NIEUWE LElDSCHE COURANT
van
ZATERDAG 10 NOV. 1928.
TWEEDE BLAD.
UIT DE SCHRIFTEN
DE VEERKRACHT DES GELOOFS.
Ik zal des Heeren gramschap
dragen, want ik heb tegen Hem
gezondigd; totdat Hij mijnen twist
twiste en mijn recht uitvoere.
Micha 7:9.
Ho© wonderspreukig klinkt dit
woord, dat Micha, hij 't vooruitzicht
van haar nabije tuchtiging door de
ballingschap, der Kerk des Ouden Ver-
bonds op de lippen legt.
Hoe in tegenspraak met zichzelf,
Want wat schijnt er onbestaanbaar
der dan sidderend tie buigen onder de
neerdrukkende hand Gods, en van
diezelfde hand tegelijk wederoprich
ting en verhooging te hopen?
Wie kan er weten de gramschap des
Heeren te dragen, die eindeloos is, en
toch met een „totdat" rekenen op een
aflaten van Gods toorn?
Wie belijden, dat hij gezondigd heeft
tegen den Allerhoogste en in éénen
adem spreken van zijn twist, dien de
Heere twisten zal?
Wie bekennen, dat de gerechtigheid
Gods hem aangreep en neerwierp, en
zich troosten met een recht, dat God
voor hem zal uitvoeren?
Moet hier niet óf de bekentenis on
oprecht, óf de zelfbemoediging zelf
misleiding zijn?
Inderdaad, zoo wil het ons schijnen.
Buigen onder Gods vonnissend recht
en Gods slaande hand, en hopen op
Zijn vergevende genade en den balsem
zijner vertroostingen ze hooren,
zoo oordeelen we, wel bijeen doch
als regen en zonneschijn, als nacht en
dag: naar Gods ordinantie op elkander
volgend: eerst de een, dan de ander.
Maar hier, in 't woord des Profeten,
volgen ze niet op elkaar.
Hier zijn ze gelijktijdig.
Hier gaan ze hand aan hand, in één
adem de smartkreet onder Gods
slagen en de hope op genezing, de
klage over eigen ongerechtigheid en
het beroep op eigen recht
En, neen, de oplossing ligt niet in
de tweeërlei partij, waarmee Israël te
doen heeft: aan de eene zijde zijn God
en aan de andere zijn vijanden.
Want het is dezelfde God, tgen Wien
het zondigde en Wiens gerechtigheid
het tuchtigt, en die tegenover de hei
denen zijn twist zal twisten en zijn
recht handhaven.
Dit is de wondere werking des ge-
loofs.
Zijn veerkracht, die het, als de door
den wind neergedrukte bieze, wel
buigen laat, maar nooit breken.
Die wondere veerkracht, die Job
deed roemen: „Zie, zoo Hij mij doodde,
ik zou nóg op Hem hopen".
Doch zing hier nu niet den lof en
den roem van het geloof.
Alsof het het geheim van deze veer
kracht droeg in zichzelf.
Alsof het de grootste tegenstellingen
overwon: zonde in recht, vonnis in
aanspraak veranderde, en zelfs in
staat was den Almachtige te dwingen'
tot zijn dienst, zijn Rechter om te
scheppen tot zijn Helper.
Het geloof is ook hier niets dan ge
loof, d.w.z., dan een uitgaan uit zich
zelf, om te vluchten tot God; een los
laten van zichzelf, om God den Heere
aan te grijpen; een zich overgeven van
zichzelf, om in God te rusten.
Het geloof overwint God niet, en
het verzoent geen tegenstellingen in
God het geloof geeft God eenvoudig
plaats.
Het aanvaardt Hem, zooals Hij is.
Het onderwerpt zich aan Hem, zooals
Hij uit de verborgenheid van Zijn We
zen te voorschijn treedt in Zijn open
baring door het Woord: in Zijn recht
FEUILLETON.
God is mijn heil.
77) —o—
De oude dame luisterde met ge
spannen aandacht, het scheen alsof
een engel der vetroosting den angst
van haar had weggenomen.
Toen I-Iedwig eindigde, zeide zij:
,.Amen". Een waas van vrede spreidde
zich uit over haar gelaat en zij lis
pelde: „Ik dank u kindlief, nu wil ik
trachten te slapen". Zij werd kalmer,
ofschoon de koorts haar weinig rust
liet.
Den vólgenden morgen kwam me
vrouw Van Steendorp, die door haar
broeder onderricht was van de ziekte
hunner moeder, maar zij vond haar
beter dan zij gedacht had.
De oude mevrouw was innig ver
heugd haar te zien en scheen hierdoor
misschien sterker dan zij was. „Nu is
mijn laatste wensch vervuld", zeide
zij. „nu heb ik niets meer te doen dan
u te zegenen".
Zij lag geruimen tijd stil en scheen
z:ch te verheugen over de tegenwoor
digheid harer dochter, die naast haar
bed zat; toen liet zij den heer Van
Mengen roepen en verzocht hem de
kinderen en de dienstboden bijeen te
roepen, daar zij wenschte van allen
f fscheid te nemen terwijl zij er nog
toe in staat was.
en in Zijn genade, in Zijn Wet en in
zijn Evangelie, in de gestrengheid van
Zijn eisch, en in den overvloed van
Zijn ontferming, met de roede in de
hand, die om der zonde wil tuchtigt,
en in de vergeving en de trouw die Hij
vastlegde in Zijn Verbond.
Daarom zinkt het geloof aan Zijne
voeten in het stof, en richt het zich
tegelijk aan Hem op.
Daarom doet het buigen onder Zijn
gramschap en tegelijk hopen op Zijn
ontferming.
Daarom doet het ons, als rechteloo-
zen voor onzen God, beschaamd het
hoofd op de borst zinken, en tegelijk
moedig hopen op het recht, dat Hij
ons in Christus gaf en in Zijn beloften
verzekert.
Het wonder ligt hier, als overal, niet
in het geloof, maar in God, Die het
voorwerp is des geloofs.
En onzen God, als voorwerp van
ons geloof, te laten gelden in al wat
Hij is in Zijn gerechtigheid, en ook
in Zijn genade, in Zijn gestrengheid,
en óók in Zijn ontferming dat is het
geheim van de eere Gods in ons leven
en van den vrede onzer zielen
VERTROUWEN
Niets kunnen dan maar stil en kleen
Op Jezus te vertrouwen;
Dat is de weg, de weg alléén
Om op een rots te bouwen.
Niets weten dan: bij Hem is kracht,
Hoe zwak ik ook moog wezen,
Het Godslam is voor mij geslacht,
Dies heb ik niets te vreezen.
Niets zien dan Jezus en Zijn hand;
Geen afgrond, geen gevaren;
Dat brengt mijn scheepje naar het
strand,
Door d' opgeruide baren.
Niets willen dan wat Hij begeert,
Zóó komt er rijke vrede,
Zóó deelt ook Hij, die 't al regeert,
Ook mij Zijn blijdschap mede.
Niets hopen van deez' nietig' aard,
Wat zij ook moog' bevatten;
Slechts Jezus is mijn liefde waard
Niets is bij Hem te schatten.
Niets kennen, weten, willen,-zien,
Niets van onszelven hopen
Wie dat geleerd heeft, o, voor dien
Staan al Gods heem'len open!
KERK EN SCHOOL.
NED. HERV. KERK.
Beroepen, te Maasdam en Cil-
laarshoek: M. J. G. J. v. d. Poll, te
Bunnik. Te Loon op Zand: H. van
Eist, te Reeuwijk. Te Huizing©
(Gr.): H. Marra, te Emmen. Te De!
Wilp: G. Teensenma, te Siddeburen.
GEREF. /IERKEN.
Beroepen, Te Metslawier en
Nijawier: J.. Maaskant, te Echten.
Te Lemmer: H. W. H. van Andel, te
St. Pancras.
cnn. OEREF. KERK.
Beroepen, te Kampen: P. J. de
Bruin, te Veenendaal.
OUD-GEREF. GEMEENTE.
Bedankt, voor Utrecht: J. v. 't
Hoog, te Kinderdijk.
BEVESTIGING, INTREDE. AFSCHEID.
Ds. H. D. Drenth, laatstelijk gees
telijk verzorger van de Stichting
„Wolfheze" te Wolfheze. die Zondag
j.l. bevestigd werd als predikant bij
de Geref. Kerk van Tuindorp-Heyplaat
(Rotterdam), heeft aldaar gisteravond
zijn intrede gedaan met een predika
tie over 1 Cor. 2:2: „Want ik heb niet
voorgenomen iets te weten onder u,
dan Jezus Christus, en Dien gekrui
sigd".
Aan het einde richtte spr. zich tot
zijn bevestiger, ds. J. Schoonhoven,
van Rotterdam-Delfshaven; tot ouder
lingen en diakenen; tot het modera-
men der Classis en den afgevaardigde
der 11 omringende Gemeenten, in wier
belangstelling hij de 'mge Gemeente
van Tuindorp-Heyplaat en zichzelf
aanbeval; tot het vereenigingsleven;
Hij wilde haar dit gaarne sparen en
verzocht haar zich te ontzien; maar
zij wilde er niets van hooren, zij be
weerde sterk genoeg te zijn en groote
behoefte te hebben allen voor de lief
de te danken, die zij haar steeds be
wezen hadden. En zij kwamen diep
geroerd, niemand ontbrak en al vloei
de er menige traan, toch heerschte er
een diepe stilte, toen d oude me
vrouw haar zwakke stem verhief, al
len hartelijk dank zegde en zegende.
Ten laatste liet zij ieder afzonderlijk
aan haar bed komen om afscheid te
riemen en eenige woorden vol van
liefde tot hen te spreken; eerst de
dienstboden, en t en deze vertrokken
waren haar kleine lievelingen, van
wie het haar moeilijk viel te scheiden
eindelijk Iledwig, Anna en haar beide
eigene kinderen.
Aan Ernst droeg zij op Willem har
telijk voor haar te groeten en hem te
zeggen, dat zij hem altijd had liefge
had als haar eigen zoon. Daarna legde
zij zich zeer vermoeid neder en sprak
verder geen woord; haar ademhaling
was zeer benauwd, de pols zoo zwak,
dat men nauwelijks de slagen tellen
ken, die menigmaal lang uitbleven.
Zoo lag zij tot den namiddag toen de
piedikant kwam om met haar het
heilig Avondmaal te vieren.
Zij scheen versche krachten gekre
gen te hebben. Zij beleed een groote
zondares te zijn, die niets dan dood
en verdoemenis verdiend had, maar
tot den heer M. de Broeder, die tot dus
ver het catechetisch onderwijs gaf; en
tot de directie van de R'damsch©
Droogdokmaatschappij, die zooveel
voor den bouw van kerk en pastorie
gedaan heeft.
Daarna werd de eerste leeraar van
deze jonge Gemeente toegesproken
door den heer Van der Bijl, namens
den lverkeraad. die Psalm 201 liet
toezingen; en door ds. C. B. Bavinck,
van Rotterdam, namens de Classis,
die Psalm 134 3 liet toezingen.
Slotzang was Psalm 131 4.
Cand. R. Schippers, van
IJsselmonde, hoopt Zondag 2 Dec. a.s.
intrede te doen als predikant der
Gc-ref. Kerk van Drachtster-Compag
nie, na bevestiging door zijn vader,
ds. A. Schippers, van IJsselmonde.
Ds. F. Tollenaar, te Pernis,
hoopt op Zondag 9 Dec. a.s. bij de
Geref. Kerk te Den Helder intrede te
doen na bevestiging door ds. J. J.
Bouwman, van Almelo.
Ds. C. Vlasblom, van Ter Aar,
hoopt, behoudens onvoorziene omstan
digheden, midden Januari 1929 zijn in
trede bij de Ned. Herv. Gemeente te
Oude Tonge te doen.
Ds. H. d e Z w ar t is voornemens
Zondag 25 November a.s. te Twijzel
afscheid te preeken en Zondag 9 Dec.
d.a.v. bij de Geref. Kerk te Warffum
intrede te doen. Bevestiger zal zijn
ds. J. Gootjes, van Baflo.
AMBTSAANVAARDING
PROF. MR. V. H. RUTGERS.
Strafbaarstelling van aanvalsoorlog.
Prof. Mr. V. H. Rutgers aanvaardde he
den zijn ambt als hoogleeraar aan de V.
Universiteit te Amsterdam met het uit
spreken eener rede over: „Strafbaarstel
ling van Aanvalsoorlog".
Spreker begon met te wijzen op het na
tionaal karakter van het strafrecht en de
strafrechtspleging, waarin hetgeen inter
nationaal strafrecht genoemd wordt, geen
verandering brengt. Er is een aandrang
naar werkelijk internationaal strafrecht,
waartoe zou hehooren het strafbaar stel
len van den aanvalsoorlog. Die aandrang
is een gevolg van den wereldoorlog. De
berechting van krijgshandelingen in strijd
met het volkenrecht bevredigde niet; en
over de aansprakelijkheid van den keizer
voor het uitbreken van den oorlog en de
schending der Belgische neutraliLeit wil
den de geallieerden een rechterlijke uit
spraak, gelijk in het vredesverdrag tot
uiting kwam. Sedert is de wensch naar
internationale strafrechtspraak veel ge
hoord.
Spr. herinnerde aan de voorstellen in
het juristencomité van 1920, in de Inter
national Law Association, in de Associa
tion internationale de droit pénal, in de
Interparlementaire Unie.
Krachtens den regel nullum crimen sine
lege moet het delict omschreven worden.
De geschiedenis van de artikelen 10 en 16
van het grondverdrag van den Volken
bond doet zien, dat zulk een omschrij
ving, die voor een strafbepaling nauwkeu
riger moet zijn dan voor politieke verdra
gen noodig is, niet te bereiken is. Het po
litieke karakter der vragen die hierbij rij
zen, vergroot de moeilijkheden nog.
Spr. ging vervolgens na wie in geval
van aanvalsoorlog voor bestraffing in
aanmerking zouden kunnen worden ge
bracht. Spreker is niet van meening dat
rechtspersonen en dus ook de staat ni-et
strafbaar kunnen zijn, en herinnerde er
aan, dat ook de burgerrechtelijke aanspra
kelijkheid van den staat erkend wordt. De
stelling dat de staat geen onrecht kan
doen, berust op een staatsbegrip, dat niet
aanvaard kan worden. Individueele per
sonen zouden van veroordeeling door den
internationalen rechter niet uitgesloten
behoeven 't zijn, omdat zij niet Völker-
rechtsunmittelbar zijn, zelfs wanneer
laatstgenoemde opvatting geheel wordt ge
handhaafd, gelijk uit het ontwerp der In
ternational Law Association werd toege
licht.
De internationale strafrechtspleging zou
op verdrag moeten berusten. Met de sou-
vereiniteit der staten is strafrechtspraak
over een staat of over ingezetenen van
een staat niet te vereenigen, tenzij op con-
ventioneelen grondslag. Die souvereiniteit
die een deel van het stellig volkenrecht
is, wordt ten onrechte als een schadelijk
begrip aangewezen. De in de 19de eeuw
opgekomen opvatting der souvereiniteit,
die met *het bindend karakter van het
Volkenrecht onvereenigbaar is, kan en
moet worden verworpen, zonder de souve-
wier hoop gevestigd was op den bloe-
digen kruisdood en de verdiensten
van liaar Heiland Jezus Christus, en
toen zij daarna met haar kinderen, die
om haar bed geknield lagen, het li
chaam en het bloed des Heeren ge
root, verhelderde haar gelaat, alsof
zij reeds een hemellinge ware.
De leeraar, zelf zeer afgemat en uit
geput door zijn langdurige ziekte,
bleef nog eenige oogenblikken bij haar.
Zij was zeer stil; nadat zij zich zoo
met haar Heiland vereenigd had,
scheen zij niet meer tot de aarde te
behooren; alleen zag zij van tijd tot
tijd de haren met innige liefde aan, en
als men haar vraagde hoe zij het
maakte, was het antwoord:* „o goed,
maar zeer zwak".
Tegen den avond vertrok de leeraar,
zij hield zijn hand vast in de hare ge
kiemd en dankte hem voor al het goe
de, dat hij haar gedurende haar ge-
heele leven bewezen had; zij scheen
voor geen andere gedachten dan die
van liefde en dankbaarheid meer
vatbaar.
Het afscheid viel hem zeer moeilijk,
want hij vreesde haar nooit terug te
zien. nog verscheidene malen keerde
hij zich om teneinde een laatsten blik
op haar te werpen.
De dc'.iter, die iuist binnentrad,
verklaarde de ziekte geweken, maar
de krachten zeer verminderd, waarop
;zij glimlachte.
De nachtelijke stilte breidde zich
reiniteit der staten, de onafhankelijkheid
van ieder hoogar gezag op aarde, te ont
kennen.
De ontwerpen voor het invoeren van in
ternationale strafrechtspraak staan alle
op de verdragsbasis. Vierkant hiertegen
over staat de leer van Grotius, door van
Vollenhoven voorgestaan, die een natuur
rechtelijke bevoegdheid van staten tot het
straffen van andere staten door een puni-
tieven oorlog aanneemt. Die strafrechte
lijke basis voor een oorlog tegen een on-
rechtplegenden staat is niet noodig, ge
lijk bijv. art. 16 van het Volkenbondsver
drag bewijst. De legaliteit die het straf
recht kenmerkt, maakt het in den strijd
tegen aanvalsoorlog minder bruikbaar. De
zoogenaamde strafexecutie-oorlog tegen
den staat-aanvaller is een oorlog; zijn ka
rakter van strafoefening ontleent hij bij
Grotius alleen aan het inzicht van wie
hem voert; de volle consequentie uit dat
karakter wordt niet getrokken; de tegen
partij wordt niet behandeld als een roo-
verbende, maar als een staat. Juist is
Grotius' opvatting, dat het hetzelfde
zwaard der overheid is, dat zich tegen
binnen- en buitenlandsch onrecht keert;
maar de rechtvaardige oorlog moet niet
met strafvoltrekking maar met handha
ving van binnenlandsche orde en rust ver
geleken worden.
De strafmaatregelen, die beoogd wor
den, zijn metterdaad veiligheidsmaatrege
len, en liggen niet op hfet terrein van het
strafrecht, maar van de politiek.
Een moeilijk punt zou de ten uitvoer
legging der straf opleveren. Voor het toe
brengen van leed aan den veroordeelde is
macht noodig. Vrijwillige ten uitvoerleg
ging van de uitspraak zooals bij civiele
vonnissen en internationale arbitrage, is
bij strafvonnissen gilleen mogelijk bij geld
straf, welke dan bij het conventioneele in
ternationale strafrecht in karakter op een
betaling krachtens civielrechtelijk strafbe-
ding gaat gelijken. Overigens zal bij een
veroordeeling wegens aanvalsoorlog de
straf door een anderen Staat ten uitvoer
gelegd moeten worden met de machtsmid
delen, waarover hij beschikt, en oorlog op
den achtergrond; waarom ook Ferri be
zwaar maakte tegen strafvervolging we
gens voorbereiding van een aanvalsoorlog.
Straftoepassing wegens aanvalsoorlog laat
zich practisch alleen denken, wanneer de
aanval is afgeslagen, niet tegen den over
winnaar.
De poenale sanctie op het verbod van
aanvalsoorlog verdient alzoo geen aanbe
veling. Uit crimineel-politiek oogpunt zou
ook niet veel ervan te verwachten zijn;
een strafbedreiging kan de rampen van
een verloren oorlog nauwelijks vergroo-
ten en zou voor rustverstoorders als Na
poleon geen gewicht in de schaal leggen.
Om te waken, dat de hooge politiek aan de
eischen der gerechtigheid voldoet, is de
strafrechter niet geschikt. Ook in de bin
nenlandsche staatkunde wordt niet meer
op hem een beroep gedaan om onrecht
vaardige staatkunde te keeren, gelijk in
vroeger eeuwen, toen politieke vergrijpen
op het schavot geboet werden. Thans
houdt men den rechter buiten de beoor
deeling van het staatsbestuur; zelfs on
vertogen optreden in een gemeenteraad
wordt door de wettelijke immuniteit ge
dekt. De strijd voor de gerechtigheid laat
zich niet tot een kwestie van juridische
techniek herleiden. De rechtsverwezenlij-
king ligt in laatste instantie in handen
van menschen. Ook zij, die straf uitspre
ken en voltrekken zijn feilbare menschen.
Blijft de poenale sanctie achterwege, dan
is de verantwoordelijkheid der regeerders
des .te grooter; ook Grotius wees, waar
sanctie ontbreekt, op de verantwoording
voor den oppersten Rechter. wIn juiste be
ginselen, in het erkennen van den god
gelijken grondslag van het recht moet de
waarborg gezocht worden voor een staat
kunde, die aan de gerechtigheid voldoet.
Onder de volken der aarde draagt het
Christendom nog meer dan iets anders bij
om de gehoorzaamheid aan het recht in
stand te houden.
Met de gebruikelijke toespraken werd de
rede gesloten.
VAN EEN GEVANGENISPREDIKANT.
„Het was Zondagmiddag, dat ik, schrijft
Ds. J. W. P. Ie Roy, Ned. Herv. pred. te
Sloterdijk in „Ons Lampje", als gewoon
lijk in 't Huis van Bewaring het evan
gelie mocht brengen. Onder allen, die on
der het gehoor \yaren, was ook een vriend,
die uitermate bedroefd was, zóó zelfs dat
het moeite kostte hem de godsdienstoefe
ning te doen bijwonen. Na afloop ging ik
over het ziekenvertrek uit. Anna en
Hedwig waakten bij het ziekbed; nie
mand wilde zich ter ruste begeven.
Eerst lag de zieke zeer stil. Mevrouw
Van Steendorp hoorde haar eenmaal
zacht de woorden uit den profeet Je-
sa ja fluisteren: „ziet, God is mijn heil,
ik zal vertrouwen en niet vreezen,
want de Heere Heere is mijn sterkte
en mijn psalm, en Hij is mij tot heil
geworden", maar het was nauwelijks
hoorbaar.
Iets later werd zij zeer benauwd, zij
liet zich oprichten en riep verscheide
ne malen: „o bidt, bidt!" Allen kniel
den neder en Ernst bad uit de volheid
zijns harten.
Toen zij rustiger werd las hij haar
do volgende woorden voor:
O Jezus, mijn Koning, mijn Heer en
en mijn Hoofd,
Gij zult mij bewaren en leiden;
Gij hebt mij een plaats in Uw woning
beloofd.
Gij zult mij in 't Vaderhuis beiden.
Kier ben ik geen burger, 'k heb hier
geen tehuis.
Een graf slechts kan de aarde mij
geven.
Mijn gids is Uw woord, mijn staf is
Uw kruis,
Gij Zelf zijt mijn licht en mijn leven.
Plotseling riep de stervende snel en
zacht: „ja Heer Jezus, ik kom ik
kom ja. ik kom! Haar hoofd zonk
op zijde, de doodskleur verspreidde
I. IHi
hem even bezoeken en kwam bij een
vriend van middelbaren leeftijd, bij een
die alle dingen des geestelijken leven6
wist, veel beter misschien dan ik, maar
die toch heel groot kwaad had g^iaan,
over welk kwaad hij nu grootelijks be
rouw had. Hij vertelde mij slechts enkele
dingen en wel, dat zijn predikant hem
bezocht had, dat de menschen zoo goed
voor hem waren, dat hij zeer zeker siraf
had verdiend. O, "t was alles even vree-
selijk, maar het allervreeselijkste was, dat
hij verkeeren moest met zoo veel godde-
loozen. Ik hoorde mijn vriend geduldig
aan en vertrok ten slotte met een enkel
woord. De middag was haast vergleden,
toen ik stond in een kamertje vol avond
schemering, tegenover een jongen man
even twintig jaar. Hij kwam nooit in de
kerk, vertelde hij mij. Van vrome dingen
had hij zoo geen verstand, alleen maar:
hij wilde mij iets vragen. Ik zei dat hij
dat gerust mocht doen. En wat kreeg ik
toen te hooren, denkt gij? Dit: Dominee
le Roy, de man die zoo bedroefd was in
de kerk, is hier zeker zoo heel lang nog
niet? Ik zei dat ik dat niet wist. „O", zei
toen mijn vriend en dacht even na. En
toen: „ziet u eens, hier heb ik een vaas
bloemen van mijn moeder en hier een van
mijn meisje. Nu wilde ik u vragen of u
deze bloemen naar dien zoo bedroefden
vriend zoudt willen brengen, dan heeft hij
tenminste ook iets om tegen aan te kij
ken".
Ik nam sprakeloos de bloemen aan en
ging heen. Toen ik weer bij mijn vorigen
vriend gekomen was, zette ik de bloemen
op zijn tafeltje neer en sprak: „Vriend,
deze hebt gij van een van die godd?loo-
zen uit dit huis, van een man, die je niet
kent en nooit zag, maar die je verdriet
zoo even hoorde. Als goddelooze menschen
nu al zoo lief kunnen zijn voor menschen,
die ze niet kennen, hoe lief, hoe goed, hoe
trouw zal dan onze God wel wezen voor
die Hem vreezen!"
Nog een seconde zag ik hem in da
oogen en ging heen. Op hetzelfde oogen-
hlik, dat ik de deur dicht sloeg, spatten
en sprongen alle lichten aan en mijn hart
droeg een lied".
UNIE VAN CHR. ONDERWIJZERS.
Aan het jaarverslag 19271928 van
de Unie van Christelijke onderwijzers
is het volgende ontleend:
De Unie telt thans 884 leden, een
.vooruitgang van 129 leden in een
jaar: er kwamen 167 nieuwe leden
bij, terwijl 38 om allerlei redenen wer
den afgeschreven. Het aantal dona
teurs ging iets omhoog; het bedraagt
thans 234, waarvan 57 in het buiten
land. Er werden vier nieuwe afdeelin-
gen opgericht, n.1. Achterhoek. Urk,
Enschedé e.o. en Langstraat. In ver
schillende plaatsen werden openbare
propaganda-vergaderingen belegd.
Het bureau der vereeniging ver
strekte ruim 270 adviezen aan de le
den, inzake salaris, pensioen en wacht
geld, rechtspositie, onderwijs in In-
dië, enz. Verschillende acties werden
gevoerd via de onder wijscentrale,
waarin bovengenoemde vereenigintg
met zes andere organisaties samen
werkt; een groot succes was het op
nemen van deze onderwijzersorgani
satie in het centraal overleg, een ge
volg van de actie, door de onderwijs-
centrale gevoerd, die in een adres en
op een audiëntie hij Minister De Geer
had gepleit voor behoorlijken invloed
van de onderwijzers hij het overleg
met de regeering inzake de herziening
der salarissen. Nog werden verschil
lende zelfstandige adressen ingediend
bij den Minister en de volksvertegen
woordiging. Aan de propaganda werd
dit jaar veel zorg besteed. Het aantal
kwesties, dat de Unie v. Chr. O. in bet
afgeloopen jaar had te behandelen,
was zeer groot, o.m. ontslagkwesties
te Franeker, Aalten en Gendringen,
waarvan het tweede werd gehand
haafd, terwijl de heide andere werden
vernietigd. Eenige procedures werden
gevoerd. In enkele gevallen van klei
ne „wrijving" is door het opvolgen
van advies een grooter conflict ver
meden. Veel steun ondervond het
hoofdbestuur der Unie in al deze
kwesties van haar rechtskundigen ad
viseur, mr. A. Bruch, van Haarlem.
De begrooting voor 1929 noemt in
ontvangsten en uitgaven een bedrag
van f 11.712. De balans per 31 Dec.
1928 zal waarschijnlijk iets gunstiger
zijn dan de vorige; toch zal er nog een
nadeelig slot van pijn. f 3500 zijn.
zich over haar voorhoofd, de ten he
mel geslagen ooigen braken, zij strek
te de gevouwen handen uit en slui
merde zacht, zonder dat de laatste
ademtocht gehoord werd, in van
geloof tot zalig aanschouwen. v
Haar vier kinderen hieven geknield;
geen hunner wilde zelfs verroeren. De
Heer Jezus, dien de stervende aange
roepen had, was hun persoonlijk na
bij, dat gevoelden zij; maar ook de
dood was onder hen verschenen. Nie
mand kon er zich rekenschap van ge
ven, niemand kon begrijpen, dat er
een dood© in hun midden was. Kon 't
waar zijn, dat de lieve moeder hun
zoo plotseling ontnomen was, dat die
trouw© oogen niet meer zouden op
zien, dat hart niet meer van liefde
voor hen gloeien zou en die vlijtige
hand niet meer voor hen zou zorgen?
Niemand kon het doordenken. En
tcch was er iets, dat hen met schrik
vervulde en benauwde, de overtuiging
dat bet een doode was, ofschoon nie
mand ze durfde uitspreken, de nabij
heid van den dood, die den leven
den steeds afschuw blijft inboezemen.
Ernst stond het eerst op. Met gevou
wen handen beschouwde hij die moe
der, die gedurende drie en veertig ja
ren hem steeds de teederste liefde, de
trouwste zorgen bewezen had. Daar
hi; zijn vader nauwelijks gekend had
was zij voor hem beiden te gelijk ged
weest. Hij drukte een kus op haar be
storven lippen en aloot hoor de oogen.