NIEUWE LEIDSCHE CUURNUl Het tiende gebod luidt in Exodus: „Gij zult niet begeeren het huis van uw naaste; gij zult niet begeeren de vrouw van uw naaste, noch zijn slaaf, zijn slavin,, zijn rund of ezel, noch iets dat aan uw naaste toebehoort". De be- teekenis van „huis" is hier „eigen dom" jn het algemeen en waartoe vrouw, slaaf, slavin, rund. ezel, enz. behooren, gelijk b.v. Abram in Gen. 15 2 zegt: „Deere Heere, wat zult Gij mij geven, terwijl ik kinderloos mijn weg bewandel en de toekomstige eige naar van mijn huis Eliezer is". De paralleltekst in Deuteronomium luidt: „noch begeeren uws naasten vrouw, of haken naar uws naasten huis, naar zijn akker, zijn slaaf of sla vin, zijn rund of ezel, of naar iets dat uws naasten is". Hier wordt alzoo de vrouw in de eerste plaats genoemd als zijnde van hoogere orde dan de overige „bezittingen". Tusschen de uitdruk kingen „begeeren" en „haken naar" is geen wezenlijk onderscheid in betee- kenis, zoodat er derhalve geen enkele reden is, op grond van dezen tekst het tiende gebod in twee afzonderlijke ge boden te splitsen. Bovendien is dit wetswoord een eenheid; het richt zich tegen de zonde der gedachte. Men heeft wel eens van „moderne" zijde beweerd, dat oud- Israël nog geen besef kan hebben ge- bad van het afkeurenswaardige van de „zonde der gezindheid", zelfs wan neer er niemand van weet en er geen daden op volgen. De oppervlakkigheid •van een dergelijke bewering springt evenwel in het oog, wanneer men weet dat zelfs buiten de erve der bijzondere openbaring dit besef bestond en b.v. in een oude Babylonische hymne als van zelfsprekend wordt verondersteld, dat de' Zonnegod de gedachte-zonde van bet zien naar eens anders vrouw, om haar te begeeren, straft. Volledigheidshalve dienen wij te vermelden, dat er behalve de beide reeds genoemde indeelingen, de katho- liek-Luthersche en de gereformeerde, nog een derde bestaat en wel die der liedendaagsche Joden, die de inleiding: „Ik ben de Heere, uw God, die u uit Egypteland, uit het slavenhuis, uitge leid heb", als het eerste wetwoord be schouwen. Zij voegen daarna, evenals de katholieken, het eerste en tweede wetswoord tezamen, doch volgen ver der, dus vanaf het derde gebod, de in- deeling, gelijk die bij de Gereformeer den gebruikelijk is. KERK EN SCHOOL. ned. herv. kerk. Beroepen: Te Longerhouw c.a. (Fr.) T. Kloek te Goudswaard. Te Neerlang broek (toez.), P. de Looze te Renkum. Te Delfshaven, Ch. B. Holland, te Huizen. Ie Fernwerd, G. de Wijk te Vlagtwedde. Te Giessendam, H. J. van Schuppen, te Oude water. Te Gorinchem, J. H. Schuurmans Stekhoven te Spijkenisse. Te Cubaard, J. R. Wolfensberger, te Zevenhoven. Aangenomen: Naar Katwijk aan Zee (als hulpprediker), J. Roodenburg, cand. te Leiden. Bedankt: Voor Klundert, E. Jongens te Giessen-Oudkerk. Voor Driesum (Fr.) J. van Amstel te Putten. geref. kerken. Beroepen: Te Wanswerd, P. v. d. Mark te Krabbendam. CHR. GEREF. KERK. Tweetal: Te 's-Gravenzande, K. Groen te Nieuwpoort en J. W. van Ree te Ba- rendrecht. peremptoir examen. Door de classis Alkmaar der Geref. Ker ken is na gehouden peremptoir exaihen met algemeene stemmen toegelaten tot den dienst des Woords en der Sacramen ten cand. A. Dragt J.Hzn. te Rotterdam, beroepen predikant van Noord-Schar- woude. Ds. A. RINGNALDA. Gistermiddag is te 's-Gravenhage gear riveerd met zijn gezin, teneinde enkele maanden verlof hier te lande door te brengen, Ds. A. Ringnalda, predikant bij de Geref. kerk van Soerabaja. Ds. Ring nalda vertoeft ten huize van zijn vader, Ds. D. Ringnalda, Schuijtstr. 58, te 's-Gra venhage. JUBILEUM Ds. J. GOSLINGA. Onder veel belangstelling heeft giste ren ds. J. Goal inga, predikant bij de Ned. Herv. gemeente te Utrecht, zijn 25-jarige ambtsvervulling gevierd. Bij monde van prof. dr. J. A. C. van Leeuwen werd hem namens het comité, welke zich uit de leden der Ned. Herv. ge meente had gevormd, een electrische hang lamp met portefeuille met inhoud aange boden. Ds. P. de Haas deed den gelukwensch van het ministerie van predikanten ver gezeld gaan van een bloemstuk en een aantal boekwerken. Ds. de Haas wees daarbij op de samenwerking. Jhr. dr. L. H. Quarles van Ufford vertolkte de gevoe lens van het college van kerkvoogden. Ds. H. H. Barger sprak onder aanbie ding van een bloemstuk namens het col lege van regenten der Ned. Herv. gemeen tescholen. Van de gelegenheid den jubilaris te r-ij nen huize geluk te wenschen, is een druk gebruik gemaakt. Namens de Geref. Bond heeft Ds. B. Batelaan hem een leunstoel aangeboden. Ook uit Ds. Goslinga's twee de gemeente, Moer.capelle, was een geluk wensch ingekomen. presbyteriaansche alliantie. Namens de Nederlandsche regeering heeft de minister van justitie, mr. Don- ner, gistermiddag vier uur in Huize Voor hout te 's-Gravenhage, de leden van het congres der Presbyterlaansche Alliantie ontvangen. Minister Slotemaker de Brui ne was mede ter ontvangst aanwezig. Als gasten werden, behalve de congres sisten opgemerkt mr. dr. F. A. C. graaf van Lynden van Sandenburg, vice-presi dent Raad van State, de oud-ministers Rutgers en Scbokking, het Kamerlid Ti- lanus, verschillende predikanten van on derscheidene kerkgenootschappen enz., terwijl mede aanwezig was mr. .Simons, administrateur van het departement van justitie, onder wiens afdeeling de eere diensten ressorteeren. Velen waren er met hun dames. Minister Donner sprak in de Duitsche taal de gasten toe. Spr. wees er op, dat de regeering groote belangstelling heeft in het kerkelijk gebeuren. Ook groote be langstelling in de meer vrije gedachten- wisseling in deze Alliantie. De periode, waarin het zelfstandig volksbestaan van Nederland opkwam, draagt den stempel van het Gereformeerd beginsel. De uit dat beginsel opgekomen kerkvorm, welks naam uwe alliantie aannam, is zelfs, het is evenzeer een historisch feit, hier te lande in menig opzicht van beteekenis geweest voor de staatsinstellingen, voor de organisatie van het publieke leven. De tijden zijn sinds veelszins veranderd, aldus de minister, en de verhoudingen ge wijzigd. Maar het is hier in Nederland toch nog steeds aldus, dat het Gerefor meerde element in het volksleven nog een beteekenende rol speelt. Het is waarlijk niet, omdat ik ook persoonlijk het begin sel uwer alliantie ben toegedaan, dat ik de waarde daarvan voor het volksleven erken. Neen, geheel afgescheiden daarvan mag ik dat, met de historie van Neder land voor oogen, doen. De arbeid uwer al liantie, op versterking en doorwerking van dat beginsel gericht, kan aldus tot rijken zegen zijn, zoo voor ons land als voor al die landen, waaruit vertegenwoor digers hier zijn samengekomen. De voorzitter van het congres dr. Merle d'Aubigné, tevens voorzitter der Allian tie, antwoordde in de Fransche taal. Spr. dankte den minister voor de ont vangst en constateerde met groote voldoe ning, dat de congressisten hier te lande zoo aangenaam zijn verwelkomd, dat zij zich geen oogenblik vreemdeling hebben behoeven te gevoelen, doch integendeel leden van de groote Hollandsche familie. Hij schetste de banden, die Nederland al reeds in de geschiedenis had met de om ringende landen, ook in het kerkelijk le ven. Als een van de groote karakteristieken van den tijd, waarin wij leven, noemde spr. op religieus gebied de beweging voor toenadering, concentratie der christelijke kerken, welker etappen zijn te vinden in Constanz, Stockholm en Lausanne. Het is reeds meer dan een halve eeuw geleden, dat te Londen de Presbyteriaan- sche Alliantie werd gesticht. Van daar uit heeft de beweging zich over Amerika en Europa sterk uitgebreid en tegenwoordig van VRIJDAG 21 SEPT. 1928 TWEEDE BLAD. Gewijde en Ongewijde Historie. DE INDEELING DER TIEN WOORDEN. Uit den oorspronkelijker! tekst der Tier. Woorden, gelijk die in onze He- breeuwsche Bijbels in tweeërlei recen sie, n.l. in Exodus 20 1—17 en in Deu teronomium 54—21 voor ons ligt, valt niet af te leiden, op welke wijze wij de daar voorkomende geboden en verboden tot een tiental hebben te groepeeren. Voor geboden als: gij zult niet dood slaan, gij zult niet echtbreken, gij zult niet stelen, is de kwestie nogal ge makkelijk, of liever: er bestaat hier zelfs heelemaal geen kwestie. De ze wetwoorden bestaan in het He- breeuwsch slechts uit een tweetal woorden: de ontkenning „lo" (niet; en bet werkwoord. De moeilijkheid zit in bet begin en bet eind van den dekaloog, in wat wij noemen de eerste twee, en het tiende gebod. De katholieken en de Lutherschen voegen de beide eerste samen tot één gebod. Zij lezen alzoo: „Gij zult geen andere goden nevens Mij hebben; gij zult u geen beeld maken, geene ge daante van iets dat aan den hemel daarboven, of op de aarde hier bene den, of in het water onder de aarde is, enz. De eerste, die deze opvatting verte genwoordigt, is voorzoover wij we ten de kerkvader Augustinus; zij werd van hem overgenomen dpor de roomsch-katholieken en van dezen weder door Luther en de Lutherschen. Met deze indeeling der tien woor den hangt, althans of vooral wat de katholieken betreft, samen een dog matische opvatting. De Heidelberger Catechismus geeft v:.n het tweede gebod oe verklaring, dat God op geenerlei wijze kan en mag afgebeeld worden; dat de schep selen wel afgebeeld kunnen worden, maar dat men hun beeltenis riet mag vereeren, en tenslotte dat de beelden in de kerken zelfs niet als „boeken der leeken" mogen geduld worden. De katholieke opvatting daarente gen is dat we hier een aanvulling van het eerste gebod hebben, die niet voor alle tijden en plaatsen geldt doch spe ciaal voor Israël en voor die oude tij den. Zoo zegt pater J. P. van Kasteren s.J. in „Van den Sinaï. „Uitgesloten wordt (in het eerste gebod) de afgode rij, de vereering van „andere goden", de groote afdwaling van geheel de oude wereld buiten Israël: Gij zult geen vreemde goden voor mijn aange zicht hebben. En ter vermijding van het veeltijds dreigende gevaar van afgoderij is dan bij latere uitbreiding van dit gebod aan Israël ook het vereeren van beelden verboden, niet alleen bet vereeren van afgodsbeelden. wat reeds in bet vorige ligt opgesloten, maar ook wel het voorstellen van den éénen waren God onder menschelijke beeltenis. Dergelijke beelden van den waren God zijn met de natuurwet niet in strijd, maar in die oude tijden konden zij tot verkeerde begrippen en tot af goderij leiden". De samenvoeging van het eerste en tweede wetwoord zou tot gevolg heb ben dat de katholieken slechts negen geboden telden, hadden zij niet bet laatste in twee afzonderlijke gesplitst, n.l. aldus: IX. Gij zult uws naaste huisvrouw niet begeeren; X. Gij zult niet begeeren al wat uws naasten is. Tegen deze laatst© opvatting valt aan te voeren, dat de tekst, dien we in Ex. 20 vinden, haar uitsluit, en dat die in Deut. 5 er geen voldoenden grond toe biedt. FEUILLETON. God is mijn heil. 85) o „Hoe noemt ge mij?" vraagde hij g( raakt. „Ik geef mij alle moeite om uw voorbeeld te volgen en evenveel van uw titel af te doen als gij van den mijne", luidde het met waardigheid gegeven antwoord. „Wat meent ge daarmede, Mejuf frouw?" „Ik meen. dat gij het achtste gebod overtreedt als gij van mijn titel en waardigheid afdoet, en daar gij mij toch wel niet anders zult behandelen dan gij zelf behandeld wensóht te worden, zal ik udaat noemen, zoo lang gij mij mejuffrouw noemt". „Maar ik begrijp niet hoe ge dat kunt vergelijken, freule! de naam candidaat behoort tot mijn ambt en stand in de maatschappij". „En tot den mijn© die van freule, daar God ïr.ij van mijn geboorte af tot dien stand heeft verheven, en gij den uwen slechts van menschen hebt ver kregen; dus begaat gij veel grooter onrecht wanneer ge mij den titel niet geeft, die mij toekomt, dan wanneer ilv even zoo met u handel. Ik kan u dus niet eer mijnheer de candidaat roemen, vóór dat gij freul© tegen mij zégt'. De heer Rothe was inwendig zeer knorrig, maar trachtte er zich door een aardigheid uit te redden; bij plukte een maandroos en bood baar die aan, zeggende: „Zou de freule zoo gced willen zijn die aan te nemen?" „Ik dank u, mijnheer de candidaat!" antwoordde zij welluidend; en hij be sloot voortaan maar den vrede te be waren, want net scheen wel onmoge lijk in een woordenstrijd met haar de overwinning te behalen. Zij vertelde zelve de geheel©, ge schiedenis na het eten. tot groot ge noegen van den heer Van Mengen, die lachte dat hij schudde. Helena keek zeer ernstig, en zeidc later vrij scherp tegen haar: „Lieve Johanna! ik moet u toch zeg gen, dat gij heden weer te ver zijt ge gaan". „Misschien wel", antwoordde deze, „maar gij zelve houdt het voor plicht uwen naaste op zijn feilen opmerk zaam te maken en te -estraffen, en niet zoo als de Farizeën de zondaars voorbij te gaan. Ik doe desgelijks". „Maar Johanna! hoe kunt gij nu zoo iets zeggen; als gij oprecht wilt zijn, dan moet gij toch erkennen, dat het alleen beleedigde trots was, die u heeft doen spreken zoo als gij gedaan hebt". „Suum cuique", zeide Johanna, „is de spreuk van ons wapen; en al wil ook tegenwoordig niemand meer ieder het zijne laten behouden toch w il ik het goed recht handhaven, al moest ik ook martelares voor de goe de zaak worden". „Gij spreekt altijd alsof gij een man waart, want dat is alleen geschikt voor hen, niet voor óns vrouwen; gij moet toch waarlijk trachten, lieve Johanna, vrouwelijker te worden „Noem mij maar geen „lieve" wan néér gij mij beknort, want dan past de toon volstrekt niet bij de woorden". Helena was verstoord. „Wees nu maar niet boos op mij", vleide Jo hanna, haar arm om den hals harer zuster slaande, „ik zal mij waarlijk moeite geven en er altijd aan denken, hoe men vrouwelijker en zachtmoedi ger wordt; maar dat „juffrouw" kon ik niet slikken, dat moest er uit". Toen de huisgencoten elkander goe den nacht wenschten,- k\yam zij naar den heer Rothe toe en zeide beleefd: „Ik bied u een wapenstilstand aan: ik zal geen uitvallen meer doen en al leen op verdediging bedacht zijn; 'te vens moet ik erkennen, dat ik in u een edelmoedig vijand gevonden heb". De heer Rothe wist niet goed was hij zeggen zou; hij nam echter de aangeboden hand aan stamelde zoo iets van „niet kwalijk genomen" enz. Johanna boog het trotsche hoot dje ei. zeide: „Gij hebt mij door uwe roos cverworinen' Drie weken verliepen aldus. De be- zijn in alle streken ter wereld posten van het Presbyterianisme te vinden. In totaal telt hst 42.000 kerken of parochies, wier invloed zich tot 40 a 45 millioen zielen uitstrekt. Wij wenschen deze macht., want dat is zij, meer en meer te gebruiken om de ar me en zwakke kerken te dienen. Maar het is ook onze taak om op deze manier de rijke en ledentalrijke kerkgenootschap pen van dienst te zijn, zooals er zich in Nederland zoovele bevinden. Docb boven al dienen wij God. Spr. eindigde met een woord van lof aan ons land en zijn Koningin. Onder het genot van thee en verver- schingen bleven de gasten daarop nog eenigen tijd bijeen. HET JUBILEUM DER RIJNSCHE ZENDING. Een der belangrijkste zendingen, die in Ned. Oost-Indië arbeiden, zal wel dra haar 100-jarig bestaan mogen ge denken. Het was den 29sten September 1828, dat te Barmen in Duitschland de „Rheinische Missions Gesellschaft" ge sticht is geworden. (Rijnsche Zending). In den loop dezer maand zal dus de ze zending, die in haar arbeid bijzon der rijk is gezegend, haar 100-jarig ju bileum mogen, vieren. Het Christelijk volksdeel van Neder land mag niet achterblijven aan deze gedachtenisviering met dankbaarheid deel te nemen. Het zou zeer ondank baar zijn, als men dit feit onopgemerkt liet voorbijgaan. Want het is vooral in Nederlandsch Indië, dat de Rijnsche Zending een veel omvattenden arbeid heeft ver richt. En het is in hoofdzaak met Duit sche arbeidskrachten en Duitsch geld, dat deze zending gedreven werd en nog wordt. Het was het eerst in 1884, dat er in Holland een vereeniging is opgericht, die de belangen der Rijnsche Zending in Nederland bevorderde. Maar nog altijd komt het kapitaal, waarmede deze zending werkt, voor het grootste deel uit Duitschland. Slechts één der de van wat de Rijnsche Zending moet uitgeven voor haar arbeid in Ned. In-* dië wordt door genoemde Vereeniging in Holland bijeengebracht. De Rijnsche Zending heeft een zeer uitgebreid arbeidsterrein. Zij werkt in Afrika, in China, op Nieuw-Guinea, en in onze Koloniën op Borneo, Sumatra, Nias, Mentawei en Enggano. In 1925 heeft zij echter haar uitge strekt arbeidsveld op Borneo overge dragen aan de Bazelsche Zending.. Maar nog altijd heeft de Rijnsche Zending zeer aanzienlijke terreinen, die zij bearbeidt. Onder de zendelingen die in Ned. Indië werkzaam zijn, staat de Rijnsche Zending in het eerste gelid. Zij heeft omstreeks 50 Europeesche arbeiders in haar dienst. Voorts heeft zij op haar terreinen meer dan 60 Inlandsche predikanten, 120 Evangelisten en ruim 860 Onder wijzers. Reeds deze cijfers zeggen ons, dat zij onder de zendingen, die in Ned. Indië arbeiden, een zeer beduidende plaats inneemt. En haar arbeid is reeds gezegend geworden. Wellicht spreken we niei te sterk, als we zeggen, dat geen en kele Zending in Indië in het verleden zooveel vrucht op haar werk heeft mogen zien als de Rijnsche. Vooral de arbeid onder de Toba-Ba- taks op Sumatra droeg rijke vrucht. Weleer waren de Toba-Bataks wel licht de meest woeste kannibalen (menscheneters) van heel Indië. Onderscheidene zendelingen zijn daar vroeger vermoord en verslonden. De geschiedenis der Batak-Zending is in de eerste jaren als met bloed ge schreven. Maar steeds leverde Duitsch land opnieuw de mannen, die zich met heldenmoed hebben gegeven voor de Batak-Zending. We noemen slechts v. Asselt en vooral den zoo bekenden Nommensen, den held der' Batak-Zen ding, die tientallen jaren onder de Toba-Bataks heeft gewerkt. En wonderlijk is die arbeid geze gend geworden. De Bataksche Kerk op Sumatra telt thans omstreeks 250.000 zielen. Waar richten uit Slees wijk betreffende den toestand van Frits waren nu eens goed, dan weder slecht, en de stem ming zijner zusters was naarmate o aarvan meer of minder vroolijk, maar daar het over het algemeen toch naar wensch ging, begon men meer en meer hoop te voeden op een vol ledig herstel. Haar vader was ook daar gebleven om haar moeder niet alleen in den vreemde achter te laten; het was een pijnlijk ziekbed, maar de lijder ver droeg het met gelatenhead. en dikwijls schreef de moeder, dat zij heerlijke, stille uurtjes met hem doorbracht, waarin zij elkander beter leerden ken nen, dan sedert jaren het geval was geweest. Bijna dagelijks schreef een der zus ters een paar regels aan haar ouders of haar broeder; zij schreven tezamen een dagboek over haar tegenwoordig leven; Johanna vol gekheid, om den kranke eenigc afleiding te bezorgen, terwijl Helena zeer nauwkeurig en uit voerig verslag gaf van alle godsdienst oefeningen en ernstige gesprekken, in de hoop van zoodoende haar dier baren broeder den smallen weg te wijzen, die haar thans zoo heerlijk toescheen. Beiden geloofden vast aan zijn genezing; zij hadden nog nooit iemand verloren, en konden zich dus met dat 'denkbeeld niet eigen maken. Zij genoten dus volop van haar on bezorgd leven, en al werden zij er AAN HET ZOEKLICHT Leiden, 21 September 1928 Schier geen terrein meer, of de ver zekeringsagenten hebben het afge graasd. Geen woestijn zoo dor, of zij ontdekken er nog wel een grasspriet je Zoo las ik dezer dagen, dat'Mabel Foulton, de filmster, haar oogen voor 80000 pond sterling bij een assurantie- maatschappij heeft verzekerd. Zij is daardoor tevens verzekerd tegen ,,kleig"-oogen, een invaliditeit, die ver oorzaakt wordt door het voortdurende werken in het scherpe licht der film ateliers. De jaarlijksche premie be draagt 350 pond sterling. lntusschen schijnt dit geen record te ziin, want naar het heet zijn de tee- ncn der danseres Pawlowa voor 36.000 pond geassureerd 6000 pond voor iederen grooten teen en 3000 pond voor elk der andere teenen. Caruso's keel was voor 20.000 pond verzekerd, Paderewski's handen voor 10.000 pond. De oogen van eeh filmster, de tee nen ^an een danseres, de keel van een zanger, alles kan verzekerd worden. Maar ik heb nog nooit gehoord van een verzekering tegen het verlies van een ziel op het pad der zonde. Zedelij ke waarden verzekert men niet.. Daarvoor bestaat geen gelegenheid, maar ook geen belangstelling. Helaas is dat een droevig tijdbe-eld. Gelukkig, wie zijn ziel geborgen weet bij God, veel zekerder bewaard dan in d© soliedste assurantie, OBSERVATOR. nog enkele tientallen jaren geleden niemands leven veilig was en het ka- nihalisme hoogtij vierde, staan thans tal van Christelijke kerken als monu menten van de kracht des Evangelies. De Bataksche Christelijke kerk is de talrijkste Inlandsche Kerk van geheel Ned. Indië. Bijzonder bekend is ook het werk Gods op Nias. In 1916 had er op dit eiland een op wekking plaats, waarbij door het werk der Rijnsche Zending duizenden in korten tijd voor het Christendom zijn gewonnen. Thans bedraagt het aantal Christe nen op dit eiland reeds omstreeks 70 duizend. Deze getallen zeggen ons, wat rij ken zegen de Heer© op het werk der Rijnsche Zending gaf. Nederland beeft alleszins reden om met groote dangbaarheid den arbeid dezer Zending te gedenken. Het Bestuur der Vereeniging tot bevordering der belangen van het Rijnsche Zendingsgenootschap heeft aan alle Christelijke Kerken in Hol land een circulaire gezonden, om op te wekken tot dankbare gedachtenis. Het spreekt vanzelf, dat daarbij een feestgave zeer welkom is. De Rijnsche Zending is het zéér waard. Het adres van den Penningmeester is: Jhr. M. L. H. J. F. von Bevervoor den tot Oldemeule, Keizersgracht 683, Amsterdam. STATEN-GENERAAL. EERSTE KAMER. Zitting van gisteren. Geopend te 11 uur. Voorzitter: J. J. G. baron van Voorst tot Voorst. ingekomen zijn berichten van afwe zigheid van den heer Westerdijk, he den, en van den heer Reymer, wegens ernstige ongesteldheid. De VOORZITTER deelt mede, dat de Commissie voor de Verzoekschriften tot haar voorzitter heeft benoemd den heer Anema (A. R.). Adres van Antwoord. Aan de orde is de behandeling van het o.ntwerp-adres van antwoord op de Troonrede. Dit luidt als volgt: Mevrouw, 1. Het was voor de Eerste Kamer der Staten-Generaal een vreugde Uwe Ma jesteit, vergezeld van Zijne Koninklij- somwijlen aan herinnerd, dat hier op aarde geen volkomen rust te vinden is, zoo achtten zij zich toch beveiligd zoowel voor de woede van het volk als voor de moeiten van 't dagelijksch leven. Op een scboonen morgen ging lied-" wig met haar twee vriendinnen vroeg in den tuin. Hedwig en Helena wilden een zieke vrouw opzoeken, die aan het andere eind van het dorp woonde, en zij kozen dezen weg om de heer lijke bloemen in den tuin een bezoek te brengen. De wolken hingen laag en de zonnestralen drongen er met moei te door, de vogeltjes zongen zachtjes, slechts nu en dan floot de nachtegaal zijn welluidend lied. De appelboomen, de laatste in bloei staande vruchtboomen. waren getooid in hun schoonsten dosch, maandrozen, sneeuwballen, acacia's en hagedoorn stonden in vollen bloei. De drie meisjes wandelden lang zaam voort om volop van alles te ge nieten. „Op zulk een heerlijken voorjaars morgen", zeide Hedwig. „is het mij alsof het leed der. aarde de ziel toch niet langer ter neer drukken kan, men heeft dan zoo veel reden om God te danken en te prijzen voor al bet goede en schoone, dat Hij ons gegeven heeft, dat de smart daarbij vergeleken gering schijnt". W.ordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1928 | | pagina 5