NIEUWE LEIDSCHE COURANT
van
ZATERDAG 20 OCT. 1928.
TWEEDE BLAD.
UIT DE SCHRIFTEN
ALS EEN ADELAARSJONG
NAAR HET NEST.
Gelijk een arendzijne jon
genneemt en ze draagt op
zijne vlerken.
Deut. 32 11.
En als hij het gevonden heeft,
legt hij het op zijne schouderen...
Lukas 153.
Weinig heelden, die ons zooveel zeg
gen van Jezus en Zijn gemeente als
dat van herder en kudde.
Zelfs het klagelijk blaten van het
verdoolde dier, dat roepen tusschen
de rotsen, zegt ons zooveel van het
roepen van het verarmde Christenhart
Maar ook, als de herder het schaap
gevonden heeft, zegt dat leggen op zijn
schouders en dat torsen van het dier
den langen weg terug naar de groenen
de wei ons zooveel.
Want dat is geen overdreven barm-
hartigheidsgevoel in dien herder. Het
dier kan niet evengoed achter hem
aankomen; neen, het kan niet vol
gen, het is uitgeput van honger en
geheel óp van het dwalen; het moet
rusten.
En als de herder het niet rusten
laat, zou het moeten achterblijven en
omkomen.
Even treffend heeft God dit uitge
beeld in het liefdeleven van den arend
met zijn jongen.
Als zoo'n jong dier, over den rand
van het nest gestooten, wel vliegen
móet, komt er een oogenblik, dat het
zich op de hoogte van het arendsnest
niet meer handhaven kan en steeds
dichter de donkere diepten der rotsen
nadert.
Het is nog te weinig geoefend.
Maar als dan de gapende klove zijn
graf dreigt te worden, breidt de arend
zijn vleugels uit, dringt in de diepte
ónder het jong en laat het dan rusten
op zijn vlerken, het opvoerend weer
naar het nest.
En dat jonge dier; het zou niet ba
ten, als de arend alleen maar bleef in
zijn omgeving, al ware het ook nog
zoo dicht bij hem. Het kan niet meer
vliegen, het moet rusten.
Rusten: het schaap op den schouder
en het jong op de vlerken.
En dat rusten weinige zullen heb
ben aanschouwd dit schoone tafereel
in het land der diepe ravijnen is het
aangrijpend beeld van het rusten op
Jezus van het door het dolen vermoei
de hart.
Zoo gaat het ook met ons, dwaalzie-
ke Christenen.
Gelooven moeten wij, een breed ont
plooien de geloofskracht-kracht tot eer
van onzen God.
Met krachtigen vleugelslag zweven
zonder angst boven de diepte van het
eeuwig verderf, levend tot eer van
onzen God.
Maar gelijk de zwaartekracht het
arendsjong, zoo trekt de zonde ons
naar omlaag. De zonde, die vermoeit,
zoo afmattend voor ieder, wiens ele
ment toch eigenlijk is de dienst van
God, wat voor het arendsjong is de
lucht en voor het schaap in de weide.
Dan zinken we, dan dwalen we.
En ja, dan kan men ons wel zeggen:
breidt uit de vleugelen!
Maar we kunnen niet.
We zijn er te moe voor.
We moeten dan rusten, rusten alleen
Leggen, niet de hand alleen op het
Lam, dat geslacht is, maar rusten met
ons hart, geheel en al, op Hem, die
onze Adelaar is, onze Herder.
Maar laat het ons bij die beelden
niet ontgaan, dat we die rust bekomen,
omdat Christus haar geeft.
Hij vliegt onder Zijn jongen, en ter
wijl deze meenen te zinken in de diep
te, zinken ze neer op de vlerken van
Hem, Die adclaarskracht heeft en de
trouw van een goeden herder.
Jezus, onze goede Heiland, doet ons
rusten op Zichzelf.
O, zelfs dat gaan rusten is nog niet
eens het werk van het afgetobde hart.
Maar gevoelt het de ruste aan, dan
ruischt het door de ziele zacht:
„Hier wordt de rust geschonken".
En terwijl het jong op de vlerk „n
rust, wordt het meteen gedragen de
diepte uit, naar het nest. Want, naar
mate Jezus voor ons weer wordt „het
rustpunt van ons hart", van ons zon
dig hart, ons door de zonde zoo moe
de hart, neemt vreugde de plaats in
van angst, wijkt de zwakheid des ge
loof s voor kracht.
Al rustend, wijkt de vermoeienis
weer en wordt de kracht vernieuwd
als eens arends.
Terug, op weg naar het nest; naar
de wei.
Zóó nog het meest en het diepst
voelen we aan, hoe Jezus onze Redder
is, Die telkens weer en altoos met een
arendsblik ons bespiedt en met de
trouw van een herder, om te zien of
onze krachten wijken.
Het schaap, dat verdwaald is geweest
maar terug is gebracht, weet het 't
best, dat zijn herder herder is.
De zonde, zij is voor het strijdend
kind van God wel de oorzaak van ver
moeienis en smart, maar dat we die
vermoeienis telkens weer te boven ko
men door ons rusten op Jezus, dat is
het bewijs, dat de Heere mij rusten
laat, MIJN Herder is, de Leidsman
en Voleinder van mijn geloof.
Dat heeft Hij bewezen.
Dat zal Hij bewijzen.
Dat bewijst Hij telkens; totdat Hij
ons henendraagt als verlorene zonen
terug naar het Vaderhuis.
Terug, als een adelaarsjong, naar
het nest.
Terug, als een schaap naar de wei.
EEN VRIENDELIJK WOORD.
Kent ge iemand, die verlangend,
Uitziet naar wat vriend'lijkheid,
Naar een woord van troost en liefde,
Een bewijs van hartTijkheid?
Zie rondom u, dan ontdekt gij
Lijdenden aan allen kant!
Spreek het woord, dat zij behoeven,
Reik hen toch de vriendenhand!
Kent ge iemand, die op 't punt staat
Om op 't levens gladde baan
Uit te glijden en te vallen
Uit het rechte spoor te gaan?
O, schiet toe, voorkom het onheil!
Strek uw hand uit. kom terzij!
Laat niet toe, dat hij nog dieper
Zinkt in zonde's slavernij.
Nimmer zal uw woord vergeefsch zijn.
Ga daarom in Gods Naam voort!
't Brood gestrooid op 't levens waat'ren
Vindt ge weer, naar 's Heeren Woord
Laat ons goeddoend, niet vertragen;
't Loon is zeker, d' uitkomst schoon
Zielen hier en eens daarboven
'd Onverderfelijke Kroon!
„Die Strijdkreet".
KERK EN SCHOOL.
NED. IIERV. KERK.
Beroepen, te Oosthem: J. Han-
geveld, te Jutfaas. Te St. Maar
tensdijk: W. Deur, te Schoonhoven.
Aangenomen, naar Den Ham:
J. G. R. Langhout, te Lienden.
Naar Ten Boer: Ch. de Beus. candi-
daat te Wassenaar.
Bedankt, voor Hilversum: H. J.
Dijrkmeester, tIJipuiden. Voor
Maassluis: N. J. Cupedo. te Koudum.
Voor Zwolle (Evangelisatie): Ch. de
Beus, candidaat te Wassenaar.
Voor 's-Gravenhage (vacature-Troel
stra: J. Nauta, te Sexbierum.
GERSF. KERKEN.
Beroepen, te 's-Graveninoer: J.
Snoeij, cauoidaat te Tint© (Z.—H.-)
ZENDINGSARBEIDERS.
Ds. D. Bakker. Naar „De Mace
doniër" mededeelt ,is ds. D. Bakker,
docent aan de Iveuchenius-school,
door een ongesteldheid getroffen, die
liem noodzaakt voorloopig rust té ne
men, en misschien hem nopen zal, om
over eenigen tijd te repatrieeren.
Ds. L. Netelenbos te Poerwored-
jo, wiens gezondheidstoestand reden
tot bezorgdheid gaf, is, Gode zij dank,
zoo goed als hersteld. Naar het zich
laat aanzien, zal hij niet met ver
vroegd verlof naar het vaderland be-'
hoeven te komen, zooals eerst werd
gedacht.
Ds. J. M. S. Bal jon, die Zendeling-
leeraar te Modjokerto is vanwege het
Ned. Zendelinggenootschap, is overge
plaatst naar Malang (Oost Java;.
Dr. A. P. Ketel en mevrouw, ver
bonden aan het Zendingsziekenhuis
te Modjowarno komen deze maand
met verlof in ons land.
Mejuffrouw dr. J. A. de Jonge heeft
haar arbeid aan dit Ziekenhuis aan
vaard.
De heer J. van der Poel, Theolo
gisch doceut aan de Chr. Normaal
school te Modjowarno, en mevrouw,
die met ver of te Haren (bij Gronin
gen) verblijven, zullen om den ge
zondheidstoestand van laatstgenoein le
nog niet naar Oost-Java kunnen te-
rugkeeren.
PEREMPTOIR EXAMEN.
Voor de classis Zwolle der Chr.
Geref. Kerk is met goed gevolg pe
remptoir examen afgelegd door den
heer A. Ponsteijn te Epe, beroepen
predikant te Steenwijk.
De classis Goes der Geref. Kerken
heeft peremptoir geëxamineerd en
toegelaten tot den dienst des Woords
en der Sacramenten, den heer Joh.
Booy, te Hoogeveen, beroepen predi
kant te Heinkenszand. De heer Booy
is voornemens Zondag 11 Nov. a.s.
aldaar zijn intrede te doen, na vooraf
te zijn bevestigd door ds. J. W. Eg-
gink. van Willemstrad.
Ds. W. L. WELTER
Ds. W. L. Welter. Ned. Herv. predi
kant te 's-Gravenhage, is voornemens
emeritaat te nemen tegen 1 Jan. 1029
Ds. Welter, die 1 September den
ouderdom van 79 jaar heeft bereikt,
is sedert 6 October 1917 hofprediker.
DE DIES NATALIS DER VRIJE
UNIVERSITEIT.
Hedenmiddag heeft de Rector der
Vrije Universiteit, prof. dr. G. Ch.
Aalders, in het Gebouw voor den Wer
kenden Stand te Amsterdam, ter her
denking van den Stichtingsdag der
Universiteit een rede uitgesproken,
getiteld: „De Geschiedschrijving in 't
Oude Testament".
De waarheid van den Bijbel is en
blijft het vraagpunt dat wel het aller
meest hart en hoofd zoo van eenvou-
digen als geleerden in beslag vermag
te nemen.
Door den strijd om die waarheid is
een onderscheiding naar voren geko
men tusschen de geschiedkundige en
dr godsdienstig-zedelijke waarheid
van den Bijbel; en velen meenen dat
aan de eerste niet :te sterk moet wor
den gehecht, mits slechts de tweede
wordt gehandhaafd. Evenwel is daar
mee het vraagstuk van de geschied
kundige waarheid van den Bijbel al
lerminst van de baan; het is juist in
den laatsten tijd met meer kracht dan
vroeger naar voren gekomen. In ver
band hiermee durft spreker eenige
belangstelling te verwachten voor zijn
onderwerp.
De eerste vraag die spr. stelt is de
ze: bevat het Oude Testament inder
daad geschiedschrijving?
Velen hebben dit in meerdere of
mindere mate betwist. Doch ten on
rechte. Want, als men het woord In
zijne samenstellende deelen gaat ont
leden, ziet men dat onder geschied
schrijving is te verstaan: het op
schrift brengen van hetgeen geschied
is. En dat het Oude Testament dat
onder meer ook wil doen, kan niet in
ernst betwist worden.
De moeilijkheid die zich voordoet,
ligt dan ook elders. Het gaat er om,
of datgene wat het Oude Testament
beschrijft als iets wat geschied is. ook
metterdaad werkelijk geschied is. En
dit wordt door zeer velen voor een
meer of minder groot deel in twijfel
getrokken.
Daarom wordt de vraag onder de
oogen gezien, op welken grond men
bepaalde bestanddeelen van het Oude
Testament niet voor beschrijving van
werkelijke gebeurtenissen, maar voor
mythen, sagen, legenden, sprookjes of
dergelijke houdt, en welke maatstaf
blijkt voor velen te liggen in de al of
niet vermelding van wonderen. Het
v/onder zou volgens hen niet behoo-
ren tot de geschiedenis. Maar dan is
het oogenblikkelijk duidelijk, dat de
grond niet ligt in het Oude Testament
zelf, doch dat men zich bedient van
een maatstaf, die van buiten af komt.
Beslissend is blijkbaar de subjectie
ve overtuiging van zulke onderzoe
kers dat er geen wonderen geschie
den. Van een wetenschappelijk resul
taat is dan ook geen sprake, want het
bewijs van het niet-voorkomen van
wonderen kan de wetenschap eenvou
dig niet leveren. Tegenover een der
gelijke subjectieve overtuiging heeft
evenveel, neen beter recht bet geloof
dat de Bijbel Gods Woord is en daar
om de daarin medegedeelde wonde
ren werkelijk zvn geschied; zoodat
cle mededeeling daarvan inderdaad
voor geschiedschrijving te houden is.
Van andere zijde, die terecht bet
hiervóór bestreden standpunt ver
oordeelt, wordt een grond voor het
aannemen van elementen der sage in
den tekst van het Oude Testament
zelf gezocht. Men kan echter niet zeg
gen, dat dit pogen is geslaagd. Want,
als er op wordt gewezen, dat de ele
menten der sage alleen in de zij-loten,
maar niet in den stam der Bijhelsche
traditie te vinden zijn, is hiermee de
kwestie slechts verplaatst: naar wel
ken maatstaf is tusschen stam en zij
loten te onderscheiden? geeft de Oud
Testamentische tekst dit onderscheid
zelf aan? Neen, en dus komt men ook
hier ten slotte weer bij eigen subjec
tief inzicht terecht. Als er verder een
beroep wordt gedaan op chronologi
sche onzekerheden, baat dit evenmin;
want onzekerheid omtrent het tijdstip
van een gebeurtenis maakt deze ge
beurtenis zelf niet onzeker. En als
eveneens wordwt herinnerd aan ver
schillen in de berichten omtrent be
paalde gebeurtenissen, is dit ook niet
afdoende: want deze verschillen kun
nen zeer wel oplosbaar zijn, en zelfs
kan het voorkomen dat aanvankelijk
volkomen tegenstrijdig schijnende be
richten door later licht uitnemend
met elkaar te vereenigen blijken, zoo
als met het voorbeeld van Belsazar's
dood wordt aangetoond.
Toch is het volkomen juist, dat de
beslissing omtrent geschiedschrijving
of sage in den tekst van bet Oude
Testament zelf moet worden gezocht.
Waar vooral van Roomsch-Katholieke
zijde de stelling is verdedigd, dat een
geïnspireerd geschrift wel historische
onjuistheden kan bevatten (hoewel
deze in het eigen kamp ook scherpe
bestrijding heeft gevonden), is het ge-
wenscht het getuigenis van het Oude
Testament zelf te hooren. En dan
blijkt, dat de tekst van bet heilig ge
schiedverhaal nergens tot bet aanne
men van mythe of sage ook maar
eenig recht geeft. Hetgeen ook niet
behoeft te verwonderen; want zelfs,
indien het Oude Testament mythen
en sagen gaf, zou dat uit den tekst
niet zijn op te maken; het is juist het
kenmerk van alle mythen en sagen dat
zij zich als werkelijke geschiedenis
aandienen en als zoodanig verstaan
willen zijn. Exegetisch is onaanvecht
baar, dat het Oud-Testamentisch
verhaal zich als geschiedschrijving
aandient, als teboekstelling van wat
werkelijk is geschied. En nu gaat het
er maar om of men dat gelooft of niet
gelooft
Juist voor ons Gereformeerden, die
den Bijbel erkennen als Gods Woord,
komt nu echter nog één vraag aan de
orde. Omdat de Bijbel één geheel is en
niet een verzameling geschriften van
onderscheidene auteurs; omdat het
God Zelf is die van den ganschen
Bijbel de eerste Auteur is. moeten wij
in deze kwestie ook het getuigenis der
geheele Schrift hooren. En dan blijkt
dat dit getuigenis inderdaad menig
maal over de gebeurtenissen uit bet
Oud-Testamentische verbaal spreekt,
maar zonder onderscheid steeds in
di zen zin, dat daarvan wordt uitge
gaan als feiten, die werkelijk zoo zijn
geschied. Zoo is bet in de Psalmen
en Profeten; zoo is bet eveneens in
Nieuwe Testament.
Is dus het Oud-Testamentisch ver-
AAN HET ZOEKLICHT.
Leiden, 20 October 1928.
In „De Bezem", het bekende fascis
tische weekblad voor Nederland, komt
de volgende kennisgeving" voor:
„De commissie tot afneming van
examen voor adspirant-Kamerlid
brengt ter kennis van belanghebben
den, dat zij in verband met de ophan
den zijnde verkiezingen in, 1929 op een
nader te noemen datum zitting zal
houden in Café „Het Binnenhof".
De aanmelding dient te geschieden
onder overlegging van de tolgende
formulieren
Voor candidaten van de S. D. A. P.:
Een gewaarmerkte verklaring, waar
uit is op te maken, dat de adspirant
rijks- of gemeente-ambtenaar is (met
een of andere winkelzaak achter het
handje, plus het baantjesinkomen van
vrouw, kinderen en familieleden).
Een zeer goed geslaagde mop, waar
aan een groot percentage waarheid ten
grondslag ligt.
De S. D. A. P. is inderdaad niet meer
een partij van Jan Boezeroen, maar
va nde beter gesitueerden onder de
loontrekkenden.
Het is dan ook geen wonder, dat een
ras- en waschechte proletariër als
Stenhuis er uit geweerd moest wor.
den. Doch men zal er nog genoeg ple
zier van beleven, als deze den bezem
gaat hanteeren
OBSERVATOR.
baal als werkelijke geschiedschrijving
te beschouwen, dan dient voorts ook
op bet bijzonder karakter van deze
geschiedschrijving te worden gelet.
Op den voorgrond üioet hierbij staan,
dat het beheerschend moment hier
een geheel ander is dan overal elders:
het gaat hier om wat GoÜ gedaan
heeft tot heil van zondaren, en de fei
ten die vermeld worden .komen alle
voor onder het gezichtspunt van God
delijke openbaring. Vandaar dat ook
niet alle mogelijke feiten vermeld
zijn. Het Oude Testament beoogt niet
een beschrijving der lotgevallen van
Israël te geven, al levert het daarvoor
vele bouwstoffen. De bedoeling is bet
te toonen.
Om nu in bijzonderheden den eigen
aard van de Oudtestamentische ge-
schiedschcijving te leeren kennen, is
het van groot belang ook studie te
maken van de oud-Oostersche ge
schiedschrijving in het algemeen. Door
vergelijking, daarmee zal het bijzon
der karakter van het Oud-Testamen
tisch geschiedverhaal het duidelijkst
aan den dag treden.
Maar verder moet dan de Oud-
Testamentische geschiedschrijving
zelve aan een grondig en nauwgezet
onderzoek worden onderworpen. Tot
hiertoe is daaraan nog maar uiterst
weinig gedaan. Wel heeft men heel
wat arbeid besteed aan de geschied-
boeken des Ouden Testaments, maar
deze beeft nagenoeg uitsluitend ten
d'Gel gehad ze te versplinteren en ov.er
verschillende landen en tijden te ver-
deelen. Dit moet thans anders worden,
en gelukkig is er ook een kentering
merkbaar. Het eigenaardig karakter
van de onderscheidene 'litteratuur
soorten zelf. die wij in het Oude Tes
tament hebben, trekt de wetenschap
pelijke belangstelling. Zoo moeten we
ook de geschiedschrijving bestudee-
ren. En dan is daarbij niet alleen te
denken aan verhaaltrant en schrijf-*
wijze, maar ook aan het gebruik van
bronnen, aan de dispositie der stof.
aan de schifting van het ter beschik
king staande materiaal, aan bedoe
ling en beoordeeling. Wanneer naar
dit alles een opzettelijk en systema
tisch onderzoek wordt ingestèld, zul
len wij een helder inzicht ontvangen
ook in dezen bepaalden vorm, waar
van God naast andere als profetie en
dichtkunst, zich heeft willen bedie
nen om ons Zijn openbaring te geven.
En op den duur kan zoo ook de tijd
komen om de resultaten der bestu
deering van de verschillende openba
ringsvormen saam te voegen in eén
werk, dat de geheele Oud-Testamen-
tische openbaring naar haar formeele
zijde beschrijft. Een der wenscben van
spr., voor de Gereformeerde Theologie
in zijn inaugureele rede, geuit.
God geve, dat zij in staat moge zijn
om dien te verwezenlijken!
FEUILLETON.
God is mijn heil.
59) —o—
Mevrouw Van Mengen ging naar
Helena om baar voor te bereiden, en
Jchanna bleef alleen met de oude me
vrouw, liet zich door haar troosten
er verzorgen als een klein kind, en
ieder woord, dat in den brief stond,
telkens weder voorlezen. Zij weende
toen heete tranen en wilde over nie
mand dan over Frits hooren, dan
scheen het haar toe, alsof hij nog tot
de levenden behoorde en zij hem nog
bezat.
Na de tweede operatie had hij een
koorts gekregen, en zijn lichaam, dat
door het groote bloedverlies en het
lange ziekbed zeer verzwakt was, had
er geen weerstand aan kunnen bie
den, en op den 16den Juni was hij
zacht ingeslapen, maar met volle be
wustzijn en vertrouwend op de ver
diensten en de genade zijns Verlos
sers, wiens lichaam en bloed bij voor
af in het Avondmaal genoten had. Dat
was bij al haar droefheid een groote
troost. Haar dierbare broeder had dus
den weg gevonden, dien zij zoo ijverig
zocht; nu scheen dat pad haar eens
klaps bekend, want hij was haar voor
gegaan en was nu in den hemel, die
haar op dit oogenblik zoo dicht bij
scheen.
De lieve grootmoeder haalde al de
vele troostwoorden uit de Schrift aan,
en al bleven haar tranen vloeien, toch
waren zij niet meer zoo bitter toen
Helena binnentrad, en de beide zus
ters in elkanders armen konden uit-
weenen. Johanna zeide snikkend:
„Helena, wij hebben geen broeder
meer, wij zijn nu alleen over!"
De oude mevrouw kuste ook Hele
na, en bad met de twee meisjes, wie
de eerste smartelijke beproeving trof
van al haar betrekkingen. Toen ver
liet zij haar, want zij wist dat in der
gelijke oogenblilcken zelfs de beste
vriend soms tot overlast is.
Ondertusschen was de heer Van
Haller alleen in de zijkamer gebleven,
terwijl vele gedachten en gevoelens
zijn ziel doorkruisten. Van tijd tot tijd
hoorde hij de zusters weenen en hij
besefte dieper dan ooit te voren den
ernst des levens. Hij kon aan niets
anders denken dan aan de droefheid
van Johanna, die hij zelden anders
dan vroolijk en levenslustig had ge
zien. Op eens was alle levensvreugde
verdwenen en alleen Hij bleef haar
over, die de droeven troosten kan, en
Van Haller gevoelde hoe noodig het
was, Hem bij tijds te leeren kennen,
om zich aan Hem te kunnen vast
klemmen in de ure der beproeving.
Hij stond bij bet venster en staarde
naar buiten, zonder echter iets te zien.
Hij wierp integendeel een blik in zijn
eigen hart. Hoe gaarne had hij de be
droefde meisjes een woord van troost
toegesproken, maar alles kwam hem
op dit oogenblik bol en ledig voor; bij
had de Bron des levens, waaruit steeds
frisch water stroomt ter verkwikking
van de dorstige ziel, nog niet gevon
den, al bekende hij ook dat deze de
eenige Rots was, waarop het geloof
zich kan gronden.
Hedwig trad de kamer binnen; zij
had diep medelijden met haar vrien
dinnen en zij zocht de eenzaamheid.
Den heer Van Haller bemerkende,
wilde zij weder weggaan, maar hij
sprak haar aan. Het deed hem veel
leed, dat hij de Jobsbode was geweest
en dat, niettegenstaande zijn voorzor
gen, Johanna het zoo nlotseling ge
hoord had; hij betuigde daarover zijn
leedwezen aan Hedwig. Zij trachtte
hem gerust te stellen door hem te
zeggen, dat de smart dezelfde blijft,
ongeacht hoe of waar men er mede
bekend wordt.
Zij stonden een oogenblik sprakeloos
naast elkander, toen zeide hij:
„Freule Hedwig, hebt gij onlangs
die woorden over het geloof en het
gebed in mijn bijhei geschreven? Lk
meende uw hand te herkennen".
„Ja", antwoordde zij vriendelijk,
„dat heb ik gedaan; het was onbe
scheiden", voegde zij er verontschuli
digend bij, „maar Johanna vraagde
het mij".
„Johanna?" riep hij verrast.
„Ja, zij wilde u gaarne helpen den
twijfel overwinnen, dien gij daar hadt
uitgesproken".
Hij liep onrustig de kamer op en
neder; Hedwig wist niet wat zij zeg
gen zou en of zij hem verlaten zou of
niet; maar toen eenige oogenblikken
later de heer Van Mengen binnen
trad, ging zij naar haar vriendinnen
en hoorde weldra mijnheer Van
Haller's rijtuig wegrijden.
De graaf Van Bergheim zou den
volgenden dag met zijn vrouw naar
Berlijn terugkeeren, want zij wensch-
ten Sleeswijk zoo spoedig mogelijk te
verlaten, nadat zij alle zware plich
ten, aan het verlies van hun zoon
verbonden, vervuld hadden.
Dus moest mén te Schönheide ook
aan het afscheid denken, want de
ouders verlangden natuurlijk onbe
schrijfelijk naar de hun overgebleven
kinderen, om met hen te weenen over
het verlies van hun zoon, en deze
wenschten ook vurig haar vader en
moeder, die door al de vermoeienis-
sin zeer uitgeput waren, weder te
zien en van hen alle bijzonderheden
omtrent de laatste uren van den dier
baren ontslapene te vernemen.
Des middags pakten zij dus haar
koffers; de oude leeraar en Emma
kwamen ook nog om haar van hun
deelneming te overtuigen en haar
vaarwel te zeggen. Het deed de beide
meisjes goed naar den ouden vromen
rnan te luisteren; zij wisten dat hij
veel ondervonden had en uit de vol
heid des harten tot haar sprak.
Des avonds bezochten zij met Hed
wig nog eens al de lievelingsplekjes
in den tuin en spraken over al het
genoegen, dat zij hier te zamen ge
smaakt hadden, en over de donkere
wegen, waarop de Heer haar thans
voerde; het viel Helena bijna moeilij
ker Zijne liefde te gevoelen en Hem
te vertrouwen, dan Johanna. Zij
trachtten na te vorscben, waarom het
had moeten treffen, waarom haar go-
beden geen verhooring hadden gevon
den en verwijderden zich zoodoende
a: verder van de eenige bron. waar zij
troost konden vinden, terwijl Johan
na als een kind klaagde en bij wijlen
in hartstochtelijke tranen uitbarstte,
maar gaarne toegesproken wilde wor
den. Ze rekennde dankbaar bet geluk,
dat zij tot nu toe genoten had, en de
warme deelneming, die zij ondervond,
zelfs kon zij van tijd tot tijd geloovtg
opzien tot het kruis des Heeren, waar
door alle droefheid wordt geheiligd en
alle smart gelenigd.
De meisjes beloofden elkander we
derzijds trouwe vriendschap,' en een
standvastig volgen van den Heiland,
dien de beide zusters hier eerst waar
lijk hadden leeren kennnen, en vóór
ze naar huis terugkeerden, verwijlden
zij nog een oogenblik onder de hooge
kastanjeboomen, waar zij zoo menig
genoeglijk uur hadden doorgebracht
en welker hooge toppen door de maan
Vfcxlicth werden.