in het aan zijn geroepen, maar een sedert het be gin van het tweede jaarduizend reeds in geheel West-Azië verbreid recht in den geest der hem geworden openbaring nieuw bearbeid, gezuiverd en verdiept. En zoo is voor de zooveelste maal de juistheid der traditie gehandhaafd tegen de ontkenningen der moderne wetenschap. Ten slotte willen wij nog even de argumenten bespreken, die aangevoerd werden tegen den Mozaïschen oor sprong van het Verbondsboek. Zoo zegt men, dat het Verbondsboek overal den akkerbouw, de cultuur veronderstelt, en dat dit Mozes als wetgever uitsluit. Men vergeet echter, dat het juist Mozes' bedoeling was zijn volk tot cul tuurvolk te maken, en dat de grond slagen van het cultuurleven hem, die in al de wijsheid der Egyptenaren on derwezen was, niet vreemd waren. Ook werd beweerd, dat speciaal Ex. 22 vs. 2026 reeds een hoogen trap van sociale onwikkeling veronder stelt. Doch juist de verzen 25 en 26 ge tuigen van zeer primitieve toestanden „Indien gij het kleed van uw naaste in onderpand hebt genomen, dan moet gij het voor zonsondergang terug ge ven; het is immers zijn eenige bedek king, het kleed, dat hij op zijn bloot lichaam draagt: waarin zou hij zich anders ter ruste leggen?" Anderzijds zijn er in het Verbonds boek tal van gegevens, die er op wij zen, dat we ons in het oudste stadium der geschiedenis van Israël bevinden. Dat het volk nog niet in Kanaan was gevestigd, blijkt b.v. uit Ex. 21 vs. 13, waar de aanwijzing van vrijsteden wordt aangekondigd. Het werd nog door sheiks, niet door een koning geregeerd (Ex. 22 vs. 27: „Een regeerder onder uw volk moogt gij niet verwenschen"). Voorts blijkt nergens, dat er reeds een ontwikkeld rechts- en staatsleven als sedert David en Salomo bestond waaruit volgt, dat het uit nog vroege- ren tijd afkomstig moet zijn. De onderstelling, dat het uit den Richterentijd zou dateeren is al even min waarschijnlijk, want dan zou er ongetwijfeld de verhouding tot de Ka- naanieten in moeten geregeld zijn. Voor den onpartijdigen onderzoeker is er dan ook maar één mogelijkheid: dat het Verbondsboek inderdaad van Mozes afkomstig is. KERK EN SCHOOL. NED. HERT. KERK. Beroepen, te Oud-Beijerland: P. L J. Vreugdenhil, te Gorinchem. Te Nieuw-Weerdinge: S. Goverts, te Oidebroek. Aangenomen (vac.-dr. A. Troel stra): J. Voorsteegh, te Gouda. GEREF. KERKEN. Beroepen, te Nieuwerkerk (Z.): H. W. Engelkes, candidaat te Amster dam. Bedankt, voor Doornspijk: A. Koning, te St. Laurens (Z.). Voor Groote Lindt (gem. Zwijndrecht): W. Veder, te Waddinxveen. Ds. I. VOORSTEEGH. Naar wij vernemen heeft ds. I. Voor steegh te Gouda, voorheen te Katwijk aan Zee, het beroep naar de Ned. Ilerv. Gemeente in Den Haag aange nomen. Ds. Voorsteegh is beroepen in de vacature van dr. A. Troelstra. BEVESTIGING, INTREDE, AFSCHEID. Het was Zondag voor de Geref. van Den Helder een blijde dag, daar zij na een vacature van slechts drie maan den, weer een eigen herder mocht ont vangen door de overkomst van ds. F. Tollenaar, van Pernis. Des morgens werd ds. Tollenaar be- schepenl" „Komt de rentmeester niet?" vroe gen ook de oudere dames elkander, en in de rookkamer werd er ook al ge vraagd: „Is de rentmeester er nog niet?" Eindelijk verscheen de langver wachte in de damessalon en met wel gevallen rustten veler oogen op hem. „De man heeft iets bijzonder be schaafds", fluisterde een dame haar buurvrouw toe; „men ziet 't hem aan. dat hij altijd in uitgezocht gezelschap verkeerd heeft. Er gaat toch niets bo ven een nette kring, waartoe men be hoort en men kan niet voorzichtig ge noeg zijn bij de keus van zijn kennis sen!" De rentmeester had eerst de vrouw des huizes begroet en daarna aan elk der andere dames zijn compliment gé- maakt. Hij kende ze allen en had voor ieder afzonderlijk een vriendelijk woord. Vooral mevrouw Gahde zag hem met een zekere bevrediging aan en wierp een triomfeerenden blik op cie overige dames. Zij wist immers meer dan zij allen, zij wist, dat haar dochter den prijs winnen zou; de zen ding camelia's van dezen morgen liet geen twijfel over, en het was moeilijk zich van elke toespeling te onthouden. Met een zucht van verlichting ver liet Gratzer de oudere dames; hij had zijn plicht gedaan en zij zouden ver der, naar hij hoopte, geen aanspraak op hem maken. vesligd door ds. J. J. Bouwman van Almelo, naar aanleiding van 1 Cor. 3 1015. Ds. Tollenaar werd toegezon gen lJs. 134 3. Des avonds deed ds. Tollenaar zijn intrede niet een predikatie over Joh. 1 43a. Spr. richtte zich met een per soonlijk woord tot den Kerkeraad, den bevestiger ds. Bouwman, den verte genwoordiger der classis Alkmaar, ds. Lcuwma van Dirkshorn en ten slotte tot d-e Gemeente. Hierna werd ds Tol lenaar toegesproken door ds. Zwaan namens Kerkeraad en Gemeente, waar na gezongen werd Ps. 134 3 en door ds. Bouma namens do classis. Deze verzocht de groote schare, welke des avonds het kerkgebouw niet kon be vatten, den predikant toe te zingen Psalm 75 1. Zondag deed de heer E. J. F. N a- w ij n, theol. candidaat te Groningen, zijn intrede hij de Geref. Kerk te Gees- tcren-Gelselaar, na des morgens be vestigd te zijn door ds. J. Gispen te Groningen, predikende over 1 Cor. 4 1 en 2, en die hem deed toezingen Ps. 134 3. Ds. Nawijn nam den herdersstaf op met Ps. 125 1. Op hartelijke wijze werd ds. N. toegesproken door ouder ling Negberink, ds. Wiepkema, van Eibergen, consulent, namens de clas sis; ds. Bosma, namens de kerk van Lochem en Barchem; den heer Kra- jenbrink, hoofd der Chr. School. Toegezongen werd Psalm 72 11 en Morgenzang 6. Ds. W. H. Bouwman, gekomen van Capelle a. d. IJssel, is Zondag be vestigd in de Geref. Kerk te Herwij- nen door ds. E. L. Smilde, van Nieuw- Vennep, met 2 Cor. 217. In den na- middagdienst deed hij zijn intrede met een predikatie over Openb. 22 17. De van Twijzel overgekomen ds. H. de Zwart werd Zondagmorgen door ds. Gootjes van Baflo bevestigd in de Geref. Kerk te Warffum en sprak daarbij over Coll. 1 28 en 29. Des namiddags verbond de nieuwe leeraar zich aan de gemeente en sprak naar aanleiding van 2 Cor. 5 20 en 21. Een hartelijk welkomstwoord werd gesproken door ouderling L. Huizenga namens den kerkeraad en gemeente en namens onderwijzend personeel van beide scholen (VVarffum en Den Aldel). Staande werd toegezongen Ps. 1343. Ds. Gootjes sprak namens classis en ook als consulent waardee- rende woorden. Ook werd nog gespro ken door ds. Lofvers, Herv. predikant. STADSNIEUWS. DRENTSCHE FALSIFICATIES. In 's Rijks Museum van Ooudheden sprak gisteravond de directeur, dr. J. K. Holwerda, over: „Glozel, Spiennes en Drente voor 30 jaren". Glozel heeft, begon spreker, velen eigenlijk voor het eerst het bestaan van een praehistorie doen ontdekken. Ook wie zich nooit om praehistorie be kommerd had, moest weten „hoe men over Glozel dacht". De feiten zelf, de vondst der Fradins. de opgravingen van dr. Morlet enz., zijn welbekend, evenals de ruzies die ont stonden vooral toen velen beweerden dat men slechts met mystificatie te doen had. Glozel is geen op zich zelf staand verschijnsel. Ook in andere landen ziet men zoo nu en dan iets dergelijks opduiken. Niet minder vermakelijk, hoewel bij ons vrijwel onbekend, is wat voor eenige jaren in België gebeurde. Daar verscheen een enthousiast artikel van den beroemden palaeontoloog Rutot in de Memoires der Belgische Academie, waarin Rutot met geestdrift de schit terende ontdekkingen roemde door Lequeux in de grot van Spiennes ge daan: steenen bijlen, vaatwerk, dieren- en menschenfiguren, die als men ze goed bekijkt in verscheidene opzich ten overeenkomst vertoonen met de Glozel-vondsten; het prachtstuk is hier een bijzonder dikke vrouwenfi guur, direct geïnspireerd door de be kende steatopygische vrouwenfiguren als de z.g. Venus von Willendorf, uit het palaeolithicum. In België was men nuchterder dan in Frankrijk. In het Musée du Cinquantenaire te „Daar is bijl" riepen de jongelui, toen Gratzer in hun midden verscheen. Weder bedekte een lichte blos het gelaat van freule Gahde, en zij tracht te haar verlegenheid door een leven dig gesprek met haar buurvrouw te verbergen. Maar daar stond de rent meester reeds voor haar, maakte een buiging en vroeg hoe zij 't maakte. Met een veelbeteekenend lachje plaatste een der heeren een stoel naast freule Gahde, waarvoor Gratzer hem zeer dankbaar was. „Is 't veroorloofd, freule?" vroeg hij, en zij boog toestemmend haar blond hoofdje. Met een vluchtigen blik had hij ge zien, dat zij een roze camelia, een pracht-exemplaar uit zijn broeikas, in 't haar droeg. Een gevoel van welbe hagen en trots vervulde zijn hart. „Ge wonnen!" klonk het in zijn ziel en^ in zijn donkere oogen laaide de gloed op van een geluk, dat hem bijna ver schrikte. Hoe dwaas zou 't geweest zijn indien hij vandaag thuis gebleven ware Toen het gesprek om hem heen le vendiger werd, wendde hij zich tot Anna en zeide zachtjes: „Ik dank u, freule!" Verder zei hij niets en toch begreep zij wat hij bedoelde. Het was niet mogelijk een geregeld gesprek te voeren ,maar in een dergelijk geval zijn de oogen welsprekender dan de mond en zoo zeiden de oogen, wat de lippen verzwegen. Brussel zag men dadelijk, dat men met falsificaties te doen had. Een on derzoek wees uit dat Lequeux een paar gaten van nog geen kub. M. ge graven had en daar al zijn schatten zou hebben gevonden. Opgravingen in den omringenden bodem brachten niets te voorschijn en zoo viel hier spoedig de vervalscher door de mand. Sedert is hij het land uitgegaan en heeft in dienst van de regeerin? van Marokko weer iets dergelijks uitge haald. Het sympathieke in dit geval is echter, dat Rutot zelf ridderlijk er kend heeft, dat hij er in geioopen was. Doch wij behoeven niet buiten de grenzen van ons land te gaan. Onge veer dertig jaar geleden kwamen er in de huurt van Odoorn, Drente, voor werpen, steenen bijlen, maar vooral aardewerk voor den dag van een tot dusver geheel onbekende cultuur, meest plompe modellen van een /eer dik aardewerk met allerlei ornamen ten versierd. Het verscheen in onge looflijk groote hoeveelheid, zoodat de Staten van Drente een extra subsidie uittrokken voor den aankoop. Doch het werd langzamerhand haast te gek, men kon bijna gaan bestellen wat men gevonden wilde hebben, tot 12 koppen en schoteltjes toe. Ook kwamen er ka raffen te voorschijn van e-m model dat sterk op de glazen karaffen van de boeren-buffetkast geleek. Wel be gonnen sommigen wantrouwend te worden, doch velen hielden vast aan de overtuiging, dat men hier iets echts voor zich had. Zelfs klinkt in de pro vinciale verslagen een toon van spijt doordat het Leiden gelukt was ook een collectie van die zeldzame voorwerpen te verwerven. Onder die voorwerpen verschenen cok bijzondere dieren en menschfiguurtjes en b.v. ook een kruis waarom zich een slaiig windt. Bij het te Leiden ingestelde onder zoek bleek, dat dit aardewerk als het met water in aaniaking kwam op loste. De toenmalige directeur, dr. Pleyte, begon het geval te wantrou wen, doch na een reis naar Drente werd hij weer tot de voorstanders be keerd. Ten deele is dit te verklaren uit de zekerheid waarmede in het Noor den tal van voisomen betrouwbare personen de zaak verdedigden. Boven dien was dr. Pleyte toen reeds zieke lijk Maar ook blijkt dat hij op grond van werkelijke stuiie tot de overtui ging kwam "dat men Lier met werkelij ke vondsten uit een met het Karolin gische verwante kuituur te doen had. Pleyte werd vooral om dit laatste op zeer onheusche wijze aangevallen door mr. Gratama, die in Pleyte's ge- hecle boëk niets vinden kon wat deze onder die Karolingische verschijnselen hedoe'de. Langzamerhand werd het aantal on- geloovigon grooter, maar toch bleven deze Drentsche vondsten nog in de provincie hun hardnekkige verdedi gers vinden. Zoo vond spr. zelf de zaken toen hij aan het museum kwam en zelf een reis deed naar Drente. Een burge meester verzekerde hem plechtig zelf bij de opgravingen tegenwoordig te zijn geweest en de urnen uit den grond te hebben zien komen. Hij gaf spr. zelfs zulk een urn ten geschenke, een typisch valsch exemplaar. Met een van de voornaamste „vin ders" heeft hij zelf nog een kleine op graving gedaan en daarbij haalde de man een urn uit den grondmaar een echte. En op de zolder van een ambtenaar, die destijds met het Drent sche museum in verbinding stond, trof bij nog een heel magazijn van zulk vaatwerk aan. „Wij verkoopen het te genwoordig alleen nog maar aan En- gelsche toeristen" was het excuus. Zoo is deze grootsch opgezette ver- valsehing langzamerhand doodgeloo- pen, doch enorm is het aantal van zulke stukken in het land verspreid. En Drente vond navolging, plotseling werden ook in Twente „vondsten" ge daan die een getrouwe navolging wa ren van het Drentsche fabrikaat. Wanneer men nu die Drentsche falsificaties onderzoekt, dan ziet men ook hier hoe de vervalschers van wer kelijk goede stukken zijn uitgegaan. In de vormen der valsche stukken zijn vaak nog de urnvormen te herkennen zooals die werkelijk in het Noorden voorkomen en gelijk reeds Pleyte op merkte, de ornamentiek er op wijst ook op de kennis van wat men in de musea van het Noorden kan te zien krijgen. Langzamerhand is het echter een pliantastisch wilde geschiedenis geworden waar men maar maakte wat men zelf verzon, karaffen uit de buf fetkast, ja zelfs sigarenkistjes dienden hij de vervaardiging. Merkwaardig is het hoe in de laatste jaren de aanbie ding van dergelijke voorwerpen her leeft. Waarschijnlijk zijn het nog eige naren die zich van hun oude stukken willen ontdoen. Reeds vier keer in dit afgeloopen' jaar zijn dergelijke stuk ken in Leiden aangeboden. Zou Glozel hier weer inspireerend hebben gewerkt? In alle geval is er als men de zaken aldus beschouwt, als internationaal verschijnsel ook in Glo zel feitelijk niets nieuws onder de zon. Van heden af worden de valsche voor werpen, in het Museum alhier aanwe zig, gedurende eenige weken tentoon gesteld. S TATEN-GENER A AL. TWEEDE KAMER. (Vergadering van gisteren). Besloten wordt, na de begrooting van financiën te behandelen de be grooting van defensie en vervolgens de Indische begrooting. Vandaag zou worden behandeld 't verzoek van den heer De Visser tot 'n interpellatie over den Boven-Digoel. Onderwiisbegrooting. Voortgezet wordt de behandeling van de begrooting van Onderwijs. Het amendement Zijlstra tot niet- toekenning van subsidie aan het Leeu warder orkest en het Besidentie-or- kest wordt verworpen met 46 tegen 38 stemmen. Het amendement Langman tot niet- toekenning van een subsidie voor het pensioenfonds van het Residentie-or kest wordt aangenomen met 45 tegen 40 stemmen. De begrooting wordt daarna zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Belegging van gelden. Aan de orde is het ontwerp tot na dere regeling van de belegging van gelden van rijksfondsen en -instellin gen. De heer FLESKENS (R. K.) wenscht een beperking te stellen aan het opne men van staatsschuld door rijksin stellingen. Do heer VAN VUUREN (R. K.) heeft bezwaar tegen het principe en de uit werking daarvan, daar het ontwerp het verband verbreekt tusschen cre- diet en rentestand. Voorts acht spr. het niet gewenscht, dat de staat te gemakkelijk aan geld komt. De heer VAN DEN TElMPEL (S. D.) meent, dat het ontwerp te veel invloed geeft aan de directie van de Neder- landsche Bank bij de benoeming van. de leden van den centralen belegging9 raad. De heer OUD (V. D.) zegt, dat het ontwerp de rijksinstellingen maakt tot uitvoerende organen van den be- leggingsraad, waaraan te groote macht wordt toegekend. Spr. zou in ieder ge val de Rijkspostspaarbank en post- chèque- en girodienst buiten het ont werp willen doen vallen. De heer VAN GIJN (Lib.) deelt de bezwaren tegen het ontwerp niet, en zegt, dat de regeling slechts voor tien jaren geldt. Spr. vreest niet, dat de Staat roekeloos zal gaan leenen en meent, dat de staat steun noodig heeft bij converteering van 400 millioen, welke noodzakelijk is. Minister DE GEER zet uiteen, dat de tegenwoordige toestand onlogisch en kunstmatig is, doordat de staat, die zelf honderden millioenen schuld heeft, via de fondsen schuldbekente nissen van derden koopt. ,De heer v. d. TEMPEL (S. D.) dient een amendement in, om wijziging te brengen in de samenstelling van den centralen beleggingsraad, door in- plaats van drie leden, w.o. de voorzit ter, door de Nederlandsche Bank, en vier door de Kroon, twee leden door de Nederlandsche Bank en vijf (w.o. den voorzitter) door de Kroon te laten benoemen. De MINISTER neemt dit amende ment over. De heer VAN GIJN (V. B.) dient een amendement in om voor tijdelijke be legging goedkeuring te eischen van Deze en gene sloeg het tweetal gade en een der aanwezigen zeide tot zijn buurman: „Let op, er is een bruids paar in ons midden". Vol verlangen wachtte Gratzer op het souper; hij hoopte freule Gahde ten disch te kunnen leiden, en ten slotte zou, wat aan tafel onmogelijk was, onder het dansen plaats kunnen vinden. Om zich eenigszins op de hoogte te stellen ging Gratzer naar de rookkamer, waar Weling hem vriend schappelijk tegemoet kwam. „Wat voert u tot ons, beste Gratzer?" „De schikking van de tafel", ant woordde Gratzer zachtjes. „O, ik begrijp 't al" zei Weling glim- lachend( en voegde er aan toe: „Maar, beste vriend, ik weet niet of de rege ling, die ik gemaakt heb, naar uw zin is; ge moet vanavond naast freule Anna Gahde aan tafel ztten". Gratzer wilde iets antwoorden toen hij door een der heeren, die uit de naastbijzijnde kamer kwam, daarin verhinderd werd. „Ik kan mijn oogen bijna niet geloo- ven, en wil mezelf eerst overtuigen", hoorde men iemand zeggen. Gratzer sloeg de schrik om 't hart en werd doodsbleek. Vóór hem stond Hartmann, zijn vijand, dien hij van alle menschen 't meest haatte. „Wel sakkerloot!" riep deze uit, „is me dat een ontmoeting! Een onver wachte vreugde, niet waar? Gij hier in deze buurt? Wat kan iemand in een paar jaren toch veranderen!" De overige heeren opmerkzaam ge worden keken verbaasd op. Grat- zer's houding kwam hen zonderling voor. „Er heeft hier een vergissing plaats", zeide deze met eenige inspanning, „het spijt mij dat ik uwer niet kan herin neren". „Werkelijk niet?" spotte Hartmann; „ja, ja, veranderde omstandigheden verzwakken wel eens het geheugen. Maar ik zal u helpen: Het was op een prachtigen winterdag, zoowat even koud als vandaag, en wacht eens er zijn bijna vier jaar vervlogen se dert dien dag, toen ik u voor de deur van mijn vriend Elwitz aantrof. Mis schien herinnert u zich mijner als ik u mijn naam noem: Hartmann. Mag ik vragen hoe gij heet?" „Mijn naam is Gratzer", luidde het korte antwoord. .Gratzer, Gratzer, dan i9 er geen sprake van een vergissing. Niet waar, Elwitz is uw vriend?" Weling zag, dat deze ontmoeting den rentmeester onaangenaam was; waarom wist hij zelf niet, maar wat Hartmann betrof, deelde hij 't gevoel van Gratzer: deze Hartmann, dien een cier buren als gast had medegebracht, viel in 't geheel niet in zijn smaak. Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1928 | | pagina 5