Ni .UWLEIOSCHE COURANT van DINSDAG 20 NOV. 1928 TWEEDE BLAD. M DE BLADEN ZEGGEN. Verblinding slechts. Ds. G. Hofstede, Doopsgezind predi kant te Blokzijl, schrijft aan de Rotter dammer: ,.In uw hoofdartikel van Zaterdag 10 dezer: „Overheid en Openbaring" noemt u het theokratisch ideaal het ideaal der Wederdoopers en spreekt van geestelijke theokratie als van het Doopersch ideaal. Merkwaardig, hoe ook Ds. Lingbeek meende, in het Kamerdebat tot be strijding der anti-revolutionairen zich te moeten beroepen op de Doopers maar dan in omgekeerden zin. Hij beweerde, dat het A. R. stand punt inzake de verhouding tot Kerk en Overheid zuiver Doopersch en niet Calvinistisch is, en uw meening is, dat juist het theokratisch ideaal van Ds. Lingbeek c.s. echt Doopersch is. Ra ra, hoe zit dat? Het zij mij vergund, deze schijnbare tegenstrijdigheid op te lossen. De zaak zit met de oude Doopers zóó. De eerste Doopers kwamen om streeks 1523 in Zurich op en dezen ver zetten zich tegen den kerkstaat, zoo als den Zwinglianen op het voetspoor der Roomsche beschouwing weder in voerden. Zij wilden geen staatskerk, maar de gemeente Gods, onafhankelijk van den Staat. Tot zoover dachten zij, en in navol ging van hen de Mennonieten, er dus juist zoo over als wij antirevolutionai ren van dezen tijd. Dus: antirevolutionair is Doopersch. zooals Lingbeek zegt. Verder gaat evenwel de overeen komst niet. Wat was de dwaling dier Doopers? Dat zij niet zagen de roeping der ge- loovigen in de wereld, in staat en in maatschappij: de geloovigen hadden zich zorgvuldig te onthouden van de wereld, die in het booze ligt, en bin nen de omtuining der kerk hunne za ligheid te werken met vreeze en beven. Een opvatting, welke verklaarbaar is in het licht van dien tijd. Dit was hun dwaling, dat zij niet zagen de roeping, welke de Christen heeft, om ook buiten de kerk op het breede erf der wereld 'n licht te zijn en daar mede te werken aan de handha ving van Gods eere en de doorwerking der beginselen Zijns Woords. In dit opzicht dus wel een tegen stelling tusschen Doopersch en Anti revolutionair of Calvinistisch. Neen, zegt Ds. Lingbeek, de Anti-re volutionairen zijn toch Doopersch en niet Calvinistisch. Op welken grond? Wel, zegt hij, Menno Simons profa neerde den Staat en ook 't Overheids ambt. Bedoelt hij met profaneeren naar den oorspronkelijken zin van het woord: plaatsen buiten den tempel, derhalve scheiding maken tusschen Kerk en Staat, dan heeft hij gelijk; maar be doelt hij er mee: ontkennen de Godde lijke roe\ng der Overheid op haar terrein, orAkennen de gebondenheid der Overheid op haar terrein aan Gods ordinantiën, dan heeft hij ongelijk. Menno en de zijnen stonden volstrekt niet de meening voor, alsof de Over heid los stond van God en Zijn Woord. In al de oude belijdenisschriften der Doopers wordt van het ambt der Over heid gesproken als van een Goddelijk ambt, en wordt zij erkend als dienarf ■»- se Gods en wordt beleden, dat zij als zoodanig haar ambt moet uitoefenen. Alleen: de Christen moet er zich niet mee inlaten, omdat zulks voor zijn geestelijk leven gevaarlijk is. "Zóó was het standpunt, een stand punt, dat vóór het optreden van de S. G. P. in sommige oud-Gereformeerde kringen werd aangetroffen, op welke kringen Dr. Kuyper het oog had, als hij sprak van Doopersche denkbeelden In onzen tijd. Hoe zit het nu met uw stelling, dat het theokratische ideaai liet Weder- doopersche ideaal is, lijnrecht in strijd met het voorafgaande? U hebt gelijk met deze restrictie, dat u daarbij gedacht hebt, niet aan de ouste Doopers en de latere Mennonie ten, maar aan dat deel der Doopers, dat door den druk der vervolgingen en onder invloed van geestdrijvers het oorspronkelijk beginsel prijs gaf en in het andere uiterste verviel kerk en staat te willen laten samenvallen, de zuivere theokratie te willen invoeren. Het antirevolutionaire standpunt is noch het een, noch het ander. Ons Program zegt duidelijk, wat wij willen. Is dat standpunt niet Calvinistisch, zooals Ds. Lingbeek beweert? Ik ben zoo vrij te beweren en meer bevoegden dan ik hebben het herhaal delijk aangetoond, dat juist het stand punt van de H. G. S. niet het ware Calvinistische is, maar, wat zij willen veelmeer ligt op de lijn van Luther en Zwingli. Een stukje kerkhistorie der 16de eeuw en dat naar aanleiding van de algemeene beschouwingen b. d. staats- begrooting voor 1929! Is het niet in-droevig, dat in een hoogst ernstigen tijd als deze, verte genwoordigers van Protestantsch Ne derland niet beter weten te doen, dan op elkaar aan te vallen en de onder linge verschillen breed uit te stallen tot vermaak der tegenstanders? Wat moeten de Roomschen wel den ken van dat Babel der verwarring? U meende onlangs, dat ik wat pes simistisch was; maar zou men het niet worden, wanneer men ziet, hoe hope loos verblind sommigen zijn, die leids lieden des volks willen zijn? Pessimistisch, neen, niet wat betreft ons geloof in den uiteindelijken tri omf van Gods zaak; niet wat betreft het Koningschap van Christus; maar wel ten opzichte van de politieke toe komst der Christelijke partijen in ons vaderland. Dezer dagen zeide een vriend tegen mij: „Wij moeten er weer onder; wij moeten weer in den druk". Ik begin het ook te gelooven, want ons theologisch volk is hardleersch en schijnt te moeten geslagen worden om te ontwaken uit zijn heillooze verblin ding. Verblinding; een ander woord weet ik niet voor een uitspraak als van Ds. Kersten, dat hij elke coalitie zijn steun zal geven, die de ordinantiën Gods handhaaft, in geen geval echter aan een coalitie met de Roomschen. Als men dat leest, staat men toch paf! Ziet de man dan niet, dat geen en kele coalitie denkbaar is, welke in zijn geest zal regeeren? Afbreken, dat kunnen de heeren Kersten en Lingbeek, en den weg banen voor de tegenpartij. Ziedaar de eenige vrucht, welke hun politiek zal dragen. KERK EN SCHOOL. NED. HERV. KERK. Beroepen: Te Och ten, W. I. Mulder te Voorthuizen. Te Hien en Dodewaard, J. Kalshoven te Driewegen. Te Hasker- horne, M. J. Blanken, te St. Oedenrode. Aangenomen: Naar Kuinre (toez.) E. Emmen, cand. te Renswoude. Bedankt: Voor Zoetermeer en Zeg waard, H. van Dijken te Leidschendam. Voor Schalkwijk. N. Warmolts, te Wezep. Voor Lochem, F. G. N. Nicolai, te Voor hout. Voor Vleuten, P. Warners, te Ne- derhorst den Berg. GEREF. KERKEN. Beroepen: Te Groote Lindt, W. Veder te Waddinxveen. Te Boven-Hardinxveld, J. O. Mulder, cand. te IJsselmonde-West. Bedankt: Voor Tienhoven, W. Tom, te Warns (Fr.) (verh. bericht). Voor Bus- sum (vac. A. J. Mulder), IJ. v. d. Zee, te Amsterdam-West. CHR. GEREF. KERK. Bedankt: Voor Baarn, J. Drenth, te Broek op Langendijk. BEVESTIGING, INTREDE, AFSCHEID. Ds. E. J. Wientjes van Oudshoorn is Zondagavond in de overvolle Prins Wil lemskerk te Scheveningen als predikant der Geref. kerk bevestigd door zijn zwa ger Ds. Avan 'I Sant, van 's-Gravenhage- NVest. Ds. van 't Sant deed dit met een predikatie over Joh. 4 46. In een inleidend woord wees te beves tiger op de groote beteekenis van deze ure voor de gemeente van Scheveningen, die thans haar vierden 1 eeraar ontvangt en evenzeer voor Ds. Wientjes, die een trou we gemeente, waar hij 9 jaar lang geze gend mocht werken* verliet. Na de bevestiging, waarbij Ds. Wientjes staande Ps. 2U 1 werd toegezongen, sprak Ds. van 't Sant nog een enkel persoon lijk woord, terwijl hij vóór het uitspre ken van den zegen de gemeente verzocht Ps. 132 als een bede voor al haar lee raars op te zenden. Woensdagavond doet Ds. Wientjes in de Bethelkerk zijn intrede. In een tot de nok gevuld kerkgebouw heeft Ds. O. S. Jellema, de gewezen Ne- derlandsche predikant te Davos, zich Zon dag in zijn nieuwe standplaats Beilen aan zijn gemeente verbonden met een predi katie aan de hand van Joh. 12 49. Ver schillende sprekers voerden bij deze plechtigheid het woord, waarna de ge meente den nieuwen leeraar de bede uit Ps. 134 3 heeft toegezongen. In een ochtenddienst was Ds. Jellema vooraf bevestigd door Ds. L. J. Casimir uit Gieterveen. Ds. J. A. C. RULLMANN. Ds. J. A. C. Rullmann van Weltevreden, beroepen missionair D. d. W. voor het zendingsterrein van Rotterdam, zal op 24 April a.s. met de Sibajak repatrieeren. Hij zal zich te Soest vestigen, om zich aan de Universiteit te Utrecht voor zijn toekom stige taak voor te bereiden. KERK EN RAADSGEBED. Te Soest geeft het verslag van den Ker- keraad der Geref. Kerk het volgende te lezen: Over het besluit van den Gemeenteraad om het „Onze Vader" te bidden bij den aanvang zijner vergaderingen, werd afkeu ring uitgesproken door een broeder en be sloten werd, over deze zaak nader te han delen. Inderdaad, voor een vergadering op het terrein der gemeene gratie is het aller"- volmaakste gebed niet geëigend. HET LEIDERSCHAP VAN HET LEGER DES HEILS- Met betrekking tot de geruchten en meeningen in de pers over den vermoede- lijken opvolger (1ste) van den zwaar zie ken generaal Booth (die aan zenuwuitpui- ting lijdt) heeft, naar Te War Cr/ in 17 dezer meldt, de chef van den generalen staf Higgins een verklaring gepubliceerd, dat elke strijd daarover voorbarig en on gepast is, omdat de generaal nog leeft en alle hoop nog niet behoeft te worden op gegeven. Bovendien is het uitermate ver keerd in deze omstandigheden over zijn opvolger te twisten. Dé stafchef vertrouwt, dat heel het Leger hierin zijn meening is toegedaan. PROF. HEPP, DE ANONYMUS EN Ds. SMELIK. Prof. Dr. V. Hepp heeft in zijn beoordee ling van de anonyme brochure „Zijn de mannen van Assen" enz., geschreven over een „herkauwende" consciëntie die de on bekende schrijver zou bezitten. In het on langs verschenen „Naschrift" op de be doelde brochure, zegt de schrijver dat deze „geestigheid" van den prof. hem niet deert. De critiek op zijn brochure verwondert hem overigens niet. Toen ds. Wisse destijds zijn be zwaren uitte tegen de Geref. Kerken, schreef toen prof. Hepp niet, dat we hier te doen hadden met een psycho pathologisch gevoel; een uitdrukking die hij schijnbaar zoo prachtig vond, dat hij ze later nog eens herhaalde (nie mand spreke hier van een herkauwen den professor!) Ds. E. L. Smelik schrijft nu in het jong ste nummer van „Woord en Geest": Prof. Hepp beging de ruwe onvoor zichtigheid van een „herkauwende consciëntie te spreken, daarmede on bedoeld prijzende dit geweten, dat spre ken bleef over en getuigen van een schuld, die niet was weggedaan, terwijl zoovele gewetens, die eerst spraken, nu het onverteerbare brok bleken te hebben doorgeslikt. Ds. Smelik meent verder, dat het voor stel van den brochur^ -schrijver een com missie te benoemen om net vraagstuk der schriftbeschouwing te onderzoeken, hoe sympathiek ook, nooit eenig rifect kan hebbentenzij de „AsserKerken" erken nen, dat haar decreten niet gehandhaafd kunnen worden. „Assen zal scheurend, scheidend en vernietigend voortwerken", zegt de schrij ver, „of Assei moet zelf worden vernie tigd en onschadelijk gemaakt. Dit oogen- blik zal wel samenvallen met het moment waarop Luther door de Roomsche Kerk zal worden heilig verklaard!" Zoolang nog zulke taal gesproken wordt, is de eenheid verre te zoeken. CENTR. BOND VOOR INWENDIGE ZENDING EN CHRISTELIJK PHIL. INRICHTINGEN. De Bond voor Inwendige Zending en Chr. Philanthropische InricI tingen heeft gisteren te Amsterdam zijn ver gadering gehouden onder leiding van ds. J. Groenegeg. Besloten werd aan den voorzitter, dr. J. Th. de Visser, telegrafisch de beste wenschen van den Bond te doen toekomen voor zijn spoedig herstel van de lichte ongesteldheid, welke hem belette deze vergadering te lei den. De aftredende bestuursleden wer den herkozen; het bestuur is uitge breid door de verkiezing van mr. B. de Gaay Fortman, ds. J. A. v. Leeuwen en den heer W. F. H. v. d. Wart. Po ging enom een vertegenwoordiger van het Leger des Heils in het bestuur te krijgen zijn nog niet tot een resultaat gekomen. Des ecretaris van den Bond, de heer A J. da Costa, heeft het jaarverslag uitgebracht; wij ontleenen hieraan, dat de Bond thans 132 aangesloten vereenigingen e. d. telt. Daarna heeft de directeur, jhr. mr. C. F. v. Lennep uitvoerige beschou wingen gehouden over de uitgebreide bemoeiingen in verband met de Olym pische Spelen. Zijn mede-secretaris van het Christelijk Sociaal Comité, hetwelk deze werkzaamheden meer in bet bijzonder verricht heeft, de heer mr. dr. P. H. W. G. v. d. Helm, zal la ter rapport uitbrengen over het gehee- !e verloop daarvan met statistische ge gevens. Jhr. van Lennep gaf in zijn betoog het standpunt aan. hetwelk naar zijn meening de kerken ten aanzien van de sportbeoefening moeten innemen; van haar moet ook op dit gebied meer leiding uitgaan tot de christelijke jeugd. De Inwendige Zending in den vorm van de Jeugdvereenigingen kan hierbij krachtige hulp verleenen. Het verslag van den penningmeester vermeldde dat het nadeelig saldo van 3601 terug is geloopen op f 534. UIT DE OMGEVING. LISSE. A.R. Kiesvereeniglng. Nadat de vergadering door den voorzit ter, den heer Statema, op de bekende wij ze was geopend, spreekt deze een wel komstwoord, ontwikkelt de plannen voor de a.s. campagne en wekt op tot actie, waaraan de Heere Zijn zegen verbinden moge. De Notulen worden vastgesteld. Voorle zing geschiedt van een ingekomen stuk van den Statenkieskring Leiden. In ver band hiermede doet de heer Noorlandt verslag van de laatste vergadering van dezen kieskring. Als candidaten voor den Kamerkieskring zullen worden opgegeven de H.H. Herrewijn, Koppenaal en Noor- landt. Ter bespreking op het as. Centralen Convent worden de volgende punten opge geven: vaccinatie-dwang, stemdwang en beperking van den tereinenloop op Zon dag. Het kiezen bij volmacht heeft de aan dacht van het Bestuur; eenige ledeh, die op den stemdag vermoedelijk afwezig zul len zijn, hebben reeds maatregelen geno men. Alsnu wordt het woord verleend aan Dr. Ruys, die een causerie zal houden over de vraag: „Hoe moet ons oordeel lulden over de beteekenis van Datheen?" Spr. begint met de opmerking, dat Da theen tot voor kort bij de groote massa alleen maar bekend was als een der be- rijmers van de Psalmen. Aan Ds. Kersten is het min of meer te danken, dat hierin verandering is gekomen. Deze toch heeft bij de opening van een school in Rotter dam, welke Petrus Dathenus waa genoemd, een rede gehouden, waarin hij uiteen zette, waarom deze naam gekozen was. Die rede is toen aanleiding geworden voor den heer de Wilde tot het schrijven van zijn bekende brochure „Om de vrij heid", waarna Ds. Kersten weer het land ia ingetrokken met een rede over de refor matorische beteekenis van Datheen, ter bestrijding van de brochure-de Wilde. Spr. wil thans nagaan, welke beschou wing van Datheen voor de meest juiste dient gehouden, waartoe hij eerst een kort overzicht van Datheen's leven geeft. Datheen, een der Reformatoren uit de 16de eeuw, werd uit Roomsche ouders ge boren, kwam vroegtijdig in een klooster, doch werd reeds spoedig gewonnen voor de „nye leere". Door de vervolgingen ge noodzaakt het vaderland te verlaten, ging hij eerst naar Engeland, maar moest, toen Maria Tudor aan de regeering kwam, ook vanhier vluchten en kwam toen na eenige omzwervingen in Frankfort. De Overheid was hier echter Luthersch en daarom de Calvinisten minder gunstig gezind, zoodat Datheen na eenigen tijd ook Frankfort verlaten moest en toen naar de Paltz trok. Daar werden hij en zijn geloofsgenooten door den Calvinisti- schen Keurvorst Frederik de Groote gast vrij ontvangen en werd hun Frankenthal als woonplaats aangewezen. Hier bewerkte hij de Liturgie, vertaalde den Heidelberg- schen Catechismus in het Hollandsch en berijmde de Psalmen. Door verscheidene gemeenten in de Zuidelijke Nederlanden beroepen, trok Da theen in 1566 derwaarts en predikte er met vrucht. Tegelijk zamelde hij echter ook gelden in voor een leger tegen Spanje. Het bevel over dit leger werd aan Oranje aangeboden, die dit aanbod echter afwees, waarop Brederode ermede werd belast. De aanbieding van het smeekschrift der Ede len aan Margaretha van Parma scheen aanvankelijk eenig succes te zullen heb ben; de hertogin zegde althans matiging der vervolging toe. Helaas kwam toen de Beeldenstorm, die aan de gekoesterde hoop den bodem insloeg. Spr. staat bij den Beeldenstorm wat uitvoeriger stil, acht hem verklaarbaar doch niet te verdedigen. Vooral d-e heffe des volks heeft er zich schuldig aan gemaakt. Historisch valt aan te toonen dat Datheen er onschuldig aan staat. Direct heeft hij er althans niet toe aangezet. En toen hij uitbrak, verkeer de hij in het buitenland. De zaak der Hervorming is er grootelijks door ge schaad. Toen Margaretha alle gedane toezeggin gen weer ingetrokken had en de vervol ging weer met kracht ter hand werd ge nomen, keerde Datheen weer terug naar Frankenthal. Van hieruit vergezelde hij het leger van Johan Casimir, dat door den Keurvorst naar Frankrijk werd gezonden ter bescher* ming der Hugenoten, als veldprediker. Het verblijf aldaar heeft vermoedelijk in vloed geoefend op zijn houding, later aan genomen tegen Oranje, toen deze bij Frankrijk hulp zocht tegen Spanje. Na 1572 klaart in Holland de politieke horizont wat op. Oranje noodigde toen Datheen uit over te willen komen om orde op de kerkelijke anken te stellen, aan welk verzoek deze met toestem ming van den keurvorst, wiens hofpredi ker hij nog steeds was voldeed. De Prins voelt zich inmiddels al meer en meer tot het Calvinisme aangetrokken en sluit zich ten slotte in 1573 bij de Geref. Kerk aan. De band tusschen hem en Da theen wordt daardoor ook hechter. In 1576 begint echter de verwijdering te komen tusschen Oranje en Datheen. Door verschillende omstandigheden, o.m. door de z.g.n. Spaansche furie te Ant werpen, vond de Prins n.l. de gelegenheid gunstig, een poging te wagen tot afwer ping van het Spaansche juk. Maar daartoe diende dan eerst eenige toenadering tot de Roomschen te worden gezocht, hetgeen hij trachtte te bereiken door de Pacificatie van Gent, volgens welke in de Noordelijke provinciën de Gereformeerde godsdienst, in de Zuidelijke de Roomsche de open bare zou zijn. Omgekeerd zouden dan in het Noorden de Roomschen en in het Zui den de Gereformeerden besloten sa menkomsten mogen houden. Het Eeuwig Edict, dat deze Pacificatie heette te bekrachtigen, ondermijnde haar in werkelijkheid, daar Don Jan van Oos tenrijk wèl bereid bleek de bepalingen na te komen, die gunstig voor de Roomschen waren, doch niet die, welke in het voor deel der Gereformeerden waren. Datheen, die van deze overeenkomst FEUILLETON. God is mijn heil. 85) —o— Eerst toen hij te Schönheide kwam en de oude mevrouw leerde kennen, waren in hem gevoelens opgewekt, die sedert den dood zijner vrome moe der gesluimerd hadden. Toen was hij weder begonnen in den bijbel te lezen en naar de kerk te gaan, maar was in veel twijfel verval len en dikwijls ter neer geslagen ge weest; toch had hij steeds gevoeld dat het de eenige weg was, die tot wa ren vrede leidde. Maar de Heer had hem niet verlaten, en hem ten tijde der zwaarste verzoeking de belofte doen verstaan die hij behoefde. Reeds van het eerste oogenblik af aan, dat hij haar in Schönheide had leeren kennen, had hij zich t ot haar aange trokken gevoeld, en o-fscoon hij zag, dat zijn tegenwoordigheid haar niet aangenaam was, had hij aan den drang zijns harten geen weerstand kunnen bieden, en nu was hij zich zeiven bewust, dat zij zijn levensge luk in handen hield. Toen hij haar nog eens half aarze lend half vertrouwend vraagde of zij hem haar levensgeluk wilde toever trouwen, duizelde haar alles voor de oogen, zij wist niet of zij waakte of 'droomde, zij gevoelde alleen dat het heerlijk was, en dat zij niet verdiende, dat de man, dien zij reeds lang in stil te had geacht en liefgehad, haar, on beduidend, kinderachtig meisje als zij was, dit alles mededeelde en zij kon maar geen woorden vinden, totdat hij opstond en op droevigen toon zeide: „Moet ik dan zonder antwoord weg gaan?" Toen legde zij haar hand in de zijne en sprak zacht maar vast: „Ja, ik wil". En toen hij haar in de armen sloot fluisterde zij diep beschaamd: „Maar gij moet den Heer voor en met mij bidden, dat Hij mij uwer waardig make". Hij drukte haar hartelijk de hand en zij beloofden elkaar al hun krach ten in te spannen om den Heiland na te volgen, die de eerste in hun ver bond was. Drie jaren later en weder onder den eik. Drie jaren verloopen sedert de oude dame gestorven is en de haren als weezen heeft achtergelaten; wij zijn in den zomer van 1852. Door de don kere wolken, die nog over Pruisen's politieken horizon zijn uitgebreid, be gint hier en daar het licht te breken. De opstand is gedempt, oude rust en veiligheid heerschen, het ministerie geniet het vertrouwen van alle goed- gezinden en men schijnt alle recht te hebben om te verwachten, dat de toe stand van 1848 voor goad geweken is. De staatkunde neemt niet meer zooals destijds aller gedachten in, en het ge zellige leven eischt als van ouds hoofd en hart. maar met de oude gewoonten zijn ook weder de oude gebreken voor den dag gekomen. Alle Christenen hadden een ernstige waarschuwing ontvangen om te letten op de teekenen der tijden, die het na derend oordeel des Heeren voorspel den; velen hadden ze ter harte geno men, zich losgemaakt van de banden der wereld en den breeden weg des verderfs verlaten voor den smallen weg die ten leven leidt. Slechts wei nigen volhardden hierin met getrouw heid, maar die het deed werd door den Heer versterkt en ging voort van kracht tot kracht. Onder degenen, die naar Gods stem geluisterd hadden, bevond zich de heer Van Halier, en Hij, die hem ge roepen had heeft hem ook staande gehouden. Vele moeilijkheden stonden Van Haller in den weg: hij moest zich op éénmaal afscheiden van al zijn vroegere vrienden, over zijn plotselin ge vroomheid veel spotternijen hooren, maar hij genoot daarbij den zegen, welke de Heer schenkt aan allen, die Hem belijden voor de menschen. De onverschilligheid omtrent het oordeel van anderen, die hem altijd eigen was geweest, kwam hem nu als wapen goed te pas, maar hij liep tevens ge vaar zich daarop te verheffen en zich tegen zijn tegenstanders te verharden. Zijn geheel© leven was veranderd; hij schepte nu niet langer behagen in het genot, dat pracht en weelde schen ken, maar hij trachtte de dingen de zer wereld te bezitten als niet bezit tende, want zij waren geen noodzake lijkheid meer voor hem sedert hij de ééne parel van grooten prijs gevonden had, wier bestaan hij vermo'ed had toen ze hem nog onbekend was. Johanna, die reeds meer dan twee jaren zijn vrouw was, hielp hem naar haar krachten zijn huishouden in te richten naar de voorschriften van Gods Woord, terwijl zij zelve het ideaal trachtte nabij te komen, dat Petrus ons voor oogen stelt; maar dit gelukte haar niet altijd, want zij had veel strijd te voeren tegen haar karak ter, en de kalme rust, die te Schön heide heerschte, ontbrak nog maar al te veel in haar huis. Gewoonlijk was het één of ander niet in orde en wan neer zij dan om den mond van haar man den spotachtigen glimlach zag spelen, die haar vroeger zoo ergerde, vloog het bloed haar naar de wangen en antwoordde zij wel eens op scher pen toon, hetgeen zij echter dadelijk weder door verdubbelde zachtmoedig heid trachtte goed te maken. De stilte, die zoo menig jaar te Beu kenheuvel geheerscht had, was ver dwenen, het huis stond voor allen open, maar het meest voor geloofsge nooten. Johanna's ouders en haar zuster. brachten er het grootste gedeelte van den zomer door, de oude graaf bracht den winter liever in den gezelligen kring zijner vrienden te Berlijn do<>r en in het voorjaar gingen zjj geregeld naar Karlsbad. Helena hield haar ouders daar gezelschap; zij was nog altijd even werkzaam als vroeger. Haar voornaamste streven was een maal tot de maagden te behooren, wier lampen brandende zullengevon den worden als de Bruidegom komt. Ook voor den tijd, dien zij te Beuken- heuvel doorbracht, had zij een werk kring gezocht; zij was voor Johanna een groote hulp bij het bezoeken der dorpsbewoners; deze had hiertoe wei nig geschiktheid en had met al haar zorgen voor haar man en haar zoon tje en de trouwe waarneming barer huishoudelijke plichten de handen vol. Te Schönheide heerschte nog altijd denzelfden geest, daar was nog steeds het Woord Gods een lamp voor den voet en een licht op het pad; allen ge voelden echter nog de leemte door den dood der oude dame veroorzaakt en haar kamer werd nog steeds als een heiligdom beschouwd. - Allen on dervonden het gemis van haar troost woorden en van haar liefdevollen raad, en Anna en de heer Van Men gen gingen nog menigmaal naar haar kamer, alsof zij hun daar nader was dan ergens anders. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1928 | | pagina 5