SHE LEIDSCHE COURANT
van
WOENSDAG 15 AUG. 1928
TWEEDE BLAD.
DE BERG SINAï.
Waar hebben wij den berg der wet
geving te zoeken? Welken der toppen
van het Sinaïtische schiereiland heb
ben wij als den Horeb te beschouwen?
Het antwoord, dat men op deze
vraag gegeven heeft in den loop der
jaren, is verschillend, doch in hoofd
zaak bestaan daaromtrent een drietal
opvattingen.
De traditioneele meening is, dat de
Sinaï is een der toppen van het hoog
ste gebergte in het Zuidelijk gedeelte
van het naar hem genoemde schier
eiland, en wel de berg die nog thans
heet de Djebel Moesa („berg van Mo-
zes"). Aan den voet van dezen ruim
2000 M. hoogen bergtop is door' de
monniken het aan de H. Catharina ge
wijde klooster gesticht.
Anderen, o.a. de bekende Egypto
loog prof. G. Ebers, hebben gedacht
aan een anderen top, n.l. den Djebel
Serbal, die 2252 M. hoog is en door
verschillende reizigers de meest
grootsche berg van het schiereiland
genoemd is. Hij vertoont, zeggen zij,
zulk een stoutheid van omtrekken, en
zulke geweldige vormen, dat men
reeds daardoor zich geneigd voelt hem
aan to merken als het schouwtooneel
van een van de grootste gebeurtenis
sen der wereldgeschiedenis. „Hoe ver-
hevenèr nu zich aan het volk de troon
voordeed van Hem, Dien het niet
mocht aanschouwen, en tot Wien het
niet mocht naderen, des te onmetelij-
ker moest Hij zelf bij hen gelden, des
te sterker drukte tegenover Hem hun
nietigheid hen neer", zegt prof. Ebers.
Er bestaan tegen deze opvatting
evenwel verschillende bezwaren, waar
van wel dit het voornaamste is, dat de
vlakten aan den voet van den berg
zoo klein zijn, dat daar onmogelijk het
geheele volk een legerplaats kan ge
vonden hebben. Men komt dan ook in
onzen tijd meer en meer van deze
meening terug.
De derde opvatting, die in den jon
geren tijd door verschillende geleer
den, waaronder wijlen prof. H. Gress-
mann, verdedigd is, is deze, dat we
den berg Sinaï of Horeb hebben te
zoeken in de vulkaanachtige streek
van N.-W. Arabië, dus eigenlijk buiten
het naar dit gebergte genoemde Sinaï
tische schiereiland.
Het voornaamste argument van
prof. Gressmann is, dat de Sinaï een
vulkaan is, en dat er op het Sinaï-
schiereiland geen vulkanen voorko
men. Wel echter sirekt zich bijna
langs de geheele Oostkust van de Roo-
de Zee, van Aden in het Zuiden over
Mekka en Medina tot in het land
Edom een keten vulkaanvelden uit.
Van een enkelen top, de Harrat al-nar
bij Medina, is het bekend dat de kra
ter nog in den historischen tijd ge
werkt heeft.
De gronden, waarom de Sinaï beslist
een vulkanisch karakter moet gedra*
gen hebben zijn de volgende: Volgens
Ex. 19 18 werd de geheele berg ge
schud door een aardbeving; hij wordt
daar met een smeltoven vergeleken;
de berg was in rook gehuld en boven
hem hing een dichte wolk (vs. 16).
Voorts, in Deut. 4 11 staat: „De berg
brandde tot in het hart van den he
mel". Tenslotte, in Ex. 24 17 heet het:
„De luister van Jahweh had de ge
daante van verterend vuur op den top
van den berg". De schildering van den
Sinaï als een vulkaan, aldus conclu
deert prof. Gressmann, is hier duide
lijk te herkennen en daarmee is ook
het karakter van Jahweh als een vul
kaangod gegeven.
Het zal wel niet noodig zijn, dat wij
een uitvoerige weerlegging van deze
argumentatie van prof. Gressmann
geven. Men voelt, hij gaat uit van de
vooropgezette meening, dat hetgeen
ons in de Heilige Schrift wordt, mede
gedeeld, op natuurlijke wijze moet
verklaard worden, zonder rekening te
houden met een bovennatuurlijk ingrij
pen Gods, en het is voorwaar geen
wonder, dat hij op deze wijze in zijn
boek „Mose und seine Zeit" (Mozes
en zijn tijd) meermalen tot resultaten
komt die in lijnrechten strijd zijn met
de duidelijke gegevens der Heilige
Schrift.
De meest waarschijnlijke opvatting
betreffende den Sina: is alzoo nog
steeds de traditioneele, en men keert
daartoe dan ook hoe langs zoo meer
terug. Wij hebben dan in de 1 Yi K.M.
breede berggroep, waarvan de 2244 M.
hooge Djebel Moesa de voor
naamste top vormt, den Sinaï te zoe
ken.
Vroeger achtte men het een be
zwaar, dat naar men meende de ruim
te aan den voet van dezen top te ge
ring zou zijn om als legerplaats voor
liet volk Israël te dienen. De onder
zoekingen van Laborde, waarvan deze
de resultaten heeft neergelegd in zijn
werk l'Exode, hebben evenwel aan het
licht gebracht, dat zich hier een bree
de vlakte uitstrekt, de wadi Sebajeh,
welker weiden voedsel boden aan de
kudden.
De omgeving van den Djebel Moesa
biedt alle mogelijke geschiktheid voor
een nomadenkamp. „De Djebel Moe
sa", zoo zegt een onderzoeker, „is ge
legen bijna in het centrum van het
schiereiland; hij is van alle zijden ge
makkelijk toegankelijk en vormt een
bij uitstek geschikte plaats om als
hoofdkwartier te dienen voor een ex
peditie van onderzoekers". En dezelfde
vcordeelen, die de omstreken van den
Sinaï aanbieden aan geleerden boden
zij ook aan de kinderen Israëls.
De Israëlieten konden er gemakke
lijk verschillende maanden vertoeven;
er was water in overvloed en weiden,
die voldoende voedsel opleverden voor
c'e kudden, die zij bij zich haden. Geen
enkele streek van het Sinaï-schier-
eiland is zoo vruchtbaar als de om
streken van den Djebel Moesa. Het is
dan ook aan geen redelijken twijfel on
derhevig, dat de traditie het in dezen
bij het rechte eind heeft, en dat de
Djebel Moesa de berg der wetgeving is.
Op de Raadstribune.
In tegenstelling met den vorigen
keer was er ditmaal van een vacantie-
stemming in den Leidschen raad niets
te bespeuren. Op een tweetal na waren
alle leden weer present en de debatten
werden met een hardnekkigheid ge
voerd alsof we niet in de hondsdagen,
doch in het hartje van den winter wa
ren.
Reeds vóór de behandeling der ge
drukte agenda ontspon zich een bree
de discussie naar aanleiding van een
der ingekomen stukken.
Van den modernen Bond van Over
heidspersoneel was n.l. een adres in
gekomen betreffende inkoop van
diensttijd voor pensioen. De voorzitter
stelde voor dit adres voor kennisge
ving aan te nemen, doch de heer Baart
verzette zich daartegen.
De kwestie waar het hier om ging
was deze: Er waren epnige arbeiders
in lossen dienst bij de gemeentelijke
lichtfabrieken geweest, die van B. en
W. een verklaring hadden gevraagd
teneinde zich daarmee tot den Pen
sioenraad te wenden.
B. en W. hadden een verklaring af
gegeven, doch daarin behalve den
duur der dienstbetrekking tevens ver
meld, dat deze arbeiders uitsluitend in
lossen dienst zijn geweest en niet in
tijdelijken dienst, zooals gevorderd
iri artikel 22 der Pensioenwet.
Wij willen den Pensioenraad niet
foppen, verklaarde wethouder Goslin-
ga, door van dien lossen dienst een
verkapten tijdelijken dienst te maken.
Andere leden daarentegen hadden
het juister gevonden indien B. en W.
een verklaring zonder dien staart had
den afgegeven, aangezien het immers
tot de competentie van den pensioen
raad behoort deze zaak verder uit te
zoeken.
Tenslotte werd met een groote meer
derheid een motie-Baart in dien geest
aangenomen; behalve de 3 aanwezige
wethouders sternden 2 A.-R., 2 R.-K.
en 1 C.-H. tegen.
De eerste 16 punten der agenda
werden zonder discussie afgehandeld,
behoudens enkele opmerkingen over
liet niet-afteekenen van ontvangbewij
zen bij de uitkeeringen van het Bur
gerlijk Armbestuur.
Punt 17 evenwel, w-eer een ambte-
narenkwestie, bracht de tongen en ge
moederen opnieuw in beweging, 't
Ging over het al of niet toekennen van
een vacantie-toeslag aan het Gemeen-
tepersoneel.
Behalve bij de roode heeren, die
haar „ambtshalve" verdedigden, vond
deze zaak in den raad geen goed ont
haal. Juist ook de arbeiders onder de
raadsleden voerden hierover het
woord en verzetten zich daartegen.
Algemeen gevoelde men dat het niet
aanging, bij de bevoorrechte positie
die het gemeente-personeel toch reeds
bezit boven de arbeiders in de parti
culiere bedrijven en gegeven de hooge
belastingen hier ter stede, van de bur
gerij voor dit doel nog weer nieuwe of
fers te vragen.
De motie-Vallentgoed werd dan ook
met groote meerderheid verworpen,
alleen de S.D.A.P.'ers en de heer Sijts-
ma, die steeds minder in zijn isole
ment zijn kracht zoekt doch zich hoe
langs zoo meer door de roode heeren
op het sleeptouw laat nemen, stemden
voor.
Een oogenblik hoopten we, dat door
het, op verzoek van den heer Eiker
bout, die deze zaak aan de orde had
gesteld en nu niet aanwezig "kon zijn,
van de agenda afvoeren van het voor
stel inzake „Musis Sacrum" een
avondvergadering zou kunnen verme
den worden, doch alras werd die hoop
de bodem ingeslagen.
Over de onderwijsvoorstellen werd
een breed debat opgezet, niettegen
staande alras bleek, dat eigenlijk de
geheele raad, de linkerzijde incluis,
zich in hoofdzaak met deze voorstellen
kon vereenigen, 't Was dan ook een
compromis, waarbij tenslotte in de
Commissie van Bijstand de vertegen
woordigers van alle partijen zich had
den neergelegd. Desalniettemin, had
den de voorstanders van het openbaar
onderwijs een grooten omhaal van
woorden noodig om uiteen te zetten,
dat zij er eigenlijk tegen zijn maar
zich noodgedwongen met de voor
stellen hadden vereenigd.
Tenslotte werden de voorstellen van
B. en W. ongewijzigd aangenomen.
Hierna volgde nog een interpellatie
van den heer Groeneveld, waarin hij
vroeg wat meer spoed te maken bij de
beslissing over het verleenen der con
cessie voor een autobusdienst in onze
stad, een zaak die inderdaad voor de
bewoners der buitenwijken van groote
b( teekenis is.
Het was omstreeks 11 uur toen de
vergadering door den voorzitter ge
sloten werd.
KERK EN SCHOOL.
NED. HERV. KERK.
Drietal: Te Engelbert, N. C. Renken,
te Nieuw-Scheemda; J. Speekman te
Aduard en D. Tiddens te Middelbert.
Beroepen: Te Exmorra en Allinga-
wier, G. Gerbrandy te Nieuw-Weerdinge.
Te Zoetermeer—Zegwaart, G. Verdoes
Kleijn, te Dordrecht. Te Garmerwolde, P.
Niermeijer, te Havelte. Te Stedum, J.
Woldendorp, te Warmond.
Aangenomen: Naar Alphen aan
den Rijn, J. G. L. Brouwer, te De Meern
(U.).
Bedankt: Voor Dostermeer—Eestrum
en Oppenhuizen, Th. A. Hoen, te Ee (Fr.).
GEREF. KERKEN.
Beroepen: Te Leens, W. E. Gerrits-
ma, te Oudega (Small).
CHR. GEREF. KERK.
Tweetal: Te Dordrecht, A. M. Berk-
hoff, te Amsterdam; en J. A. Riekel, te
Sliedrecht.
Beroepen: Te Sneek, A. Ponstein,
cand. te Epe.
BEVESTIGING, INTREDE, AFSCHEID.
Na des morgens bevestigd te zijn door
Ds. G. Boersma, te Silvolde, met een pre-
dicatie over Hand. 10 33b, deed Ds. G. J.
van der Burgh, overgekomen van Nuenen
Zondag zijn intrede in de Ned. Herv. Ge
meente te Giethoorn, waarbij tot. tekst ge
kozen werd Joh. VI 68 en 69.
Ds. J. L. Knoop te Capelle a. d. IJsel
hoopt Zondag, den 14en October 1928 af
scheid te nemen van de Ned. Herv. Ge
meente te Capelle a. d. IJsel en Zondag
den 21sten October 1928 zijn intrede te
doen te Woudenberg, na bevestigd te zijn
door Ds. G. E. Meloen, em. pred. te Arn
hem.
Ds. S. C. GROENEVELD.
Ds. S. C. Groeneveld, Ned. Hgrv. predi
kant te Leerdam, trad Zondag j.l. na zijn
herstel weer voor zijne gemeente op, als
tekst gekozen hebbende Galaten 2 20.
Aan het eind der godsdienstoefening
werd Ds. Groeneveld op hartelijke wijze
toegesproken door den heer Breedveld,
Godsdienstonderwijzer, op wiens verzoek
de gemeente haren herder en leeraar Ps.
134 3 toezong.
Ds. J. C. SCHULLER.
Ds. J. C. Schuier, Ned. Herv. Pred. te
's-Grevenhege, is voornemens* om a.s.
Maandag voor verder herstel van gezond
heid voor 4 maanden naar Zwitserland
te vertrekken. 1 Jan. a.s. hoopt hij zijn
ambtelijken arbeid weer -te kunnen her
vatten.
Ds. P. C. v. d. HORST.
In den ouderdom van 86 jaar is te
Utrecht, waar hij tijdelijk vertoefde, over
leden Ds. P. C. v. d. Horst, em.-pred. van
de Ned. Herv. Gem. te Amsterdam. De
overledene werd in 1841 geboren en in
1867 candidaat in Utrecht. 2 Febr. 1868
aanvaarde hij het predikambt te Asch,
welke standplaats in 1870 met Zevenhui
zen werd verwisseld. In 1872 kwam Ds.
v. d. Horst te Gorinchem, in 1879 te Schie
dam, om in 1881 te Amsterdam zijn in
trede te doen, waar hij 1 Juli 1913 na 45-
jarigen dienst eervol emeritaat ontving,
waarna hij zich metterwoon te Velp
vestigde.
Tot op hoogen leeftijd mocht de overle
dene den kansel beklimmen. Vooj enkele
maanden mocht hij zijn zoon, Mr. Ds. E.
D. G. v. d. Horst, te Genderen bevestigen.
JUBILEUM Ds. G. KONING.
Zondag heeft Ds. G. Koning, directeur
secretaris der Utrechtsche Stadszending,
in zijn eerste gemeente te Grijpskerke (Z.)
zijn 25-jarige ambtsbediening herdacht,
predikende over 1 Tim. 1 12 en 13. De
jubilaris werd namens den kerkeraad, de
gemeente en de door hem opgerichte jon-
gelingsvereeniging toegesproken door den
pastor-loci Ds. J. F. Ossewaarde. Toege
zongen werd Gezang 224 1.
MET EMERITAAT.
Het Prov. Kerkbestuur van Zuid-Hol
land verleende eervol emeritaat met in
gang van 1 Aug. 1928, wegens voortduren
de ongesteldheid, aah Ds. Jacob Jap-
chen, predikant bij de Nederd. Herv. Ge
meente van Ooltgensplaat (class. Brielle).
Ds. Japchen, die in 1876 geboren is,
werd in 1904 cand. in Friesland en stond
achtereenvolgens' te Haamstede (29 Juli
1906) en Ooltgensplaat (7 Juni 1925).
SUBSIDIE KERKRESTAURATIE.
De Synode der Ned. Herv. Kerk ver
leende uit de Generale Kas ƒ1000 subsi
die restauratie Oude Kerk te Delft; ƒ2000
herstel kerk Rijswijk, 1000 idem Hoog
vliet.
HET ZENDINGSWERK WORDT
VOORTGEZET.
Hoewel niet vergeten wordt dat in de
achter ons liggende maanden velen die be
langstellen in den arbeid derZending
daarvan meermalen blijk gaven door toe
zending van bijdragen, vragen de Hoofd
besturen der Samenwerkende Zendings-
Corporaties (Zendingsbureau Oegstgeest,
Postrekening No. 6074) zich met zorg af
of allerwege wel bedacht wordt dat het
Zendingswerk ook in de zomermaanden
op de gewone wijze voortgezet wordt. De
inkomsten in het eerste deel der maand
Augustus vormen slechts het 1/10 gedeel
te van het benoodigde. Mededeeling
hiervan maakt vermoedelijk een op
roep tot steun overbodig.
INTERNATIONAAL CONGRES VAN
ANTI-MILITAIRISTISCHE
VOORGANGERS.
Na een gistermorgen op bovengenoemd
Congres door prof. Heering uitgesproken
AAN HET ZOEKLICHT.
Leiden, 15 Augustus 1928.
't Was gistermiddag een geweldige
drukte aan het station Hollandsche
Spoor te 's-Gravenhage. 't Zag op het
Stationsplein zwart van de menschen,
een muziekkorps was aanwezig en
reeksen luxe auto's stonden te wach
ten. Politie te voet en te paard moest
de orde bewaren wat maar ternau
wernood gelukte.
In de hal van het station de mede
deeling „Perronkaarten worden niet
afgegeven", en desondanks op het per
ron een drukte vam belang. Tientallen
jcurnalisten, persfotografen en film
operateurs. En politie die met de elle
bogen werkte om het publiek op een
afstand te houden.
Te 4.44 arriveerde de Parijsche trein,
2 minuten te laat, hetgeen dadelijk
door de reporters werd genoteerd.
Voor wie al die belangstelling was?
Komt er een of ander vorstelijk per
soon op bezoek? Maar wie weet niet,
dat dit huldebetoon de negerdanseres
Josephine Baker betreft?
Als de revuester eerst op het per
ron door het ontvangst-comité begroet
en haar een groot bouquet aangeboden
is, wordt haar daarna, als zij de con
trole gepasseerd is door de menigte op
het Stationsplein een warme ovatie
gebracht.
En daarna gaat het naar Scala, waar
zij voor één avond dansen f 1500 krijgt.
Een bedrag waar menig arbeider een
jaar voor moet werken.
We leven toch wel in een wonderlij
ke wereld
OBSERVATOR.
rede over „Oorlog en Christendom", ha4|
een discussie plaats.
Ten slotte stelde Prof. Heering de vol
gende resolutie voor:
Het Int. Congres van Anti-militairistl-
sche Voorgangers gehouden te Amsterdam
van 1315 Aug. 1928, overwegende,
1. dat de moreele grondslagen van het
Christendom, zooals zij geopenbaard wor
den in het Evangelie van Jezus Christus,
in onverzoenlijke tegenspraak zijn met
den oorlog;
2. dat de oorlog, in 't bijzonder de mo
derne oorlogvoering, door zijn geheele
wezen alle Christelijke waarden te schan
de maakt;
3. dat de Staat, die zich ten oorlog voor
bereidt, en zijn burgers tot het beoefenen
van het oorlogshandwerk dwingt, het volk
systematisch ontchristelijkt;
roept alle Christelijke Kerken met aan
drang op het als hun heilige plicht te be
schouwen:
I. in principieel antimilitainstischen zin
de zonde van den oorlog en van de oor-
logs-voorbereidselen te vooroordeelen;
II. de pi'incipieele dienstweigeraar te
beschermen als iemand, die het zuiver
Christelijke standpunt inneemt;
III. de volkeren te overtuigen, dat zij
nationaal behooren te ontwapenen en in-
plaats van het zondige waagstuk van den
oorlog, in vertrouwen op Goas hulp, het
waagstuk van den vrede moeten onder
nemen.
's Middags verdeelde het Congres in
drie Commissies, die de vraagstukken
„Oorlog en ras", „Oorlog en recht", en
„Oorlog en economie" behandelden.
's Avonds werd allereerst de resolutie
Heering in discussie gebracht. Een amen
dement van Dr. Hartmants werd aangeno
men met groote meerderheid, luidende:
„Het ambt van officieel veldprediker
onvereenigbaar te verklaren met het
Evangelie".
De geheele resolutie werd daarna met
algemeene stemmen aangenomen.
DE TOCHT VAN HET INSTRUCTIE-
VAARTUIG „PRINS HENDRIK".
Gistermiddag is het Instructievaartuig
„Prins Hendrik" van het Onderwijsfonds
voor de Binnenvaart Zwolle aangekomen.
De deelnemers aan den vacantiecursus
hebben onder leiding van den burgemees
ter van Zwartsluis, den heer G. Oprei en
den gemeente-secretaris A. de Koning,
een excursie gemaakt naar Giethoorn.
Daarna vertrok het instructievaartuig uit
Zwartsluis. De burgemeester, die bij het
vertrek aanwezig was, wenschte de deel
nemers aan den vacantiecursus een goede
reis en dankte voor het bezoek aan Zwart
sluis.
Gewijde en Ongewijde
Historie.
FEUILLETON.
God is mijn heil.
3) o
Allen zwegen en vraagden elkander
af: „wie zou dat geschreven hebben?"
Mijnheer Van Mengen wendde zich
tot zijn moeder, die zeer aangedaan
scheen.
„O mama, vertel gij het ons" riep
Anna uit, en haar verzoek werd door
allen ondersteund.
Mevrouw Van Mengen glimlachte
weemoedig en zeide: „Ik wil het u wel
vertellen, maar dan moeten de kinde
ren zeer stil wezen".
Nadat zij dit beloofd hadden, zetten
allen zich neder en de oude dame be
gon haar verhaal.
„In het voorjaar van 1806 verwacht
te men bijna dagelijks een oorlogs
verklaring van Frankrijk en ieders
hart was deswege van schrik vervuld;
want sedert Napoleon in den herfst
van 1805 het grondgebied van Prui
sen geschonden had en de Fransche
troepen er door had laten trekken om
de Oostenrijkers in den rug aan te val
len, was de eene vernedering op de
andere gevolgd, en alle vaderlandslie
vende harten haakten naar het oogen
blik waarop de koning hen te wapen
zru roepen. Het scheen er ook waar
lijk toe te komen. De reservetroepen
werden bijeengeroepen en het leger op
voet van oorlog gebracht. Mijn man
verwachtte ieder uur het bevel om
zich bij zijn regiment te voegen.
Hij was huzaar en had slechts met
veel moeite gedurende den winter on
bepaald verlof gekregen om orde op
ziin zaken te stellen, daar hij door den
dood zijns vaders eigenaar van dit
goed geworden was.
Ik was zeer blijde geweest hem hier
heen te vergezellen, daar de frissche
buitenlucht goed voor mij was; ik kon
mijn zwaarmoedigheid wel niet altijd
overwinnen, maar toch begon ik meer
en meer te hopen op betere tijden. Op
zt keren avond, 't was in het begin van
Mei, wandelden wij samen naar dezen
eik. De hemel was gedurende den dag
bewolkt geweest, maar men voelde
toch dat het voorjaar was.
Eerst tegen den avond was de zon
doorgekomen, de pas ontloken bloe
men balsemden de lucht en de vogels
hieven vroolijk hunnen avondzang
aan. Dit alles vervulde mij met een
weemoedige vreugde. Mijn man scheen
zeer ernstig gestemd en lang liepen
wij zwijgend naast elkander.
Toen wij bij den eik gekomen wa
ren, zetten wij ons op dezelfde plaats
neder waar wij ons thans bevinden.
De zon ging onder en verfde het meer
vuurrood, terwijl een lichte nevel de
groene weiden en bosschen bedekte.
Vele gedachten rezen in mijn ziel
op; ik gevoelde mij zoo gelukkig in
bet bezit van mijn man en in deze
heerlijke natuur, toch was het mij als
of ik een zwaard boven mijn hoofd ge
heven zag en telkens vraagde ik mij-
zelve af: Hoe lang zal het duren? Ein
delijk kon ik mij niet langer bedwin
gen, en vraagde aan mijn man, in de
hoop een ontkennend antwoord te ont
vangen, of hij geloofde dat de oorlog
waarlijk zou uitbreken.
Hij zag mij ernstig aan en zeide:
Wat zoudt gij zeggen, Elise, als ik u
eens moest verlaten?"
„Dat is niet mogelijk", riep ik uit,
„God is barmhartig, zoo iets zal Hij
niet laten gebeuren".
„Ja, God is barmhartig en daarom
brengt Hij ons waar wij wezen moe
ten", sprak mijn man, „al vinden wij
bet kruis nog zoo zwaar, toch weten
wij dat het ons genezing aanbrengt
&ls wij het op ons nemen".
Ik gevoelde de waarheid dezer woor
den, maar het scheen mij een onmo
gelijkheid toe zonder hem te leven. Ik
had den hemelschen Vader lief en aan
bad Hem, maar Hij was zoo ver van
mij verwijderd en ik meende, dat Hij
veel te heilig was om op de kleinig
heden van het dagelijksche leven te
letten. Ik behoefde zoo zeer aardschen
raad en steun, dat ik mij met alle
kracht verzette tegen de gedachte van
een scheiding van mijn echtgenoot. Ik
wilde hem wel naar het leger vergezel
len of alles opofferen als ik Eduard
maar bij mij houden mocht. Ik ^had
bij mij zelve reeds zoo overlegd, dat bij
toch zeer gemakkelijk zijn ontslag kon
vragen, daar zijn tegenwoordigheid
zoo noodzakelijk voor ons buiten en
de boeren, maar bovenal voor mij en
onze kinderen was.
Met alle mogelijke welsprekendheid
zocht ik hem dit aan het verstand te
brengen, maar terwijl ik sprak gevoel
de ik dat mijn woorden zijn begrippen
omtrent den plicht van den man je
gens vaderland en koning niet aan het
wankelen kop brengen, en dat hij
eigenlijk gelijk had.
Toen ik zweeg nam hij mijn beide
handen In de zijnen en sprak, naar
den hemel en de ondergaande zon wij
zende:
„Die wolken, lucht en winden
Kan leiden op hun baan.
Die zal ook paden vinden,
Waar gij kunt veilig gaan.
Gelooft gij dat Elise?"
Ik kon hem eerst niet aptwoorden,
daar mijn tranen mij beletten te spre
ken. Eindelijk beheerschte ik mij en
zeide:
„Ik zal er naar trachten Eduard,
maar het zal mij zwaar vallen; de
Heer moet Zijn kracht in mijn zwak
heid volbrengen".
Hij omarmde mij zwijgend en na een
korte wijle stonden wij op, maar voor
dat wij weg gingen zeide hij:
„Gij moet nog een herinnering aan
dezen avond hebben Elise; wie weet
wanneer we weder te samen hier zul
len komen".
Hij nam zijn mes en sneed in de
schors van den boom de woorden:
„God is mijn heil". Ik gaf hem zwij
gend de hand, want ik vermocht niet
te spreken.
Toen wij naar huis wandelden flik
kerden de sterren zoo helder aan den
donkerblauwen hemel, dat het mij toe
scheen alsof ik ze nog nooit zoo prach
tig gezien had. Mijn man wees mij
verscheidene sterrebeelden aan, die
ik nog niet kende en noemde mij de
namen van de grootste planeten; wij
vraagden elkander af hoe of het daar
boven wel zou wezen en of daar wel
licht de engelen en de zaligen woon
den. Mijn ziel verhief zich boven de el
lende dezer aarde, en met nieuwen
moed bezield, keerden wij naar huis
terug.
Zoodra wij de woonkamer binnen
traden, zag ik een brief op het bureau
van mijn man liggen; een angstig
voorgevoel bekroop mij en ik zag dat
Eduard verbleekte toen hij het zegel
verbrak. Het was de aanzegging om
zich bij zijn regiment te voegen. Op
den 21sten en 22ste"n Mei zou er tè
Berlijn een groote inspectie over ver
scheidene legerafdeelingen gehouden
worden, waarop dezen zich bij het ob
servatiekorps zouden voegen, dat in de
nabijheid van den Sale werd bijeen
getrokken.
Wordt iwrvolfd).