NIEUWE LEIDSCHE COURONT van WOENSDAG 19 SEPT. 1928 TWEEDE BLAD. WAT DE BLADEN ZEGGEN. DE PERS OVER DE TROONREDE. Da Standaard. Aan de uitvoerige beschouwingen van ons hoofdorgaan ontleenen wij 't volgende: „Het is goed, dat de Troonrede be gint met te wijzen op de zegeningen, waarmede ons volk ook in het afgeloo- pen jaar is omringd. Er mag, en dit moet met dankbaar heid geconstateerd, weer een zekere mate van optimisme in de Troonrede doorklinken, iets, waartoe de blijde zomer, die ons geschonken werd, stel lig ook medewerkt. In de gelukkig gewone mededeelin- gen omtrent de betrekkingen met an dere mogendheden zullen ditmaal twee zinsneden zeer zeker bijzondere aandacht trekken. In de eerste plaats, die, waarin wordt medegedeeld, dat een voorstel tot toetreding tot het Kellogg-pact, tot uitbanning van den oorlog", binnen kort kan worden tegemoet gezien. Het is een groot woord: the outlawry of war, de uitbanning van den krijg. Of het werkelijk daartoe komt, zal bovenal afhangen vn de vraag, cf de volkeren voor alles net recht Gods zullen willen erkennen. Maar afgezien van deze eerste voor waarde, die de Antirevolutionair stel len moet, blijft het toch goed, dat in tractaten op dien wensch naar vrede in den weg van het recht wordt ge wezen. En in zooverre is er veel voor, dat ook Nederland zich bij het nieuwe verdrag aansluit. In de tweede plaats komt het ver drag met België ter sprake. Met groote belangstelling zien wij de resultaten van de hernieuwde be sprekingen waarop in de Troonrede gewezen wordt, tegemoet. De Rotterdammer. Belangrijk, aldus de A.-R. Rotter dammer, is de aankondiging, dat de wet op het Huwelijksgoederenrecht herziening vraagt. Dit wordt algemeen erkend en het zou heel veel waard zijn, als de tegen woordige Minister van Justitie deze kwestie kon behandelen. We mochten ons dan verzekerd houden, dat mate- rieele verbeteringen, welke dringend noodig zijn, de heiligheid van het hu welijk niet zouden schaden. De Troonrede, men zal het toestem men, zal geen feilen p'olitieken strijd ontketenen. Ondanks de goede bedoe lingen moet gevreesd, dat weinig van het beloofde nog in dit zittingsjaar tot stand zal komen. Maar indien één of meer der toege zegde, belangrijke wetsontwerpen het tot schriftelijke of mondelinge behan deling in de Staten-Generaal mochten brengen, dan is het wel te verwachten, dat daarbij de geesten openbaar zul len worden. En zoo bezien kan ook deze Troonrede, die er is omdat ze er wezen moest, meewerken tot verhelde ring van den politieken toestand, tot herstel van normale parlementaire verhoudingen, en wat ons betreft tot bezielde en bezielende actie om de Christelijke grondslagen van ons volks leven te bewaren en voor de Christe lijke beginselen op staatkundig ter rein ruim baan te vragen. De Nederlander. De Chr.-Hist. „Nederlander" vindt de Troonrede in menig opzcht merk waardig. Merkwaardg om de afbakening der houding van de regeering ten aanzien barer bemoeiing met het economische leven merkwaardig om het nieuwe werk, dat bij den aanvang van het vierde jaar der parlementaire periode nog in uitzicht wordt gesteld. Enkele vraagteekens zouden wij hier en daar willen plaatsen. Omtrent den toestand van land- en tuinbouw rijst de vraog of de gunstige gegevens, over welke de regeering blijkbaar be schikt, het gansche land raken? Onze indruk is, dat de afzet der producten van land- en tuinbouw, geteeld onder zeer gunstige omstandigheden, zeker mooie resultaten opleverde; maar dat de toestand in streken met weinig vruchtbaren bodem en kleine kapi taalkracht minder rooskleurig was. Zoo mag ook gevraagd worden op welke positieve gegevens het vertrou wen berust, dat de onderhandelingen met België inderdaad zullen lei den tot de door alle goede vaderlan ders begeerde bevredigende uitkomst. De Tijd. Het voeren van een kleurlooze poli tiek. aldus o.m. „De Tijd" (R.-K.). is sedert Maart 1920 richtsnoer van staatsbeleid en in dit opizcht heeft het Kabinet-De Geer de verwachtingen niet beschaamd. Integendeel, de thans uitgesproken Troonrede lijkt een mo del voor alle toekomstige regeerders, die meenen, dat extra-parlementair gelijk is aan neutraal in liberalen trant een meening, welke door ons niet wordt gedeeld, maar dat doet nu niet ter zake. Hierna vervolgt het blad: Ons even plaatsend op het zooge naamd neutrale standpunt, dat nu eenmaal door de Regeering wordt in genomen, moeten wij toegeven, dat enkele leden van het Kabinet, die in de afgeloopen twee jaren zich niet onbetuigd hebben gelaten, een groote activiteit beloven voor het komende parlementaire tijdperk, met name de Minister van Financiën, die de hoop cp een regeling van de financieele ver houding tussclien Rijk en Gemeenten nog niet heeft prijsgegeven, alsmede do Minister van Justitie, die betrokken is bij een aantal belangrijke onderwer pen, de Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw, die tijdenszijn vele dienstreizen ook heel wat maatre gelen heeft laten voorbereiden, last not least de Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, die ruim de helft van de te verwachten wettelijke voorzie- iDgen voor zijn rekening schijnt te hebben genomen. Het lijkt wel of de hier genoemde departementshoofden het laatste jaar geheel voor zich hebben opgeëischt, want in de Troonrede zoekt men tever geefs iets omtrent plannen van de Mi nisters van Defensie, Waterstaat, On derwijs en Koloniën, zoodat de pro ductie van wetgevende maatregelen aan deze departementen blijkbaar is stopgezet. De Maasbode. De „Maasbode" meent dat op econo misch gebied de regeering speelt op zien komen zoodat eenige lijn geheel ontbreekt. Van een weloverwogen welvaarts- politiek is nu evenmin als voeger spra ke. De Regeering schijnt er zelf mee verlegen. Nadat in de sluitingsrede als het voornaamste tot stand gekomen werk was vermeld de belastingverlaging, die aan de volkswelvaart ten goede kwam, zegt nu de Troonrede, dat de zware lasten, door de verschillende publieke lichamen op de bevolking gelegd, een duurzame verbetering belemmeren. Het bedrag, waarmede zoowel perso- r.eele- als inkomstenbelasting door 't Rijk verminderd werd, is er in vele gevallen door de gemeenten weer bo venop gezet, zoodat er van feitelijke verlaging geen sprake was. In hoever re het in uitzicht gestelde voorstel tot herziening van de financieele verhou ding tusschen Rijk en Gemeenten daarin wijziging zal brengen, dient te worden afgewacht. Het simpel con- stateeren van het feit doet eenigszins hulpbehoevend aan. Ten spijt van het beroep op de werk kracht van de Kamers gedaan, om naast de aanhangige wetsontwerpen ook nog nieuwe af te handelen, vree zen we dat van bedoeld voorstel in dit korte zittingsjaar niet veel zal komen. Wij mogen blij zijn, wanneer het werk, dat nu bij de Kamer is en waartoe be- hooren de Ziektewet, de Drankwet, de verschillende justitieele ontwerpen, de Indische staatsbegrooting en zoo vele andere wetsvoordrachten, wor den afgedaan. Het Rotterdamsche Roomsch or gaan concludeert, dat hst een Troon rede is zonder veel inhoud, waardoor de regeering zich niet bloot geeft en waarover zij moeilijk lastig kan wor den gevallen. De N. R. Crt. Aan de beschouwingen van de N. Rott. Crt. ontleenen we: We zullen de reeks van toegezegde wetsontwerpen hier niet nader de re vue laten passeeren. De belangstellen de lezer kan ze in de Troonrede zelve vinden en er zijn genoegen aan bele ven. Slechts op één van de vele wil len we hier wijzen. Een voorstel tot herziening van de financieele betrek kingen tusschen rijk en gemeenten zal dit jaar aanhangig gemaakt worden. De regeering schijnt het over de op lossing van dit moeilijke vraagstuk dus nu met zichzelve eens te zijn ge worden. De aankondiging van dit ont werp moet in direct verband worden beschouwd met de zinsnede uit den aanhef der troonrede, waarin wordt gezegd, dat de financieele toestand tot soberheid blijft manen, „niet het minst omdat de zware lasten, door de verschillende publieke lichameri op de bevolking gelegd, een duurzame verbetering van den economischen toestand belemmeren". Inderdaad zijn het niet meer in de eerste plaats de rijksheffingen, die den zwaarsten druk op het economi sche leven uitoefenen. In zeer vele ge meenten, en wellicht juist in die ge meenten, die voor het economische leven de meeste beteekenis hebben, is de last der gemeentelijke heffingen verre boven dien der rijksheffingen uitgegroeid. Vermindering van het ge heel der op de burgerij drukkende las ten moet haar grondslag vinden in een zuiverder en meer op de hoogte van den tijd gestelde regeling van de finan cieele betrekkingen tusschen Rijk en gemeenten, dan in de, wat zij dan ook geweest moge zijn, thans zeker ver ouderde, wet van 1897 is te vinden. Het Handelsblad. Psychologisch inzicht is aan de stel lers dezer Troonrede stellig niet te ontzeggen, merkt het „Handelsblad" op. Zij zijn zich bewust geweest, dat een volk, met een leidsvrouw als Konin gin Wilhelmina gezegend, evenzeer redenen heeft tot erkentelijkheid als tot geloof in de toekomst. De woorden kregen beteekenis door de stem, die ze deed klinken. Niet door den inhoud van dit vlakke staatsstuk, waaraan de verdienste moet worden toegekend, dat het de zedelijk-staatkundige ma laise van nu zuiver weerspiegelt. Niets verraadt, dat hier een regee ring aan het woord is over een volk, welks grootste tijdelijke belangen aan haar zijn toevertrouwd. En even nuchter als de schets van den toestand ten onzent en van het Rijk overzee, is de opsomming van de voornemens der regeering voor dit laatste jaar der wetgevende periode. De publieke lasten moeten worden verlicht. Dat dit door de regeering we derom voorop wordt gesteld, geeft hoop. Het is het voornaamste licht punt in deze troonrede, aldus het Am- sterdamsche orgaan. Het Vaderland. De Troonrede is zeer geslaagd, zoo schrijft „Het Vaderland", omdat ze ruimschoots gaf. wat in de tegenwoor dige politieke omstandigheden mocht verwacht worden en dan wijst het blad speciaal op de koloniale paragraaf. Het Volk. „Het Volk" acht de Troonrede van uiterst weinig belang. Zij heeft nage noeg geen practisch wetgevend be lang en zij mist vrijwel alle politiek belang. In politiek opzicht beduidt zij alleen wat, voor zooverre zij ons dui delijk maakt, welk een verwerpelijk instituut een niet-parlementair inter mezzo-kabinet als het huidige is, al dus het soc. dem. orgaan. KERK EN SCHOOL. NED. HERV. KERK. Beroepen: te Schelluinen, J. R. C. Langhout, te Lienden. Aangenomen: Naar Ameide, E. Schimmel te Lunteren. Naar Engelbert, N. C. Renken, te Nieuw-Scheemda. Naar Lemmer, M. v. d. Voet, te Kuinre (Ov.). Naar Hillegersberg (Ver. van Vrfjz. Herv.) II. W. Bloemhoff, te Warfhuizen. Bedankt: Voor Wouterswoude, D. Plantinga, te Linschoten. GEREF. KERKEN. Tweetal: Te Drachten (vac. J. C. Heekman), R. Oosterhoff te Hemelum en W. J. Smidt te Dwingelo. Beroepen: Te Anna Jacoba, G. F. Ilajer, cand. te Zuidland. Te Haulerwijk, en te Sellingen, E. I. F. Nawijn, cand. te Groningen. Te Hilversum, P. N. Kruijc- wijk, te Vlissingen. CHR. GEREF. KERK. Tweetal: Te Aalten, L. H. Beekamp, te I-Iarlingen en cand. I.van der Knijff te Reeuwijk. Bedankt: Voor Meppel, W. Kremer, te Kornhorn. GEREF. GEMEENTEN. Beroepen: Te Borsselen, A. Verha gen, te Middelburg. BEVESTIGING. INTREDE. AFSCHEID. Ds. A. van Willigen, predikant der Ned. Herv. Gemeente te Woudrichem, nam j.l. Zondag afscheid van zijn gemeente, we gens vertrek naar 's-Grevelduin-Capelle. Tot afscheidstekst was gekozen 2 Cor. 13 vers 13. Ds. A. A. Wildschut, overgekomen van Hoogersmilde, deed Zondagavond zijn intrede bij de Ned. Herv. gemeente van Rilland Bath, sprekende over Rom. 116 (midden), nadat hij 's morgens was be vestigd door zijn voorganger Ds. J. S. Hartjes, van Vlissingen met een predika tie over Joh. 21 15, 16, en 17, telkens het slot In het gerestaureerde kerkgebouw heeft Ds. O. T. Hijlkema, gekomen van Terschelling, Zondagmorgen zijn intrede bij de Doopsgezinde gemeente van Almelo, als opvolger van wijlen Ds. L. G. Holtz ge daan, sprekende over Jer. 23 24. Ds. J. L. Dippel, die naar Nieuwer- kerk a. d. IJsel gaat vertrekken, nam j.l. Zondag na een - verblijf van ongeveer 4 jaar, afscheid van de Ned. Herv. Gemeen te te Kamperveen met een predikatie over 2 Tim. 1 13. Ds. W. D. Linthout, gekomen van Dordrecht, werd Zondag j.l. bij de Vrije Plvang. gemeente te Apeldoorn bevestigd door Ds. P. B. Mulder, van Nijverdal, met een predikatie over Joh. 1 6 en 7, en deed des avonds zijn intrede voor een gehetl gevuld kerkgebouw sprekende over Ge nesis 45 5. Ds. J. J. van Oosterzee, overgekomen van Bergentheim (O.), werd Zondag j.l. bevestigd tot predikant van de Ned. Herv. Gemeente te Dorkwerd (bij Groningen) door zijn vader, Ds. P. C. van Oosterzee, van Ooy, met een leerrede over Matth. 22 vers 16. 's Namiddags hield Ds. J. J. van Oosterzee zijn intrede over Psalm 27 4 en 5. Dr. J. VAN LONKHUYZEN. Dr. J. van Lonkhuyzen, wiens verlof deze maand eindigt, heeft tengevolge van de roeping door de Kerk te Zierikzee, op hem uitgebracht, aan zijn Kerkeraad te Chicago telegrafisch enkele weken verlen ging van verlof gevraagd en verkregen, meldt „De Stand." Hij is dientengevolge bereid de eerstkomende Zondagen nog de Geref. Kerken hier te lande in den dienst des Woords bij te staan. EEN CRITISCHE REDE. Ter gelegenheid van de overdracht van het rectoraat aan de Utrechtsche Univer siteit heeft Prof. Dr. B. J. H. Ovink 'n rede gehouden, waarin hij. er op wees, dat in verband met de toeneming van het aan tal studenten, het geestelijk peil der af gestudeerden daalt. Spreker verklaarde het in 't algemeen ongewenscht te vinden, dat aan de gymnasiale opleiding door die der H. B. S. een steeds sterkere concurrentie wordt aangedaan. Spreker brak een lans voor de gymnasiale opleiding en prees haar vormende kracht, terwijl hij opkwam tegen de verschillende manieren, waarop de toegang tot de Universiteit is verge makkelijkt. Het gevolg van dezen, door verschillen de bronnen gevoeden, steeds aanzwellen den stroom van studenten is een aanmer kelijke verlaging van het geestelijk peil der afgestudeerden. Steeds talrijker wor den in de gelederen der advocaten, me dici, leeraren, predikanten etc. de perso nen met een volkomen gebrek aan uiter lijke en innerlijke beschaving, met slechte manieren, platte uitspraak, en een zeer vulgaire levensopvatting en beoordeeling van het beroep. Zoo vormt zich meer en meer een in tellectueel proletariaat, waarvan vele le den als handwerkslieden aan de samen leving veel grootere diensten hadden kun nen bewijzen. Zij verdringen elkaar voor de baantjes, en bereiken toch veelal niet meer dan een miserabele sociale positie. Ook wees spr. er op, dat het in 't alge meen steeds moeilijker zal worden de aca demische leerstoelen op de meest ge- wenschte wijze te bezetten. Van groot be lang is hier de uitbreiding van het aan tal hoogescholen en universiteiten. Tegenwoordig hebben wij in ons kleine land 6 universiteiten en 4 hoogescholen, en daarnaast nog 3 hoogescholen op Java. Gaat de specialiseering en differentiee- ring op dezelfde wijze door, dan beleven wij misschien nog eens de oprichting van een Doopsgezinde kappershoogeschool. Er bestaat een enorme vraag naar pro fessoren. Krijgen kan men deze natuur lijk altijd. Het is maar de vraag, of men niet meer en meer met de minst-onge- schikten zal moeten genoegen nemen. Ve len vooral onder de juristen en medici die in de eerste plaats voor een profes soraat in aanmerking zouden komen, be danken, als zij een aanzienlijke en voor- deelige positie hebben. 'Vroeger was ook de aan het professoraat verbonden hooge eer een gewichtig motief. Maar de kracht van dit motief is nu wel sterk vermin derd. Wat is dat voor een eer, die men zoo gemakkelijk krijgen kan en die men langzamerhand begint te deelen met het halve land. Ten slotte beoogde spreker het dringend belang van een betere pensioenregeling voor boogleeraren en hunne weduwen. De nu bestaande aarzelde hij niet te noemen: een vlek op de eer van onzen Staat. DE RECTORAATSOVERDRACHT TE APELDOORN. Gistermorgen werd het Rectoraat der Theol. School van de Chr. Geref. Kerk, te Apeldoorn overgedragen aan Doc. J. J. v. d. Schuit, door Doc. F. Lengkeek, die daarbij een rede uitsprak over: „Het Woord en de Dienaar des Woords". Spr. begon met er op te wijzen, dat het bij dit onderwerp gaat over de verhou ding, waarin het Woord staat tot den Die- naai* des Woords, en de verhouding waar in de Dienaar des Woords heeft te staan tot het Woord. Deze verhoudingen moeten niet bepaald worden door en naar het subjectieve van den Dienaar, maar door en naar het objectieve van de Schrift. In de bespreking gaat het Woord vooraf; de Dienaar volgt. Spr. behandelde vervolgens twee vra gen: le. Wat is de Schrift? 2e. Hoe moet haar Dienaar zijn? Het Woord staat boven den Dienaar. Hij moet zich aan dat Woord onderwér pen. Hij mag niet geven een eenzijdige verkondiging van het Woord; niet een zijdig voorwerpelijk of eenzijdig onder- werpelijk. Het Woord is onderwerpelijk- voorwerpelijk en voorwerpelijk-onderwer- pelijk. De prediking moet zijn Christocen- trisch. Zoo zal hij zijn een Schriftgeleerde in het Koninkrijk der hemelen onderwe zen, die uit zijn schat nieuwe en oude dingen voortbrengt. Het gaat in den ar beid aan de school om het Woord. Sta dit steeds docenten en studenten voor oogen. Geheel het onderwijs zij een heenwijzen naar het Woord des Heeren, een dienen ervan in oprechtheid des harten. Na de vermelding van de lotgevallen der school en de mededeeling, dat de cursus aanvangt met 23 studenten, waar onder 12 theologen, eindigde spreker. GRAFSTEEN Ds. S. VAN LEEUWEN. Op de algemeene begraafplaats te IJ- muiden zal Zaterdagmiddag a.& de ge denksteen, geplaats op het graf van den dit voorjaar overleden predikant der Ge ref. Kerk aldaar, Ds. S. van Leeuwen, aan de familie worden overgedragen. DE PRESBYTERIAANSCHE ALLIANTIE. Gistermiddag is de Continentale Sectie van de Presbyteriaansche Alliantie, welke van 17 tot 21 September te 's-Gravenhage bijeen is, door het gemeentebestuur der Residentie ontvangen. Ter ontvangst in de zalen in perceel Javastraat 26 waren o.a. aanwezig de waarnemend burgemeester, Dr. W. W. van der Meulen, de wethouder Mr. de FEUILLETON. God is mijn heil. S3) o Wel was zij minder vroolijk dan vroeger, maar een stille vrede was in haar oogen te lezen en allen kregen haar nog meer lief dan vroeger, al wisten ook maar enkelen waaraan die verandering in haar was toe te schrij ven. Het was het werk van den Hei ligen Geest, aan wiens invloed zij zich geheel had overgegeven. Met veel vreugde zag zij het bezoek harer vrien dinnen tegemoet, die nu spoedig ver wacht werden. Toen de dag was aangekomen waar op de Bergheims komen zouden, gingen c. i- drie zusters de twee meisjes in het J.osch tegemoet; zij hoopten dat zij te gen drie uren komen zouden, maar het werd later. Marie had een met mos begroeiden 1 euvel gevonden, vanwaar men het u tzicht had op den straatweg; hij vas met wilde aardbeziën bedekt en be loofde veel goeds voor den zomer. Elise had nog ruim den tijd om een l ouquet veldbloemen te plukken en liedwig zong menig lied alvorens men het geratel van het rijtuig in de verte vernam. Zij sprongen op en liepen het tege moet, reeds van verre met haar zakdoe ken wuivende. Johanna ontdekte haar het eerst en liet ophouden, beide zus ters gingen uit het rijtuig en de koet sier reed alleen naar huis. Hedwig omhelsde haar hartelijk, want zij was te aangedaan om te kunnen spreken. Elise kon haar tra nen niet weerhouden en Marie was de renige, die haar de hand reikte en Wfikoin heette. Helena en Johanna waren zeer be wogen; de eerste, die nooit lang kon zwijgen, gaf spoedig haai* gevoel in woorden lucht. Helena sloeg den arm om Hedwig heen en vertelde haar welke angstige dagen zij doorieefd hadden, dat zij heden echter een brief van haar moeder ontvangen hadden, waarin deze schreef dat zij goed in Sleeswijk waren aangekomen, en Frits beter gevonden hadden dan zij hadden kunnen hopen; de kogel was echter nog niet uit de wonde gehaald, zoodat c-r weinig over te zeggen viel. Helena was zeer gevoelig voor de uitnoodiging van de familie Van Men gen. „Wij zouden droevige dagen in Berlijn beleefd hebben", zeide zij; .gij hebt zeker een goed woordje voor ons gedaan, Hedwig, want de heer Van Mengen kent ons toch weinig". „Als ik het niet gedaan had dan zou grootmama er wel voor gezorgd heb ben en het doet ons allen veel genoe gen u hier te zien", antwoordde Hed wig. Beiden dankten haar hartelijk. terwijl Johanna zeide: „Wij weten wat wij aan elkander hebben". Zij spraken verder over alles wat er voorgevallen was sedert zij elkander gezien hadden; het akelige leven in Berlijn/waar geen fatsoenlijke vrouw op straat kon komen zonder beleedigd te worden, waar de werklieden „uit genade" arbeidden, en waar de mee ningen ook in de hoogere standen, be halve onder de conservatieve partij, dagelijks meer democratisch werden. Telkens keerde het gesprek terug tot de veldtocht naar Sleeswijk, waar in allen het meeste belang stelden. Hedwig vertelde van haar stil en kalm leven te Scliönheide, waar alleen cie couranten onrust veroorzaakten. „Gij gelukkigen", zeide Johanna. „Wat zou het toch veel aangenamer zijn wanneer men geen hart had, .1an at men zijn brood zonder zorg en be kommerde zich verder om niets". „Dat heb ik ook wel eens gedacht", zeide Hedwig met een zucht, „maar liet is een slechte zelfzuchtige wensch, want liet lijden doet ons de vreugde eerst recht waardeeren". „Het is zoo heerlijk gelukkig te zijn en de mensch is ook tot geluk gescha pen, want het verlangen er naar maakt de grondbegeerte uit van ieders hart, en toch is er zoo veel meer leed dan vieugde in de wereld", zeide Johanna. „Als de menschen maar niet zoo slecht waren, dan was alles nog wel te dragen". „Wij worden hier zoo vriendelijk ontvangen, dat wij waarlijk geen re den hebben om dat te zeggen", her nam Helena; „en bovendien weet God het best wat goed voor ons is". „Wat is het toch gelukkig als men 'n verstandige zuster heeft", schertste Johanna, „dan bespaart men zich de moeite het zelve te worden; maar alle gekheid daargelaten, mij is het leven in den laatsten tijd zoo moeilijk voor gekomen, dat ik het haast niet meer dragen kon en het liefst lichtzinnig was geworden om alle smart te ver geten, en dat zou toch slecht zijn ge weest. Ik ben pas achttien jaren; als ik bedenk, dat het no-g wel lang zoo kan duren en dat er zoo veel met Frits kan gebeuren, dan begrijp ik niet hoe ik het zal uithouden". „Wij zullen u hier wel opvroolijken, lieve schat!" zeide Hedwig geroerd, „ten minste zooveel het ons mogelijk is; en wij zullen den Heer bidden u te helpen en uw broeder te genezen". Johanna omhelsde haar hartelijk. „Gij weet iemand toch altijd te troos ten", zeide zij. „Van tijd tot tijd wensch ik wel eens, dat ik een hooggeplaatst persoon was, om u door den een of anderen grooten dienst te bewijzen hoe lief ik u heb; maar ongelukkig voor u en voor mij ben ik niets dan een hulpbehoevend meisje". De beide „onafscheidelijken" waren vooruit geloopen en hadden de tijding gebracht, dat de verwachte gasten ge komen waren. De oude mevrouw, mevrouw Van Steendorp en Anna gingen haar tot aan het hek tegemoet. De oude me vrouw omhelsde haar beiden, alsof zij haar eigen dochters waren; mevrouw Van Steendorp drukte haar hartelijk de hand, en in Anna's vochtige oogen was een oprecht welkom te lezen. Johanna's gevoelig hart was zeer aangedaan, en na al het leed van den laatsten tijd kon zij zich haast niet goed houden; zij trachtte te schertsen, om niet in tranen uit te breken, terwijl haar zuster met geroerde stem voor aller liefde dank zeide. Hedwig ging spoedig met de zusters naar haar kamers, om haar de ber bulpzame hand te bieden bij het uit pakken; zij waren verrukt over het schoone uitzicht, over de schikking oer kamers en over Elize's heerlijke bouquet. Johanna's levendige karakter ge voelde spoedig den invloed, van de vriendelijke ontvangst en van den ge ruststellenden brief harer moeder, en zij begon een menigte plannen te mar ken, lioe zij hier het best haar tijd zou doorbrengen. „Het voornaamste is, dat wij ons nuttig bezig houden", zeide Helena. Hedwig sloeg voor haar behulpzaam to zijn bij 't onderricht harer zusters.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1928 | | pagina 5