NIEUWE LEIDSCHE COURflNI van WOENSDAG 10 OCT. 1928 TWEEDE BLAD. Gewijde en Ongewijde Historie. IS DE DEKALOOG BABYLONISCH? De tijden veranderen, de denkbeel den der menschen wijzigen zich, maar het menschenhart blijft in wezen steeds hetzelfde. In dat hart woont van nature vijandschap tegen God en Zijn Woord, doch zij openbaart zich telkens in andere vormen. Voltaire spotte met de boeken van Mozes, omdat in Mozes' tijd de schrijf kunst nog niet uitgevonden zou zijn. En tot in het midden der vorige eeuw en later bleef dit gelden voor een ge wichtig argument tegen de echtheid van den Pentateuch. In onzen tijd echter werd dit anders, en moesten dezelfde boeken het ont gelden, omdat de schrijfkunst in Mo zes' tijd en daarvoor reeds zoo druk beoefend was. Men begon nu de Heilige Schrift te bestrijden, door het voor te stellen, alsof zij niets eigens had, doch alles aan Babel ontleend was. De man, die den stoot gaf tot deze beweging was de Duitsche hoogleeraar in de Assyriologie, Friedrich De- li t z s c h Deze hield den 13den Januari 1902 te Berlijn een populair-wetenschappe- lijke voordracht, die ook uitgegeven werd onder den titel: „Babel und Bi- bel" (Babel en Bijbel). Een jaar later volgde een tweede voordracht, die evenals de vorige ver eerd werd met de „allerhöchste" te genwoordigheid van den toenmaligen keizer. Wilhelm IT. Delitzsch bedoeling is duidelijk uit den titel zijner lezingen; hij beoogde daarmee de prioriteit van Babel boven den Bijbel aan te toonen. De inhoud van de eerste boeken des Ouden Testaments is volgens hem grootendeels aan Babvlonïë ontleend; dit geldt zoowel van de verhalen be treffende schepping, val en zondvloed, als ook van de Mozaïsche Wetgeving Het is begrijpelijk, dat de aanvallen van Delitzsch op de Heilige Schrift een ernstige bestrijding vonden bij allen, die aan haar inspiratie gelooven. In dit opzicht trokken geloovige Protestanten, Katholieken en zelfs or thodoxe Joden één lijn. Delitzsch heeft zijn aanvallen niet het minst gericht op wat wij wel den kern der Oudtestamentische Godsopen baring mogen noemen: de Tien Ge boden. Hij heeft gemeend, parallellen met deze wet in Babel te ontdekken en haalt daartoe enkele zeer oude Baby lonische fragmenten aan, die aldus luiden: ,Is hij in het huis van zijn naaste binnengedrongen, heeft hij diens vrouw genaderd, heeft hij het bloed van zijn naaste weggenomen?" Hier worden alzoo in vragenden vorm genoemd de gewone zware mis drijven: roof, echtbreuk en moord. Nu is het wel wat ver gezocht om uit een dergelijken tekst de afhanke lijkheid van den Dekaloog van een Babylonisch origineel af te leiden; dat zal ieder, die niet door vooroordeelen verblind is, toestemmen! Daar komt nog iets anders bij. Men moet iets in zijn verband lezen; dat geldt ook van deze oud-Babyloni sche fragmenten. En al is dit niet ge makkelijk, gezien den corrupten tekst, zooveel is toch wel zeker, dat het hier gaat om een ziek geworden mensch, betreffende wien deze vragen tot de goden gericht worden. Hij heeft zich zonder twijfel, zoo is de gedachten- gang, op een of andere wijze het onge noegen der goden op den hals gehaald en het komt er nu op aan, hem uit de macht der demonen te verlossen. Welk een hemelsbreed verschil is er echter tusschen deze Babylonische ge- FEUILLETON. God is mijn heil. 50) O Willem bleef den nacht over, want hij zou den volgenden morgen met den heer Van Haller naar Beuken heuvel gaan; zijn regiment was ver plaatst geworden en lag nu in de buurt van den heer Van Haller, maar verder van Schönheide, zoodat hij daar vooreerst niet zou wederkeeren. Aan het ontbijt heerschte er, ten min ste onder een gedeelte van het gezel schap, een gedrukte stemming; het speet hun, dat hun gasten weggingen. De heer Van Haller was zoo eigen met hen geworden, dat hij bijna als een lid der familie werd beschouwd, men liet hem noode vertrekken, en het kostte hun ook moeite om voor langen tijd van Willem afscheid te nemen. Wel hoopten zij spoedig den eersten weder te zien, want de heer Van Haller had den heer Van Men gen dringend verzocht, hem in zijn eenzaamheid te komen opzoeken en zijn dames mede te brengen; Beuken heuvel zou dan trachten zich op zijn schoonst voor te doen. De heer Van Mengen beloofde het hem, maar de oude mevrouw sloeg als gewoonlijk de uitnoodiging af, zeggende, dat zij te oud was voor der- dachtenwereld, die vol is van magi sche voorstellingen en waaraan het veelgodendom ten grondslag ligt, eenerzijds en anderzijds de Wet der Tien Geboden, waarin zelfs geen spoor van dergelijke voorstellingen te vin den isl Het is bovendien zeer wel verklaar baar, dat ook bij de heidenen niet alle bewustzijn van de groote zedelijke be ginselen, waarop de maatschappij be rust is verloren gegaan. Spraken zelfs de oude kerkvaders niet van den „logos spermatikos", het gezaaide Woord Gods, waarmede zij wilden uitdrukken, dat ook de vol ken, die buiten de bijzondere openba ring leefden, niet ten eenenmale van alle goddelijk licht verstoken zijn ge weest? Ook Paulus wijst daar in den Ro meinenbrief op. Een ander argument van Delitzsch heeft betrekking op het vierde gebod: de viering van den Sabbath. Ook dit zou geen specifiek-Israëlie- tische instelling zijn, doch ontleend aan Babylonië. De grond, waarop Delitzsch deze meening doet rusten, is vrij zwak. Wel komt in de Babylonische teks ten eenige malen het woord s j a b a t- toem voor, doch omtrent de verkla ring daarvan zijn de vakgeleerden het niet eens. Wordt daarmee inderdaad de sab bath of rustdag bedoelt, dan nog is de ze het tegenovergestelde van den Isra- elietischen sabbath, want hij is geen feestelijke dag, doch een „booze dag". Immers in den Babylonischen feest kalender heeten de 7de, 14de, 21ste en 28ste dag der maanmaand „booze da gen", d.i. dagen, waarop bepaalde per sonen (koning, priesteres, waarzegger, geneesheer) zich van bepaalde hande lingen behooren te onthouden, uit bij- geloovige vrees, dat op die dagen geen zegen rust. Zoo iets derhalve als bij de bijgeloovige menschen van onzen tijd de 13de dag der maand. Het zou mogelijk zijn, dat hier his torische samenhang bestaat, doch dan geldt hier, hetgeen wijlen Prof. Dr. G. Wildeboer op de volgende wijze uit drukte: „Gaat het aan te beweren: wij danken den zegen van onzen wekelijk- schen rustdag aan Babel? Ja, op de wijze, waarop men het heerlijkste beeld van Thorwaldsen zou willen toe kennen aan den man, die het marmer blok uit de groeve heeft gehouwen. Dat marmer, maar ook niet meer dan die doode stof, is geleverd door den werkman, die het uit den schoot der aarde te voorschijn bracht. Maar de bezieling, die haar uitdrukking vond in het beeld, dat ons oog verrukt, zoe ken wij toch in dien grooten meester, wiens genie wij vereeren ook zonder het te begrijpen. Zoo is het ook met den Sabbath. De doode materie is geleverd door Babel. Doch de bezieling, dat, wat dien rustdag maakt tot een zegen voor de menschheid, die danken wij aan dien Geest, Die in Israël werkte, Die de groote profeten van dat volk heeft be zield". Wij gelooven evenwel, dat voor een dergelijken historischen samenhang tusschen den Israëlietischen en den Babylonischen „Sabbath" de gronden te zwak zijn, reeds hierom, omdat de eerste is een wekelijksche rustdag, en de laatste verband houdt met de vier phasen, waarin de maan aan den hemel verschijnt. Doch hoe dit zij, uit het: „Gedenkt den sabbathdag", volgt reeds, dat we hier niet behoeven te denken aan een instelling, die eerst bij den Sinaï ge geven is. Het is natuurlijk een dichterlijke overdrijving, wanneer de Talmoed zegt, dat de Thora (Wet) reeds in haar kleinste onderdeelen door de aarts vaders is gekend en nageleefd, doch wat haar groote lijnen betreft, geloo ven wij dit zeer zeker. De viering van den Sabbath is reeds met de schepping gegeven; zij is zeer waarschijnlijk in het geslacht van Abraham bewaard gebleven, en het is aldus niet onmogelijk, dat zij ook aan de Babyloniërs niet onbekend was, zij het ook, dat haar oorspronkelijke zin allengs was verloren gegaan. gelijke genoegens en die aan haar kinderen overliet. Spoedig werden de paarden voor gebracht; oe volbloedheiigst van den beer Van Haller woelde ongeduldig met de hoeven den grond om; zijn berijder sprong in den zadel en reed voor het bewonderend publiek op en neder om al de schoonheden van zijn lievelingspaard te doen uitkomen. Willem's paard kon zich daarmede wel niet meten, maar hij bereed het met veel vlugheid en behendigheid; hij was voor ruiter geschapen, niet zoo groot als van Van Haller. was hij krachtig en goed gebouwd, zijn man nelijke trekken, de vriendelijke blau we oogen en het donkerbruine haar vormden een zeer goed geheel. Van ilaller's uiterlijk was meer innnemend dan krachtig. De jonge meisjes zagen beiden na met zeer verschillende gevoelens. Helena vatte het voornemen op om nu eens in allen ernst aan het werk t« gaan. Johanne gevoelde, ofschoon zr het zich niet bekennen wilde, dat Van Haller's vertrek een leegte in en om haar veroorzaakt had. Hedwig was dankbaar en gelukkig, dat de wolk. die bij het vorige afscheid van Willem haar hemel verduisterd had. verdwe nen was. Zij stond nu weder in de zelfde verhoudins tot hem ais het vo rige jaar, toen zij zoo veel genoten had van zijn vriendschap, en zij meende, dat er nu nooit meer iets KERK EN SCHOOL. NED. HERV. KERK. Beroepen, te Hardenberg: C. Eoenekoop, te Meppel. Te Warns: E Pot, te Opende. Te Emmer Com- pascuum (als hulpprediker): W. Braak Hekke, aldaar. Aangenomen, naar Nuenen Geldrop: E. A. J. Plug, te Someren. Naar Hekelingen (toez.): J. J. v. Meurs, Nederlandsche Oost-Indisch predikant, met verlof hier te lande. Bedankt, voor Brandwijk: W. Deur, te Schoonhoven. GERCF. KERKEN. Beroepen, te Zwammerdam: N. Willemse. te Abcoude. CHR. GEREF. KERK. Beroepen, te Werkendam: I. v. d Knijff, candidaat te Reeuwijk. GEREF. GEMEENTEN. Beroepen, te Dordrecht: M. Overduin, te Utrecht. REMONSTR. GEMEENTEN. Beroepen, te Gouda: H. Cramer, to Zwammerdam. BEVESTIGING. INTREDE, AFSCHEID. De heer R. J. v. d. Weer d, theol. candidaat te Kampen, die door de classis Woerden der Geref. Kerken, na peremptoir examen is toegelaten tot den dienst des Woords en der Sa cramenten, is voornemens Zondag lü Dec. a.s. zijn intrede te doen bij de Geref. Kerk van Leimuiden. na voor af bevestigd te zijn door zijn zwarge, ds W. Moene, van De Lier (Z.-H.). Ds. A. H ij ni a n s te Uithoorn is voornemens Zondag 2 Dec. a.s. zijn in trede te doen bij de Ned. Herv. Gem. te JS ijverdal. Dr. J. van L o n k h u y z e n zal reeds a.s. Zondag zijn arbeid in de Geref. Kerk te Zierikzee aanvangen. In afwachting van de officieele stuk ken, die uit Chicago worden ver wacht, zal de bevestiging en intrede eerst later plaats hebben. Zondagavond beeft ds. J. D. v a n Hof zijn intrede gedaan in de Ned. Herv. Gemeente te Oud-Beyerland. na s ochtends jn zijn ambt te zijn beves tigd door ds. G. A. Pott te Bodegraven. Ds. van Hof had tot tekst gekozen 1 Corinthe 2:2: Want ik heb niet voor genomen iets te weten onder u, dan Jezus Christus, en Dien gekruisigd. Toespraken werden o.m. gehouden door ds. J. A. ten Bokkel Huinink, van Numansdorp en door ds. A. J. Hoek- sema, te Zegveld. Ds. W. P. Hekman hoopt Zon dag 28 October a.s. in de Geref. Kerk te Lemmer zijn afscheidsrede te hou den. Intrede te Beilen 4 Oct. Bevesti ger ds. J. Voerman, van Joure. Prof. Dr. TH. VON ZAHN. Vandaag wordt de bekende Duit sche theoloog prof. dr. Theodoor von Zahn 90 jaar. Hij was hoogleeraar te Göttingen, Kiel, Erlangen, Leipzig en sedert 1892 weer te Erlangen, waar hij in 1909 emeritus werd. Zahn is vooral bekend geworden door zijn apologetischen arbeid, waar mee hij de geloovige Schriftbeschou wing en die der gewijde geschiedenis handhaafde tegenover de critische theologie. Dit deed hij met groote scherpzinnigheid en uitgebreide vak kennis, met name wat betreft het Nieuwe Testament en zijn inhoud. Van zijn geschriften het zijn er heel wat zijn vooral beroemd ge worden zijn Einleitung in das N. T. en zijn commentaar op het N. T. ALGEM. ZENDINGS-CONFERENTIE. Het programma der algemeene zendings conferentie, die van 22 tot 24 dezer in het gebouw der A. M. V. J. te Amsterdam ge houden wordt, is als volgt samengesteld: Na het openingswoord van den voorzit ter, den heer L. J. van Wijk, zal op Maan dagavond „Missionsinspektor" H. Schom- hurg in het Duitsch spreken over het hon derdjarig bestaan der Rijnsche zending te Barmen. Op Dinsdag 23 dezer geeft Ds. Joh. Rauws, zendingsdirector te Oegst- geest, het jaarlijksch overzicht van den stand van het zendingswerk in Ned. Oost en West-Indië. Dan zal Dr. C. W. Th. ba- tusschenbeide kon komen. Doch naar vreugde was van korten duur; toen haar vriendinnen naar haar kamer waren gegaan en zij de salon binnen trad, trof zij haar vader daar alleen aan. „Mijn kind", dus opende hij het ge sprek ;„gij zijt gewoonlijk zoo inge togen, dat er zelden iets op uw hou ding tegenover jongelui is aan te mer ken; maar nu moet ik u toch zeggen, dat gij wel wat te vertrouwelijk met Willem Rothi'els omgaat; dat kan zoo niet. Hij is een jongen zonder vermo gen, gij moet wel begrijpen, dat dit voor een verbintenis met iemand on zer familie een onoverkomelijke hin derpaal is. Ilc zal nooit toelaten, dat een mijner dochters een manfzonder geld trouwt; dat is het begin van groote ellende, waarvoor ik u als va der bewaren moet. Indien gij dus Rothfels verdriet wilt sparen, zorg dan niet vriendelijker tegen hem te zijn dan tegen iemand anders; als gij er over nadenkt, zult gij moeten toege ven, dat ik gelijk heb". Hedwig was eerst gloeiend rood en toen doodsbleek geworden; het was haar te moede, alsof deze woorden aan al haar verwachtingen den bodem insloegen. Zij had nooit diep nage dacht over haar verhouding tot Wil- hm, maar hem al de achting der be wondering en het vertrouwen van haar jong gevoelvol hart geschonken, gtlukklg in de overtuiging dat hij ron van Boetzelaer van Dubbeldam een aanvang maken met de behandeling van het thema der conferentie: Wat vloeit uit de conferentie te Jeruzalem voort voor onzen zendingsarbeid in Indië? Hij zal daarbij enkele algemeene problemen aan de besprekingen van die conferentie toet sen. 's-Middags zal Ds. D. Crommelin, zendingsdirector te Oegstgeest, uit dit oog punt behandelen de verhouding der oude re en jongere kerken en het rassenpro bleem. Daarna zal Dr. J. Offringa, zende ling-arts te Djogja, spreken over de plaats der Medische zending in het geheel van den Zendingsarbeid. 's Avonds wordt voor de leden en genoodigden de nieuwe film der Buitengewesten (Sumatra, Borneo, Celebes en Nieuw-Guinea) vertoond. En Woensdag 24 dezer zal Prof. Dr. Ph. Kohnstamm het onderwerp: Onderwijs en Zending behandelen. Des namiddags be antwoordt Ds. Joh. Rauws de vraag, wat de conferentie te Jeruzalem te zeggen heeft in verband met den onderbouw van het zendingswerk in de zendende landen. De voorzitter, de heer L. J. van Wijk, zal daarna in het slotwoord een korte samen vatting van het gesprokene geven. ZENDINGSFILM. De nieuwe Zendingsfilm van de Buitengewesten kon onlangs voor de zendingsautoriteiten proefdraaien. Ook deze keer weer is er een pakkenden naam voor gevonden; Melawan Ge- lap, hetgeen beteekent „Strijd tegen de duisternis". Het is niet te ontken nen, dat deze film hetzelfde bezwaar aankleeft als de vorige, n.l. dat men alleen het uitwendige van het zen dingswerk ziet en de geestelijke kant ervan slechts tusschen de regels te le zen is. Dit bezwaar is echter niet te voorkomen; geestelijk werk laat zich nu eenmaal niet verfilmen. Maar wat de cultureele beteekenis van de film is, komt in deze film nog sterker tot uiting dan in de Warta Sari-film. Wtanneer men het groote verschil ziet tusschen b.v. de schoolkinderen en het op vele plaatsen nog half wilde oudere geslacht. (Zooals o.a. op Nieuw Guinea) of de onrust van de geesten- banners en de rust van een zendings ziekenhuis. dan komt men wel diep onder den indruk van de ontzoglij- ke beteekenis van het zendingswerk. Evenals de Warta Sari-film is de administratie van de „Melawan Gelap" in handen van het Comité Zendingsfilm-Am9terdam, adres: Parklaan 6, Zeist. BINNENLAND. 160 BURGEMEESTERS ONTVANGEN Gisteren ontving de nieuwe Com missaris der Koningin in Noord-Bra bant, mr. dr. A. van Rijckevorsel in de Statenzaal te 's-Hertogenboscb de burgemeesters van Noord-Brabant ter kennismaking, 160 in getal. Als voorzitter der afd. Noord-Bra bant der Vereeniging van Nederland sche Gemeenten werd hij daarbij toe gesproken door burgemeester Van Lanschot uit Den Bosch, voorzitter der afdeeling, die zich er vooral over verheugde, dat een geboren Braban der tot Commissaris is benoemd, van wien men zeker is, dat hij voor de belangen van Brabant en de gemeen ten op de bres zal staan. x De Commissaris sprak een dank woord, waarna alle burgemeesters hem de hand drukten. s, DE ZIEKTEGEVALLEN OP „DE INSULINDE". Gisteren werden op het hoofdbe stuur der Posterijen en Telegrafie on der leiding van den directeur-generaal besprekingen gevoerd over de voor genomen herziening der Rijkstelefoon tarieven met de directeuren van de Gemeentelijke telefoonnetten te Am sterdam, 's-Gravenhage en Rotterdam en eenige hoofdambtenaren van den telefoondienst bij het hoofdbestuur. Te ongeveer twee uur werd de ver gadering onderbroken om de heeren ir. Boetje, hoofdingenieur-directeur der Telegrafie en hoofdingenieur der Telegrafie dr. ir. Koomans, die juist in Indië waren aangekomen, even te verwelkomen door middel van 'n vlot verloopend kruisgesprek in de studio van het hoofdbestuur. haar vriend was gebleven zoo als hij het van kindsbeen af was geweest, en was er al eens een andere gedachte bij haar opgerezen, dan had zij die wel met vrouwelijke schuchterheid weten te onderdrukken. Nu echter gevoelde zij op eenmaal met een kracht, die geen twijfel over liet, hoe het bloed haar naar de wan gen jaagde; hoe zeer zij zich aan hem gehecht had, hoe lief zij hem had en zou blijven hebben wat er ook gebeur de; maar het gebod van haar vader v/as haar heilig, zij moest gehoor- zomen. Wat zou zij nu beginnen als zij Willem weder zag; zij moest zwijgen en zich terugtrekken, want veinzen kon zij niet, het lag niet in haar aard vroolijk te schertsen, terwijl het er in haar hart zoo gehel anders uitzag; zij moest hem dus zoo veel mogelijk op een afstand houden, en koel en koud tegen hem zijn; hü zou haar voor coquet en wispelturig aanzien. Dat was bijna niet vol te houden; zij kampte hevig met haar aandoening, die zij echter moest overwinnen, want haar vader stond vóór haar. ,\Vi» g'j mij beloven, dat gij ge hoorzamen zult?" Zij kon eerst niet antwoorden, ein delijk uitte zij een nauwelijks hoor baar „ja" en snelde naar haar kamer, verbergde het hoofd in de handen, viel op de knieën, wilde bidden en kon gten woorden vinden. Veel werd haar Even later onderhielden de heer en mevrouw Koomans zich eenigen tijd met hun te 's-Gravenhage vertoeven de kinderen. Voorts waren in de studio aanwe zig de Leidsche professoren Flu, Kan en Koolemans Beijnen, benevens de heer Ruys, directeur van den Rotier- damschen Lloyd, die een langdurig onderhoud hadden met de Inische ge- neesheeren prof. De Lange, dr. Olivier, dr. Elshout en dr. Knapper, terwijl in Indië mede aanwezig waren eenige vertegenwoordigers van den Rotter- damschen Lloyd. De gerezen kwesties betreffende de ziektegevallen op de „Insulinde" werden uitvoerig bespro ken, waarbij alle gerezen misverstan den tusschen den Nederlandschen en den Indischen Geneeskundigen Dienst konden worden uit den weg geruimd. Het zuiver wetenschappelijk ge- (ieelte der aangelegenheid zal verder in de medische bladen worden behan deld. De besprekingen, waaraan van weerszijden om beurten alle heeren deelnamen, werden in den meest vriendschappelijken geest gevoerd. De groote beteekenis van deze on volprezen telefonische gemeenschap trad door deze gedachtenwi9seling op nieuw ten duidelijkste aan het licht. DE R.-K. STAATSPARTIJ EN DE KOMENDE VERKIEZINGEN. Zaterdag beeft bet bestuur der R.- K. Staatspartij te Utrecht vergaderd, naar het Centrum meldt. In verband met het feit, dat bij de behandeling van het program 1929 in de Kiesvereenigingen de vraag be sproken wordt van de toekomstige samenwerking met andere politieke partijen, deelt het Partijbestuur als zijn éénstemmige meening mede: dat het naaste doelwit der Partij met het oog op de verkiezingen van 1929 is: 1. de samenstelling van een katho lieke volk bevredigend program; 2. de verkiezing van tenminste 31 gekozenen op de lijsten der R.-K. Staatspartij; dat hetgeen na die verkiezingen dient te geschieden ter beslissing staat van de Tweede Kamerfractie, zijnde het daarvoor aangewezen or gaan der Partij; dat, gelet op het in de Tweede Kamer bij de algemeene beschouwin gen over de Staatsbegrooting 1929 verhandelde, bet bij motie of anders zins openlijk aanprijzen of afwijzen van een bepaalde oplossing in een zoo moeilijke vraag van practische poli tiek als die van samenwerking met be paalde andere partijen met het oog op de vorming van 'n porlementair kabi net, zoo dicht vóór de verkiezingen als op dit oogenblik, niet in het wel begrepen belang der Partij is; dat op grond van beginsel, traditie en geschiedenis der Partij haar voor keur ongetwijfeld uitgaat naar het op treden van een parlementair kabinet met een program, voortgekomen uit de programs der drie rechtsche par tijen R.-K., A.-R. en C.-.H. doch dat de mogelijkheid daarvan geheel afhangt van de mate v. overeenstem ming van dat regeeringsprogram met het program der R.-K. Staatspartij. EEN CONFLICT MET DEN MINISTER VAN JUSTITIE. Naar wij vernemen heeft de Voog dijraad II te 's-Gravenhage collectief zijn ontslag hij H. M. de Koningin in gediend, aangezien tegen den uit- drukkelijken wensch van dien Raad een advocaat en procureur tot secre taris van het college is benoemd. Het college, zoo vernemen wij na der, acht deze beide functies ouver- eenigbaar; men vindt minder oirbaar, dat faillissementen en echtscheidin gen behandeld worden door den se cretaris van een college, dat met de huisgezinnen contact heeft te houden. Het college had bovendien iemand voorgedragen, die met het werk reeds op de hoogte was. Ten einde echter de regeering gele genheid te geven een nieuwen raad samen te stellen en de voogdij in zoo veel huisgezinnen niet te bemoeilij ken, heeft het voltallige college, be staande uit elf leden, eerst met ingang van 1 December zijn ontslag inge diend. duidelijk, waarvan zij tot nu toe on bewust was geweest, maar zij kon er zich nog weinig van rekenschap ge ven; één zaak wist zij slechts met zekerheid: Willem moest voor baar een vreemde worden; hij mocht niet langer haax vriend zijtT en groot-er smart bad zij nooit ondervonden. Een geruimen tijd knielde zij aldus en streed een inwendigen strijd. Toen stond zij op met het gevoel, alsof zij voor goed had afgedaan met haar jeugd, en van nu af aan een geheel ander leven begon. Helena klopte aan haar deur om te vragen wat er van haar geworden was, en kreeg tot antwoord, dat zij hoofdpijn had. Johanna kwam daarop binnen om haar eau de cologne te brengen, waar op zij lachende verzekerde, dat het al weder over was. De oude mevrouw vraagde, of zij niet wel was, haar moe der zag haar bezorgd aan, en zij wa9 blijde, dat zij een rustig plekje vond, waar er niet zoo op haar gelet werd. De dagen gingen langzaam voorbij; het kostte haar veel moeite vroolijk te schijnen, en toch had zij voor'niets ter wereld willen toonen, waarom zij zoo droevig was. Zelfs tegen haar mama uitte zij zich niet. Maar deze scneen haar ook zonder dat te begrijpen, want zij kende de gevoelens van haar echtgenoot. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1928 | | pagina 5