NIEUWE LElDSCHE COURANT van ZATERDAG 10 NOV. 1928. TWEEDE BLAD. UIT DE SCHRIFTEN DE VEERKRACHT DES GELOOFS. Ik zal des Heeren gramschap dragen, want ik heb tegen Hem gezondigd; totdat Hij mijnen twist twiste en mijn recht uitvoere. Micha 7:9. Ho© wonderspreukig klinkt dit woord, dat Micha, hij 't vooruitzicht van haar nabije tuchtiging door de ballingschap, der Kerk des Ouden Ver- bonds op de lippen legt. Hoe in tegenspraak met zichzelf, Want wat schijnt er onbestaanbaar der dan sidderend tie buigen onder de neerdrukkende hand Gods, en van diezelfde hand tegelijk wederoprich ting en verhooging te hopen? Wie kan er weten de gramschap des Heeren te dragen, die eindeloos is, en toch met een „totdat" rekenen op een aflaten van Gods toorn? Wie belijden, dat hij gezondigd heeft tegen den Allerhoogste en in éénen adem spreken van zijn twist, dien de Heere twisten zal? Wie bekennen, dat de gerechtigheid Gods hem aangreep en neerwierp, en zich troosten met een recht, dat God voor hem zal uitvoeren? Moet hier niet óf de bekentenis on oprecht, óf de zelfbemoediging zelf misleiding zijn? Inderdaad, zoo wil het ons schijnen. Buigen onder Gods vonnissend recht en Gods slaande hand, en hopen op Zijn vergevende genade en den balsem zijner vertroostingen ze hooren, zoo oordeelen we, wel bijeen doch als regen en zonneschijn, als nacht en dag: naar Gods ordinantie op elkander volgend: eerst de een, dan de ander. Maar hier, in 't woord des Profeten, volgen ze niet op elkaar. Hier zijn ze gelijktijdig. Hier gaan ze hand aan hand, in één adem de smartkreet onder Gods slagen en de hope op genezing, de klage over eigen ongerechtigheid en het beroep op eigen recht En, neen, de oplossing ligt niet in de tweeërlei partij, waarmee Israël te doen heeft: aan de eene zijde zijn God en aan de andere zijn vijanden. Want het is dezelfde God, tgen Wien het zondigde en Wiens gerechtigheid het tuchtigt, en die tegenover de hei denen zijn twist zal twisten en zijn recht handhaven. Dit is de wondere werking des ge- loofs. Zijn veerkracht, die het, als de door den wind neergedrukte bieze, wel buigen laat, maar nooit breken. Die wondere veerkracht, die Job deed roemen: „Zie, zoo Hij mij doodde, ik zou nóg op Hem hopen". Doch zing hier nu niet den lof en den roem van het geloof. Alsof het het geheim van deze veer kracht droeg in zichzelf. Alsof het de grootste tegenstellingen overwon: zonde in recht, vonnis in aanspraak veranderde, en zelfs in staat was den Almachtige te dwingen' tot zijn dienst, zijn Rechter om te scheppen tot zijn Helper. Het geloof is ook hier niets dan ge loof, d.w.z., dan een uitgaan uit zich zelf, om te vluchten tot God; een los laten van zichzelf, om God den Heere aan te grijpen; een zich overgeven van zichzelf, om in God te rusten. Het geloof overwint God niet, en het verzoent geen tegenstellingen in God het geloof geeft God eenvoudig plaats. Het aanvaardt Hem, zooals Hij is. Het onderwerpt zich aan Hem, zooals Hij uit de verborgenheid van Zijn We zen te voorschijn treedt in Zijn open baring door het Woord: in Zijn recht FEUILLETON. God is mijn heil. 77) —o— De oude dame luisterde met ge spannen aandacht, het scheen alsof een engel der vetroosting den angst van haar had weggenomen. Toen I-Iedwig eindigde, zeide zij: ,.Amen". Een waas van vrede spreidde zich uit over haar gelaat en zij lis pelde: „Ik dank u kindlief, nu wil ik trachten te slapen". Zij werd kalmer, ofschoon de koorts haar weinig rust liet. Den vólgenden morgen kwam me vrouw Van Steendorp, die door haar broeder onderricht was van de ziekte hunner moeder, maar zij vond haar beter dan zij gedacht had. De oude mevrouw was innig ver heugd haar te zien en scheen hierdoor misschien sterker dan zij was. „Nu is mijn laatste wensch vervuld", zeide zij. „nu heb ik niets meer te doen dan u te zegenen". Zij lag geruimen tijd stil en scheen z:ch te verheugen over de tegenwoor digheid harer dochter, die naast haar bed zat; toen liet zij den heer Van Mengen roepen en verzocht hem de kinderen en de dienstboden bijeen te roepen, daar zij wenschte van allen f fscheid te nemen terwijl zij er nog toe in staat was. en in Zijn genade, in Zijn Wet en in zijn Evangelie, in de gestrengheid van Zijn eisch, en in den overvloed van Zijn ontferming, met de roede in de hand, die om der zonde wil tuchtigt, en in de vergeving en de trouw die Hij vastlegde in Zijn Verbond. Daarom zinkt het geloof aan Zijne voeten in het stof, en richt het zich tegelijk aan Hem op. Daarom doet het buigen onder Zijn gramschap en tegelijk hopen op Zijn ontferming. Daarom doet het ons, als rechteloo- zen voor onzen God, beschaamd het hoofd op de borst zinken, en tegelijk moedig hopen op het recht, dat Hij ons in Christus gaf en in Zijn beloften verzekert. Het wonder ligt hier, als overal, niet in het geloof, maar in God, Die het voorwerp is des geloofs. En onzen God, als voorwerp van ons geloof, te laten gelden in al wat Hij is in Zijn gerechtigheid, en ook in Zijn genade, in Zijn gestrengheid, en óók in Zijn ontferming dat is het geheim van de eere Gods in ons leven en van den vrede onzer zielen VERTROUWEN Niets kunnen dan maar stil en kleen Op Jezus te vertrouwen; Dat is de weg, de weg alléén Om op een rots te bouwen. Niets weten dan: bij Hem is kracht, Hoe zwak ik ook moog wezen, Het Godslam is voor mij geslacht, Dies heb ik niets te vreezen. Niets zien dan Jezus en Zijn hand; Geen afgrond, geen gevaren; Dat brengt mijn scheepje naar het strand, Door d' opgeruide baren. Niets willen dan wat Hij begeert, Zóó komt er rijke vrede, Zóó deelt ook Hij, die 't al regeert, Ook mij Zijn blijdschap mede. Niets hopen van deez' nietig' aard, Wat zij ook moog' bevatten; Slechts Jezus is mijn liefde waard Niets is bij Hem te schatten. Niets kennen, weten, willen,-zien, Niets van onszelven hopen Wie dat geleerd heeft, o, voor dien Staan al Gods heem'len open! KERK EN SCHOOL. NED. HERV. KERK. Beroepen, te Maasdam en Cil- laarshoek: M. J. G. J. v. d. Poll, te Bunnik. Te Loon op Zand: H. van Eist, te Reeuwijk. Te Huizing© (Gr.): H. Marra, te Emmen. Te De! Wilp: G. Teensenma, te Siddeburen. GEREF. /IERKEN. Beroepen, Te Metslawier en Nijawier: J.. Maaskant, te Echten. Te Lemmer: H. W. H. van Andel, te St. Pancras. cnn. OEREF. KERK. Beroepen, te Kampen: P. J. de Bruin, te Veenendaal. OUD-GEREF. GEMEENTE. Bedankt, voor Utrecht: J. v. 't Hoog, te Kinderdijk. BEVESTIGING, INTREDE. AFSCHEID. Ds. H. D. Drenth, laatstelijk gees telijk verzorger van de Stichting „Wolfheze" te Wolfheze. die Zondag j.l. bevestigd werd als predikant bij de Geref. Kerk van Tuindorp-Heyplaat (Rotterdam), heeft aldaar gisteravond zijn intrede gedaan met een predika tie over 1 Cor. 2:2: „Want ik heb niet voorgenomen iets te weten onder u, dan Jezus Christus, en Dien gekrui sigd". Aan het einde richtte spr. zich tot zijn bevestiger, ds. J. Schoonhoven, van Rotterdam-Delfshaven; tot ouder lingen en diakenen; tot het modera- men der Classis en den afgevaardigde der 11 omringende Gemeenten, in wier belangstelling hij de 'mge Gemeente van Tuindorp-Heyplaat en zichzelf aanbeval; tot het vereenigingsleven; Hij wilde haar dit gaarne sparen en verzocht haar zich te ontzien; maar zij wilde er niets van hooren, zij be weerde sterk genoeg te zijn en groote behoefte te hebben allen voor de lief de te danken, die zij haar steeds be wezen hadden. En zij kwamen diep geroerd, niemand ontbrak en al vloei de er menige traan, toch heerschte er een diepe stilte, toen d oude me vrouw haar zwakke stem verhief, al len hartelijk dank zegde en zegende. Ten laatste liet zij ieder afzonderlijk aan haar bed komen om afscheid te riemen en eenige woorden vol van liefde tot hen te spreken; eerst de dienstboden, en t en deze vertrokken waren haar kleine lievelingen, van wie het haar moeilijk viel te scheiden eindelijk Iledwig, Anna en haar beide eigene kinderen. Aan Ernst droeg zij op Willem har telijk voor haar te groeten en hem te zeggen, dat zij hem altijd had liefge had als haar eigen zoon. Daarna legde zij zich zeer vermoeid neder en sprak verder geen woord; haar ademhaling was zeer benauwd, de pols zoo zwak, dat men nauwelijks de slagen tellen ken, die menigmaal lang uitbleven. Zoo lag zij tot den namiddag toen de piedikant kwam om met haar het heilig Avondmaal te vieren. Zij scheen versche krachten gekre gen te hebben. Zij beleed een groote zondares te zijn, die niets dan dood en verdoemenis verdiend had, maar tot den heer M. de Broeder, die tot dus ver het catechetisch onderwijs gaf; en tot de directie van de R'damsch© Droogdokmaatschappij, die zooveel voor den bouw van kerk en pastorie gedaan heeft. Daarna werd de eerste leeraar van deze jonge Gemeente toegesproken door den heer Van der Bijl, namens den lverkeraad. die Psalm 201 liet toezingen; en door ds. C. B. Bavinck, van Rotterdam, namens de Classis, die Psalm 134 3 liet toezingen. Slotzang was Psalm 131 4. Cand. R. Schippers, van IJsselmonde, hoopt Zondag 2 Dec. a.s. intrede te doen als predikant der Gc-ref. Kerk van Drachtster-Compag nie, na bevestiging door zijn vader, ds. A. Schippers, van IJsselmonde. Ds. F. Tollenaar, te Pernis, hoopt op Zondag 9 Dec. a.s. bij de Geref. Kerk te Den Helder intrede te doen na bevestiging door ds. J. J. Bouwman, van Almelo. Ds. C. Vlasblom, van Ter Aar, hoopt, behoudens onvoorziene omstan digheden, midden Januari 1929 zijn in trede bij de Ned. Herv. Gemeente te Oude Tonge te doen. Ds. H. d e Z w ar t is voornemens Zondag 25 November a.s. te Twijzel afscheid te preeken en Zondag 9 Dec. d.a.v. bij de Geref. Kerk te Warffum intrede te doen. Bevestiger zal zijn ds. J. Gootjes, van Baflo. AMBTSAANVAARDING PROF. MR. V. H. RUTGERS. Strafbaarstelling van aanvalsoorlog. Prof. Mr. V. H. Rutgers aanvaardde he den zijn ambt als hoogleeraar aan de V. Universiteit te Amsterdam met het uit spreken eener rede over: „Strafbaarstel ling van Aanvalsoorlog". Spreker begon met te wijzen op het na tionaal karakter van het strafrecht en de strafrechtspleging, waarin hetgeen inter nationaal strafrecht genoemd wordt, geen verandering brengt. Er is een aandrang naar werkelijk internationaal strafrecht, waartoe zou hehooren het strafbaar stel len van den aanvalsoorlog. Die aandrang is een gevolg van den wereldoorlog. De berechting van krijgshandelingen in strijd met het volkenrecht bevredigde niet; en over de aansprakelijkheid van den keizer voor het uitbreken van den oorlog en de schending der Belgische neutraliLeit wil den de geallieerden een rechterlijke uit spraak, gelijk in het vredesverdrag tot uiting kwam. Sedert is de wensch naar internationale strafrechtspraak veel ge hoord. Spr. herinnerde aan de voorstellen in het juristencomité van 1920, in de Inter national Law Association, in de Associa tion internationale de droit pénal, in de Interparlementaire Unie. Krachtens den regel nullum crimen sine lege moet het delict omschreven worden. De geschiedenis van de artikelen 10 en 16 van het grondverdrag van den Volken bond doet zien, dat zulk een omschrij ving, die voor een strafbepaling nauwkeu riger moet zijn dan voor politieke verdra gen noodig is, niet te bereiken is. Het po litieke karakter der vragen die hierbij rij zen, vergroot de moeilijkheden nog. Spr. ging vervolgens na wie in geval van aanvalsoorlog voor bestraffing in aanmerking zouden kunnen worden ge bracht. Spreker is niet van meening dat rechtspersonen en dus ook de staat ni-et strafbaar kunnen zijn, en herinnerde er aan, dat ook de burgerrechtelijke aanspra kelijkheid van den staat erkend wordt. De stelling dat de staat geen onrecht kan doen, berust op een staatsbegrip, dat niet aanvaard kan worden. Individueele per sonen zouden van veroordeeling door den internationalen rechter niet uitgesloten behoeven 't zijn, omdat zij niet Völker- rechtsunmittelbar zijn, zelfs wanneer laatstgenoemde opvatting geheel wordt ge handhaafd, gelijk uit het ontwerp der In ternational Law Association werd toege licht. De internationale strafrechtspleging zou op verdrag moeten berusten. Met de sou- vereiniteit der staten is strafrechtspraak over een staat of over ingezetenen van een staat niet te vereenigen, tenzij op con- ventioneelen grondslag. Die souvereiniteit die een deel van het stellig volkenrecht is, wordt ten onrechte als een schadelijk begrip aangewezen. De in de 19de eeuw opgekomen opvatting der souvereiniteit, die met *het bindend karakter van het Volkenrecht onvereenigbaar is, kan en moet worden verworpen, zonder de souve- wier hoop gevestigd was op den bloe- digen kruisdood en de verdiensten van liaar Heiland Jezus Christus, en toen zij daarna met haar kinderen, die om haar bed geknield lagen, het li chaam en het bloed des Heeren ge root, verhelderde haar gelaat, alsof zij reeds een hemellinge ware. De leeraar, zelf zeer afgemat en uit geput door zijn langdurige ziekte, bleef nog eenige oogenblikken bij haar. Zij was zeer stil; nadat zij zich zoo met haar Heiland vereenigd had, scheen zij niet meer tot de aarde te behooren; alleen zag zij van tijd tot tijd de haren met innige liefde aan, en als men haar vraagde hoe zij het maakte, was het antwoord:* „o goed, maar zeer zwak". Tegen den avond vertrok de leeraar, zij hield zijn hand vast in de hare ge kiemd en dankte hem voor al het goe de, dat hij haar gedurende haar ge- heele leven bewezen had; zij scheen voor geen andere gedachten dan die van liefde en dankbaarheid meer vatbaar. Het afscheid viel hem zeer moeilijk, want hij vreesde haar nooit terug te zien. nog verscheidene malen keerde hij zich om teneinde een laatsten blik op haar te werpen. De dc'.iter, die iuist binnentrad, verklaarde de ziekte geweken, maar de krachten zeer verminderd, waarop ;zij glimlachte. De nachtelijke stilte breidde zich reiniteit der staten, de onafhankelijkheid van ieder hoogar gezag op aarde, te ont kennen. De ontwerpen voor het invoeren van in ternationale strafrechtspraak staan alle op de verdragsbasis. Vierkant hiertegen over staat de leer van Grotius, door van Vollenhoven voorgestaan, die een natuur rechtelijke bevoegdheid van staten tot het straffen van andere staten door een puni- tieven oorlog aanneemt. Die strafrechte lijke basis voor een oorlog tegen een on- rechtplegenden staat is niet noodig, ge lijk bijv. art. 16 van het Volkenbondsver drag bewijst. De legaliteit die het straf recht kenmerkt, maakt het in den strijd tegen aanvalsoorlog minder bruikbaar. De zoogenaamde strafexecutie-oorlog tegen den staat-aanvaller is een oorlog; zijn ka rakter van strafoefening ontleent hij bij Grotius alleen aan het inzicht van wie hem voert; de volle consequentie uit dat karakter wordt niet getrokken; de tegen partij wordt niet behandeld als een roo- verbende, maar als een staat. Juist is Grotius' opvatting, dat het hetzelfde zwaard der overheid is, dat zich tegen binnen- en buitenlandsch onrecht keert; maar de rechtvaardige oorlog moet niet met strafvoltrekking maar met handha ving van binnenlandsche orde en rust ver geleken worden. De strafmaatregelen, die beoogd wor den, zijn metterdaad veiligheidsmaatrege len, en liggen niet op hfet terrein van het strafrecht, maar van de politiek. Een moeilijk punt zou de ten uitvoer legging der straf opleveren. Voor het toe brengen van leed aan den veroordeelde is macht noodig. Vrijwillige ten uitvoerleg ging van de uitspraak zooals bij civiele vonnissen en internationale arbitrage, is bij strafvonnissen gilleen mogelijk bij geld straf, welke dan bij het conventioneele in ternationale strafrecht in karakter op een betaling krachtens civielrechtelijk strafbe- ding gaat gelijken. Overigens zal bij een veroordeeling wegens aanvalsoorlog de straf door een anderen Staat ten uitvoer gelegd moeten worden met de machtsmid delen, waarover hij beschikt, en oorlog op den achtergrond; waarom ook Ferri be zwaar maakte tegen strafvervolging we gens voorbereiding van een aanvalsoorlog. Straftoepassing wegens aanvalsoorlog laat zich practisch alleen denken, wanneer de aanval is afgeslagen, niet tegen den over winnaar. De poenale sanctie op het verbod van aanvalsoorlog verdient alzoo geen aanbe veling. Uit crimineel-politiek oogpunt zou ook niet veel ervan te verwachten zijn; een strafbedreiging kan de rampen van een verloren oorlog nauwelijks vergroo- ten en zou voor rustverstoorders als Na poleon geen gewicht in de schaal leggen. Om te waken, dat de hooge politiek aan de eischen der gerechtigheid voldoet, is de strafrechter niet geschikt. Ook in de bin nenlandsche staatkunde wordt niet meer op hem een beroep gedaan om onrecht vaardige staatkunde te keeren, gelijk in vroeger eeuwen, toen politieke vergrijpen op het schavot geboet werden. Thans houdt men den rechter buiten de beoor deeling van het staatsbestuur; zelfs on vertogen optreden in een gemeenteraad wordt door de wettelijke immuniteit ge dekt. De strijd voor de gerechtigheid laat zich niet tot een kwestie van juridische techniek herleiden. De rechtsverwezenlij- king ligt in laatste instantie in handen van menschen. Ook zij, die straf uitspre ken en voltrekken zijn feilbare menschen. Blijft de poenale sanctie achterwege, dan is de verantwoordelijkheid der regeerders des .te grooter; ook Grotius wees, waar sanctie ontbreekt, op de verantwoording voor den oppersten Rechter. wIn juiste be ginselen, in het erkennen van den god gelijken grondslag van het recht moet de waarborg gezocht worden voor een staat kunde, die aan de gerechtigheid voldoet. Onder de volken der aarde draagt het Christendom nog meer dan iets anders bij om de gehoorzaamheid aan het recht in stand te houden. Met de gebruikelijke toespraken werd de rede gesloten. VAN EEN GEVANGENISPREDIKANT. „Het was Zondagmiddag, dat ik, schrijft Ds. J. W. P. Ie Roy, Ned. Herv. pred. te Sloterdijk in „Ons Lampje", als gewoon lijk in 't Huis van Bewaring het evan gelie mocht brengen. Onder allen, die on der het gehoor \yaren, was ook een vriend, die uitermate bedroefd was, zóó zelfs dat het moeite kostte hem de godsdienstoefe ning te doen bijwonen. Na afloop ging ik over het ziekenvertrek uit. Anna en Hedwig waakten bij het ziekbed; nie mand wilde zich ter ruste begeven. Eerst lag de zieke zeer stil. Mevrouw Van Steendorp hoorde haar eenmaal zacht de woorden uit den profeet Je- sa ja fluisteren: „ziet, God is mijn heil, ik zal vertrouwen en niet vreezen, want de Heere Heere is mijn sterkte en mijn psalm, en Hij is mij tot heil geworden", maar het was nauwelijks hoorbaar. Iets later werd zij zeer benauwd, zij liet zich oprichten en riep verscheide ne malen: „o bidt, bidt!" Allen kniel den neder en Ernst bad uit de volheid zijns harten. Toen zij rustiger werd las hij haar do volgende woorden voor: O Jezus, mijn Koning, mijn Heer en en mijn Hoofd, Gij zult mij bewaren en leiden; Gij hebt mij een plaats in Uw woning beloofd. Gij zult mij in 't Vaderhuis beiden. Kier ben ik geen burger, 'k heb hier geen tehuis. Een graf slechts kan de aarde mij geven. Mijn gids is Uw woord, mijn staf is Uw kruis, Gij Zelf zijt mijn licht en mijn leven. Plotseling riep de stervende snel en zacht: „ja Heer Jezus, ik kom ik kom ja. ik kom! Haar hoofd zonk op zijde, de doodskleur verspreidde I. IHi hem even bezoeken en kwam bij een vriend van middelbaren leeftijd, bij een die alle dingen des geestelijken leven6 wist, veel beter misschien dan ik, maar die toch heel groot kwaad had g^iaan, over welk kwaad hij nu grootelijks be rouw had. Hij vertelde mij slechts enkele dingen en wel, dat zijn predikant hem bezocht had, dat de menschen zoo goed voor hem waren, dat hij zeer zeker siraf had verdiend. O, "t was alles even vree- selijk, maar het allervreeselijkste was, dat hij verkeeren moest met zoo veel godde- loozen. Ik hoorde mijn vriend geduldig aan en vertrok ten slotte met een enkel woord. De middag was haast vergleden, toen ik stond in een kamertje vol avond schemering, tegenover een jongen man even twintig jaar. Hij kwam nooit in de kerk, vertelde hij mij. Van vrome dingen had hij zoo geen verstand, alleen maar: hij wilde mij iets vragen. Ik zei dat hij dat gerust mocht doen. En wat kreeg ik toen te hooren, denkt gij? Dit: Dominee le Roy, de man die zoo bedroefd was in de kerk, is hier zeker zoo heel lang nog niet? Ik zei dat ik dat niet wist. „O", zei toen mijn vriend en dacht even na. En toen: „ziet u eens, hier heb ik een vaas bloemen van mijn moeder en hier een van mijn meisje. Nu wilde ik u vragen of u deze bloemen naar dien zoo bedroefden vriend zoudt willen brengen, dan heeft hij tenminste ook iets om tegen aan te kij ken". Ik nam sprakeloos de bloemen aan en ging heen. Toen ik weer bij mijn vorigen vriend gekomen was, zette ik de bloemen op zijn tafeltje neer en sprak: „Vriend, deze hebt gij van een van die godd?loo- zen uit dit huis, van een man, die je niet kent en nooit zag, maar die je verdriet zoo even hoorde. Als goddelooze menschen nu al zoo lief kunnen zijn voor menschen, die ze niet kennen, hoe lief, hoe goed, hoe trouw zal dan onze God wel wezen voor die Hem vreezen!" Nog een seconde zag ik hem in da oogen en ging heen. Op hetzelfde oogen- hlik, dat ik de deur dicht sloeg, spatten en sprongen alle lichten aan en mijn hart droeg een lied". UNIE VAN CHR. ONDERWIJZERS. Aan het jaarverslag 19271928 van de Unie van Christelijke onderwijzers is het volgende ontleend: De Unie telt thans 884 leden, een .vooruitgang van 129 leden in een jaar: er kwamen 167 nieuwe leden bij, terwijl 38 om allerlei redenen wer den afgeschreven. Het aantal dona teurs ging iets omhoog; het bedraagt thans 234, waarvan 57 in het buiten land. Er werden vier nieuwe afdeelin- gen opgericht, n.1. Achterhoek. Urk, Enschedé e.o. en Langstraat. In ver schillende plaatsen werden openbare propaganda-vergaderingen belegd. Het bureau der vereeniging ver strekte ruim 270 adviezen aan de le den, inzake salaris, pensioen en wacht geld, rechtspositie, onderwijs in In- dië, enz. Verschillende acties werden gevoerd via de onder wijscentrale, waarin bovengenoemde vereenigintg met zes andere organisaties samen werkt; een groot succes was het op nemen van deze onderwijzersorgani satie in het centraal overleg, een ge volg van de actie, door de onderwijs- centrale gevoerd, die in een adres en op een audiëntie hij Minister De Geer had gepleit voor behoorlijken invloed van de onderwijzers hij het overleg met de regeering inzake de herziening der salarissen. Nog werden verschil lende zelfstandige adressen ingediend bij den Minister en de volksvertegen woordiging. Aan de propaganda werd dit jaar veel zorg besteed. Het aantal kwesties, dat de Unie v. Chr. O. in bet afgeloopen jaar had te behandelen, was zeer groot, o.m. ontslagkwesties te Franeker, Aalten en Gendringen, waarvan het tweede werd gehand haafd, terwijl de heide andere werden vernietigd. Eenige procedures werden gevoerd. In enkele gevallen van klei ne „wrijving" is door het opvolgen van advies een grooter conflict ver meden. Veel steun ondervond het hoofdbestuur der Unie in al deze kwesties van haar rechtskundigen ad viseur, mr. A. Bruch, van Haarlem. De begrooting voor 1929 noemt in ontvangsten en uitgaven een bedrag van f 11.712. De balans per 31 Dec. 1928 zal waarschijnlijk iets gunstiger zijn dan de vorige; toch zal er nog een nadeelig slot van pijn. f 3500 zijn. zich over haar voorhoofd, de ten he mel geslagen ooigen braken, zij strek te de gevouwen handen uit en slui merde zacht, zonder dat de laatste ademtocht gehoord werd, in van geloof tot zalig aanschouwen. v Haar vier kinderen hieven geknield; geen hunner wilde zelfs verroeren. De Heer Jezus, dien de stervende aange roepen had, was hun persoonlijk na bij, dat gevoelden zij; maar ook de dood was onder hen verschenen. Nie mand kon er zich rekenschap van ge ven, niemand kon begrijpen, dat er een dood© in hun midden was. Kon 't waar zijn, dat de lieve moeder hun zoo plotseling ontnomen was, dat die trouw© oogen niet meer zouden op zien, dat hart niet meer van liefde voor hen gloeien zou en die vlijtige hand niet meer voor hen zou zorgen? Niemand kon het doordenken. En tcch was er iets, dat hen met schrik vervulde en benauwde, de overtuiging dat bet een doode was, ofschoon nie mand ze durfde uitspreken, de nabij heid van den dood, die den leven den steeds afschuw blijft inboezemen. Ernst stond het eerst op. Met gevou wen handen beschouwde hij die moe der, die gedurende drie en veertig ja ren hem steeds de teederste liefde, de trouwste zorgen bewezen had. Daar hi; zijn vader nauwelijks gekend had was zij voor hem beiden te gelijk ged weest. Hij drukte een kus op haar be storven lippen en aloot hoor de oogen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1928 | | pagina 5