NIEUWE LEIDSCHE COURflNI
van
WOENSDAG 10 OCT. 1928
TWEEDE BLAD.
Gewijde en Ongewijde
Historie.
IS DE DEKALOOG BABYLONISCH?
De tijden veranderen, de denkbeel
den der menschen wijzigen zich, maar
het menschenhart blijft in wezen
steeds hetzelfde. In dat hart woont
van nature vijandschap tegen God en
Zijn Woord, doch zij openbaart zich
telkens in andere vormen.
Voltaire spotte met de boeken van
Mozes, omdat in Mozes' tijd de schrijf
kunst nog niet uitgevonden zou zijn.
En tot in het midden der vorige eeuw
en later bleef dit gelden voor een ge
wichtig argument tegen de echtheid
van den Pentateuch.
In onzen tijd echter werd dit anders,
en moesten dezelfde boeken het ont
gelden, omdat de schrijfkunst in Mo
zes' tijd en daarvoor reeds zoo druk
beoefend was.
Men begon nu de Heilige Schrift te
bestrijden, door het voor te stellen,
alsof zij niets eigens had, doch alles
aan Babel ontleend was.
De man, die den stoot gaf tot deze
beweging was de Duitsche hoogleeraar
in de Assyriologie, Friedrich De-
li t z s c h
Deze hield den 13den Januari 1902
te Berlijn een populair-wetenschappe-
lijke voordracht, die ook uitgegeven
werd onder den titel: „Babel und Bi-
bel" (Babel en Bijbel).
Een jaar later volgde een tweede
voordracht, die evenals de vorige ver
eerd werd met de „allerhöchste" te
genwoordigheid van den toenmaligen
keizer. Wilhelm IT.
Delitzsch bedoeling is duidelijk uit
den titel zijner lezingen; hij beoogde
daarmee de prioriteit van Babel boven
den Bijbel aan te toonen.
De inhoud van de eerste boeken des
Ouden Testaments is volgens hem
grootendeels aan Babvlonïë ontleend;
dit geldt zoowel van de verhalen be
treffende schepping, val en zondvloed,
als ook van de Mozaïsche Wetgeving
Het is begrijpelijk, dat de aanvallen
van Delitzsch op de Heilige Schrift een
ernstige bestrijding vonden bij allen,
die aan haar inspiratie gelooven.
In dit opzicht trokken geloovige
Protestanten, Katholieken en zelfs or
thodoxe Joden één lijn.
Delitzsch heeft zijn aanvallen niet
het minst gericht op wat wij wel den
kern der Oudtestamentische Godsopen
baring mogen noemen: de Tien Ge
boden.
Hij heeft gemeend, parallellen met
deze wet in Babel te ontdekken en
haalt daartoe enkele zeer oude Baby
lonische fragmenten aan, die aldus
luiden: ,Is hij in het huis van zijn
naaste binnengedrongen, heeft hij
diens vrouw genaderd, heeft hij het
bloed van zijn naaste weggenomen?"
Hier worden alzoo in vragenden
vorm genoemd de gewone zware mis
drijven: roof, echtbreuk en moord.
Nu is het wel wat ver gezocht om
uit een dergelijken tekst de afhanke
lijkheid van den Dekaloog van een
Babylonisch origineel af te leiden; dat
zal ieder, die niet door vooroordeelen
verblind is, toestemmen!
Daar komt nog iets anders bij.
Men moet iets in zijn verband lezen;
dat geldt ook van deze oud-Babyloni
sche fragmenten. En al is dit niet ge
makkelijk, gezien den corrupten tekst,
zooveel is toch wel zeker, dat het hier
gaat om een ziek geworden mensch,
betreffende wien deze vragen tot de
goden gericht worden. Hij heeft zich
zonder twijfel, zoo is de gedachten-
gang, op een of andere wijze het onge
noegen der goden op den hals gehaald
en het komt er nu op aan, hem uit de
macht der demonen te verlossen.
Welk een hemelsbreed verschil is er
echter tusschen deze Babylonische ge-
FEUILLETON.
God is mijn heil.
50) O
Willem bleef den nacht over, want
hij zou den volgenden morgen met
den heer Van Haller naar Beuken
heuvel gaan; zijn regiment was ver
plaatst geworden en lag nu in de
buurt van den heer Van Haller, maar
verder van Schönheide, zoodat hij
daar vooreerst niet zou wederkeeren.
Aan het ontbijt heerschte er, ten min
ste onder een gedeelte van het gezel
schap, een gedrukte stemming; het
speet hun, dat hun gasten weggingen.
De heer Van Haller was zoo eigen
met hen geworden, dat hij bijna als
een lid der familie werd beschouwd,
men liet hem noode vertrekken, en
het kostte hun ook moeite om voor
langen tijd van Willem afscheid te
nemen. Wel hoopten zij spoedig den
eersten weder te zien, want de heer
Van Haller had den heer Van Men
gen dringend verzocht, hem in zijn
eenzaamheid te komen opzoeken en
zijn dames mede te brengen; Beuken
heuvel zou dan trachten zich op zijn
schoonst voor te doen.
De heer Van Mengen beloofde het
hem, maar de oude mevrouw sloeg
als gewoonlijk de uitnoodiging af,
zeggende, dat zij te oud was voor der-
dachtenwereld, die vol is van magi
sche voorstellingen en waaraan het
veelgodendom ten grondslag ligt,
eenerzijds en anderzijds de Wet der
Tien Geboden, waarin zelfs geen spoor
van dergelijke voorstellingen te vin
den isl
Het is bovendien zeer wel verklaar
baar, dat ook bij de heidenen niet alle
bewustzijn van de groote zedelijke be
ginselen, waarop de maatschappij be
rust is verloren gegaan.
Spraken zelfs de oude kerkvaders
niet van den „logos spermatikos", het
gezaaide Woord Gods, waarmede zij
wilden uitdrukken, dat ook de vol
ken, die buiten de bijzondere openba
ring leefden, niet ten eenenmale van
alle goddelijk licht verstoken zijn ge
weest?
Ook Paulus wijst daar in den Ro
meinenbrief op.
Een ander argument van Delitzsch
heeft betrekking op het vierde gebod:
de viering van den Sabbath.
Ook dit zou geen specifiek-Israëlie-
tische instelling zijn, doch ontleend
aan Babylonië.
De grond, waarop Delitzsch deze
meening doet rusten, is vrij zwak.
Wel komt in de Babylonische teks
ten eenige malen het woord s j a b a t-
toem voor, doch omtrent de verkla
ring daarvan zijn de vakgeleerden het
niet eens.
Wordt daarmee inderdaad de sab
bath of rustdag bedoelt, dan nog is de
ze het tegenovergestelde van den Isra-
elietischen sabbath, want hij is geen
feestelijke dag, doch een „booze dag".
Immers in den Babylonischen feest
kalender heeten de 7de, 14de, 21ste en
28ste dag der maanmaand „booze da
gen", d.i. dagen, waarop bepaalde per
sonen (koning, priesteres, waarzegger,
geneesheer) zich van bepaalde hande
lingen behooren te onthouden, uit bij-
geloovige vrees, dat op die dagen geen
zegen rust. Zoo iets derhalve als bij
de bijgeloovige menschen van onzen
tijd de 13de dag der maand.
Het zou mogelijk zijn, dat hier his
torische samenhang bestaat, doch dan
geldt hier, hetgeen wijlen Prof. Dr. G.
Wildeboer op de volgende wijze uit
drukte: „Gaat het aan te beweren: wij
danken den zegen van onzen wekelijk-
schen rustdag aan Babel? Ja, op de
wijze, waarop men het heerlijkste
beeld van Thorwaldsen zou willen toe
kennen aan den man, die het marmer
blok uit de groeve heeft gehouwen.
Dat marmer, maar ook niet meer dan
die doode stof, is geleverd door den
werkman, die het uit den schoot der
aarde te voorschijn bracht. Maar de
bezieling, die haar uitdrukking vond
in het beeld, dat ons oog verrukt, zoe
ken wij toch in dien grooten meester,
wiens genie wij vereeren ook zonder
het te begrijpen.
Zoo is het ook met den Sabbath.
De doode materie is geleverd door
Babel. Doch de bezieling, dat, wat dien
rustdag maakt tot een zegen voor de
menschheid, die danken wij aan dien
Geest, Die in Israël werkte, Die de
groote profeten van dat volk heeft be
zield".
Wij gelooven evenwel, dat voor een
dergelijken historischen samenhang
tusschen den Israëlietischen en den
Babylonischen „Sabbath" de gronden
te zwak zijn, reeds hierom, omdat de
eerste is een wekelijksche
rustdag, en de laatste verband houdt
met de vier phasen, waarin de maan
aan den hemel verschijnt.
Doch hoe dit zij, uit het: „Gedenkt
den sabbathdag", volgt reeds, dat we
hier niet behoeven te denken aan een
instelling, die eerst bij den Sinaï ge
geven is.
Het is natuurlijk een dichterlijke
overdrijving, wanneer de Talmoed
zegt, dat de Thora (Wet) reeds in haar
kleinste onderdeelen door de aarts
vaders is gekend en nageleefd, doch
wat haar groote lijnen betreft, geloo
ven wij dit zeer zeker.
De viering van den Sabbath is reeds
met de schepping gegeven; zij is zeer
waarschijnlijk in het geslacht van
Abraham bewaard gebleven, en het is
aldus niet onmogelijk, dat zij ook aan
de Babyloniërs niet onbekend was, zij
het ook, dat haar oorspronkelijke zin
allengs was verloren gegaan.
gelijke genoegens en die aan haar
kinderen overliet.
Spoedig werden de paarden voor
gebracht; oe volbloedheiigst van den
beer Van Haller woelde ongeduldig
met de hoeven den grond om; zijn
berijder sprong in den zadel en reed
voor het bewonderend publiek op en
neder om al de schoonheden van zijn
lievelingspaard te doen uitkomen.
Willem's paard kon zich daarmede
wel niet meten, maar hij bereed het
met veel vlugheid en behendigheid;
hij was voor ruiter geschapen, niet
zoo groot als van Van Haller. was hij
krachtig en goed gebouwd, zijn man
nelijke trekken, de vriendelijke blau
we oogen en het donkerbruine haar
vormden een zeer goed geheel. Van
ilaller's uiterlijk was meer innnemend
dan krachtig.
De jonge meisjes zagen beiden na
met zeer verschillende gevoelens.
Helena vatte het voornemen op om
nu eens in allen ernst aan het werk
t« gaan. Johanne gevoelde, ofschoon
zr het zich niet bekennen wilde, dat
Van Haller's vertrek een leegte in en
om haar veroorzaakt had. Hedwig was
dankbaar en gelukkig, dat de wolk.
die bij het vorige afscheid van Willem
haar hemel verduisterd had. verdwe
nen was. Zij stond nu weder in de
zelfde verhoudins tot hem ais het vo
rige jaar, toen zij zoo veel genoten
had van zijn vriendschap, en zij
meende, dat er nu nooit meer iets
KERK EN SCHOOL.
NED. HERV. KERK.
Beroepen, te Hardenberg: C.
Eoenekoop, te Meppel. Te Warns:
E Pot, te Opende. Te Emmer Com-
pascuum (als hulpprediker): W. Braak
Hekke, aldaar.
Aangenomen, naar Nuenen
Geldrop: E. A. J. Plug, te Someren.
Naar Hekelingen (toez.): J. J. v. Meurs,
Nederlandsche Oost-Indisch predikant,
met verlof hier te lande.
Bedankt, voor Brandwijk: W.
Deur, te Schoonhoven.
GERCF. KERKEN.
Beroepen, te Zwammerdam: N.
Willemse. te Abcoude.
CHR. GEREF. KERK.
Beroepen, te Werkendam: I. v.
d Knijff, candidaat te Reeuwijk.
GEREF. GEMEENTEN.
Beroepen, te Dordrecht: M.
Overduin, te Utrecht.
REMONSTR. GEMEENTEN.
Beroepen, te Gouda: H. Cramer,
to Zwammerdam.
BEVESTIGING. INTREDE, AFSCHEID.
De heer R. J. v. d. Weer d, theol.
candidaat te Kampen, die door de
classis Woerden der Geref. Kerken,
na peremptoir examen is toegelaten
tot den dienst des Woords en der Sa
cramenten, is voornemens Zondag lü
Dec. a.s. zijn intrede te doen bij de
Geref. Kerk van Leimuiden. na voor
af bevestigd te zijn door zijn zwarge,
ds W. Moene, van De Lier (Z.-H.).
Ds. A. H ij ni a n s te Uithoorn is
voornemens Zondag 2 Dec. a.s. zijn in
trede te doen bij de Ned. Herv. Gem.
te JS ijverdal.
Dr. J. van L o n k h u y z e n zal
reeds a.s. Zondag zijn arbeid in de
Geref. Kerk te Zierikzee aanvangen.
In afwachting van de officieele stuk
ken, die uit Chicago worden ver
wacht, zal de bevestiging en intrede
eerst later plaats hebben.
Zondagavond beeft ds. J. D. v a n
Hof zijn intrede gedaan in de Ned.
Herv. Gemeente te Oud-Beyerland. na
s ochtends jn zijn ambt te zijn beves
tigd door ds. G. A. Pott te Bodegraven.
Ds. van Hof had tot tekst gekozen 1
Corinthe 2:2: Want ik heb niet voor
genomen iets te weten onder u, dan
Jezus Christus, en Dien gekruisigd.
Toespraken werden o.m. gehouden
door ds. J. A. ten Bokkel Huinink, van
Numansdorp en door ds. A. J. Hoek-
sema, te Zegveld.
Ds. W. P. Hekman hoopt Zon
dag 28 October a.s. in de Geref. Kerk
te Lemmer zijn afscheidsrede te hou
den. Intrede te Beilen 4 Oct. Bevesti
ger ds. J. Voerman, van Joure.
Prof. Dr. TH. VON ZAHN.
Vandaag wordt de bekende Duit
sche theoloog prof. dr. Theodoor von
Zahn 90 jaar. Hij was hoogleeraar te
Göttingen, Kiel, Erlangen, Leipzig en
sedert 1892 weer te Erlangen, waar hij
in 1909 emeritus werd.
Zahn is vooral bekend geworden
door zijn apologetischen arbeid, waar
mee hij de geloovige Schriftbeschou
wing en die der gewijde geschiedenis
handhaafde tegenover de critische
theologie. Dit deed hij met groote
scherpzinnigheid en uitgebreide vak
kennis, met name wat betreft het
Nieuwe Testament en zijn inhoud.
Van zijn geschriften het zijn er
heel wat zijn vooral beroemd ge
worden zijn Einleitung in das N. T. en
zijn commentaar op het N. T.
ALGEM. ZENDINGS-CONFERENTIE.
Het programma der algemeene zendings
conferentie, die van 22 tot 24 dezer in het
gebouw der A. M. V. J. te Amsterdam ge
houden wordt, is als volgt samengesteld:
Na het openingswoord van den voorzit
ter, den heer L. J. van Wijk, zal op Maan
dagavond „Missionsinspektor" H. Schom-
hurg in het Duitsch spreken over het hon
derdjarig bestaan der Rijnsche zending te
Barmen. Op Dinsdag 23 dezer geeft Ds.
Joh. Rauws, zendingsdirector te Oegst-
geest, het jaarlijksch overzicht van den
stand van het zendingswerk in Ned. Oost
en West-Indië. Dan zal Dr. C. W. Th. ba-
tusschenbeide kon komen. Doch naar
vreugde was van korten duur; toen
haar vriendinnen naar haar kamer
waren gegaan en zij de salon binnen
trad, trof zij haar vader daar alleen
aan.
„Mijn kind", dus opende hij het ge
sprek ;„gij zijt gewoonlijk zoo inge
togen, dat er zelden iets op uw hou
ding tegenover jongelui is aan te mer
ken; maar nu moet ik u toch zeggen,
dat gij wel wat te vertrouwelijk met
Willem Rothi'els omgaat; dat kan zoo
niet. Hij is een jongen zonder vermo
gen, gij moet wel begrijpen, dat dit
voor een verbintenis met iemand on
zer familie een onoverkomelijke hin
derpaal is. Ilc zal nooit toelaten, dat
een mijner dochters een manfzonder
geld trouwt; dat is het begin van
groote ellende, waarvoor ik u als va
der bewaren moet. Indien gij dus
Rothfels verdriet wilt sparen, zorg dan
niet vriendelijker tegen hem te zijn
dan tegen iemand anders; als gij er
over nadenkt, zult gij moeten toege
ven, dat ik gelijk heb".
Hedwig was eerst gloeiend rood en
toen doodsbleek geworden; het was
haar te moede, alsof deze woorden
aan al haar verwachtingen den bodem
insloegen. Zij had nooit diep nage
dacht over haar verhouding tot Wil-
hm, maar hem al de achting der be
wondering en het vertrouwen van
haar jong gevoelvol hart geschonken,
gtlukklg in de overtuiging dat hij
ron van Boetzelaer van Dubbeldam een
aanvang maken met de behandeling van
het thema der conferentie: Wat vloeit uit
de conferentie te Jeruzalem voort voor
onzen zendingsarbeid in Indië? Hij zal
daarbij enkele algemeene problemen aan
de besprekingen van die conferentie toet
sen. 's-Middags zal Ds. D. Crommelin,
zendingsdirector te Oegstgeest, uit dit oog
punt behandelen de verhouding der oude
re en jongere kerken en het rassenpro
bleem. Daarna zal Dr. J. Offringa, zende
ling-arts te Djogja, spreken over de plaats
der Medische zending in het geheel van
den Zendingsarbeid. 's Avonds wordt voor
de leden en genoodigden de nieuwe film
der Buitengewesten (Sumatra, Borneo,
Celebes en Nieuw-Guinea) vertoond. En
Woensdag 24 dezer zal Prof. Dr. Ph.
Kohnstamm het onderwerp: Onderwijs en
Zending behandelen. Des namiddags be
antwoordt Ds. Joh. Rauws de vraag, wat
de conferentie te Jeruzalem te zeggen
heeft in verband met den onderbouw van
het zendingswerk in de zendende landen.
De voorzitter, de heer L. J. van Wijk, zal
daarna in het slotwoord een korte samen
vatting van het gesprokene geven.
ZENDINGSFILM.
De nieuwe Zendingsfilm van de
Buitengewesten kon onlangs voor de
zendingsautoriteiten proefdraaien. Ook
deze keer weer is er een pakkenden
naam voor gevonden; Melawan Ge-
lap, hetgeen beteekent „Strijd tegen
de duisternis". Het is niet te ontken
nen, dat deze film hetzelfde bezwaar
aankleeft als de vorige, n.l. dat men
alleen het uitwendige van het zen
dingswerk ziet en de geestelijke kant
ervan slechts tusschen de regels te le
zen is. Dit bezwaar is echter niet te
voorkomen; geestelijk werk laat zich
nu eenmaal niet verfilmen. Maar wat
de cultureele beteekenis van de film
is, komt in deze film nog sterker tot
uiting dan in de Warta Sari-film.
Wtanneer men het groote verschil
ziet tusschen b.v. de schoolkinderen
en het op vele plaatsen nog half wilde
oudere geslacht. (Zooals o.a. op Nieuw
Guinea) of de onrust van de geesten-
banners en de rust van een zendings
ziekenhuis. dan komt men wel diep
onder den indruk van de ontzoglij-
ke beteekenis van het zendingswerk.
Evenals de Warta Sari-film is de
administratie van de „Melawan
Gelap" in handen van het Comité
Zendingsfilm-Am9terdam, adres:
Parklaan 6, Zeist.
BINNENLAND.
160 BURGEMEESTERS ONTVANGEN
Gisteren ontving de nieuwe Com
missaris der Koningin in Noord-Bra
bant, mr. dr. A. van Rijckevorsel in de
Statenzaal te 's-Hertogenboscb de
burgemeesters van Noord-Brabant ter
kennismaking, 160 in getal.
Als voorzitter der afd. Noord-Bra
bant der Vereeniging van Nederland
sche Gemeenten werd hij daarbij toe
gesproken door burgemeester Van
Lanschot uit Den Bosch, voorzitter
der afdeeling, die zich er vooral over
verheugde, dat een geboren Braban
der tot Commissaris is benoemd, van
wien men zeker is, dat hij voor de
belangen van Brabant en de gemeen
ten op de bres zal staan. x
De Commissaris sprak een dank
woord, waarna alle burgemeesters
hem de hand drukten.
s,
DE ZIEKTEGEVALLEN OP
„DE INSULINDE".
Gisteren werden op het hoofdbe
stuur der Posterijen en Telegrafie on
der leiding van den directeur-generaal
besprekingen gevoerd over de voor
genomen herziening der Rijkstelefoon
tarieven met de directeuren van de
Gemeentelijke telefoonnetten te Am
sterdam, 's-Gravenhage en Rotterdam
en eenige hoofdambtenaren van den
telefoondienst bij het hoofdbestuur.
Te ongeveer twee uur werd de ver
gadering onderbroken om de heeren
ir. Boetje, hoofdingenieur-directeur
der Telegrafie en hoofdingenieur der
Telegrafie dr. ir. Koomans, die juist
in Indië waren aangekomen, even te
verwelkomen door middel van 'n vlot
verloopend kruisgesprek in de studio
van het hoofdbestuur.
haar vriend was gebleven zoo als hij
het van kindsbeen af was geweest, en
was er al eens een andere gedachte
bij haar opgerezen, dan had zij die
wel met vrouwelijke schuchterheid
weten te onderdrukken.
Nu echter gevoelde zij op eenmaal
met een kracht, die geen twijfel over
liet, hoe het bloed haar naar de wan
gen jaagde; hoe zeer zij zich aan hem
gehecht had, hoe lief zij hem had en
zou blijven hebben wat er ook gebeur
de; maar het gebod van haar vader
v/as haar heilig, zij moest gehoor-
zomen.
Wat zou zij nu beginnen als zij
Willem weder zag; zij moest zwijgen
en zich terugtrekken, want veinzen
kon zij niet, het lag niet in haar aard
vroolijk te schertsen, terwijl het er in
haar hart zoo gehel anders uitzag;
zij moest hem dus zoo veel mogelijk
op een afstand houden, en koel en
koud tegen hem zijn; hü zou haar
voor coquet en wispelturig aanzien.
Dat was bijna niet vol te houden; zij
kampte hevig met haar aandoening,
die zij echter moest overwinnen, want
haar vader stond vóór haar.
,\Vi» g'j mij beloven, dat gij ge
hoorzamen zult?"
Zij kon eerst niet antwoorden, ein
delijk uitte zij een nauwelijks hoor
baar „ja" en snelde naar haar kamer,
verbergde het hoofd in de handen,
viel op de knieën, wilde bidden en kon
gten woorden vinden. Veel werd haar
Even later onderhielden de heer en
mevrouw Koomans zich eenigen tijd
met hun te 's-Gravenhage vertoeven
de kinderen.
Voorts waren in de studio aanwe
zig de Leidsche professoren Flu, Kan
en Koolemans Beijnen, benevens de
heer Ruys, directeur van den Rotier-
damschen Lloyd, die een langdurig
onderhoud hadden met de Inische ge-
neesheeren prof. De Lange, dr. Olivier,
dr. Elshout en dr. Knapper, terwijl in
Indië mede aanwezig waren eenige
vertegenwoordigers van den Rotter-
damschen Lloyd. De gerezen kwesties
betreffende de ziektegevallen op de
„Insulinde" werden uitvoerig bespro
ken, waarbij alle gerezen misverstan
den tusschen den Nederlandschen en
den Indischen Geneeskundigen Dienst
konden worden uit den weg geruimd.
Het zuiver wetenschappelijk ge-
(ieelte der aangelegenheid zal verder
in de medische bladen worden behan
deld.
De besprekingen, waaraan van
weerszijden om beurten alle heeren
deelnamen, werden in den meest
vriendschappelijken geest gevoerd.
De groote beteekenis van deze on
volprezen telefonische gemeenschap
trad door deze gedachtenwi9seling op
nieuw ten duidelijkste aan het licht.
DE R.-K. STAATSPARTIJ EN DE
KOMENDE VERKIEZINGEN.
Zaterdag beeft bet bestuur der R.-
K. Staatspartij te Utrecht vergaderd,
naar het Centrum meldt.
In verband met het feit, dat bij de
behandeling van het program 1929
in de Kiesvereenigingen de vraag be
sproken wordt van de toekomstige
samenwerking met andere politieke
partijen, deelt het Partijbestuur als
zijn éénstemmige meening mede:
dat het naaste doelwit der Partij
met het oog op de verkiezingen van
1929 is:
1. de samenstelling van een katho
lieke volk bevredigend program;
2. de verkiezing van tenminste 31
gekozenen op de lijsten der R.-K.
Staatspartij;
dat hetgeen na die verkiezingen
dient te geschieden ter beslissing
staat van de Tweede Kamerfractie,
zijnde het daarvoor aangewezen or
gaan der Partij;
dat, gelet op het in de Tweede
Kamer bij de algemeene beschouwin
gen over de Staatsbegrooting 1929
verhandelde, bet bij motie of anders
zins openlijk aanprijzen of afwijzen
van een bepaalde oplossing in een zoo
moeilijke vraag van practische poli
tiek als die van samenwerking met be
paalde andere partijen met het oog op
de vorming van 'n porlementair kabi
net, zoo dicht vóór de verkiezingen
als op dit oogenblik, niet in het wel
begrepen belang der Partij is;
dat op grond van beginsel, traditie
en geschiedenis der Partij haar voor
keur ongetwijfeld uitgaat naar het op
treden van een parlementair kabinet
met een program, voortgekomen uit
de programs der drie rechtsche par
tijen R.-K., A.-R. en C.-.H. doch
dat de mogelijkheid daarvan geheel
afhangt van de mate v. overeenstem
ming van dat regeeringsprogram met
het program der R.-K. Staatspartij.
EEN CONFLICT MET DEN MINISTER
VAN JUSTITIE.
Naar wij vernemen heeft de Voog
dijraad II te 's-Gravenhage collectief
zijn ontslag hij H. M. de Koningin in
gediend, aangezien tegen den uit-
drukkelijken wensch van dien Raad
een advocaat en procureur tot secre
taris van het college is benoemd.
Het college, zoo vernemen wij na
der, acht deze beide functies ouver-
eenigbaar; men vindt minder oirbaar,
dat faillissementen en echtscheidin
gen behandeld worden door den se
cretaris van een college, dat met de
huisgezinnen contact heeft te houden.
Het college had bovendien iemand
voorgedragen, die met het werk reeds
op de hoogte was.
Ten einde echter de regeering gele
genheid te geven een nieuwen raad
samen te stellen en de voogdij in zoo
veel huisgezinnen niet te bemoeilij
ken, heeft het voltallige college, be
staande uit elf leden, eerst met ingang
van 1 December zijn ontslag inge
diend.
duidelijk, waarvan zij tot nu toe on
bewust was geweest, maar zij kon er
zich nog weinig van rekenschap ge
ven; één zaak wist zij slechts met
zekerheid: Willem moest voor baar
een vreemde worden; hij mocht niet
langer haax vriend zijtT en groot-er
smart bad zij nooit ondervonden.
Een geruimen tijd knielde zij aldus
en streed een inwendigen strijd. Toen
stond zij op met het gevoel, alsof zij
voor goed had afgedaan met haar
jeugd, en van nu af aan een geheel
ander leven begon.
Helena klopte aan haar deur om te
vragen wat er van haar geworden
was, en kreeg tot antwoord, dat zij
hoofdpijn had.
Johanna kwam daarop binnen om
haar eau de cologne te brengen, waar
op zij lachende verzekerde, dat het al
weder over was. De oude mevrouw
vraagde, of zij niet wel was, haar moe
der zag haar bezorgd aan, en zij wa9
blijde, dat zij een rustig plekje vond,
waar er niet zoo op haar gelet werd.
De dagen gingen langzaam voorbij;
het kostte haar veel moeite vroolijk te
schijnen, en toch had zij voor'niets ter
wereld willen toonen, waarom zij zoo
droevig was. Zelfs tegen haar mama
uitte zij zich niet. Maar deze scneen
haar ook zonder dat te begrijpen,
want zij kende de gevoelens van haar
echtgenoot.
(Wordt vervolgd).