NI UWt LEIÜSCHE COURANT van ZATERDAG 8 DEC. 1928 TWEEDE BLAD. UIT DE SCHRIFTEN ■-i VERWACHTENDE. En zie, daar was een mensch te Jeruzalem, wiens naam was Si meon; en deze mensch was recht vaardig en godvreezende, ver wachtende de vertroosting Israels. Lukas 225. De adventstijd is niet alleen de tijd van Jezus' komen, maar ook van ons verwachten. Ge zult niet alleen in de ze weken luisteren naar de prediking van het Licht der lichten, dat uit 's werelds duistere wolken opgaat, maar ook met een begeerig hart naar de stralende glansen van dat licht uit zien, en advent heeft dan sléchts voor u waarachtige levenswaarde, wanneer uw ziel den komenden Jezus tege moet snelt als een kind zijn vader, dien het nog niet ziet, maar hoort aan zijn stap. Uw leven moet een wach tend leven zijn. Het leven van Chris tus' gemeente moet zijn één advents- leven, en dat te meer, wijl Hij, Die eens kwam in armoede, bezig is om weder te komen en te verschijnen op 's hemels wolken. Verwacht gij Hem? Laat Simeons voorbeeld u tot een prikkel zijn. In hem ziet ge vóór Jezus' komst op aarde 'n blijden advents-christen, want hij verwacht de vertroosting Is- raëls. Die verwachting is wel benijdens waard. Want ze is de verwachting van een grijsaard. Ze is het idealisme van iemand, voor wien de levensdag reeds bezig if te dalen, en dat juist moet u treffr# Immers wachten en verwachten, ho pen en verlangen is gemeenlijk het werk der ouden niet. Dit hoort in de blijde dagen der jeugd thuis. Zij zijn de tijd van het stoute idealisme en van de ontluikende lente. Zij zijn de tijd VRn springende knoppen en veel belovende bloesems, maar de oude van daven idealiseert niet meer. Hij heeft immers van het leven niets meer ie verwachten. De dag is ge daald. De avondschemering valt. en in die avondstilte treedt hij in wee moedige herinnering terug in het ver- léden. en overdenkt den langen weg. dien hii gegaan is. Maar verwachten? Waartoe meer dan de wachters op den morgen: de wachters op den mor gen (Psalm 130), Zoo heeft Simeon verwacht. Zoo is er in Jeruzalem toch advents- leven geweest eer Jezus komt. Simon is de man van het heilig ide alisme. Hij 'staart niet angstig zoe kend. maar zeker sneurend in de toe komst. en dit idealisme is mogeliik. omdat deze grijze niet oud is. De rechtvaardigen en godvreezenden worden niet oud Wij noemen ze wel oud, maar Gnds Woord noemt ze jong. want: loof Hem. die uw jeugd ver nieuwt als eens arends (Ps. 1031 en in hun levend gemaakte zielen is de eeuwige jeugd. TTit die jeugd bloeit Pïmeons avondverlangen. O, dat kind der wereld, heeft in den avond zijn hoop van zich afgezet, en hij laat alle toekomstverwachting uit de handen glipnen. omdat het leven hem niets meer biedt. Maar Gods kind bliift idealist. Ziin nimmer verwelkende ieugd doet hem hopen, en al daalt de levensdag, dit zonn^dalen is nevelvrij. On de hoogten- van Nebö ziet hij de verten van het beloofde land, en hij schouwt ze als dichtbij, Simeon mag verwachten, en schrijft toch al die verwachting niet toe aan een vrome stemming alleen: FEUILLETON. De vreemde landlooper li) —o— Hij stond stil en luisterde, hoewel hij zich eigenlijk schaamde en tot zichzelf zeide, dat het niet was zooals 't behoorde om voor luistervink te spelen. ,.We zijn gelukkig dien landlooper opzichter kwijt", zeide een der man nen, die door zijn hoogmoed weinig bemind was. „Die dronken arbeider heeft ons eigenlijk een grooten dienst bewezen, toen hij hem op zijn plaats zette'. ..Maar, mijnheer Nentwig!" viel hem een ander in de rede. „Welnu? Laat me eerst eens uit spreken! Ik moet bekennen, dat ik telkens een schok kreeg, wanneer de Eiwitzen met hun Gratzer versche nen. Zij beroemen er zich nog op, dat ze een ziel gered hebben en zouden er geen been in zien ons al dat bedelvolk en gespuis op den hals te schuiven, 't Is dus heel goed als er eens iemand uit 't volk schoon schip maakt". Gratzer had een gevoel alsof hij den spreker naar den hals moest vlie gen en hem moet wurgen. Hij lette er niet op, dat de andere aanwezigen den hoogmoedigen zwetser het zwijgen op legden en zoowel voor Elwitz als voor hem partij trokken. Hij hoorde niet die zoo licht tot hoopvolle"" gedachten leidt. Want, en Hij is de werkmeester der levensverwachting en der ster- vensvreugde, de Heilige Geest was op hem. Die Geest breidt Zijn vleugelen over hem uit en opent zijn oogen voor de toekomst. Die Geest leidt hem op bergtoppen, vanwaar liet uitzicht op den hemel vrij is, en hij alles ziet stra len in hemelsch licht, en van dien Geest heeft hij de verzekering ontvan gen, dat hij den dood niet zien zou. eer hij den Christus des Heeren zou- zien. En Simeon heeft die openbaring met vreugde aangrepen. Hij, de grijsaard, twijfelt niet, en zegt niet: daarvoor ben ik te oud. Hij lacht niet, gelijk de oude Sara lachte over de voorzegging van haar moeder weelde. Hij gelooft, en geloovig mag hij, als hij ten tempel opgaat, het lied van den opgang, het lied Hamaaloth, zingen: ik verwacht den Heere, mijn ziel verwacht, en ik hoop op Zijn Woord; mijn ziel wacht op den Heere, meer dan de wachters op den morgen, (Psalm 130). Zoo heeft Simeon verwacht. Zoo is er in Jeruzalem toch advents leven geweest eer Jezus komt. O, wanneer wij letten op Israels don keren toestand in de volheid der tij den en op de vervalsching van het Messiasideaal. zouden wij geneigd zijn te vragen: de Zoon des menschen, wanneer hij komt. vindt Hij geloof en verlangen op aarde Is er één, die verlangend naar Hem uitziet? Ja, Maria, die in haar ziel het teer geheim van haar schoot bewaart, en Jozef, die wacht op de vervulling van het engelenwoord, en misschien de herders, maar van hen lezen \Ve het niet, enwie bidt: kom, o Messias? Zie, hier is een mensch, die wacht. Hier is er één, neen twee, want de oude Anna kent hetzelfde verlangen, die als een wachter tuurt of de eerste streepen van het mprgenrood niet lichten, en de Heiland vindt, als Hij op de aarde nederdaalt, wachtende zielen, die juichen over Zijn verschij ning in deze donkere wereld. En zoo moet ook gij wachten. Zoo kunt gij ook verwachten. Wanneer de Geest Gods ook op u is. Wanneer Hij uw ziel vervult met Zijn tegenwoordigheid. Ja, dan heeft Hij in u geplant de eeuwige jeugd, die het geheim vormt van alle waarachtig idealisme en ver langen naar Christus, en dan stort Hij in Uw hart h?t heimwee der liefde, dat buiten den Verlosser niet kan, en alle snaren van begeeren spant om Jezus 'te ontmoeten. Zoo moet het eigenlijk bij u zijn. Als ge. uw Heiland van harte lief- hebt, is het ook zoo. Da.n wach,t ge op Hem, gelijk het liefhebbend hart wacht op het voorwerp der liefde, en dan komt Hij nimmer ongelegen en nooit te vroeg. Wachtende zielen zijn altoos gereed om Hem te ontvangen en winden in blijde verrukking over de aanschou wing van Zijn zaligheid, de armen van hun liefde om Hem, hun lieven Zaligmaker. Is uw advent zulk een wachtenstijd? Kunt ge zoo uw Kerstfeest vieren? Met waarachtig verlangen naar Je zus? Dan staat ge met Simeon op een hoogte, waarop gij zelfs over Bethle hem heenblikt naar het einde der tij den, wanneer Hij komt, Die uw heil volmaakt. Wacht ge op Hem? Kent ge de bede: Kom, Heere Jezus? Bidt gij deze smeeking worstelend voor den troon der genade? Ach,, wat is in ons midden de ver wachting van Christus' toekomst vaak zwak en flauw! En dat, waar de dag nadert.... ADVENT. Het daget in den Oosten, Het licht schijnt overal! Hij komt de volken troosten, Die eeuwig heerschen zal. hoe een van hen zeide: „Het is toch wel te waardeeren als iemand, die een losbandig leven achter zich heeft, zich zóó houdt als Gratzer: ik heb den man sieeds gaarne ontvangen en ik geloof, dat alle goedgezinden, evenals El witz, de zaak, die bij hem voorgeval len is, betreuren''. Gratzer hoorde niets van deze woor den. Het gonsde en ruischte in zijn ooren, en hij hoorde nog altijd de woorden: „landlooper" en „gespuis". Hij was als verdoofd en had niet eens bemerkt, dat cr iemand de kleine ka mer binnengekomen was. Toen hij jtich haastig omwendde, liep hij tegen een heer aan. „Ge zit hier in donker, beste Grat zer", zeide Elwitz vriendelijk; „ge zoudt me bijna omver loopen. Gaat ge mee naar binnen?" „Ga maar alleen 1" antwoordde Gratzer met heesche stem; „men mocht het eens niet gaarne zien, dat u in gezelschap van landloopers en bedelvolk verscheen". „Wat moet dat nu weer beteckenen. Gratzer?" vroeg Elwitz eenigszins ge raakt. Vraag aan de heeren daarbinnen, wat de heer Nentwig gezegd heeft, en zeg hen, dat de landlooper-opzichter aan de deur gestaan heeft als een half vrijwillige, half onwillige luisteraar". Voordat Elwitz hem vorder onder vragen kon, was Gratzer verdwenen. Toen de eerste de zaal binnentrad en De duisternis gaat wijken Van d' eeuwenlangen nacht; Een nieuwe dag gaat prijken Met ongekende pracht. Zij, die gebonden zaten, In schaduw van den dood, Naar 't scheen van God verlaten, Begroeten 't morgenrood. De zonne voor wier stralen Het nacht'lijk duister zwicht. En die zal zegepralen, Is Christus, 't eeuwig licht. Gij, Evangelieboden, Die roemt in Christus' kruis, Gij moet de volken nooden Naar 't hemelsch Vaderhuis Van uit die liooge woning Daalt alle licht en vree. Hij Zelf, de groote Koning Brengt 's hemels gaven mee. J. RIEMENS. KERK EN SCHOOL. NED. HERV. KERK. Beroepen: Te Brandwijk, H. J. van Schuppen te Oudewater. Te Nij- kerkerveen, W. J. Keiler te Nieuw koop. Te Heeg, J. F. Th. v. d. Linden, te Wissekerke. Te Parrega, J. van Woerden te Marken. Te Wapenveld (toez.), W. Deur te Schoonhoven. 1 Aangenomen: Naar Ten Boer (Gron.), Ch. de Beus, cand. te Wasse naar. Naar Hien en Dodewaard, J. Kalshoven te Ovezande, c.a. Naar Drachten (Herv. Evangelisatie), A. J. Splinter te Lent. Bedankt: Voor Ochten, W. L. Mulder te Voorthuizen. Voor Oudega c.a., J. Kalshoven te Ovezande, c.a. geref. kerken. Beroepen; Te Zweeloo, D. v. Enk cand. te Kampen. Bedankt: Voor Ermelo (2e pred.- pl.), S. Neerken te Ulrum. OHR. GEREF. KERK. Aangenomen: Naar Alphen aan den Rijn (2de maal), P. Zwier te Pa- pendrecht. Naar Utrecht, P. de Smit te Boskoop. GEREF. GEMEENTEN. Bedankt: Voor Zoetermeer, J. Overduin te Zegwaard. BEROEPBAAR. De heer D. van Enk, theologisch candidaat te Kampen, deelt mede, dat in verband met het beroep van de Ge ref. Kerk van Zweeloo, de datum van 15 Januari 19*29 de dag waarop hij gaarne een eventueel beroep in over weging wilde nemen vervalt. Van nu aan zal hij dit gaarne doen. Zijn adres is Oudestraat 140 I, Kam pen. Ds. J. F. COLENBRANDER Ds. J. F. Colenbrander, sedert 1909 missionair predikant te Melolo op Soemba, vanwege de Geref. Kerken in de drie noordelijke provinciën, zal met het oog op den gezondheidstoe stand van zijn echtgenoote, niet meer naar Soemba terUgkeeren. Na afloop van zijn verlof, 1 April 1929, zal hij zich beroepbaar stellen in de Geref. Kerken in Nederland. OOK DAAR SCHEURING. Te Tholen hebben, naar De Zeeuw verneemt, Dinsdagavond j.l. bezwaar den uit de Geref. Gemeente vergaderd in het sociëteitsgebouw „Non Sem per", teneinde plannen te bespreken om tot eigen kerkformatie over te gaan. Men zegt, dat een financieel© com missie is benoemd, teneinde met de eigenaars van „Non Semper" een ac toord te treffen tot overname van dit gebouw en hierin een kerk in te richten. Het zal dan de bedoeling zijn, den heer W. Baay, welke laatst voor het beroep naar de Vrije Gereformeerde Gemeente te Rotterdam bedankte, hierin te doen optreden. eenige verklaring vroeg, ontstond er een hevige opschudding. Algemeen werd Nentwig veroordeeld. Met een trotsch gezicht zeide deze: „Het is ge meen van Gratzer om to luisteren, en het verwondert me zeer, dat de heeren zijn partij trekken. Ik dacht dat in be schaafde kringen zulk een handelwij ze, welke juist alleen op straat geleerd wordt, niet gebillijkt zou worden!" „Ik neem het in elk opzicht voor mijn opzichter op", zeide Elwitz be daard, „en laat met genoegen het oor deel omtrent mijn handelwijze aan u over". Daarbuiten stond Gratzer bij het rij tuig op Elwitz te wachten. Geen woord werd onder den terugrit tusschen hen gewisseld. Toen zij in Waltersdorp aangekomen waren, vroeg Gratzer: „Mag ik nog een oogenblik bij u bin nen komen?" „Gaarne". De opzichte volgde Elwitz naar zijn kamer on zeide zonder te gaan zitten: Indien ik thans uitspreek, wat ik de zen zomer reeds heb willen zeggen, zult u er wel niets tegen hebben. Ik moet weg, mijnheer Elwitz, ik moet weg". Haastig stiet hij de laatste woor den uit. „Ge hebt gelijk, Gratzer, en ik zal u daarin helpen", VIJFDE HOOFDSTUK. De goederen van baron Demnitz wuiVen door de r.vier de Spree be- eri; J en gedeeltelijk doorstroomd. Naar gemeld wordt, zal meer dan de helft van de leden der bestaande Ge ref. Gemeente zich hij de nieuwe kerk formatie aansluiten. Dr. K. DIJK. Gisteren was het VZK jaar geleden, dat Dr. K. Dijk, de nestor der predi kanten van de Geref. Kerk van 's Gra- venhage-West, in de residentie zijn in trede deed. Dr. Dijk, die tevoren 4 jaar de kerk van Rijswijk diende, deed 7 Juni 1910 in de Nieuwe Zuiderkerk te Den Haag. zijn intrede als opvolger van wijlen Dr. de Moor. Zijn gedenkdag is voor Dr. Dijk niet onopgemerkt voorbijgegaan. De Wijkraad heeft hem deze week gehuldigd en bij monde van ouderling J. H. Ruytendorp, een geschenk aan geboden. DE KOSTER ALS HULPPREDIKER. Wij lezen in „Die Wartburg", dat in Bessarabië er voor 125 dorpen met bijna 68.000 leden der Prot. Kerk maar 12 predikanten zijn, zoodat elk 516 gemeenten met samen 240012000 le den te verzorgen heeft. Bovendien liggen deze gemeenten ver uit elkaar, soms 40 tot 50 K.M. en zijn de reizen moeilijk. De predikant kan practisch niet va ker dan een keer of vier tot zes de ge meenten bezoeken. En zoodoende is in Bessarabië practisch de koster de hulp van den predikant geworden; hij leest 's Zon dags een preek voor de gemeente, neemt een groot deel van den predik dienst waar en groeit allengs uit tot hulpprediker. Hierdoor is onder de kosters een be weging gegroeid. Zij hebben dezen zo mer reeds een congres van twee dagen gehouden en formuleerden daar een program voor de organisatie van het kostersambt, in dier voege, dat ieder „volledig bevoegd" koster de Werner- school te Sarata of gymnasium door- loopen moet hebben en dan daarna 'n practisch examen voor het eigenlijke ambt af te leggen heeft. De „Wartburg" voegt hieraan toe, dat deze ontwikkeling in elk geval dit goede heeft, dat niet alleen de ge meenten verzorgd worden, maar bo vendien ook, waar de predikanten staatsambtenaren, zijn, een stand van onafhankelijke geestelijke arbeiders op deze wijze bezig is te ontstaan. KERKELIJKE SPRAAK VERWARRING. Het vorige jaar overleed te Lemmer Mevr. Leempoell van der Brug, die in haar testament o.m. bepaalde, dat 'n legaat, groot 1000 aan de Geref. Ge meente zou worden gelegateerd. Daar de overledene lidmate van de Geref. Kerk was, was men algemeen van gevoelen, dat met Gereformeerde Gemeente de Geref. Kerk was bedoeïd. Thans heeft de kerkoraad der Geref. Gemeente, uitgaande van de veronder stelling, dat het hier een spraakver warring betreft, afstand van het legaat gedaan. Hiermede is thans de Geref. Kerk in het bezit van dit legaat gekomen. PROF. DU PLESSIS IN STAAT VAN BESCHULDIGING. De Synode der Ned. Herv. Kerk van Zuid-Amerika heeft, zoo meldt de Xel., uitspraak gedaan in de opzienbaren de zaak van Prof. J. du Plessis van Stellenbosch, die, naar men weet, de onfeilbare inspiratie van den Bijbel heeft ontkend. Zij is tot de conclusie gekomen, dat er voldoende gronden aanwezig zijn voor de opstelling van een acte van beschuldiging tegen Prof. du Plessis. Indien de Ring van Stellenbosch, die deze acte van beschuldiging zal moeten opstellen, weigert dit te doen, zal een speciale ziting der Synode bij eengeroepen worden. DE Dr. DE VISSERSCHOOL TE SCHIEDAM. Maandag 10 Dec., 's avonds 7 uur, wordt te Schiedam de nieuwe Dr. De Visserschool geopend. Ds. Bokma, predikant aldaar, zal de plechtigheid leiden, terwijl Dr. de Vis- Prachtige pijnbosschen, waarin her ten en reeën huizen, behooren bij het landgoed. Door weiden, die langs de Spree liggen, vergeet men, dat men zich in de Mark bevindt en van den beruchten Markschen zandgrond is niets to zien. Overal noemde men den eigenaar van deze schoono streek zeer gelukkig. De jonge baron scheen ech ter dit geluk niet recht te waardeeen, noch er van te genieten. Hij werd voor een zonderling uitgemaakt en weini gen kenden hem. Hij reisde voel, was dan hier, dan daar, kwam alleen 's zomers enkele weken buiten, liet zich bij niemand zien en kwam in 't najaar weer terug voor de jacht. Alléén met zijn administrateur wijdde hij zich aan deze sport, lag urenlang op de loer op herten, verdween weer zooals hij gekomen was en gaf den buren telkens reden hun hoofd over hem te schudden. Velen dachten, dat hij een ongelukkige liefde had; anderen zei den, clat hij in 't geheim met een een voudig, maar beeldschoon meisje ge trouwd was,1 doch de meesten meen den, dat hij niet goed bij 't hoofd was. Overigens trok men er zich niet veel van aan, dat de baron zoo ongenaak baar was. Zijn rentmeoster Gratzer, die sedert twee jaar de goederen be heerde, was een aanwinst en iedereen zag hem gaarne. Deze jonge man was voor de heeren een welkcme vermeerdering van hun kring. Hij was kalm en verstandig, ser persoonlijk aanwezig hoopt te zijn en een woord te spreken. NIEUW GEBRUIK VOOR EEN SCHOOL. In „De school met den Bijbel" ver telt A. K. de volgende „niet kwaad uitgevoerde oplichterstruc", die doet denken aan die van den pseudo-gees- telijke uit Goldsmith's „Vicar of Wa kefield"; deze loopt met enkele Griek - sche Bijbelcitaten alle dominees af, om hen met veel succes op te lichten: „Een nette man komt vragen, om plaatsing van drie kinderen, omdat hij weldra verhuist van. D. naar H. De man verstrekt alle gegevens; namen, geboortedata, toekomstig adres, en be trekking. Hij vraagt naar allerlei op kerkelijk gebied en blijkt een „ijverig medele ver te zijn in zijn woonplaats. Hij is o.a. bestuurslid van een Chr. school geweest en leider van de jeugd beweging (in houtsnijwerk). Hij is omtrent de richtingen in de Ned. Herv. Kerk en de predikanten uitstekend op de hoogte en verbergt niet, welke zijn eigen opvattingen zijn. Hij vertelt van het ziekbed van zijn vrouw „die gelukkig nog gespaard werd" waarbij hij met een paar do minees onaangename ervaringen op gedaan heeft, Hij hoopt zich in zijn nieuwe omgeving spoedig thuis te ge voelen. „Ik had onderwijl aan zijn spraak meenen te hooren, dat hij wel uit de buurt van R. afkomstig zou zijn. Het bleek zoo te zijn en van de dor pen uit de buurt noemde hij voor mij bekende namen en sprak over de daar heerschende toestanden. „Hij ging vertrekken en vroeg me den weg naar de straat; hij had n.l. bij het vertrek met de schuit hij moest werkzaamheden gaan verrichten voor „Waterstaat" geen geld bij zich ge stoken. Hij wilde daar bij een kennis reis geld vragen, omdat hij met den trein terug moest. De straat was heel ver weg, zoodat ik hem aanbood, die kleinigheid voor te schieten. Hij weerstreefde nog maar nam toch aan. Ik hoorde daarna niets meer. Toen liet ik op het opgegeven adres kijken; van een nieuwen bewoner was niets bekend! Ik schreef daarna aan den predi kant, die hem naar mijn school moest hebben verwezen; „absoluut onbe kend" schreef deze. Uit het buitengewoon kleine bedrag moet ik haast afleiden, dat ik als 'n proefkonijn heb moeten dienen. Vandaar dat ik doorgeef, opdat niet anderen van een dergelijke truc in derdaad slachtoffer zouden worden. Hij is reeds eenigen tijd een bekende bij de politie. Hij „werkt" speciaal op Kerk- en Schoolgebied. Met veel af wisseling in zijn werkwijzel" BINNENLAND. ZILVERBONS. De Minister van Financiën maakt bekend, dat in de maand November 1928 bij de Algemeen© Rekenkamer zijn overgebracht: 50.000 stuks onbrudkbaar geworden zilverbons A f 1 van den bij Koninklijk besluit van 19 Februari 1920 (Staats blad no. 82) bepaalden vorm; 800.000 stuks onbruikbaar geworden zilverbons a f 2.50 van den bij Konink lijk besluit van 14 Juni 1918 (Staats blad no. 357) bepaalden vorm. DE LAATSTE RUSTPLAATS VAN GRAAF WILLEM II. Donderdag is te Middelburg in alle stilte het gebeente van Graaf Willem II van Holland, Roomscb koning, ge sneuveld bij Hoogwoude 28 Januari 1256 tegen de Friezen, in het daar voor door het Rijk in de Gothische Kerk gerestaureerde graf bijgezet. Zonder eenig officieel vertoon en zonder dat publiek aanwezig was, werden zonder een woord te spreken de overblijfselen in het graf neerge laten, waarop op een wenk van den districtsbouwkundige van de Rijksge bouwen, het graf met de dekzerk werd gesloten. scheen sedert lang vaarwel te hebben gezegd tot de dwaasheden der jeugd, was een flinke landbouwkundige, al tijd op zijn post, studeerde ijverig en trachtte op allerlei wijze en door aller lei verbeteringen de goederen van den baron in waarde te doen stijgen, liet was voor de heereboeren een ge noegen, een rit door de goederen van den lieer Demnitz te doen. Niet alleen door de heeren was Gratzer bemind; de dames vonden hem een aantrekkelijke verschijning. De oudere dames vooral hadden hem gaarne en er. waren er onder, die hem in gedachten naast haar dochters plaatsten, en meenden, dat die beiden een heel aardig paartje zouden zijn. Gratzer's betrekking was van dien aard, dat geen enkele moeder zich tweemaal bedacht zou hebben, hem het levensgeluk harer dochter toe te vertrouwen. Zijn wei-verzorgde baard en zijn mooi, donker haar werden zeer door de jonge meisjes bewonderd, en zijn zwarte, schitterende oogen had den reeds bij velen harer diepen in druk gemaakt. Het eerste half jaar was bij ontoe gankelijk en somber; men veront schuldigde hem, wetende dat personen van gewicht gewoonlijk eerst eenigs- zin terughoudend zijn, om het terrein, waar zij zich bewegen, te verkennen. Het was een heldere, mooie Decem berdag, toen Gratzer in zijn kamer zat tó schrijven.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1928 | | pagina 5