NIEUWE LEIDSCHE COURONT
van
WOENSDAG 19 SEPT. 1928
TWEEDE BLAD.
WAT DE BLADEN ZEGGEN.
DE PERS OVER DE TROONREDE.
Da Standaard.
Aan de uitvoerige beschouwingen
van ons hoofdorgaan ontleenen wij 't
volgende:
„Het is goed, dat de Troonrede be
gint met te wijzen op de zegeningen,
waarmede ons volk ook in het afgeloo-
pen jaar is omringd.
Er mag, en dit moet met dankbaar
heid geconstateerd, weer een zekere
mate van optimisme in de Troonrede
doorklinken, iets, waartoe de blijde
zomer, die ons geschonken werd, stel
lig ook medewerkt.
In de gelukkig gewone mededeelin-
gen omtrent de betrekkingen met an
dere mogendheden zullen ditmaal
twee zinsneden zeer zeker bijzondere
aandacht trekken.
In de eerste plaats, die, waarin
wordt medegedeeld, dat een voorstel
tot toetreding tot het Kellogg-pact, tot
uitbanning van den oorlog", binnen
kort kan worden tegemoet gezien.
Het is een groot woord: the outlawry
of war, de uitbanning van den krijg.
Of het werkelijk daartoe komt, zal
bovenal afhangen vn de vraag, cf de
volkeren voor alles net recht Gods
zullen willen erkennen.
Maar afgezien van deze eerste voor
waarde, die de Antirevolutionair stel
len moet, blijft het toch goed, dat in
tractaten op dien wensch naar vrede
in den weg van het recht wordt ge
wezen. En in zooverre is er veel voor,
dat ook Nederland zich bij het nieuwe
verdrag aansluit.
In de tweede plaats komt het ver
drag met België ter sprake.
Met groote belangstelling zien wij
de resultaten van de hernieuwde be
sprekingen waarop in de Troonrede
gewezen wordt, tegemoet.
De Rotterdammer.
Belangrijk, aldus de A.-R. Rotter
dammer, is de aankondiging, dat de
wet op het Huwelijksgoederenrecht
herziening vraagt.
Dit wordt algemeen erkend en het
zou heel veel waard zijn, als de tegen
woordige Minister van Justitie deze
kwestie kon behandelen. We mochten
ons dan verzekerd houden, dat mate-
rieele verbeteringen, welke dringend
noodig zijn, de heiligheid van het hu
welijk niet zouden schaden.
De Troonrede, men zal het toestem
men, zal geen feilen p'olitieken strijd
ontketenen. Ondanks de goede bedoe
lingen moet gevreesd, dat weinig van
het beloofde nog in dit zittingsjaar tot
stand zal komen.
Maar indien één of meer der toege
zegde, belangrijke wetsontwerpen het
tot schriftelijke of mondelinge behan
deling in de Staten-Generaal mochten
brengen, dan is het wel te verwachten,
dat daarbij de geesten openbaar zul
len worden. En zoo bezien kan ook
deze Troonrede, die er is omdat ze er
wezen moest, meewerken tot verhelde
ring van den politieken toestand, tot
herstel van normale parlementaire
verhoudingen, en wat ons betreft
tot bezielde en bezielende actie om de
Christelijke grondslagen van ons volks
leven te bewaren en voor de Christe
lijke beginselen op staatkundig ter
rein ruim baan te vragen.
De Nederlander.
De Chr.-Hist. „Nederlander" vindt
de Troonrede in menig opzcht merk
waardig.
Merkwaardg om de afbakening der
houding van de regeering ten aanzien
barer bemoeiing met het economische
leven merkwaardig om het nieuwe
werk, dat bij den aanvang van het
vierde jaar der parlementaire periode
nog in uitzicht wordt gesteld.
Enkele vraagteekens zouden wij
hier en daar willen plaatsen. Omtrent
den toestand van land- en tuinbouw
rijst de vraog of de gunstige gegevens,
over welke de regeering blijkbaar be
schikt, het gansche land raken? Onze
indruk is, dat de afzet der producten
van land- en tuinbouw, geteeld onder
zeer gunstige omstandigheden, zeker
mooie resultaten opleverde; maar dat
de toestand in streken met weinig
vruchtbaren bodem en kleine kapi
taalkracht minder rooskleurig was.
Zoo mag ook gevraagd worden op
welke positieve gegevens het vertrou
wen berust, dat de onderhandelingen
met België inderdaad zullen lei
den tot de door alle goede vaderlan
ders begeerde bevredigende uitkomst.
De Tijd.
Het voeren van een kleurlooze poli
tiek. aldus o.m. „De Tijd" (R.-K.). is
sedert Maart 1920 richtsnoer van
staatsbeleid en in dit opizcht heeft het
Kabinet-De Geer de verwachtingen
niet beschaamd. Integendeel, de thans
uitgesproken Troonrede lijkt een mo
del voor alle toekomstige regeerders,
die meenen, dat extra-parlementair
gelijk is aan neutraal in liberalen
trant een meening, welke door ons
niet wordt gedeeld, maar dat doet nu
niet ter zake.
Hierna vervolgt het blad:
Ons even plaatsend op het zooge
naamd neutrale standpunt, dat nu
eenmaal door de Regeering wordt in
genomen, moeten wij toegeven, dat
enkele leden van het Kabinet, die in
de afgeloopen twee jaren zich niet
onbetuigd hebben gelaten, een groote
activiteit beloven voor het komende
parlementaire tijdperk, met name de
Minister van Financiën, die de hoop
cp een regeling van de financieele ver
houding tussclien Rijk en Gemeenten
nog niet heeft prijsgegeven, alsmede
do Minister van Justitie, die betrokken
is bij een aantal belangrijke onderwer
pen, de Minister van Binnenlandsche
Zaken en Landbouw, die tijdenszijn
vele dienstreizen ook heel wat maatre
gelen heeft laten voorbereiden, last not
least de Minister van Arbeid, Handel
en Nijverheid, die ruim de helft van
de te verwachten wettelijke voorzie-
iDgen voor zijn rekening schijnt te
hebben genomen.
Het lijkt wel of de hier genoemde
departementshoofden het laatste jaar
geheel voor zich hebben opgeëischt,
want in de Troonrede zoekt men tever
geefs iets omtrent plannen van de Mi
nisters van Defensie, Waterstaat, On
derwijs en Koloniën, zoodat de pro
ductie van wetgevende maatregelen
aan deze departementen blijkbaar is
stopgezet.
De Maasbode.
De „Maasbode" meent dat op econo
misch gebied de regeering speelt op
zien komen zoodat eenige lijn geheel
ontbreekt.
Van een weloverwogen welvaarts-
politiek is nu evenmin als voeger spra
ke. De Regeering schijnt er zelf mee
verlegen.
Nadat in de sluitingsrede als het
voornaamste tot stand gekomen werk
was vermeld de belastingverlaging, die
aan de volkswelvaart ten goede kwam,
zegt nu de Troonrede, dat de zware
lasten, door de verschillende publieke
lichamen op de bevolking gelegd, een
duurzame verbetering belemmeren.
Het bedrag, waarmede zoowel perso-
r.eele- als inkomstenbelasting door 't
Rijk verminderd werd, is er in vele
gevallen door de gemeenten weer bo
venop gezet, zoodat er van feitelijke
verlaging geen sprake was. In hoever
re het in uitzicht gestelde voorstel tot
herziening van de financieele verhou
ding tusschen Rijk en Gemeenten
daarin wijziging zal brengen, dient te
worden afgewacht. Het simpel con-
stateeren van het feit doet eenigszins
hulpbehoevend aan.
Ten spijt van het beroep op de werk
kracht van de Kamers gedaan, om
naast de aanhangige wetsontwerpen
ook nog nieuwe af te handelen, vree
zen we dat van bedoeld voorstel in dit
korte zittingsjaar niet veel zal komen.
Wij mogen blij zijn, wanneer het werk,
dat nu bij de Kamer is en waartoe be-
hooren de Ziektewet, de Drankwet, de
verschillende justitieele ontwerpen,
de Indische staatsbegrooting en zoo
vele andere wetsvoordrachten, wor
den afgedaan.
Het Rotterdamsche Roomsch or
gaan concludeert, dat hst een Troon
rede is zonder veel inhoud, waardoor
de regeering zich niet bloot geeft en
waarover zij moeilijk lastig kan wor
den gevallen.
De N. R. Crt.
Aan de beschouwingen van de N.
Rott. Crt. ontleenen we:
We zullen de reeks van toegezegde
wetsontwerpen hier niet nader de re
vue laten passeeren. De belangstellen
de lezer kan ze in de Troonrede zelve
vinden en er zijn genoegen aan bele
ven. Slechts op één van de vele wil
len we hier wijzen. Een voorstel tot
herziening van de financieele betrek
kingen tusschen rijk en gemeenten zal
dit jaar aanhangig gemaakt worden.
De regeering schijnt het over de op
lossing van dit moeilijke vraagstuk
dus nu met zichzelve eens te zijn ge
worden. De aankondiging van dit ont
werp moet in direct verband worden
beschouwd met de zinsnede uit den
aanhef der troonrede, waarin wordt
gezegd, dat de financieele toestand
tot soberheid blijft manen, „niet het
minst omdat de zware lasten, door
de verschillende publieke lichameri op
de bevolking gelegd, een duurzame
verbetering van den economischen
toestand belemmeren".
Inderdaad zijn het niet meer in de
eerste plaats de rijksheffingen, die
den zwaarsten druk op het economi
sche leven uitoefenen. In zeer vele ge
meenten, en wellicht juist in die ge
meenten, die voor het economische
leven de meeste beteekenis hebben, is
de last der gemeentelijke heffingen
verre boven dien der rijksheffingen
uitgegroeid. Vermindering van het ge
heel der op de burgerij drukkende las
ten moet haar grondslag vinden in een
zuiverder en meer op de hoogte van
den tijd gestelde regeling van de finan
cieele betrekkingen tusschen Rijk en
gemeenten, dan in de, wat zij dan ook
geweest moge zijn, thans zeker ver
ouderde, wet van 1897 is te vinden.
Het Handelsblad.
Psychologisch inzicht is aan de stel
lers dezer Troonrede stellig niet te
ontzeggen, merkt het „Handelsblad"
op.
Zij zijn zich bewust geweest, dat een
volk, met een leidsvrouw als Konin
gin Wilhelmina gezegend, evenzeer
redenen heeft tot erkentelijkheid als
tot geloof in de toekomst. De woorden
kregen beteekenis door de stem, die
ze deed klinken. Niet door den inhoud
van dit vlakke staatsstuk, waaraan de
verdienste moet worden toegekend,
dat het de zedelijk-staatkundige ma
laise van nu zuiver weerspiegelt.
Niets verraadt, dat hier een regee
ring aan het woord is over een volk,
welks grootste tijdelijke belangen aan
haar zijn toevertrouwd.
En even nuchter als de schets van
den toestand ten onzent en van het
Rijk overzee, is de opsomming van de
voornemens der regeering voor dit
laatste jaar der wetgevende periode.
De publieke lasten moeten worden
verlicht. Dat dit door de regeering we
derom voorop wordt gesteld, geeft
hoop. Het is het voornaamste licht
punt in deze troonrede, aldus het Am-
sterdamsche orgaan.
Het Vaderland.
De Troonrede is zeer geslaagd, zoo
schrijft „Het Vaderland", omdat ze
ruimschoots gaf. wat in de tegenwoor
dige politieke omstandigheden mocht
verwacht worden en dan wijst het blad
speciaal op de koloniale paragraaf.
Het Volk.
„Het Volk" acht de Troonrede van
uiterst weinig belang. Zij heeft nage
noeg geen practisch wetgevend be
lang en zij mist vrijwel alle politiek
belang. In politiek opzicht beduidt zij
alleen wat, voor zooverre zij ons dui
delijk maakt, welk een verwerpelijk
instituut een niet-parlementair inter
mezzo-kabinet als het huidige is, al
dus het soc. dem. orgaan.
KERK EN SCHOOL.
NED. HERV. KERK.
Beroepen: te Schelluinen, J. R. C.
Langhout, te Lienden.
Aangenomen: Naar Ameide, E.
Schimmel te Lunteren. Naar Engelbert, N.
C. Renken, te Nieuw-Scheemda. Naar
Lemmer, M. v. d. Voet, te Kuinre (Ov.).
Naar Hillegersberg (Ver. van Vrfjz. Herv.)
II. W. Bloemhoff, te Warfhuizen.
Bedankt: Voor Wouterswoude, D.
Plantinga, te Linschoten.
GEREF. KERKEN.
Tweetal: Te Drachten (vac. J. C.
Heekman), R. Oosterhoff te Hemelum en
W. J. Smidt te Dwingelo.
Beroepen: Te Anna Jacoba, G. F.
Ilajer, cand. te Zuidland. Te Haulerwijk,
en te Sellingen, E. I. F. Nawijn, cand. te
Groningen. Te Hilversum, P. N. Kruijc-
wijk, te Vlissingen.
CHR. GEREF. KERK.
Tweetal: Te Aalten, L. H. Beekamp,
te I-Iarlingen en cand. I.van der Knijff te
Reeuwijk.
Bedankt: Voor Meppel, W. Kremer,
te Kornhorn.
GEREF. GEMEENTEN.
Beroepen: Te Borsselen, A. Verha
gen, te Middelburg.
BEVESTIGING. INTREDE. AFSCHEID.
Ds. A. van Willigen, predikant der Ned.
Herv. Gemeente te Woudrichem, nam j.l.
Zondag afscheid van zijn gemeente, we
gens vertrek naar 's-Grevelduin-Capelle.
Tot afscheidstekst was gekozen 2 Cor. 13
vers 13.
Ds. A. A. Wildschut, overgekomen
van Hoogersmilde, deed Zondagavond zijn
intrede bij de Ned. Herv. gemeente van
Rilland Bath, sprekende over Rom. 116
(midden), nadat hij 's morgens was be
vestigd door zijn voorganger Ds. J. S.
Hartjes, van Vlissingen met een predika
tie over Joh. 21 15, 16, en 17, telkens het
slot
In het gerestaureerde kerkgebouw
heeft Ds. O. T. Hijlkema, gekomen van
Terschelling, Zondagmorgen zijn intrede
bij de Doopsgezinde gemeente van Almelo,
als opvolger van wijlen Ds. L. G. Holtz ge
daan, sprekende over Jer. 23 24.
Ds. J. L. Dippel, die naar Nieuwer-
kerk a. d. IJsel gaat vertrekken, nam j.l.
Zondag na een - verblijf van ongeveer 4
jaar, afscheid van de Ned. Herv. Gemeen
te te Kamperveen met een predikatie
over 2 Tim. 1 13.
Ds. W. D. Linthout, gekomen van
Dordrecht, werd Zondag j.l. bij de Vrije
Plvang. gemeente te Apeldoorn bevestigd
door Ds. P. B. Mulder, van Nijverdal, met
een predikatie over Joh. 1 6 en 7, en deed
des avonds zijn intrede voor een gehetl
gevuld kerkgebouw sprekende over Ge
nesis 45 5.
Ds. J. J. van Oosterzee, overgekomen
van Bergentheim (O.), werd Zondag j.l.
bevestigd tot predikant van de Ned. Herv.
Gemeente te Dorkwerd (bij Groningen)
door zijn vader, Ds. P. C. van Oosterzee,
van Ooy, met een leerrede over Matth. 22
vers 16. 's Namiddags hield Ds. J. J. van
Oosterzee zijn intrede over Psalm 27 4
en 5.
Dr. J. VAN LONKHUYZEN.
Dr. J. van Lonkhuyzen, wiens verlof
deze maand eindigt, heeft tengevolge van
de roeping door de Kerk te Zierikzee, op
hem uitgebracht, aan zijn Kerkeraad te
Chicago telegrafisch enkele weken verlen
ging van verlof gevraagd en verkregen,
meldt „De Stand." Hij is dientengevolge
bereid de eerstkomende Zondagen nog de
Geref. Kerken hier te lande in den dienst
des Woords bij te staan.
EEN CRITISCHE REDE.
Ter gelegenheid van de overdracht van
het rectoraat aan de Utrechtsche Univer
siteit heeft Prof. Dr. B. J. H. Ovink 'n rede
gehouden, waarin hij. er op wees, dat in
verband met de toeneming van het aan
tal studenten, het geestelijk peil der af
gestudeerden daalt.
Spreker verklaarde het in 't algemeen
ongewenscht te vinden, dat aan de
gymnasiale opleiding door die der H. B.
S. een steeds sterkere concurrentie wordt
aangedaan. Spreker brak een lans voor
de gymnasiale opleiding en prees haar
vormende kracht, terwijl hij opkwam
tegen de verschillende manieren, waarop
de toegang tot de Universiteit is verge
makkelijkt.
Het gevolg van dezen, door verschillen
de bronnen gevoeden, steeds aanzwellen
den stroom van studenten is een aanmer
kelijke verlaging van het geestelijk peil
der afgestudeerden. Steeds talrijker wor
den in de gelederen der advocaten, me
dici, leeraren, predikanten etc. de perso
nen met een volkomen gebrek aan uiter
lijke en innerlijke beschaving, met slechte
manieren, platte uitspraak, en een zeer
vulgaire levensopvatting en beoordeeling
van het beroep.
Zoo vormt zich meer en meer een in
tellectueel proletariaat, waarvan vele le
den als handwerkslieden aan de samen
leving veel grootere diensten hadden kun
nen bewijzen. Zij verdringen elkaar voor
de baantjes, en bereiken toch veelal niet
meer dan een miserabele sociale positie.
Ook wees spr. er op, dat het in 't alge
meen steeds moeilijker zal worden de aca
demische leerstoelen op de meest ge-
wenschte wijze te bezetten. Van groot be
lang is hier de uitbreiding van het aan
tal hoogescholen en universiteiten.
Tegenwoordig hebben wij in ons kleine
land 6 universiteiten en 4 hoogescholen,
en daarnaast nog 3 hoogescholen op Java.
Gaat de specialiseering en differentiee-
ring op dezelfde wijze door, dan beleven
wij misschien nog eens de oprichting van
een Doopsgezinde kappershoogeschool.
Er bestaat een enorme vraag naar pro
fessoren. Krijgen kan men deze natuur
lijk altijd. Het is maar de vraag, of men
niet meer en meer met de minst-onge-
schikten zal moeten genoegen nemen. Ve
len vooral onder de juristen en medici
die in de eerste plaats voor een profes
soraat in aanmerking zouden komen, be
danken, als zij een aanzienlijke en voor-
deelige positie hebben. 'Vroeger was ook
de aan het professoraat verbonden hooge
eer een gewichtig motief. Maar de kracht
van dit motief is nu wel sterk vermin
derd. Wat is dat voor een eer, die men
zoo gemakkelijk krijgen kan en die men
langzamerhand begint te deelen met het
halve land.
Ten slotte beoogde spreker het dringend
belang van een betere pensioenregeling
voor boogleeraren en hunne weduwen. De
nu bestaande aarzelde hij niet te noemen:
een vlek op de eer van onzen Staat.
DE RECTORAATSOVERDRACHT TE
APELDOORN.
Gistermorgen werd het Rectoraat der
Theol. School van de Chr. Geref. Kerk,
te Apeldoorn overgedragen aan Doc. J. J.
v. d. Schuit, door Doc. F. Lengkeek, die
daarbij een rede uitsprak over: „Het
Woord en de Dienaar des Woords".
Spr. begon met er op te wijzen, dat het
bij dit onderwerp gaat over de verhou
ding, waarin het Woord staat tot den Die-
naai* des Woords, en de verhouding waar
in de Dienaar des Woords heeft te staan
tot het Woord. Deze verhoudingen moeten
niet bepaald worden door en naar het
subjectieve van den Dienaar, maar door
en naar het objectieve van de Schrift. In
de bespreking gaat het Woord vooraf; de
Dienaar volgt.
Spr. behandelde vervolgens twee vra
gen: le. Wat is de Schrift? 2e. Hoe moet
haar Dienaar zijn?
Het Woord staat boven den Dienaar.
Hij moet zich aan dat Woord onderwér
pen. Hij mag niet geven een eenzijdige
verkondiging van het Woord; niet een
zijdig voorwerpelijk of eenzijdig onder-
werpelijk. Het Woord is onderwerpelijk-
voorwerpelijk en voorwerpelijk-onderwer-
pelijk. De prediking moet zijn Christocen-
trisch. Zoo zal hij zijn een Schriftgeleerde
in het Koninkrijk der hemelen onderwe
zen, die uit zijn schat nieuwe en oude
dingen voortbrengt. Het gaat in den ar
beid aan de school om het Woord. Sta dit
steeds docenten en studenten voor oogen.
Geheel het onderwijs zij een heenwijzen
naar het Woord des Heeren, een dienen
ervan in oprechtheid des harten.
Na de vermelding van de lotgevallen
der school en de mededeeling, dat de
cursus aanvangt met 23 studenten, waar
onder 12 theologen, eindigde spreker.
GRAFSTEEN Ds. S. VAN LEEUWEN.
Op de algemeene begraafplaats te IJ-
muiden zal Zaterdagmiddag a.& de ge
denksteen, geplaats op het graf van den
dit voorjaar overleden predikant der Ge
ref. Kerk aldaar, Ds. S. van Leeuwen,
aan de familie worden overgedragen.
DE PRESBYTERIAANSCHE ALLIANTIE.
Gistermiddag is de Continentale Sectie
van de Presbyteriaansche Alliantie, welke
van 17 tot 21 September te 's-Gravenhage
bijeen is, door het gemeentebestuur der
Residentie ontvangen.
Ter ontvangst in de zalen in perceel
Javastraat 26 waren o.a. aanwezig de
waarnemend burgemeester, Dr. W. W.
van der Meulen, de wethouder Mr. de
FEUILLETON.
God is mijn heil.
S3) o
Wel was zij minder vroolijk dan
vroeger, maar een stille vrede was in
haar oogen te lezen en allen kregen
haar nog meer lief dan vroeger, al
wisten ook maar enkelen waaraan die
verandering in haar was toe te schrij
ven. Het was het werk van den Hei
ligen Geest, aan wiens invloed zij zich
geheel had overgegeven. Met veel
vreugde zag zij het bezoek harer vrien
dinnen tegemoet, die nu spoedig ver
wacht werden.
Toen de dag was aangekomen waar
op de Bergheims komen zouden, gingen
c. i- drie zusters de twee meisjes in het
J.osch tegemoet; zij hoopten dat zij te
gen drie uren komen zouden, maar het
werd later.
Marie had een met mos begroeiden
1 euvel gevonden, vanwaar men het
u tzicht had op den straatweg; hij vas
met wilde aardbeziën bedekt en be
loofde veel goeds voor den zomer.
Elise had nog ruim den tijd om een
l ouquet veldbloemen te plukken en
liedwig zong menig lied alvorens men
het geratel van het rijtuig in de verte
vernam.
Zij sprongen op en liepen het tege
moet, reeds van verre met haar zakdoe
ken wuivende. Johanna ontdekte haar
het eerst en liet ophouden, beide zus
ters gingen uit het rijtuig en de koet
sier reed alleen naar huis.
Hedwig omhelsde haar hartelijk,
want zij was te aangedaan om te
kunnen spreken. Elise kon haar tra
nen niet weerhouden en Marie was de
renige, die haar de hand reikte en
Wfikoin heette.
Helena en Johanna waren zeer be
wogen; de eerste, die nooit lang kon
zwijgen, gaf spoedig haai* gevoel in
woorden lucht. Helena sloeg den arm
om Hedwig heen en vertelde haar
welke angstige dagen zij doorieefd
hadden, dat zij heden echter een brief
van haar moeder ontvangen hadden,
waarin deze schreef dat zij goed in
Sleeswijk waren aangekomen, en Frits
beter gevonden hadden dan zij hadden
kunnen hopen; de kogel was echter
nog niet uit de wonde gehaald, zoodat
c-r weinig over te zeggen viel.
Helena was zeer gevoelig voor de
uitnoodiging van de familie Van Men
gen. „Wij zouden droevige dagen in
Berlijn beleefd hebben", zeide zij; .gij
hebt zeker een goed woordje voor ons
gedaan, Hedwig, want de heer Van
Mengen kent ons toch weinig".
„Als ik het niet gedaan had dan zou
grootmama er wel voor gezorgd heb
ben en het doet ons allen veel genoe
gen u hier te zien", antwoordde Hed
wig. Beiden dankten haar hartelijk.
terwijl Johanna zeide: „Wij weten wat
wij aan elkander hebben".
Zij spraken verder over alles wat er
voorgevallen was sedert zij elkander
gezien hadden; het akelige leven in
Berlijn/waar geen fatsoenlijke vrouw
op straat kon komen zonder beleedigd
te worden, waar de werklieden „uit
genade" arbeidden, en waar de mee
ningen ook in de hoogere standen, be
halve onder de conservatieve partij,
dagelijks meer democratisch werden.
Telkens keerde het gesprek terug
tot de veldtocht naar Sleeswijk, waar
in allen het meeste belang stelden.
Hedwig vertelde van haar stil en
kalm leven te Scliönheide, waar alleen
cie couranten onrust veroorzaakten.
„Gij gelukkigen", zeide Johanna.
„Wat zou het toch veel aangenamer
zijn wanneer men geen hart had, .1an
at men zijn brood zonder zorg en be
kommerde zich verder om niets".
„Dat heb ik ook wel eens gedacht",
zeide Hedwig met een zucht, „maar
liet is een slechte zelfzuchtige wensch,
want liet lijden doet ons de vreugde
eerst recht waardeeren".
„Het is zoo heerlijk gelukkig te zijn
en de mensch is ook tot geluk gescha
pen, want het verlangen er naar maakt
de grondbegeerte uit van ieders hart,
en toch is er zoo veel meer leed dan
vieugde in de wereld", zeide Johanna.
„Als de menschen maar niet zoo
slecht waren, dan was alles nog wel te
dragen".
„Wij worden hier zoo vriendelijk
ontvangen, dat wij waarlijk geen re
den hebben om dat te zeggen", her
nam Helena; „en bovendien weet God
het best wat goed voor ons is".
„Wat is het toch gelukkig als men
'n verstandige zuster heeft", schertste
Johanna, „dan bespaart men zich de
moeite het zelve te worden; maar alle
gekheid daargelaten, mij is het leven
in den laatsten tijd zoo moeilijk voor
gekomen, dat ik het haast niet meer
dragen kon en het liefst lichtzinnig
was geworden om alle smart te ver
geten, en dat zou toch slecht zijn ge
weest. Ik ben pas achttien jaren; als
ik bedenk, dat het no-g wel lang zoo
kan duren en dat er zoo veel met Frits
kan gebeuren, dan begrijp ik niet hoe
ik het zal uithouden".
„Wij zullen u hier wel opvroolijken,
lieve schat!" zeide Hedwig geroerd,
„ten minste zooveel het ons mogelijk
is; en wij zullen den Heer bidden u te
helpen en uw broeder te genezen".
Johanna omhelsde haar hartelijk.
„Gij weet iemand toch altijd te troos
ten", zeide zij. „Van tijd tot tijd wensch
ik wel eens, dat ik een hooggeplaatst
persoon was, om u door den een of
anderen grooten dienst te bewijzen
hoe lief ik u heb; maar ongelukkig
voor u en voor mij ben ik niets dan
een hulpbehoevend meisje".
De beide „onafscheidelijken" waren
vooruit geloopen en hadden de tijding
gebracht, dat de verwachte gasten ge
komen waren.
De oude mevrouw, mevrouw Van
Steendorp en Anna gingen haar tot
aan het hek tegemoet. De oude me
vrouw omhelsde haar beiden, alsof zij
haar eigen dochters waren; mevrouw
Van Steendorp drukte haar hartelijk
de hand, en in Anna's vochtige oogen
was een oprecht welkom te lezen.
Johanna's gevoelig hart was zeer
aangedaan, en na al het leed van den
laatsten tijd kon zij zich haast niet
goed houden; zij trachtte te schertsen,
om niet in tranen uit te breken, terwijl
haar zuster met geroerde stem voor
aller liefde dank zeide.
Hedwig ging spoedig met de zusters
naar haar kamers, om haar de ber
bulpzame hand te bieden bij het uit
pakken; zij waren verrukt over het
schoone uitzicht, over de schikking
oer kamers en over Elize's heerlijke
bouquet.
Johanna's levendige karakter ge
voelde spoedig den invloed, van de
vriendelijke ontvangst en van den ge
ruststellenden brief harer moeder, en
zij begon een menigte plannen te mar
ken, lioe zij hier het best haar tijd zou
doorbrengen.
„Het voornaamste is, dat wij ons
nuttig bezig houden", zeide Helena.
Hedwig sloeg voor haar behulpzaam
to zijn bij 't onderricht harer zusters.