NIEUWE LEIDSCHE CUURNUl
Het tiende gebod luidt in Exodus:
„Gij zult niet begeeren het huis van
uw naaste; gij zult niet begeeren de
vrouw van uw naaste, noch zijn slaaf,
zijn slavin,, zijn rund of ezel, noch iets
dat aan uw naaste toebehoort". De be-
teekenis van „huis" is hier „eigen
dom" jn het algemeen en waartoe
vrouw, slaaf, slavin, rund. ezel, enz.
behooren, gelijk b.v. Abram in Gen.
15 2 zegt: „Deere Heere, wat zult Gij
mij geven, terwijl ik kinderloos mijn
weg bewandel en de toekomstige eige
naar van mijn huis Eliezer is".
De paralleltekst in Deuteronomium
luidt: „noch begeeren uws naasten
vrouw, of haken naar uws naasten
huis, naar zijn akker, zijn slaaf of sla
vin, zijn rund of ezel, of naar iets dat
uws naasten is". Hier wordt alzoo de
vrouw in de eerste plaats genoemd als
zijnde van hoogere orde dan de overige
„bezittingen". Tusschen de uitdruk
kingen „begeeren" en „haken naar" is
geen wezenlijk onderscheid in betee-
kenis, zoodat er derhalve geen enkele
reden is, op grond van dezen tekst het
tiende gebod in twee afzonderlijke ge
boden te splitsen.
Bovendien is dit wetswoord een
eenheid; het richt zich tegen de zonde
der gedachte. Men heeft wel eens van
„moderne" zijde beweerd, dat oud-
Israël nog geen besef kan hebben ge-
bad van het afkeurenswaardige van
de „zonde der gezindheid", zelfs wan
neer er niemand van weet en er geen
daden op volgen. De oppervlakkigheid
•van een dergelijke bewering springt
evenwel in het oog, wanneer men weet
dat zelfs buiten de erve der bijzondere
openbaring dit besef bestond en b.v. in
een oude Babylonische hymne als van
zelfsprekend wordt verondersteld, dat
de' Zonnegod de gedachte-zonde van
bet zien naar eens anders vrouw, om
haar te begeeren, straft.
Volledigheidshalve dienen wij te
vermelden, dat er behalve de beide
reeds genoemde indeelingen, de katho-
liek-Luthersche en de gereformeerde,
nog een derde bestaat en wel die der
liedendaagsche Joden, die de inleiding:
„Ik ben de Heere, uw God, die u uit
Egypteland, uit het slavenhuis, uitge
leid heb", als het eerste wetwoord be
schouwen. Zij voegen daarna, evenals
de katholieken, het eerste en tweede
wetswoord tezamen, doch volgen ver
der, dus vanaf het derde gebod, de in-
deeling, gelijk die bij de Gereformeer
den gebruikelijk is.
KERK EN SCHOOL.
ned. herv. kerk.
Beroepen: Te Longerhouw c.a. (Fr.)
T. Kloek te Goudswaard. Te Neerlang
broek (toez.), P. de Looze te Renkum. Te
Delfshaven, Ch. B. Holland, te Huizen. Ie
Fernwerd, G. de Wijk te Vlagtwedde. Te
Giessendam, H. J. van Schuppen, te Oude
water. Te Gorinchem, J. H. Schuurmans
Stekhoven te Spijkenisse. Te Cubaard, J.
R. Wolfensberger, te Zevenhoven.
Aangenomen: Naar Katwijk aan
Zee (als hulpprediker), J. Roodenburg,
cand. te Leiden.
Bedankt: Voor Klundert, E. Jongens
te Giessen-Oudkerk. Voor Driesum (Fr.) J.
van Amstel te Putten.
geref. kerken.
Beroepen: Te Wanswerd, P. v. d.
Mark te Krabbendam.
CHR. GEREF. KERK.
Tweetal: Te 's-Gravenzande, K. Groen
te Nieuwpoort en J. W. van Ree te Ba-
rendrecht.
peremptoir examen.
Door de classis Alkmaar der Geref. Ker
ken is na gehouden peremptoir exaihen
met algemeene stemmen toegelaten tot
den dienst des Woords en der Sacramen
ten cand. A. Dragt J.Hzn. te Rotterdam,
beroepen predikant van Noord-Schar-
woude.
Ds. A. RINGNALDA.
Gistermiddag is te 's-Gravenhage gear
riveerd met zijn gezin, teneinde enkele
maanden verlof hier te lande door te
brengen, Ds. A. Ringnalda, predikant bij
de Geref. kerk van Soerabaja. Ds. Ring
nalda vertoeft ten huize van zijn vader,
Ds. D. Ringnalda, Schuijtstr. 58, te 's-Gra
venhage.
JUBILEUM Ds. J. GOSLINGA.
Onder veel belangstelling heeft giste
ren ds. J. Goal inga, predikant bij de Ned.
Herv. gemeente te Utrecht, zijn 25-jarige
ambtsvervulling gevierd.
Bij monde van prof. dr. J. A. C. van
Leeuwen werd hem namens het comité,
welke zich uit de leden der Ned. Herv. ge
meente had gevormd, een electrische hang
lamp met portefeuille met inhoud aange
boden.
Ds. P. de Haas deed den gelukwensch
van het ministerie van predikanten ver
gezeld gaan van een bloemstuk en een
aantal boekwerken. Ds. de Haas wees
daarbij op de samenwerking. Jhr. dr. L.
H. Quarles van Ufford vertolkte de gevoe
lens van het college van kerkvoogden.
Ds. H. H. Barger sprak onder aanbie
ding van een bloemstuk namens het col
lege van regenten der Ned. Herv. gemeen
tescholen.
Van de gelegenheid den jubilaris te r-ij
nen huize geluk te wenschen, is een druk
gebruik gemaakt. Namens de Geref. Bond
heeft Ds. B. Batelaan hem een leunstoel
aangeboden. Ook uit Ds. Goslinga's twee
de gemeente, Moer.capelle, was een geluk
wensch ingekomen.
presbyteriaansche alliantie.
Namens de Nederlandsche regeering
heeft de minister van justitie, mr. Don-
ner, gistermiddag vier uur in Huize Voor
hout te 's-Gravenhage, de leden van het
congres der Presbyterlaansche Alliantie
ontvangen. Minister Slotemaker de Brui
ne was mede ter ontvangst aanwezig.
Als gasten werden, behalve de congres
sisten opgemerkt mr. dr. F. A. C. graaf
van Lynden van Sandenburg, vice-presi
dent Raad van State, de oud-ministers
Rutgers en Scbokking, het Kamerlid Ti-
lanus, verschillende predikanten van on
derscheidene kerkgenootschappen enz.,
terwijl mede aanwezig was mr. .Simons,
administrateur van het departement van
justitie, onder wiens afdeeling de eere
diensten ressorteeren. Velen waren er
met hun dames.
Minister Donner sprak in de Duitsche
taal de gasten toe. Spr. wees er op, dat
de regeering groote belangstelling heeft in
het kerkelijk gebeuren. Ook groote be
langstelling in de meer vrije gedachten-
wisseling in deze Alliantie. De periode,
waarin het zelfstandig volksbestaan van
Nederland opkwam, draagt den stempel
van het Gereformeerd beginsel. De uit dat
beginsel opgekomen kerkvorm, welks
naam uwe alliantie aannam, is zelfs, het
is evenzeer een historisch feit, hier te
lande in menig opzicht van beteekenis
geweest voor de staatsinstellingen, voor
de organisatie van het publieke leven.
De tijden zijn sinds veelszins veranderd,
aldus de minister, en de verhoudingen ge
wijzigd. Maar het is hier in Nederland
toch nog steeds aldus, dat het Gerefor
meerde element in het volksleven nog een
beteekenende rol speelt. Het is waarlijk
niet, omdat ik ook persoonlijk het begin
sel uwer alliantie ben toegedaan, dat ik
de waarde daarvan voor het volksleven
erken. Neen, geheel afgescheiden daarvan
mag ik dat, met de historie van Neder
land voor oogen, doen. De arbeid uwer al
liantie, op versterking en doorwerking
van dat beginsel gericht, kan aldus tot
rijken zegen zijn, zoo voor ons land als
voor al die landen, waaruit vertegenwoor
digers hier zijn samengekomen.
De voorzitter van het congres dr. Merle
d'Aubigné, tevens voorzitter der Allian
tie, antwoordde in de Fransche taal.
Spr. dankte den minister voor de ont
vangst en constateerde met groote voldoe
ning, dat de congressisten hier te lande
zoo aangenaam zijn verwelkomd, dat zij
zich geen oogenblik vreemdeling hebben
behoeven te gevoelen, doch integendeel
leden van de groote Hollandsche familie.
Hij schetste de banden, die Nederland al
reeds in de geschiedenis had met de om
ringende landen, ook in het kerkelijk le
ven.
Als een van de groote karakteristieken
van den tijd, waarin wij leven, noemde
spr. op religieus gebied de beweging voor
toenadering, concentratie der christelijke
kerken, welker etappen zijn te vinden in
Constanz, Stockholm en Lausanne.
Het is reeds meer dan een halve eeuw
geleden, dat te Londen de Presbyteriaan-
sche Alliantie werd gesticht. Van daar uit
heeft de beweging zich over Amerika en
Europa sterk uitgebreid en tegenwoordig
van
VRIJDAG 21 SEPT. 1928
TWEEDE BLAD.
Gewijde en Ongewijde
Historie.
DE INDEELING DER TIEN
WOORDEN.
Uit den oorspronkelijker! tekst der
Tier. Woorden, gelijk die in onze He-
breeuwsche Bijbels in tweeërlei recen
sie, n.l. in Exodus 20 1—17 en in Deu
teronomium 54—21 voor ons ligt,
valt niet af te leiden, op welke wijze
wij de daar voorkomende geboden en
verboden tot een tiental hebben te
groepeeren.
Voor geboden als: gij zult niet dood
slaan, gij zult niet echtbreken, gij zult
niet stelen, is de kwestie nogal ge
makkelijk, of liever: er bestaat hier
zelfs heelemaal geen kwestie. De
ze wetwoorden bestaan in het He-
breeuwsch slechts uit een tweetal
woorden: de ontkenning „lo" (niet; en
bet werkwoord.
De moeilijkheid zit in bet begin en
bet eind van den dekaloog, in wat wij
noemen de eerste twee, en het tiende
gebod.
De katholieken en de Lutherschen
voegen de beide eerste samen tot één
gebod. Zij lezen alzoo: „Gij zult geen
andere goden nevens Mij hebben; gij
zult u geen beeld maken, geene ge
daante van iets dat aan den hemel
daarboven, of op de aarde hier bene
den, of in het water onder de aarde is,
enz.
De eerste, die deze opvatting verte
genwoordigt, is voorzoover wij we
ten de kerkvader Augustinus; zij
werd van hem overgenomen dpor de
roomsch-katholieken en van dezen
weder door Luther en de Lutherschen.
Met deze indeeling der tien woor
den hangt, althans of vooral wat de
katholieken betreft, samen een dog
matische opvatting.
De Heidelberger Catechismus geeft
v:.n het tweede gebod oe verklaring,
dat God op geenerlei wijze kan en
mag afgebeeld worden; dat de schep
selen wel afgebeeld kunnen worden,
maar dat men hun beeltenis riet mag
vereeren, en tenslotte dat de beelden
in de kerken zelfs niet als „boeken der
leeken" mogen geduld worden.
De katholieke opvatting daarente
gen is dat we hier een aanvulling van
het eerste gebod hebben, die niet voor
alle tijden en plaatsen geldt doch spe
ciaal voor Israël en voor die oude tij
den. Zoo zegt pater J. P. van Kasteren
s.J. in „Van den Sinaï. „Uitgesloten
wordt (in het eerste gebod) de afgode
rij, de vereering van „andere goden",
de groote afdwaling van geheel de
oude wereld buiten Israël: Gij zult
geen vreemde goden voor mijn aange
zicht hebben.
En ter vermijding van het veeltijds
dreigende gevaar van afgoderij is dan
bij latere uitbreiding van dit gebod
aan Israël ook het vereeren van
beelden verboden, niet alleen bet
vereeren van afgodsbeelden. wat
reeds in bet vorige ligt opgesloten,
maar ook wel het voorstellen van den
éénen waren God onder menschelijke
beeltenis.
Dergelijke beelden van den waren
God zijn met de natuurwet niet in
strijd, maar in die oude tijden konden
zij tot verkeerde begrippen en tot af
goderij leiden".
De samenvoeging van het eerste en
tweede wetwoord zou tot gevolg heb
ben dat de katholieken slechts negen
geboden telden, hadden zij niet bet
laatste in twee afzonderlijke gesplitst,
n.l. aldus:
IX. Gij zult uws naaste huisvrouw
niet begeeren;
X. Gij zult niet begeeren al wat uws
naasten is.
Tegen deze laatst© opvatting valt
aan te voeren, dat de tekst, dien we in
Ex. 20 vinden, haar uitsluit, en dat die
in Deut. 5 er geen voldoenden grond
toe biedt.
FEUILLETON.
God is mijn heil.
85) o
„Hoe noemt ge mij?" vraagde hij
g( raakt.
„Ik geef mij alle moeite om uw
voorbeeld te volgen en evenveel van
uw titel af te doen als gij van den
mijne", luidde het met waardigheid
gegeven antwoord.
„Wat meent ge daarmede, Mejuf
frouw?"
„Ik meen. dat gij het achtste gebod
overtreedt als gij van mijn titel en
waardigheid afdoet, en daar gij mij
toch wel niet anders zult behandelen
dan gij zelf behandeld wensóht te
worden, zal ik udaat noemen, zoo
lang gij mij mejuffrouw noemt".
„Maar ik begrijp niet hoe ge dat
kunt vergelijken, freule! de naam
candidaat behoort tot mijn ambt en
stand in de maatschappij".
„En tot den mijn© die van freule,
daar God ïr.ij van mijn geboorte af tot
dien stand heeft verheven, en gij den
uwen slechts van menschen hebt ver
kregen; dus begaat gij veel grooter
onrecht wanneer ge mij den titel niet
geeft, die mij toekomt, dan wanneer
ilv even zoo met u handel. Ik kan u
dus niet eer mijnheer de candidaat
roemen, vóór dat gij freul© tegen mij
zégt'.
De heer Rothe was inwendig zeer
knorrig, maar trachtte er zich door
een aardigheid uit te redden; bij
plukte een maandroos en bood baar
die aan, zeggende: „Zou de freule zoo
gced willen zijn die aan te nemen?"
„Ik dank u, mijnheer de candidaat!"
antwoordde zij welluidend; en hij be
sloot voortaan maar den vrede te be
waren, want net scheen wel onmoge
lijk in een woordenstrijd met haar de
overwinning te behalen.
Zij vertelde zelve de geheel©, ge
schiedenis na het eten. tot groot ge
noegen van den heer Van Mengen, die
lachte dat hij schudde.
Helena keek zeer ernstig, en zeidc
later vrij scherp tegen haar:
„Lieve Johanna! ik moet u toch zeg
gen, dat gij heden weer te ver zijt ge
gaan".
„Misschien wel", antwoordde deze,
„maar gij zelve houdt het voor plicht
uwen naaste op zijn feilen opmerk
zaam te maken en te -estraffen, en
niet zoo als de Farizeën de zondaars
voorbij te gaan. Ik doe desgelijks".
„Maar Johanna! hoe kunt gij nu zoo
iets zeggen; als gij oprecht wilt zijn,
dan moet gij toch erkennen, dat het
alleen beleedigde trots was, die u
heeft doen spreken zoo als gij gedaan
hebt".
„Suum cuique", zeide Johanna, „is
de spreuk van ons wapen; en al wil
ook tegenwoordig niemand meer
ieder het zijne laten behouden toch
w il ik het goed recht handhaven, al
moest ik ook martelares voor de goe
de zaak worden".
„Gij spreekt altijd alsof gij een man
waart, want dat is alleen geschikt
voor hen, niet voor óns vrouwen; gij
moet toch waarlijk trachten, lieve
Johanna, vrouwelijker te worden
„Noem mij maar geen „lieve" wan
néér gij mij beknort, want dan past
de toon volstrekt niet bij de woorden".
Helena was verstoord. „Wees nu
maar niet boos op mij", vleide Jo
hanna, haar arm om den hals harer
zuster slaande, „ik zal mij waarlijk
moeite geven en er altijd aan denken,
hoe men vrouwelijker en zachtmoedi
ger wordt; maar dat „juffrouw" kon
ik niet slikken, dat moest er uit".
Toen de huisgencoten elkander goe
den nacht wenschten,- k\yam zij naar
den heer Rothe toe en zeide beleefd:
„Ik bied u een wapenstilstand aan: ik
zal geen uitvallen meer doen en al
leen op verdediging bedacht zijn; 'te
vens moet ik erkennen, dat ik in u
een edelmoedig vijand gevonden heb".
De heer Rothe wist niet goed was
hij zeggen zou; hij nam echter de
aangeboden hand aan stamelde zoo
iets van „niet kwalijk genomen" enz.
Johanna boog het trotsche hoot dje
ei. zeide: „Gij hebt mij door uwe roos
cverworinen'
Drie weken verliepen aldus. De be-
zijn in alle streken ter wereld posten van
het Presbyterianisme te vinden. In totaal
telt hst 42.000 kerken of parochies, wier
invloed zich tot 40 a 45 millioen zielen
uitstrekt.
Wij wenschen deze macht., want dat is
zij, meer en meer te gebruiken om de ar
me en zwakke kerken te dienen. Maar
het is ook onze taak om op deze manier
de rijke en ledentalrijke kerkgenootschap
pen van dienst te zijn, zooals er zich in
Nederland zoovele bevinden. Docb boven
al dienen wij God.
Spr. eindigde met een woord van lof
aan ons land en zijn Koningin.
Onder het genot van thee en verver-
schingen bleven de gasten daarop nog
eenigen tijd bijeen.
HET JUBILEUM DER RIJNSCHE
ZENDING.
Een der belangrijkste zendingen, die
in Ned. Oost-Indië arbeiden, zal wel
dra haar 100-jarig bestaan mogen ge
denken.
Het was den 29sten September 1828,
dat te Barmen in Duitschland de
„Rheinische Missions Gesellschaft" ge
sticht is geworden. (Rijnsche Zending).
In den loop dezer maand zal dus de
ze zending, die in haar arbeid bijzon
der rijk is gezegend, haar 100-jarig ju
bileum mogen, vieren.
Het Christelijk volksdeel van Neder
land mag niet achterblijven aan deze
gedachtenisviering met dankbaarheid
deel te nemen. Het zou zeer ondank
baar zijn, als men dit feit onopgemerkt
liet voorbijgaan.
Want het is vooral in Nederlandsch
Indië, dat de Rijnsche Zending een
veel omvattenden arbeid heeft ver
richt. En het is in hoofdzaak met Duit
sche arbeidskrachten en Duitsch geld,
dat deze zending gedreven werd en
nog wordt.
Het was het eerst in 1884, dat er in
Holland een vereeniging is opgericht,
die de belangen der Rijnsche Zending
in Nederland bevorderde. Maar nog
altijd komt het kapitaal, waarmede
deze zending werkt, voor het grootste
deel uit Duitschland. Slechts één der
de van wat de Rijnsche Zending moet
uitgeven voor haar arbeid in Ned. In-*
dië wordt door genoemde Vereeniging
in Holland bijeengebracht.
De Rijnsche Zending heeft een zeer
uitgebreid arbeidsterrein.
Zij werkt in Afrika, in China, op
Nieuw-Guinea, en in onze Koloniën op
Borneo, Sumatra, Nias, Mentawei en
Enggano.
In 1925 heeft zij echter haar uitge
strekt arbeidsveld op Borneo overge
dragen aan de Bazelsche Zending..
Maar nog altijd heeft de Rijnsche
Zending zeer aanzienlijke terreinen,
die zij bearbeidt.
Onder de zendelingen die in Ned.
Indië werkzaam zijn, staat de Rijnsche
Zending in het eerste gelid. Zij heeft
omstreeks 50 Europeesche arbeiders
in haar dienst.
Voorts heeft zij op haar terreinen
meer dan 60 Inlandsche predikanten,
120 Evangelisten en ruim 860 Onder
wijzers.
Reeds deze cijfers zeggen ons, dat
zij onder de zendingen, die in Ned.
Indië arbeiden, een zeer beduidende
plaats inneemt.
En haar arbeid is reeds gezegend
geworden. Wellicht spreken we niei
te sterk, als we zeggen, dat geen en
kele Zending in Indië in het verleden
zooveel vrucht op haar werk heeft
mogen zien als de Rijnsche.
Vooral de arbeid onder de Toba-Ba-
taks op Sumatra droeg rijke vrucht.
Weleer waren de Toba-Bataks wel
licht de meest woeste kannibalen
(menscheneters) van heel Indië.
Onderscheidene zendelingen zijn
daar vroeger vermoord en verslonden.
De geschiedenis der Batak-Zending
is in de eerste jaren als met bloed ge
schreven. Maar steeds leverde Duitsch
land opnieuw de mannen, die zich
met heldenmoed hebben gegeven voor
de Batak-Zending. We noemen slechts
v. Asselt en vooral den zoo bekenden
Nommensen, den held der' Batak-Zen
ding, die tientallen jaren onder de
Toba-Bataks heeft gewerkt.
En wonderlijk is die arbeid geze
gend geworden.
De Bataksche Kerk op Sumatra telt
thans omstreeks 250.000 zielen. Waar
richten uit Slees wijk betreffende den
toestand van Frits waren nu eens
goed, dan weder slecht, en de stem
ming zijner zusters was naarmate
o aarvan meer of minder vroolijk,
maar daar het over het algemeen toch
naar wensch ging, begon men meer
en meer hoop te voeden op een vol
ledig herstel.
Haar vader was ook daar gebleven
om haar moeder niet alleen in den
vreemde achter te laten; het was een
pijnlijk ziekbed, maar de lijder ver
droeg het met gelatenhead. en dikwijls
schreef de moeder, dat zij heerlijke,
stille uurtjes met hem doorbracht,
waarin zij elkander beter leerden ken
nen, dan sedert jaren het geval was
geweest.
Bijna dagelijks schreef een der zus
ters een paar regels aan haar ouders
of haar broeder; zij schreven tezamen
een dagboek over haar tegenwoordig
leven; Johanna vol gekheid, om den
kranke eenigc afleiding te bezorgen,
terwijl Helena zeer nauwkeurig en uit
voerig verslag gaf van alle godsdienst
oefeningen en ernstige gesprekken,
in de hoop van zoodoende haar dier
baren broeder den smallen weg te
wijzen, die haar thans zoo heerlijk
toescheen. Beiden geloofden vast aan
zijn genezing; zij hadden nog nooit
iemand verloren, en konden zich dus
met dat 'denkbeeld niet eigen maken.
Zij genoten dus volop van haar on
bezorgd leven, en al werden zij er
AAN HET ZOEKLICHT
Leiden, 21 September 1928
Schier geen terrein meer, of de ver
zekeringsagenten hebben het afge
graasd. Geen woestijn zoo dor, of zij
ontdekken er nog wel een grasspriet
je
Zoo las ik dezer dagen, dat'Mabel
Foulton, de filmster, haar oogen voor
80000 pond sterling bij een assurantie-
maatschappij heeft verzekerd. Zij is
daardoor tevens verzekerd tegen
,,kleig"-oogen, een invaliditeit, die ver
oorzaakt wordt door het voortdurende
werken in het scherpe licht der film
ateliers. De jaarlijksche premie be
draagt 350 pond sterling.
lntusschen schijnt dit geen record
te ziin, want naar het heet zijn de tee-
ncn der danseres Pawlowa voor 36.000
pond geassureerd 6000 pond voor
iederen grooten teen en 3000 pond voor
elk der andere teenen.
Caruso's keel was voor 20.000 pond
verzekerd, Paderewski's handen voor
10.000 pond.
De oogen van eeh filmster, de tee
nen ^an een danseres, de keel van een
zanger, alles kan verzekerd worden.
Maar ik heb nog nooit gehoord van
een verzekering tegen het verlies van
een ziel op het pad der zonde. Zedelij
ke waarden verzekert men niet..
Daarvoor bestaat geen gelegenheid,
maar ook geen belangstelling.
Helaas is dat een droevig tijdbe-eld.
Gelukkig, wie zijn ziel geborgen
weet bij God, veel zekerder bewaard
dan in d© soliedste assurantie,
OBSERVATOR.
nog enkele tientallen jaren geleden
niemands leven veilig was en het ka-
nihalisme hoogtij vierde, staan thans
tal van Christelijke kerken als monu
menten van de kracht des Evangelies.
De Bataksche Christelijke kerk is de
talrijkste Inlandsche Kerk van geheel
Ned. Indië.
Bijzonder bekend is ook het werk
Gods op Nias.
In 1916 had er op dit eiland een op
wekking plaats, waarbij door het werk
der Rijnsche Zending duizenden in
korten tijd voor het Christendom zijn
gewonnen.
Thans bedraagt het aantal Christe
nen op dit eiland reeds omstreeks 70
duizend.
Deze getallen zeggen ons, wat rij
ken zegen de Heer© op het werk der
Rijnsche Zending gaf.
Nederland beeft alleszins reden om
met groote dangbaarheid den arbeid
dezer Zending te gedenken.
Het Bestuur der Vereeniging tot
bevordering der belangen van het
Rijnsche Zendingsgenootschap heeft
aan alle Christelijke Kerken in Hol
land een circulaire gezonden, om op
te wekken tot dankbare gedachtenis.
Het spreekt vanzelf, dat daarbij een
feestgave zeer welkom is.
De Rijnsche Zending is het zéér
waard.
Het adres van den Penningmeester
is: Jhr. M. L. H. J. F. von Bevervoor
den tot Oldemeule, Keizersgracht 683,
Amsterdam.
STATEN-GENERAAL.
EERSTE KAMER.
Zitting van gisteren.
Geopend te 11 uur.
Voorzitter: J. J. G. baron van Voorst
tot Voorst.
ingekomen zijn berichten van afwe
zigheid van den heer Westerdijk, he
den, en van den heer Reymer, wegens
ernstige ongesteldheid.
De VOORZITTER deelt mede, dat de
Commissie voor de Verzoekschriften
tot haar voorzitter heeft benoemd den
heer Anema (A. R.).
Adres van Antwoord.
Aan de orde is de behandeling van
het o.ntwerp-adres van antwoord op
de Troonrede.
Dit luidt als volgt:
Mevrouw,
1. Het was voor de Eerste Kamer der
Staten-Generaal een vreugde Uwe Ma
jesteit, vergezeld van Zijne Koninklij-
somwijlen aan herinnerd, dat hier op
aarde geen volkomen rust te vinden
is, zoo achtten zij zich toch beveiligd
zoowel voor de woede van het volk
als voor de moeiten van 't dagelijksch
leven.
Op een scboonen morgen ging lied-"
wig met haar twee vriendinnen vroeg
in den tuin. Hedwig en Helena wilden
een zieke vrouw opzoeken, die aan
het andere eind van het dorp woonde,
en zij kozen dezen weg om de heer
lijke bloemen in den tuin een bezoek
te brengen. De wolken hingen laag en
de zonnestralen drongen er met moei
te door, de vogeltjes zongen zachtjes,
slechts nu en dan floot de nachtegaal
zijn welluidend lied.
De appelboomen, de laatste in bloei
staande vruchtboomen. waren getooid
in hun schoonsten dosch, maandrozen,
sneeuwballen, acacia's en hagedoorn
stonden in vollen bloei.
De drie meisjes wandelden lang
zaam voort om volop van alles te ge
nieten.
„Op zulk een heerlijken voorjaars
morgen", zeide Hedwig. „is het mij
alsof het leed der. aarde de ziel toch
niet langer ter neer drukken kan,
men heeft dan zoo veel reden om
God te danken en te prijzen voor al
bet goede en schoone, dat Hij ons
gegeven heeft, dat de smart daarbij
vergeleken gering schijnt".
W.ordt vervolgd).